Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1941
(1941)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 753]
| |
De Verfransching van Antwerpen in de Jaren van Oranje, Matthias en Anjou
| |
[pagina 754]
| |
Voortaan zal er het Frankisch, het Middelnederlandsch, in zijn West-Brabantsche schakeering, het Duitsch zooals men de taal ter plaatse heet, de taal van het volk zijn. Maar indien men Duitsch spreekt, men schrijft enkel en alleen Latijn, tot tegen het einde der XIIIde eeuw aan. De Lantchartre van 1292 voor het schoutetschap van Antwerpen en de oudste teksten van het Keurboeck metten doppen zetten het geschreven Middelnederlandsch voor Antwerpen in. Van af 1295 kennen we schepenbrieven in de volkstaal. Romaansch doet zich te Antwerpen niet voor. De beruchte ‘charte wallonne’ of ‘die Walsche charte’ van 12 Juli 1314 is, van taal, een gansch uitzonderlijk stuk in het Antwerpsch stadsarchiefGa naar voetnoot(1). Wanneer in 1357 onze stad onder Vlaanderen komt, onder een vorst die de Fransche taal van zijn leenheer deelt, eerbiedigt de bezetter, wellicht bij politieke berekening, de taal van het bezette land, en Lodewijk van Male heeft zich te Antwerpen Vlaamscher voorgedaan dan in Vlaanderen zelf, waar hij een verfranschten adel rond zich hadGa naar voetnoot(2). Er zal echter, - voor het eerst, - een periode van officieele Fransche geschriften inzetten, van af het optreden van Philips de Stoute, naast zijn schoonvader Lodewijk van Male, in 1380. Dit is de eerste verfransching te Antwerpen te heetenGa naar voetnoot(3). De schoutetrekeningen zijn voortaan in het Fransch evenals die van den ontvanger der domeinen of der tollen. Philips de Stoute die vanaf 1380 regeert, gebruikt nog alleen het Fransch als voertaal. Zijn kanselarij en zijn rekenkamer zijn eentalig Fransch. Dit was het officieele. Wel vernemen we dat Antwerpsche jongeren naar Parijs gaan om er Fransch te leeren. Maar van een verfransching der Antwerpsche burgerij kon er nog geen spraak zijn in deze eerste jaren. En dit regiem verdween in 1406 met het | |
[pagina 755]
| |
wegvallen van het Vlaamsche juk en het herinschakelen van Antwerpen in het Dietsche Brabant. De eerste hertogen van het Burgondische huis in Brabant hebben het Brabantsch eigen karakter meer geëerbiedigd dan hun voorgangers het Dietsche karakter in Vlaanderen. Al wint het Fransch in voornaamheid, in Brabant blijft het Nederlandsch zijn natuurlijke plaats veel langer behouden dan in het Fransche graafschap. We moeten echter thans ook letten op den toestand van het Latijnsch taalgebruik, om de verdere evolutie te kunnen volgen. Het Latijn is nog altijd de eenige internationale taal, de kanselarij- en de geleerdheidstaal. Engelschen en Oosterlingen correspondeeren met onzen magistraat in het Latijn. Maar tegen deze taal is, van af de tweede helft der XVde eeuw een felle strijd opgestoken. Dit Latijn is, zoo van zinbouw als van ingeslopen woorden, beïnvloed door de volkstalen. Het zit vol zoogeheeten barbarismen. En in plaats van glashelder als eenmaal, is het vaak een onduidelijke taal geworden, die de kennis van deze of gene volksuitdrukking veronderstelt om begrepen te worden. De humanisten haalden uit de klassieke oudheid een ander Latijn op, dat het volkslatijn moest doen versmaden. Ze letten daarbij niet op de praktische zijde van het vraagstuk. Het nieuw Latijn, trouwe weerga van het oude, is zoo geleerd én van woordenschat, én van heidensche zinspelingen en beelden, én van klassieke uitdrukkingen, dat het niet in staat is de plaats in te nemen van het middeleeuwsche Latijn. Er is dan ook geen wereldtaal meer voor den gewonen man. Op het internationale plan komt er een ruimte open voor een nieuwe taalGa naar voetnoot(1). Het Fransch neemt die plaats in. Enkele Antwerpsche voorbeelden. In 1531 sturen de Welsers uit Augsburg een in het Fransch gestelde procuratie aan hun facteur te Antwerpen. Soortgelijke akte ware te voren in het Latijn geweest. In 1562 biedt de Engelsche natie den magistraat een rekweste aan in het Fransch. Vroeger schreven de Engelschen | |
[pagina 756]
| |
steeds in het Latijn. In 1566 schrijft Hendrik Süderman in naam der Duitsche Hanse Fransche brieven aan Antwerpen. Duitschers en Engelschen met elkaar in betrekking te Antwerpen bezigen het Fransch als internationale taal. In onze Certificatieboeken der XVIde eeuw zijn ook wel Spaansche en Italiaansche verklaringen geacteerd, maar de meeste, welke door vreemden, Duitschers, Italianen, Spanjaarden, voor den magistraat worden gebracht, zijn in de nieuwe internationale taal, in het Fransch, gesteld. Maar het Fransch heeft meer veroverd dan de internationale handelsmarkt. Dat juist het Fransch hier het Latijn vervangt is immers niet te danken aan een overwegenden Franschen handel, of aan het aantal Fransche handelaars. Het gaat om de taal zelf. De Fransche taal heeft uit het humanisme heerlijke hoedanigheden opgehaald. Het nieuwe Fransch der XVIde eeuw, van een Rabelais, weldra van een Ronsard, bezit de hoedanigheden van de klassieke talen, zonder te lijden van hun geleerdheid. En dit gelukkig aangepast humanisme heeft ongetwijfeld veel bijgedragen tot de verspreiding van het Fransch. Wat daar ook van zij, we bemerken in feite, van rond het midden der XVIde eeuw, dat te Antwerpen, het Fransch een cultuurplaats inneemt, al is de taal den lande vreemd. Zooals men te voren Latijn leerde om zich den weg open te spreiden tot socialen opgang, zoo zal weldra het Fransch de meest praktische kennis worden, die men zich naast die der bonae litterae moest aanschaffen. Tal van Leuvensche studenten voltrekken na 1560 een gedeelte hunner studiën te Douai in Fransch-Vlaanderen om zich het Fransch eigen te maken. Douai wordt zoowat de Fransche hoogeschool dezer Nederlanden ter vollediging van die van Leuven, waar men geen voldoende kennis opdoet van het nu onmisbaar geworden Fransch. Herinneren we er terloops aan, dat het deze Fransche invloed is, die den naam onzer taal verandert. Van Duitsch wordt ze Flamand, Vlaamsch geheeten, naar het Fransche leen Vlaanderen, dat hoofdzakelijk dezelfde taal sprak. Vlaamsch is een gallicisme, een litteeken van den ombouw der verhoudingen die zich in de XVIde eeuw voordeedGa naar voetnoot(1). | |
[pagina 757]
| |
De verfransching door de scholenIn de eerste plaats wenschen we hier nu de verfransching na te gaan in het onderwijs te Antwerpen. Uitzonderlijk zijn we desaangaande gedocumenteerd door het archief der schoolmeestersgilde. Noteeren we dat we in onze stad geen officieele school kennen, ten ware men de vijf parochiale Latijnsche scholen daartoe rekenen zou. Maar er zijn een macht van onderwijzers en onderwijzeressen, die te hunnent onderricht geven, tegen betaling. Enkelen hunner hebben hun huis tot kostschool ingericht. Wat nu dit getal onderwijzers, onderwijzeressen en scholen doet stijgen, vooral na 1567, is de nood aan Fransch, de trek naar Fransche opvoeding. Hoofdzakelijk daarmede verdienen de meeste schoolgevenden hun brood. Vooraf een bemerking. Is er zoo ook geen verspaansching? De Spanjaarden waren hier talrijk, waren hier meer thuis dan burgers uit Frankrijk die zoo dikwijls wegens de politieke verhoudingen met hun goederen in gevaar kwamen. Men leert ook Spaansch te Antwerpen maar veel minder dan Fransch, en in een andere orde. Zoo is b.v. het Fransch bij uitstek het leervak in de meisjesscholen. Spaansch komt er heel uitzonderlijk voor. Nog iets anders, dat hiermede verband houdt: van af de zeventiger jaren der XVIde eeuw doet de verfransching ter school zich voor, als meer omgrijpende dan het spreken, lezen en schrijven van het Fransch. Onder invloed van het humanisme, zooals dit zich te onzent ontwikkelde, staat nu het taalonderricht van de klassieke talen en van het Fransch, in het teeken der opvoeding. Men leerde Latijn en Grieksch om er meer mensch, humaner, bij te worden. Zoo leeren nu ook onze juffrouwen uit den burgersstand Fransch om tot degelijke vrouw op te groeien naar den humanistischen leest. Men ziet in het meisje de aanstaande huisvrouw die haar huis, haar familialen stand, zal op te houden hebben, en op haar beurt kinderen op hetzelfde peil, of hooger, op te voeden. Dit beteekent nu praktisch het aanleeren van Fransch en Fransche goede manieren. Let b.v. op de kostschool van den Laurierboom, van meester Peeter Heyns. Zich het humanistische werk van Vivès, L'institution de la femme chrétienne te nutte makend, schrijft Heyns voor zijn meisjesleerlingen drie tooneelstukjes die den pedagogischen goeden naam van de school moeten verhoogen. Het zijn | |
[pagina 758]
| |
Le miroir des ménagères, Le miroir des vraies mères, Le miroir des veuves. Die tooneelstukjes moesten door onze Vlaamsche meisjes in het Fransch worden gespeeld, tot taaloefening en tot opvoeding tezelfdertijd. Naast deze tooneelstukken komt de verknooping van taal en opvoeding niet minder sterk uit in de schoolboeken die Heyns laat drukken. Hij doet verschijnen in 1571 Kort onderwijs van de acht deelen der Françoise taal tot vordering en profijt der Duitsche jonkheid. Ter praktische aanvulling van dit taalonderwijs stelde hij conversatie-handboekjes - colloquia naar hun ouderen humanistischen naam - te samen, zooals La guirlande des jeunes filles en français et en flamen. Uit deze conversatiën blijkt weerom dat het Fransche-taal-onderwijs verbonden is met de opvoeding, naar men dat toen verstond, en het spreekt van zelf dat we daardoor ook komen tot een Fransche gemanierdheid, - die een wereldgemanierdheid is geworden. Dit voor het vrouwelijk onderwijs, voor de meisjesscholen in het bijzonder. Een bijzonderheid die voor 1566 opgeteekend is, licht den toestand nog nader toe. In dit jaar, in Juni, werden de opstandige hagepreeken georganiseerd. De eerste en de meeste, waar ook het beste volk naar toe kwam, gebeurden in het Fransch. En we vernemen dat tal van juffrouwen van goeden huize naar de Fransche luisteren gaan, maar zich moeten doen vertalen wat er gepreekt wordt. Enkele jaren later is de kennis van het Fransch algemeen verspreid onder de vrouwen en juffrouwen van den burgersstand. De verfransching der vrouwenwereld is er, door de scholen, in de zeventiger jaren gekomen. In de jongensscholen is de veralgemeening van het onderwijs der Fransche taal ietwat laattijdiger dan in de meisjesscholen. We stellen het verschijnsel vast rond 1580. Aan de jongens werd immers opvoeding bezorgd langs het klassieke Latijn om, wat niet voor de meisjes het geval was, en zoo kon het Fransch hier langer worden ontbeerd. Deze ontwikkeling laat ook uitschijnen, meenen we, dat de verfransching niet uit den handel stamt, maar langs de vrouwenwereld om, uit de mode. Gansch in het bijzonder kunnen we het Antwerpsch schoolwezen nagaan voor de jaren 1579-1584. We bezitten op het stadsarchief menige registers van de schoolmeestersgilde, waaronder het boek der door de leden betaalde jaargelden, loopende over de periode 1562-1586. Ieder lid is voor ieder jaar geboekt. | |
[pagina 759]
| |
Maar voor onze studie komt ons nu bijzonder het nieuwe statuut der schoolmeesters van 7 September 1584 te pas. Dit statuut is het gevolg van de calvinistische reorganisatie van het schoolwezen. De kerkelijke scholaster is vervangen door stedelijke intendenten. En voor dezen, moet nu ieder die wil school geven verklaren welke vakken hij onderwijzen wil, om daarover geëxamineerd te worden. Daarna, bij de aanbetaling der geadmitteerden, heeft de gilde voor ieder van hen opgeteekend welke vakken zij aanleeren. Het laat ons toe eenige statistische cijfers op te maken omtrent het onderwijs van het Fransch. Noteeren we vooraf het aantal schoolmeesters. De nieuwe orde van 7 September 1584 had een numerus clausus ingevoerd: van 80 voor de onderwijzers, en 60 voor de onderwijzeressen. Op dit oogenblik waren er 77 schoolmeesters en een 73 meesteressen. Deze laatsten zou men laten ‘uitsterven’ tot op 60. Van deze 77 schoolmeesters laten er zich 10 inschrijven voor onderwijs van het Duitsch of Nederlandsch d.i. van de moedertaal. Integendeel zijn er 49 die de Fransche taal als hun eerste leervak aangeven. Voor de schoolmeesteressen is de verhouding bijna dezelfde. Van de 73 beëedigden zijn er 43 die het onderwijs in de Fransche taal als hun eerste leervak opgeven, terwijl er 21 leeren ‘Duitsch lezen en schrijven’. Geen enkele leert er Fransch en Duitsch. Nu ware het natuurlijk van belang het aantal kostscholen, het aantal leerlingen en het regiem in deze te kennen. Maar, ontbreekt het ons aan statistieken, we kunnen toch zeer symptomatische bijzonderheden opteekenen. De bekende Gabriel Meurier (1510-1587) is wel de Franschman die, te dien tijde, te Antwerpen het meest munt heeft geslagen uit zijn Fransche-taal-kennis en de heerschende Fransche mode. Hij overstelpt ons met schoolboeken en -boekjes tot het aanleeren der Fransche taal. Hij geeft het eerste Vlaamsch-Fransch woordenboek uit, en wel in 1557: Vocabulaire françois-Flamend très utile pour ceux qui veulent avoir la connaissance du langage françois et flamend. Meurier geeft ons hetzelfde jaar een grammaire françoise en het volgend jaar zijn Colloques ou nouvelle invention de propos familiers non moins utiles que très nécessaires pour facillement apprendre françois et flameng. En er volgen nog een heel dozijn werkjes van dien aard binnen de jaren 1558-1568. | |
[pagina 760]
| |
Meurier is de voorlooper van meester Peeter Heyns. Meurier zelf zingt in verzen den lof van Heyns, digne professeur du françois. In Le miroir des ménagères zegt Heyns: ‘Notre profession est d'enseigner aux jeunes filles la langue françoise et toute autre honnêteté’. En in Le miroir du monde: ‘La charge de ma maison est d'enseigner et entretenir à ma table une cinquantaine de jeunes filles de bonne maison’. We onderlijnen: de bonne maison. Sabbe heeft in zijn studie Peeter Heyns en de Nimfen uit den Laurierboom ons de namen dezer bonnes maisons bezorgd. Zich verfranschen kost geld. En zoowel trouw-katholieke als gereformeerde-Orangistische familiën vertrouwen hun dochters toe aan de school van Heyns, ter wille van de Fransche opleiding, die iemand van goeden huize niet ontberen mag. Bij deze nota's omtrent de Fransche scholen, passen de regelen die Guicciardini in zijn Beschrijving der Nederlanden in 1567 er aan wijdde. In de Nederlandsche uitgave van zijn groot werk luidt het: ‘Ook zijn in deze stad, gelijk in vele andere steden des lands, verscheidene scholen, waar men de meisjes zoowel als de knechtkens, de Fransche taal leert, die door de leerlingen in de school, door dagelijksche oefening, en verkeering met vreemdelingen, zoodanig verspreid wordt, dat zij hier binnen korten tijd zoo gemeenlijk overal gesproken zal worden als eigene moederlijke taal.’ Een wondere weerslag op het Fransche-schoolwezen had van af 1579 de Malcontentenpolitiek onzer Waalsche provinciën. Het was niet enkel in de Antwerpsche scholen dat de Antwerpsche kinderen Fransch leerden. Zooals hoogeschoolstudenten naar Douai gingen en jonge predikheeren uit Antwerpen naar Parijs om er zich in het Fransch te bekwamen, zoo trokken jongere burgerskinderen naar de Waalsche-Burgondische Nederlanden, naar Henegouw, Doornik, Artois... om Fransch te leeren. En nu gaat dit niet meer. Kenschetsend is volgende rekweste die bij den magistraat wordt ingediend in Augustus 1583: ‘Vertoonen de aalmoezeniers dat de school die gehouden wordt in het kwartier van de Minderbroeders door meester Gregorio Tihon, in de Fransche taal, gehouden wordt in een gehuurd huis, onbekwaam daar de menigte der kinderen aldaar leerende, zich zeer vermenigvuldigt, doordien dat de ouders hun kinderen nu ter tijd niet mogen zenden naar de Waallanden’. Noteer dat dit voorvalt in de calvinistische jaren, wanneer | |
[pagina 761]
| |
de katholieke religie geschorst is, de kloosters, ook dit der Minderbroeders, ten dienste van de nieuwe religie of van de confessie zijn aangeslagen, en de betrekkingen met de met Spanje verzoende Waalsche provinciën zijn verboden. Ter Minderbroeders was een calvinistisch seminarie opgericht (onder Bonaventura Vulcanius, Erasmus Joannis, Jeremias Bastincx en Adriaan Marcelis). Naast dit seminarie was er de Fransche school van meester Grégoire Trèshault, gezegd Tihon. Als aanhangsel bij deze nota's laten we de volledige lijst volgen der schoolmeesters en schoolmeesteressen van 1584 met de leervakken die zij onderwezen. | |
Het Fransch op den predikstoelVan de school naar de kerk is de weg niet verre, en in de kerk heeft nu de predikstoel een uitzonderlijk groote beteekenis gekregen. Aan het altaar, op het koor, op het doksaal was het al Latijn en bleef het Latijn in de katholieke kerk; alleen op den kansel van de parochiekerk of -kapel klonk de volkstaal, het Nederlandsch. Vóór het protestantisme, hebben we te Antwerpen geen Fransche kanselreden gekend. Het is niet het oudste protestantisme, het Lutheranisme of de confessie van Augsburg die hier het eerst Fransche prediking invoert; het is het Fransch-internationale calvinisme. Uit Geneve zijn Franschtalige predikanten ook naar Antwerpen gezonden. Het calvinisme is internationaal met het Fransch als internationale voertaal. We herinnerden er reeds aan dat de opstandigheid der hagepreeken met Franschtalige predicatie inzette. De Fransche preeken groepeerden het ‘beste’ volk. De eerste Antwerpsche martelaar van het calvinisme is een Franschtalige Jehan des Champs, een schoolmeester van Bavai. En in 1566 is de calvinistische Waalsche gemeente te Antwerpen geregeerd door den zendeling uit Geneve Jehan Crespin, die de uitgever werd der werken van Calvijn. Zoo vermeldden we daar reeds een ‘Waalsche gemeente’ te Antwerpen, en wel voor het jaar 1566. Inderdaad, van af Augustus 1566 vernemen we herhaaldelijk van calvinistische ‘églises tant flamengue que française’. Men spreekt van de twee consistoriën Waalsch en Vlaamsch, maar waar men met den magi- | |
[pagina 762]
| |
straat onderhandelt, voert het Waalsch of Fransch element den boventoon en zijn de stukken in het Fransch. We hebben hier op de woorden Fransch en Waalsch te letten. Men zou meenen met menschen uit Frankrijk en uit het Walenland, Doornik b.v., te doen te hebben. We bemerken echter dat de twee woorden voortdurend als synoniem gebruikt worden. Soms wordt ‘église française’ vertaald door ‘Waalsche kerk’. Buiten de Geneefsche ministers, hier naartoe gezonden, zijn er echter geen burgers van Fransche nationaliteit opgeteekend. We merken ook op dat, zooals de woorden Duitsch en Thiois zijn vervangen geworden onder Franschen taalinvloed door Vlaamsch en Flamand of Flamengue, evenzoo de woorden Walsch en Wallon de baan ruimen voor Fransch en Français. In feite is die calvinistische kerk geenszins een kerk voor Fransche burgers, noch voor ingewekenen uit de Waalsche provinciën, maar veelmeer een ‘kerk’ die zich van de Fransche taal bedient, en waar dus ook Antwerpsche inboorlingen van Duitsche moedertaal maar wier stand hen tot het Fransch bracht, zullen in terecht komen. Aldus is er voor het eerst in Antwerpen een Fransche of Waalsche kerk naast een Vlaamsche of Duitsche kerk gekomen, namelijk in het calvinisme, terwijl geheel het oudere kerkwezen slechts Latijn en Nederlandsch kende. Einde September 1566, in gevolge het accoord met Oranje, hebben nu de Franschtalige en de Duitschtalige calvinisten ieder een ‘kerk’ aangelegd. De eerste, de voornaamste, werd opgetrokken aan den Wapper tusschen het Kolveniershof en de vaart, op het Lammekensraam dat Franchois Gillis verkocht had. Het werd ‘de ronde kerk’ want de tempel moest rond zijn, naar het Joodsche model, naar dien van Salomon. Deze grond is later het erf van P.P. Rubens gewordenGa naar voetnoot(1). Deze eerste Fransche of Waalsche kerk zal worden afgebroken in de dagen van Alva. Maar wanneer het calvinisme er een tweede maal boven op komt, in 1580, eischt het al zijn rechten op het verbeurdverklaarde terug. De rekweste waarbij dit wordt aangediend bij den magistraat, is geschreven in naam van ‘ceux | |
[pagina 763]
| |
de l'église de la langue wallonne’, d.i. de ‘kerk’ der Franschtaligen.
In de jaren 1578-1581 onder Oranje en Matthias, is het protestantisme te Antwerpen tot nieuwe lokalen gekomen. De Fransche lokalen zijn de voornaamste: we ontmoeten de calvinisten, zich heetende ‘l'église réformée française d'Anvers’ in de ‘tempels’ van het kasteel, - de hofkerk, - van de predikheeren, van de Minderbroeders, in het koor van St-Joriskerk gedurende zekeren tijd. Het zijn deze Franschsprekenden die het hoog woord voeren in het calvinisme, en over den meesten invloed beschikken. Ze weten zich den wijn voor het nachtmaal te doen bekostigen door de aalmoezeniers, ‘met de penningen competeerende den arme’ zooals zij zelf zullen zeggen op 26 November 1583, wanneer zij, om reden der opspraak, verzoeken hun voortaan den wijn uit de geestelijke goederen te betalen, zooals sinds 1581 de Duitsche kerk het geschikt had.
Met dezelfde mode gaat nu ook de confessie van Augsburg mede, die in 1566-1567 geen Fransche afdeeling bezat. Thans, bij den eersten religionsvrede, in 1578, wanneer ze weder aan het woord komen, is hun rekweste in het Fransch gesteld (10 October 1578). Waren hun eerste predikanten al Duitschers, thans hebben zij ook Franschen bijgeroepen, zooals maître René Pescard, doctor in de godgeleerdheid, geboren van Blois, in Frankrijk, dien ze door de stad doen erkennen (14 Maart 1580) dank zij een bijzondere aanbeveling van den prins van Oranje. De confessionnisten richten hun Fransche predicatiën in binnen het erf der Vrouwenbroeders, het voornaamste en bestgelegen lokaal dat hun toegewezen werdGa naar voetnoot(1).
De aanhang der confessionnisten is echter van minderen socialen rang dan die der calvinisten, en is dan ook minder verfranscht. Nog eer de confessionnisten één Franschen predicant hadden, bestond de staf der Waalsche (gereformeerde) kerk, | |
[pagina 764]
| |
naar de onderteekeningen van 29 Augustus 1578, uit Petrus Lozelerius Villerius, verbi Dei minister, theologiae professor (Pierre Villiers l'Oyseleur), Joannes Taffinus, verbi Dei minister, Joannes Hochedeus (Hochedieu), minister ecclesiae gallicanae Antverpiensis, Joannes Querculus, verbi Dei minister. Hier is wel bij aan te teekenen dat waarschijnlijk al deze ministers uit Frankrijk of uit de Waalsche provinciën stamden. We weten het althans voor de drie eersten. Verstaan die heeren Nederlandsch? Op 17 April 1583 schrijft Jean Taffin (in 't Latijn bij gebrek aan voldoende kennis onzer taal) aan den predikant Aert Cornelis, van Delft, dat men daar een Latijnsche of een Fransche vertaling zou maken van de kerkorde welke die van Delft aan den prins wenschten voor te leggen, opdat de prins de opinie kunne vernemen van Villiers en van de andere ministers alhier die het Nederlandsch niet verstaan (‘ut domini Villerii et aliorum ministrorum idiomatis vestri ignatorum, judicium audiret’). Op 7 Mei vernemen we dan ook dat men ten dienste van die heeren een Latijnsche vertaling gemaakt heeft.
Werd er ook in het Fransch gepredikt in de katholieke kerken? Aanvankelijk, in 1566, is het katholieke kerkregiem hier verrast geworden door die Fransche mode. Indien er onder de kanunnikken van O.L.V.-kerk ettelijken uit de hooge wereld, zooals deken de Tassis, Franschsprekend zijn, de twee plebanen en de pastoors in de dochterparochiën, en de gewoonlijk bijgeroepen predikanten uit de kloosterorden, zijn allen Nederlandsch van taal, en waarschijnlijk minder bekwaam om een Fransche kanselrede te houden. Maar nu die Fransche calvinistische predicatie bijval heeft is het noodig van katholieke zijde ook in het Fransch te riposteeren. Daarom roept men uit Frankrijk den Minderbroeder Jean Porthaise bij. Op 16 November 1566 schrijft Lancelot van Ursel aan Jan Gillis te Brussel: ‘Hier is een Minderbroeder die predikt in het Fransch in St-Jacobskerk, die veel deugd doet en velen bekeert; de kerk is geheel vol zooals toch ook het geval is in al onze kerken, zoo in sermonen als in Missen.’ Dit is wel de eerste Fransche katholieke prediking geweest. St-Jacobs was toen bij uitstek de parochie der hooge burgerij. Het Fransch moest daar in den smaak vallen. Ook Margarita van Parma is in Mei 1567 naar P. Porthaise komen luisteren. In 1568 is hij echter naar Frankrijk teruggekeerd. Voortaan zijn het | |
[pagina 765]
| |
paters Jezuïeten die de eventueele Fransche sermonen waarnemen. P. Claysson van Brugge is waarschijnlijk hun eerste Fransche predicant geweest. Van af 1575 hebben ze hier een eigen kerk. Maar reeds in Mei 1578 werd deze weder gesloten. En er is voortaan geen Fransche katholieke prediking meer. Tenauwernood zijn er nog een vijftal Vlaamsche katholieke predikanten van Juni 1579 tot Juli 1581. Toen werd alle katholieke predicatie verboden, ten ware binnen het katholieke hof van Aartshertog Matthias of daarna van den duc d'Anjou. In beide zou het in 't Fransch zijn. | |
Het Fransch aan het hofZoo komen we, na school en kerk, tot een derde toonaangevend element in zake publiek taalgebruik, de centrale regeering des lands, waarin we hier te onderscheiden hebben de hofhouding met den Raad van State, en de Staten Generaal. Letten we eerst op het hof. Vergeten we het niet: Antwerpen heeft Brussel haar rol ontnomen en is hofstad geweest eerst van Oranje en Matthias, daarna van Oranje en François d'Anjou. Als eerste gevolg van den Spaanschen zege van Gembloers (31 Januari 1578), verlieten op 5 Februari '78, Matthias en zijn luitenant-generaal Oranje Brussel, om zich te Antwerpen te vestigen, de eene in het prinsenhof van St-Michiels, de andere in het gouverneurspaleis op het kasteel. Beiden vestigden zich hier met hun hofstoet. En de magistraat, in overleg met de kolonellen door Oranje aangesteld, richt hier alles in, - zoo van comfort, als van veiligheid, - alsof Antwerpen nu voor altijd de residentiestad van de regeering dezer Nederlanden was geworden. Willem van Oranje had van zijn moeder Juliana von Stolberg slechts Duitsch gehoord. Duitsch is zijn moedertaal. Fransch wordt zijn jeugdtaal aan het hof te Brussel. Het Nederlandsch is zijn derde taal. In deze jaren is hij gehuwd met Charlotte de Bourbon. De taal van zijn briefwisseling is Duitsch met zijn broeders en Nassau'sche familie, of Fransch, met de grooten dezer landen. Zijn huishouding te Antwerpen is Franschtalig. Hij is omringd door een minister Villiers die geen Nederlandsch kent, een minister Jean Taffin, een tresorier Jacques Taffin, een medecijn Matthieu de Lobel, een Franschen secretaris Baudemont, | |
[pagina 766]
| |
naast twee Nederlandsche, Berlicom en Huygens. Zijn eerste - en eenige - historiograaf (waaraan we een bijzondere studie wijden) is een Franschtalige, een Bourguignon, die logeert met de Fransche colonie in het erf der Vrouwenbroeders, dr Gilbert du Roy (de beruchte ‘anonyme’ van Blaes en Henne). Oranje's te Antwerpen geboren dochters worden heel en al in het Fransch opgevoed. De briefwisseling die ‘Amélie Antwerpienne, princesse palatine’ in de XVIIde eeuw voeren zal met haar ‘parrains’ nl. de stad Antwerpen, is heel en al in het Fransch. Niet minder Frnnschtalig is haar Antwerpsche zuster Charlotte, ‘la belle Brabantine’, die Claude de la Trémoille zal huwenGa naar voetnoot(1). De hofkerk is tevens de kerk der Walsche d.i. der Franschsprekende gemeente. Maar Oranje verstaat ten minste Nederlandsch. Men durft zich in die taal nog tot hem richten. Hij heeft een Nederlandsch secretariaat. En dit is niet het geval met Matthias, den gouverneur. Hier is alles in het Fransch. Alle rekwesten aan Matthias gestuurd zijn dan ook in het Fransch. Zijn maître d'hôtel is Antoine de Lalaing, bekend als La Mouillerie, een Franschsprekende. In Mei 1581, ontgoocheld en ten einde raad, legt Matthias zijn gouverneurschap neder en verlaat Antwerpen. Op 19 September 1580 was immers te Plessis het accoord met den Franschman François d'Anjou gesloten, waar Philips van Marnix zoo voor geijverd had. Anjou zou de vorst dezer provinciën worden. Alleenlijk zouden Holland, Zeeland en Utrecht onder het souvereine gezag staan van Willem van Oranje. Ter wille van dit aldus beperkt vorstendom, zou Anjou ons een eeuwig verbond met Frankrijk verzekeren. Anjou vestigt zich te Antwerpen in St-Michiels van af 19 Februari 1582. Dit brengt een vermeerdering van verfransching mede. Anjou kent geen Nederlandsch. Zijn Hofstaat evenmin. Zijn aalmoezenier is een Franschman. Het relaas van de inhaling van Anjou werd in het Fransch opgesteld door Villiers, en uitgegeven met een Nederlandsche vertaling. Zoo gebeurt het meermaals in het vervolg. Denk slechts aan het brief récit van den aan- | |
[pagina 767]
| |
slag van Jauregui op Oranje, ook oorspronkelijk in het Fransch gesteld en in het Nederlandsch vertaald. Dit regiem eindigde nu, ten spijte van Oranje en Marnix, met de Fransche furie van 17 Januari 1583. Bleef dan Oranje, die echter ook de man was van de reeds zoozeer zelfstandige Noordelijke groepeering van Holland-Zeeland en Utrecht, in dewelke de Fransche taal minder was ingedrongen. Maar Oranje hertrouwt op 13 April 1583 met de Fransche Louise de Coligny. Al heeft hij nog de kolonellen met zich, bij het Antwerpsche volk is Oranje niet meer welkom. Hij verlaat ons op 22 Juli 1583, en de rol van residentiestad is meteen voor Antwerpen verloopen. De eigen landstaal was er voorzeker op geen enkel oogenblik door verstevigd geworden. Maar de stad was toch ook tezelfdertijd de zetel van de Staten Generaal. En hoe stond het bij deze met het taalgevoel? | |
Het Fransch in de Staten GeneraalDe Staten Generaal, samengesteld uit de afgevaardigden der provinciën, wier afvaardiging zich indeelde in die van de geestelijkheid, van den adel en van de steden, kent van af de eerste bijeenroeping te Brussel tot wanneer men - Februari 1578 - naar Antwerpen verhuist, maar één voertaal, het Fransch. Al de resolutiën zijn in het Fransch gesteld. Te Antwerpen bleef het hetzelfde. Zelfs de afscheiding der Waalsche provinciën, die zich met Farnese verzoenden en de Staten verlieten, veranderde niets aan het gebruik van het Fransch als voertaal bij debat en acteering. Einde December 1580 verhuisden de Staten naar Delft. In 1582 en 1583 zal men opnieuw te Antwerpen vergaderenGa naar voetnoot(1). Was te Antwerpen in 1580 de voertaal nog overwegend Fransch, te Delft in 1581 overheerscht eindelijk het Nederlandsch. En nu is het, wonder genoeg, de Franschgezinde politiek van Oranje-Marnix, leidende tot het accoord met Anjou en het bouwen op Frankrijk, die de Staten te Antwerpen in 1582, tegen | |
[pagina 768]
| |
de gerieflijkheid in van enkele edelen, terugbrengt tot de moedertaal. Het accoord met Frankrijk was in deze anti-Fransche, Burgondische landen aangevoeld als een zonde tegen het vaderland. De volkstraditie werd er bij getergd, en als een voorzichtigheidsmaatregel werd, enkele dagen na de inkomst en huldiging van Anjou, door de Staten als volgt beslist: ‘7 Maart 1582 hebben mijn heeren de Generale Staten geresolveerd dat men nu voortaan de resolutiën van de generaliteit in Nederlandsche taal zal continueeren’. Maar dit werd niet al te best onderhouden, en op 1 November zelfde jaar dient men er op weder te komen: ‘Er is geresolveerd dat men vanwege de Generale Staten geen acten zal depecheeren of overgeven dan in de Nederlandsche taal, volgens de resolutie van 7 Maart ll.’. Men zal opmerken dat deze beide resolutiën juist in den tijd vallen van de duc d'Anjou, hertog van Brabant. Juist nu ware het Fransch te verwachten geweest, indien het te voren niet werd gebruikt. Hoe dienen dan deze resolutiën begrepen? Het zijn de afgevaardigden der steden, - de adel was nog maar schaarsch vertegenwoordigd en door die regeling gehinderd; de geestelijkheid verscheen niet meer, - die deze resolutiën doorzetten, en wel omdat zij in hun Breeden Raad de oppositie tegen de Fransche politiek van Oranje aanvoelen. Het is taalopsnijderij om de gemoederen te koelen. Zeer duidelijk komt dit uit bij de derde resolutie. Op 17 Januari 1583 voormiddag, enkele uren voor den aanslag van den duc d'Anjou, waarvoor men reeds 's daags te voren gevreesd had, werd het volgende in de Staten beslist: ‘Alzoo bij de Generale Staten in voorleden tijd is geresolveerd dat volgens de privilegiën en observantiën van de respectieve provinciën door hen geen acten of depechen uitgegeven noch eenige zaken afgehandeld zouden worden dan in Nederlandsche taal, zoo is ook goedgevonden Zijne Hoogheid (duc d'Anjou) en den Raad van State te verzoeken dat hun gelieve de vs. resolutie te onderhouden en te doen onderhouden.’ Dat was al wat men dierf afdingen van de Franschgezinde politiek van Oranje. Maar dat kwam na het uur. En het was wel al te luttel om de gemoederen te keeren. De politiek van Oranje doorworstelde een geweldige crisis, waarbij hij zelf en Marnix die er de ziel van was, hun populari- | |
[pagina 769]
| |
teit verloren zoodat ze beiden de stad verlieten. Ook de Staten Generaal zullen uit Antwerpen verhuizen, en de Raad van State wien men op 17 Januari wilde mores leeren in zake taalgebruik, werd enkele weken daarna ontbonden. Met Anjou en met deze crisis van de Fransche Oranjepolitiek is er een factor van verfransching verdwenen. Er is uit de lagere volksstanden een zekere taaltrouw opgekomen, die als de dageraad mag heeten van nieuwe en gunstiger taalverhoudingen dan met Anjou, Matthias, Oranje het geval was. | |
Het Fransch in de straatSchool en nieuwe religiën, hof en Staten en andere officieele regeeringslichamen, het bevorderde al de verfransching dezer stad. Wie van zijn tijd wilde zijn, wie socialen opgang zocht, leerde Fransch. Het moest zijn weerslag hebben op den-man-in-de-straat, en het loont de moeite daar ook enkele kenschetsende feiten op te teekenen. We hoorden reeds Guicciardini in 1567 zeggen en voorzeggen dat de Fransche taal dagelijks meer verspreid werd en binnen korten tijd zoo gemeenlijk zou gesproken worden als de moedertaal. Ter illustratie hiervan zouden we kunnen wijzen op de briefwisseling der Wesenbeke's, tusschen vader en zoon b.v., in het midden der XVIde eeuw. De Wesenbeke's zijn een schoutetfamilie uit Zandhoven, die zich te Antwerpen opwerkt. Haar familiale correspondentie, - en niet enkel die der dochters, - is Fransch! Wat ons nog meer heeft verrast is het feit dat ons houtbrekersambacht - houtbrekers zijn vooral hout-groothandelaars, en behooren tot den beteren ambachtsstand, - hun ambachtseed in het Nederlandsch en in het Fransch inlasschen in hun privilegieboek. Ze huldigen de tweetaligheid. En merk op dat een Franschman, die in 1549 zonder kennis van het Nederlandsch zich te Antwerpen als drukker komt vestigen, er de eerste drukker werd, Christophe Plantin - die zijn naam Plantain schreef op de eerste - al Fransche - drukken die hij hier uitgaf. Moet het gezegd dat zijn huishouden Fransch is en blijft en hij moeilijk onder de ‘Honderd groote Vlamingen’ is te rangschikken? Plantin dicht voor de kinderen van de school van Peeter Heyns, ter inleiding tot een taalboekje: | |
[pagina 770]
| |
‘Vous, enfants, désireux d'apprendre et marier
le langage françois et le flamand cymbrique, -
comme la nation et celtique et belgique
sous le seul nom de Gaule on voit s'apparier, -
diligemment vous faut ce livre étudier,
et, joignant la pratique avec la théorique,
parler double langage avecque langue unique,
après que vous saurez le verbe varier.’
Plantin was een man van Fransche letteren en het maakte hem hier niet vreemd, het legt integendeel zijn succes eenigszins uit naast de gezette oud-Vlaamsche drukkers, die uit dit modeelement minder profijt ophaalden. En dit brengt ons tot een anderen dichter uit deze periode en uit Antwerpen die wel onder de Honderd groote Vlamingen figureert, jonker Jan van der Noot. Onze door en door Brabantsche Van der Noot, die de bastaardwoorden uit het Nederlandsch roeit dank zij zijn ruime taalkennis en goeden smaak, is een tweetalige die menig Fransch gedicht zal schrijven, ja die zijn grootst opgezet heldendicht, zijn Olympiade in de beide talen wil zingen en ook gedeeltelijk in het Fransch uitwerkt. In zijn Poëtische werken komen meerdere Fransche sonnetten voor, ter eere van Antwerpsche burgers. Hij is ten slotte toch een leerling van de Pleiade, van Ronsard. Herinneren we hier aan Van der Noot's vriend, de Fransche dichter Guillaume de Poëtou die te Antwerpen is ingeburgerd en er in 1565-1566 een viertal Fransche dichtbundels uitgeeftGa naar voetnoot(1). Van der Noot zelf wordt er in bezongen: ‘Généreux van der Noot, pour arrhes je te donne
ce livre ourdi sous le ciel Antverpien’.
En van der Noot grijpt zijn ‘lyre antverpienne’ om te antwoorden: ‘Soit, o Poëtou, que ma cavée lyre
coutumier n'est de chanter en françois...’.
| |
[pagina 771]
| |
Van der Noot heeft op teksten van Poëtou gewerkt: ‘Gentil Poëtou, dans qui vertu opère,
et dont le nom vole par l'univers,
avec le temps on connaîtra, j'espère,
de quels traits sont mes teutoniques vers,
et de quel art ma brabançonne lime
dore et polit les labeurs gallicains...’.
Poëtou blijft in lofspraak niet ten achter, en meent dat, zooals Ronsard de vader is der poëten in Frankrijk, Van der Noot de vorst is der Nederlandsche: des bien-chantant d'Artois
de Flandre et de Brabant, tu es le prince et l'ente.’
Onze tweetalige Antwerpsche dichter Jan Van der Noot heeft zijn weerga, in tweetaligheid, aan een Marnix van Sint-Aldegonde. Maar dezes moedertaal, evenals de taal van zijn huisgezin was Fransch. Wat hij te Antwerpen publiceert in deze jaren is tweetalig of alleen Fransch (‘Response à un libelle fameux...’) En even tweetalig is hetgeen op naam van Oranje verschijnt. Ook de meeste naamlooze blauw- of sluikboekjes die van af 1579 zoo uitzonderlijk veel worden gedrukt en verspreid, verschijnen in de Fransche en in de Nederlandsche taal te Antwerpen. Men sla er den Catalogus van Knuttel maar even op na. Het blijkt ook dat geen drukker zoovele dubbele uitgaven, - t.w. in het Fransch en in het Nederlandsch, - op de markt brengt als Plantijn, de typische Antwerpenaar. | |
BesluitAntwerpen, residentiestad van de Staten Generaal en van de regeering der met Spanje in conflict gekomen XVII provinciën, is tweetalig zooals de Staten zelf. De hoogere standen die in de Staten der Nederlandsch-sprekende provinciën zetelen, zijn verfranscht, en ze verblijven thans te Antwerpen. Ze zijn er toonaangevend. Het is voor hen en hunne familiën dat de Jezuieten in het Fransch moeten prediken in 1577-1578. Het is dan ook niet het wegblijven der Waalsche afgevaardigden, in en na 1579, dat hier de Nederlandsche eentaligheid terugbrengt: de leiders | |
[pagina 772]
| |
der Nederlandsche generaliteit zijn meest allen tweetalig, maar geven de voorkeur aan het voorname, internationale, Fransch. Naast en onder de traditionneele drie standen van geestelijkheid, adel en ‘steden’, wier vertegenwoordigers, tot den laatsten toe, of Franschsprekend, of tweetalig zijn, kiemt er, van af het einde van 1577, een vierde stand, de zoogeheeten ‘commune’ of ‘gemeente’, die de generaliteit der Staten wantrouwt, miskent, voorbijloopt en, in den Zomer van 1579, de aansluiting opdringt bij de ‘nadere unie’ van Utrecht. Deze vierde stand is te Antwerpen heel en al Nederlandsch, anti-Fransch, en dan ook in 1583 in conflict met Anjou, met Marnix, met Oranje zelf. Al dezen verlaten achtereenvolgens in gezegd jaar de stad. Het hoogtepunt der verfransching is voorbij. Hoe diep heeft die verfransching ingegrepen? Voorbereid als ze was door het humanisme met zijn internationaal karakter, en zijn verwerpen van het middeleeuwsch Latijn, bevorderd daarna, gansch in het bijzonder te Antwerpen, door het internationale verkeer, heeft die verfransching vollen opgang gevonden in het weelde-leven der rijke stad waarin de kennis van het Fransch, slechts te verkrijgen door traditie, of door kostbare en langdurige opvoeding of verblijf in den vreemde, het standsverschil deed uitkomen. Het was een ongeluk voor het Nederlandsch, dat er te Antwerpen schier geen kleine lui waren die Fransch spraken. En toen, in 1578, viel Antwerpen de Brusselsche successie te beurt, de rol van hof- en regeeringsstad, met al die Franschsprekende hoogeren. De Antwerpsche burgerij moet er wel om gevleid geweest zijn, en de kerk of tempel waar men hun Fransch predikte, de Zondagwandeling waar men die lieden ontmoette en die taal hoorde, werd ‘la conversation à la mode’. Aangetrokken hierdoor, begeerig ‘de bon ton’ te zijn, leerde de mindere burgerij ook Fransch aan haar dochters en zonen; het werd het succes der Fransche school. Maar de achteruitstelling van den louter-Nederlandsch-kennende werd door deze nog niet aangevoeld; daarom is er in de dagen van Oranje, Matthias, Anjou ook nog geen Vlaamsche beweging geweest. En men begreep toen nog niets van taalbastaardij. | |
[pagina 773]
| |
Het Antwerpsche Schoolpersoneel in 1584 met vermelding der onderwezen talen en vakkenA. De SchoolmeestersGa naar voetnoot(1).Dese navolgende manspersoonen hebben den nieuwen eedt ghedaen opten 17e September 1584, ende daer na onder de superintendenten Joncheer Rogier van Leefdale ende Mr Godevaert Martens, wesende dekens. Peeter Heyns ende Jacob van Houthuys, moeten voor jaergelt gheven 9 stuivers ende vercleerden te leeren als volcht:
Adriaen Marcelis, rector van de stadsschole int Minnebroeders clooster. Aernout Hezius leert, latijn ende françois int Kipdorp teghen over Stralens. Aernout Gillis, leert françois, rekenen ende cijfferen int Kipdorp, teghen over de Drij Hespen. Anthonis van den Broecke, leert françois, rekenen ende cijferen inde Hoochsetterstrate naest den Tijdt. Adriaen Verdonc, leert latijn in de Keizerstrate. Andries Roosen, leert duijtsch lesen ende schrijven, op den Oever. Assiverus Boon, leert verscheijden talen, rekenen ende cijferen bij d'Oude wage, in den Tennen Pot. Adriaen Hendriex schoolmeester van de vondelinghen. Adriaen van der Cammen, leert duijtsch lesen ende schrijven op de Paerdemerct. Andries van Deurne, leert françois, rekenen ende cijfferen opten Dries. Aernoudt Brandt, leert duijtsch lesen ende schrijven. Bartholomeus Huijsmans, leert françois, rekenen ende cijfferen op St Peeter vliet in den Boek. Carel Strijtberghen, leert françois, rekenen ende cijfferen in de Slotelstrate. | |
[pagina 774]
| |
Carel Baillin, leert françois, rekenen ende cijfferen, bij d'Engelshuijs, naest Amsterdam. Carel Crol, leert françois lesen ende schrijven in de Corte Nieustrate in den Materie-boer. Christiaen Offermans leert françois, rekenen ende cijfferen, tegen over St Andries in de Letter-conste. Cornelis Phaelesius, leert françois, rekenen ende cijfferen int Kipdorp, naest het Vercken. Cornelis Hoec, leert dochters in d'Arenborchstrate. Everaert van der Voort, leert françois lesen ende schrijven op St Peeters vliet, in Cromhout (heeft geenen eedt gedaen). Felix van Sambeke, leert françois, rekenen ende cijfferen opten Dries, naest de Swaene. François Loocmans, leert françois, rekenen ende cijfferen beneden d'Oude Borze. François de Bruijne, leert françois, rekenen ende cijfferen, op de Minrebroeders roye. Gregoire Tichaut, leert françois lesen ende schrijven, inde Blindestrate. Guillaume Ancelare, leert françois, rekenen ende cijfferen inde Winckelstraet in eenen ganc. Hans van den Bosch, leert françois, rekenen ende cijfferen aende Coepoort brugge int Slot van Milanen. Hans Claessens, leert françois, rekenen ende cijfferen in Peeter Pots strate. Hans Radermaker, leert rekenen ende cijfferen, op de Minrebroeders roye. Hans van der Vekene, leert françois, rekenen ende cijfferen inde Wijngaertstrate. Hans Peeters, leert françois, rekenen ende cijfferen aen de Cappelle van Gratien. Hans Lemmens alias Craemers leert françois, rekenen ende cijfferen, inde Lange Ridderstrate. Hans Grouwers, leert duijtsch lesen ende schrijven, bij St Jacobs trappen. Hendrick Dens, leert françois, rekenen ende cijfferen (Is gereijst naer Cuelen ende heeft de schole verlaten. Zal zijn dootschult oft affscheijdt betalen). Hendrick Verhult alias Luijcx, leert françois ende spaensch, cijfferen ende boekhouden, tegenover d'Arenborchstrate. | |
[pagina 775]
| |
Hendrick Soldere, leert françois, rekenen ende cijfferen, opten Paddengracht. Jan Borrijkens, leert verscheijden talen, rekenen ende cijfferen, inde Lange Nijeuwe Strate, in Apollo. Jan van Swolle, leert verscheijden talen, rekenen ende cijfferen, op d'Oude Coren-merct, in den Groenen Schilt. Jean de la Court, leert françois lesen ende schrijven, int Schuttershoffstraat, naest 't Kaetsspel. Jan Willems, leert duijtsch lesen ende schrijven, inde Schuijtstrate, inde Drij Hoefijsers. Jan van Engelen in St Annenstrate op den hoec van de Cattestrate, leert duijtsch lesen ende schrijven. Jan Desbonnets, leert françois, rekenen ende cijfferen, int Kipdorp, naest P. van Dale. Jan van den Brande, leert françois, rekenen ende cijfferen op de Verwers roye. Jan Metten Ghelde, leert duijtsch lesen ende schrijven, inde Keyserstrate, inde Capelle (is gestorven). Jan Mercijs, leert duijtsch lesen ende schrijven, in St Jans strate, inde Drij Eemerkens. Jan Godarus, leert françois ende andere talen, rekenen ende cijfferen, inde Huijvetterstrate, tegenover 't Soutvat. Jan Godschalc, leert duijtsch lesen ende schrijven, op de Cathelijne veste, naest den Nobel. Jan Hezius, leert verscheijden talen, cijfferen ende boeckhouden int Kipdorp. Jacob van Houthuijs, leert jonge dochters françois lesen ende schrijven, rekenen ende cijfferen, inde Reijnderstrate. Jacques de Vos, leert françois, rekenen ende cijfferen, inde Clarenstrate tegen over de Sonne. Jacques Martijn, leert françois, rekenen ende cijfferen, inde Coepoort strate, inden Oyevaer (verhuijst beneden d'Oude Borse. Jacques Crekels, leert françois, rekenen ende cijfferen, int Kipdorp naest den Helm. Jacques Huyssen, leert françois, rekenen ende cijfferen, op het Baghijnhoff (rest 10 strs). Jacob van Sevenbergen, leert françois, rekenen ende cijfferen in 't Hoff van Ste Bernaerts strate. | |
[pagina 776]
| |
Joris van den Lanen leert jonge dochters in de Meire in d'Oude Gulden Penne. Ysembert Heraut, leert françois, rekenen ende cijfferen int Moriaenstraetken. Jaspar de Craeyer, leert françois, rekenen ende cijfferen inde Lange Nijeustrate. Marten van den Dijcke, leert rekenen ende cijfferen, op de Coepoortbrugge. Marten Vermanden, leert d'arme kinderen ten Preeckheeren. Melchior van Elselare, leert françois, rekenen ende cijfferen op d'Oude Borse. Melchior de Molenaer, leert françois, cijfferen ende boekhouden inde Keijserstrate inden Roelandt. Michiel Six, leert françois, rekenen ende cijfferen, opten Dries. Niclaes Bormans, leert latijn, inde Conincstrate. Niclaes van den Bossche, leert françois, rekenen ende cijfferen inde Corte Gasthuijsstrate. Niclaes de Marchiennes, leert françois, rekenen ende cijfferen, op de Coepoort brugge, naest den Hoefsmit. Noel Morel, leert françois, rekenen ende cijfferen inden Boomgaerden ganck (verhuijst in de Zuerstrate in St Jacob). Peeter Heijns, leert jonge dochters françois, rekenen ende cijfferen, in den Lauwerboom. Peeter van Schelle, leert françois, cijfferen ende boeckhouden op de Cathelijne veste. Peeter Goossens, leert jonge dochters françois ende cijfferen, inde Lange Nieustrate, inde Diligentie. Peeter Carpentier, leert latijn, op de Lijnwaet merct, int Choraelhuijs. Peeter Keppens, leert françois, rekenen ende cijfferen bij 't Hoff van St Bernaerts. Peeter Donis, leert françois, rekenen ende cijfferen, inde Meijstrate. Peeter Sijmons, leert françois, rekenen ende cijfferen inde St Jans strate, in eenen keldere. Philips Ingelram, leert d'arme kinders ten Vrouwenbroeders. (gereijst na Campen - te spreken van sijn dootschult). Rombout Verdonck, leert latijn, op de Lijnwaet merct, inden Gulden Schoen. | |
[pagina 777]
| |
Reynier Hoochgraeff. Willem Fabius, leert latijn, inde Lange Nieustrate naest Groenenborch. Aernout de Cordes, leert françois, cijfferen ende boeckhouden in d'Achterstrate (heeft geen eedt gedaen). Jan Helsevier, leert duijtsch lesen ende schrijven opten Blijen hoeck.
We tellen 77 schoolmeesters. De privilegiebrief had het numerus clausus ingevoerd van 80. Van deze 77 zijn er 49 die het onderwijs van het Franchois als eerste leervak doen inschrijven. Slechts tien bevelen zich aan voor het onderwijs in de moedertaal. | |
B. De Schoolmeesteressen.Dese navolgende vrouwepersoonen hebben den nieuwen eedt ghedaen den 18e September 1584 in handen van den superintendenten ende dekens, ende moeten voor Jaerghelt betalen 6 stuivers ende vercleerden te leeren als volcht:
Anna Schuyt alias Hildernissen, leert duijtsch lesen ende schrijven bij de Schippers Cappelle op de Moerewijnsplaetse. Anna Claessens We van Mr Robrecht, leert duijtsch lesen ende schrijven opten Dries. Anna Bouquet in de Keyserstrate, int Roosterken leert françois lesen ende schrijven. Anna van Bueren, leert françois lesen ende schrijven inde Huyvetter strate bij 't Soutvat. Anna de la Hele We leert françois lesen ende schrijven in d'Everick strate in den ganc. Anna Carbons We, leert françois lesen ende schrijven op de Cammerpoortbrugge. Anna Polfliet, Jonge dochter, leert françois lesen ende schrijven achter de Borchtkerke bij het Sarasijnshooft. Anna Stovers, We, leert françois lesen ende schrijven in Coppenolstraetken. Anna de Cuijper We Oliviers, leert françois lesen ende schrijven inde Clarenstrate. | |
[pagina 778]
| |
Anna Vintbooms, leert duijtsch lesen ende schrijven, teghen over het Rijck gasthuis. Adriana Verschoven We, leert duijtsch lesen ende schrijven inde Berchstrate, in de poorte. Agneete van Gheele, jonge dochter, leert françois lesen ende schrijven, aen d'Yseren wage (verhuijst inde Slotelstrate). Agneete Cruijdeniers, jonge dochtere, leert françois lesen ende schrijven, inde Saucierstrate. Andrisijnken van Wijer, jonge dochter, leert duijtsch lesen ende schrijven. In 't Hoff van Aflegem. Cecilia Boots, We, leert françois lesen ende schrijven in d'Everic strate aen den bornput. Christina Backers, leert duijtsch lesen ende schrijven, in de Vuijlstrate. Clara Tambusers, alias Boudaen, We, leert duijtsch schrijven op St Jacobs kerkhoff. Clara Coeschot, jonge dochter, leert françois lesen ende schrijven inde Dornic strate. Cornelia van den Wouwer, leert duijtsch lesen ende schrijven ind Preeckheer strate. Cornelia van den Wijngaert, leert duijtsch lesen ende schrijven bij den Craenstal. Cornelia van Leefdale, We, leert françois lesen ende schrijven, inde Schuijtstrate. Cornelia Rouff alias van Erp, leert françois lesen ende schrijven naest de Preeckheeren poorte. Elysabeth Backers, We, leert françois lesen ende schrijven aen d'Oude wage. Gereyst na Hollant ongheëedt. Elysabeth de Manny, leert françois lesen ende schrijven in 't Pruijn-straetken. Elysabeth Dickaerts, We, leert françois lesen ende schrijven, achter inde Meire. Elysabeth Marteau, We, leert françois lesen ende schrijven op te Oever. Elysabeth Schijn, oude dochter leert françois lesen en schrijven int Kipdorp, aen 's Papenstraat. Elysabeth van de Putte, We, leert françois lesen en schrijven tegen over St Jacobs kerke. Elysabeth van Hulsthoet We, leert duijtsch lesen int Peerdeken int Kipdorp. | |
[pagina 779]
| |
Elijsabeth van Ermelen, leert françois lesen ende schrijven in de Schrijnwerckerstrate. Elysabeth Jacobs, leert françois lesen ende schrijven inde Pelgromstrate. Elysabeth de Pape, We, leert françois lesen ende schrijven in de Happaertstrate. Elysabeth Raey, We, leert françois lesen ende schrijven, ten huijze van F. Desbonets, Kipdorp. Elisabeth van Dormale, leert françois lesen ende schrijven, inde Nijeustedt, bij den Ancker (verlaet de schole). Engelbren van den Werve, We, leert duijtsch lesen in Doudaenken. Franchoyse Moyal, nonne, leert françois lesen ende schrijven, in de Keijserstrate. Reijst vuijter stadt. Geertruijdt Momboors, oude dochter, leert françois lesen ende schrijven, in de Langenijeustrate naest den Wildeman. Jacobmijne Verbeke, We, leert duijtsch lesen ende schrijven in Doudaenken. Jacobmijne Verhaecht, We, leert duijtsch lesen ende schrijven aen d'Yseren wage in den Hert. Janneken Franck, gaet nu woonen in de Cammerstrate naest den Gulden Leeuw teghen over den Wilde man. Janneken Silvius, jonge dochter, leert duijtsch lesen ende schrijven in St Joos Cappelle (is naer Hollandt). Janneken Verneyen, We, leert françois lesen ende schrijven opten Dries inde Roosboom. Lijnken van de Putte, dochter van Janneken. Janneken Neven Jans, jonge dochter, leert françois lesen ende schrijven opt Vlamings velt. Josijnken Lemmens, leert françois lesen ende schrijven op de Borchtgracht, in de Maecht van Gent. Yken van Balen, We, leert duijtsch lesen ende schrijven in Heyl metter Huijcken strate. Lijnken Strobels, jonge dochter, leert françois lesen ende schrijven in de Corte Ridderstrate. Lijnken Smijters, We, leert duijtsch lesen ende schrijven, int Kipdorp, naest F. Crekers. Lijnken Bollaerts, We, leert françois lesen ende schrijven op den Grooten Goddaert. | |
[pagina 780]
| |
Lijnken Peeters, leert françois lesen ende schrijven inde Keijserstrate (verhuijst). Lijnken vanden Berge, jonghe dochter, leert françois lesen ende schrijven, inde Cammerstrate naest Waesbergen. Lijnken van Spoelbergen, leert françois lesen ende schrijven in de Cammerstraete int Schaecbert. Lijnken van Tongheren, jonge dochtere, leert françois lesen ende schrijven op St Peeters vliet. Marie Hille, We, leert françois lesen ende schrijven opt Baghijnhoff. Maeyken Ibeiren, We, leert duijtsch lesen ende schrijven inde Venus strate, bij den Sot. Maeyken Rubaucourt, leert françois lesen ende schrijven op de Breede strate. Maeyken ende Lijnken Behagele, jonge dochters, leeren françois lesen ende schrijven, aen den Drijhoek. Maeyken Lienaerts, jonghe dochter, leert françois lesen ende schrijven op de Veemerct. Magdaleene van den Bossche, We, leert françois lesen ende schrijven opten Grooten Goddaert. Margriete van Elselare, jonge dochtere, leert françois lesen ende schrijven op d' Oude Borze. Margriete de Lalire, leert françois lesen ende schrijven achter Schippers Cappelle int Fortuijnstraetken tegen over het Gulden Calff. Margriete van Obbeneigen, We, leert duijtsch lesen ende schrijven op de Peerdemerct (begeert uitgedaen te zijn). Margriete Muntsaert, leert françois lesen ende schrijven in de Keijser strate (is verhuijst). Margriete van Brabel alias Briers, leert duijtsch lesen ende schrijven, tegen over 't Soutvat. Margriete Graphingna, jonge dochter, leert françois lesen ende schrijven, op Deijermerct. Mechtelt van Eertvelt, leert françois lesen ende schrijven in den Eijckhoff (verhuijst). Michielken Huybrechts, We, leert duijtsch lesen ende schrijven aen de Nieuwe wage. Maeyken Roelants, We van F. de Raedt, leert duijtsch lesen ende schrijven op de Lombaerde veste. Sara Goossens, jonghe dochter, leert françois lesen ende | |
[pagina 781]
| |
schrijven, inde Slotelstrate (is gehoudt ende verlaet de schole, heeft begeert uitgedaen te worden). Ursele van Oedem, jonge dochter, leert françois lesen ende schrijven bij de Cappelle van Gratien. Ursele de Neve, leer françois lesen ende schrijven, in de Jodenstrate. Lijnken van der Hoffstadt, leert duijtsch lesen ende schrijven op de Cathelijnen veste.
Het privilegie stelde vast dat men geen schoolvrouwen meer zou aanvaarden vóór hun getal was uitgestorven tot op 60. Op de 73 beëedigden zijn er 43 die het onderwijs in de Fransche taal als hun eerste onderwijsvak opgeven, 21 leeren ‘Duitsch lezen en schrijven’. Geen enkele leert er Fransch en Duitsch. |
|