Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1941
(1941)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 587]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vergadering van 17 September 1941.Zijn aanwezig: de Heeren Emm. De Bom, bestuurder; Prof. Van Mierlo, onderbestuurder; Dr. L. Goemans, bestendig secretaris;
de Heeren Dr. H. Teirlinck, Prof. J. Salsmans, Prof. J. Muls, Prof. A. Carnoy, Dr. J. Cuvelier, F. Timmermans, Prof. A.H. Cornette, L. Baekelmans, Prof. L. Grootaers, Dr. A. Van Cauwelaert, L. Monteyne, Dr. Ern. Claes, Prof. E. Blancquaert, Dr. J. Grauls, Prof. Fr. Baur, Dr. W. Van Eeghem, Prof. Fr. De Backer, Dr. F. De Pillecijn, G. Walschap, werkende leden;
Hadden zich laten verontschuldigen de Heeren Prof. R. Verdeyen en Prof. J. Eeckhout, werkende leden.
***
Lezing wordt gedaan van het verslag van de Junivergadering. Het wordt goedgekeurd.
***
Afsterven van Dr. J. Fr. Sterck, buitenlandsch Eerelid der Academie. - Bij den aanvang der algemeene zitting neemt de Heer Bestuurder De Bom het woord en richt volgende rede tot de rechtstaande vergadering:
Met leedwezen hebben wij door de dagbladen het overlijden vernomen van ons buitenlandsch Eerelid, den Heer Dr. Johannes Franciscus Sterck. Sedert meer dan 20 jaren maakte hij deel uit van onze Academie. Hij was Dr. honoris causa van de Universiteit te Amsterdam, titel die hem wegens zijn uitstekende verdiensten als Vondelkenner verleend werd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 588]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hij wijdde een ononderbroken, enthusiaste inspanning aan de studie van den Prins der Nederlandsche Dichters en aan het verzamelen van kostbare documenten betreffende diens tijd, werk en leven. De groote Vondeluitgave der Wereldbibliotheek verscheen mede onder zijn leiding, en een aantal studies van zijn hand zagen het licht, hetzij in boekvorm, hetzij in tijdschriften, over zijn geliefkoosd onderwerp. Toen hij, in 1926, door onze Academie werd uitgenoodigd om als feestredenaar in onze openbare zitting te Gent op te treden, kon het dan ook niet anders of hij zou spreken over Vondel, dien onvergankelijken geestelijken band tusschen Noord en Zuid. Hij was een der stichters, en secretaris, van de Vereeniging Het Vondel-Museum te Amsterdam, waarvan sedert jaren aan ons Genootschap het lidmaatschap werd verleend. Bij zijn 80ste verjaring, in 1939, besloot de Academie zich bij de viering van haar hooggewaardeerd lid door een hulde-adres aan te sluiten. De Vereeniging Het Vondel-Museum nam toen de gelegenheid te baat om den titel van ‘eerste Eerelid’ toe te kennen aan den ‘geleerde in wien - zoo luidde het hem toegereikte diploma - ‘'s Lants Outste en Grootste Poeet, in onzen tijd zijn oudsten en trouwsten vereerder en beschrijver vond.’ Pas een jaar geleden, schreef de Heer Sterck nog eenige bladzijden onder den titel van ‘Profetische klanken van Vondels lier over den Oorlog’, en haalde een aantal merkwaardige verzen aan, waarin de dichter ‘als een profeet, die het ongeluk voorziet, van vele zijden den strijd belicht die nu woedt.’ Onze Nederlandsche Collega heeft het geluk genoten een lang leven met een piëteitsvolle taak te vullen, en zijn noeste arbeid zal niet ophouden de belangstelling te wekken zoolang Vondel zelf vereerders en bewonderaars telt. Ik verzoek de Academie haar Bestuur het voorrecht te gunnen aan de achtbare Familie Sterck de betuiging van ons aller gevoelens van diepen eerbied voor de nagedachtenis van ons ontvallen medelid aan te bieden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Aangeboden boekenDoor Dr. J. Lindemans, werkend lid der Academie:
Door de Regeering:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 589]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Door de Stad Antwerpen:
Door de Katholieke Universiteit te Nijmegen:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Aangekochte boeken
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 590]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Mededeelingen van den Bestendigen Secretaris.1. Herstel van de Bibliotheek van het Philosophisch College (Societas Jesu) te Eegenhoven bij Leuven. - Bij brieve van 8 Juli 11. maakt de Heer Nijns, Secretaris-Generaal van het Ministerie van Openbaar Onderwijs, de Academie met een verzoek bekend van den E.P. Le Cocq, Provinciaal Overste der Zuidelijke Provincie van België, met het oog op het herstel van de Bibliotheek van het Gezelschap Jesus te Eegenhoven. De vraag behelst: a) de nog voorhanden reeksen uitgaven der Academie; b) de dubbels waarover onze boekerij zou beschikken; c) den regelmatigen dienst der academische publicaties. Reeds vroeger werd dit verzoek bij monde van ons medelid, E.P. Salmans, aan het Bestuur gericht, dat beloofde daaraan in de mate van het mogelijke te voldoen. Het College van Eegenhoven is van nu af op de lijst ingeschreven van de instellingen die regelmatig onze publicaties ontvangen.
2. Het ledental der vier Bestendige Commissies verhoogd. - Bij brieve van 22 Augustus 1941, laat de Heer Secretaris Generaal van het Openbaar Onderwijs ons een afschrift geworden van het Besluit dagteekenend van 12 Augustus 1941 en houdende goedkeuring van het voorstel door het Bestuur op 13 Juni 11. gedaan tot het verhoogen van 10 tot 15 van het aantal leden der vier Bestendige academische Commissies.
3. Vrije Universiteit te Brussel. - Inrichting van nieuwe Nederlandsche Cursussen. - Bij brieve van 9 September 1941, laat de Heer Fr. Van den Dungen, Rector van de Universiteit te Brussel, aan de Academie | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 591]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
weten dat de uitbreiding van het onderwijs in de Nederlandsche taal het inrichten van nieuwe leerstoelen in de meeste Faculteiten voor gevolg had. Om alleen van de Faculteit der Wijsbegeerte en Letteren te gewagen, zal, van het studiejaar 1941-1942 af, in het Nederlandsch onderwijs der volgende vakken voorzien worden:
4. Nationaal Feest. Te Deum. - De leden der Academie werden, bij gelegenheid van het Nationaal Feest op het Te Deum van 21 Juli 11. te Brussel en te Gent uitgenoodigd. Waren op de plechtigheid aanwezig: te Brussel, Dr. L. Goemans, Dr. E. Claes en Dr. J. Lindemans; te Gent, Prof. Dr. A.J.J. Van de Velde en Prof. Dr. F. Baur.
5. Openbare zitting der Academie 1941. - Gelet op de tijdsomstandigheden, stelt het Bestuur aan de vergadering voor, dat ook dit jaar geen openbare zitting zou worden gehouden. Aangenomen.
6. Prijsvragencommissie. - In October 1940 besloot het Bestuur de termijnen van inlevering der Academische prijsantwoorden te verlengen. De prijsvragencommissie stelde echter nieuwe prijsvragen op, zoodat er voorzien zijn tot einde 1944, wat dit jaar een zitting van vermelde Commissie overbodig maakt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 592]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
7. Commissie tot uitvoering van de Herstelverordening van 6.9.40. - Deze Commissie liet aan de Academie, door bemiddeling van den Heer Dr. Brass, Gevolmachtigde van den Militairen Bevelhebber voor België en Noord-Frankrijk bij voornoemde Commissie, een brief geworden gedagteekend 16 Juli 1941 (Bijlagen a.b.c.). Daar de Academie gedurende de maanden Juli en Augustus geen vergaderingen houdt, gaf het Bestuur, bij brieve van 25 Augustus 11., aan den Heer Dr. Brass en tevens aan de Commissie een voorloopig antwoord (Bijlage d.). Deze briefwisseling werd ter kennis van de vergadering gebracht, en, uit naam van het Bestuur, vulde de Heer Bestuurder De Bom met een korte nota en een voorstel het antwoord van 25 Augustus aan (Bijlage e). Op deze verschillende mededeelingen volgde een gedachtenwisseling waaraan de Heeren Claes, Blanquaert, Baur, Grauls, Muls, alsook de leden van het Bestuur deelnamen. Tot zijn leedwezen was de Heer Bestuurder verplicht de vergadering te verlaten, daar hij te 3 uur op de zitting van een officieele jury geroepen was, zoodat het slot der bespreking tot de zitting van 15 October uitgesteld werd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 593]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BijlagenBijlage a. Commissie tot uitvoering van de Herstelverordening van 6.9.40.Onze Ref. FD/FS Brussel, de 16 Juli 1941.
Aan de
Geachte Heeren, De Commissie heeft de heeren Julius Obrie, Dr. Willem De Vreese, Dr. Eugeen Van Oye, werkende leden, en de heeren Raphaël van den Berghe, Hipp. Haerynck, Igr. Fabri, Lod. Dosfel, briefwisselende leden, in eer en rechten hersteld. Zij verzoekt U de namen van deze personen terug in te schrijven op de lijst der leden van de Akademie, en als posthume eerherstel al die formaliteiten te vervullen die gebruikelijk zijn bij het afsterven van een Akademie-lid. Wij verzoeken U ons te willen mededeelen wanneer er gevolg gegeven werd aan dit verzoek. Hoogachtend
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage b.
Der Militärbefehlshaber
Brüssel, den 17. Juli 1941-12,
An die
Der Unterzeichnete übergibt Ihnen in der Anlage ein Schreiben der Wiedergutmachungskommission, das sich auf frühere, zwischenzeitlich verstorbene Mitglieder der Akademie bezieht. Es ist erforderlich, dass die Akademie wenigstens symbolisch die Ehre der früher ausgeschlossenen Mitglieder wiederherstellt. Dazu wird nötig sein, dass die Beschlüsse über die frühere Ausschliessung in der gleichen Form aufgehoben werden, wie sie damals gefasst wurden, dass die Verstorbenen wieder in die Mitgliederlisten, in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 594]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
die Karteien, in die Bücher der Akademie usw. aufgenommen werden. Sie wollen auch dem Unterzeichneten möglichst umgehend Mitteilung darüber machen, welche Schritte von Ihnen in dieser Angelegenheit veranlasst worden sind. Anlage im Auftrag
Der Bevollmachtigte für den
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage c.
Der Militärbefehlshaber
Der Bevollmachtigte für den
An die
Brüssel, den 11. August 1941.
Unter Bezugnahme auf das Schreiben vom 17.7.41, wird um Mitteilung gebeten, was in der Angelegenheit verstorbener Mitglieder der Akademie bisher unternommen worden ist. Für den Militärbefehlshaber in
-Der Militärverwaltungschef-.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage d.Ga naar voetnoot(1)Aan den Heer Gevolmachtigde voor den
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 595]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
B/41613
Ten antwoord op Uw brieven van 17.7.41 en 11.8.41 ziet het Bestuur van de Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde zich genoodzaakt U ter kennis te brengen, dat gedurende de maanden Juli en Augustus geen vergaderingen worden gehouden. Het Bestuur moet zich dus voorloopig beperken U op zekere feiten en schikkingen te wijzen in zake de in 1919 uitgesloten leden wier namen in Uw brief van 17.7.41 vermeld staan. 1o De lijsten van de leden der Academie verschijnen alleen in de Jaarboeken der Academie; de Verslagen en Mededeelingen geven enkel aanwezigheidslijsten op. 2o De bedoelde namen zijn nooit uit de Jaarboeken verdwenen, zooals blijkt bv. uit het laatst verschenen Jaarboek dat hierbij gaat;
3o Ook het Gedenkboek (1886-1936) van de 50ste verjaring der Academie vermeldt dezelfde namen in zijn ‘Alphabetische Lijst van de afgestorven letterkundigen en geleerden die deel uitgemaakt hebben van de Academie’: zie pp. 290, 300, 301 van het bijgaand exemplaar. 4o Geen andere formaliteiten zijn bij het afsterven van een Academielid gebruikelijk dan het sturen aan de leden van een doodsbericht dat tevens ter begrafenis uitnoodigt (Bijlage 3), en een korte toespraak van den Bestuurder in de zitting onmiddellijk volgende op het overlijden. 5o Werden in de plaats van:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 596]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uit naam van het Bestuur der Academie, hoogachtend
De Bestendige Secretaris,
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage e.Zooals het Bestuur in zijn antwoord op het verzoek van de Commissie heeft doen opmerken, zijn vermelde namen nooit uit de lijsten van de Jaarboeken verdwenen, één lijst uitgezonderd, nl. die van de ‘Afgestorven Leden’, daar de afgestorvenen van wie sprake niet als academielid ontvallen zijn. Daaraan worde toegevoegd, dat het Register van de Bijdragen, Lezingen, Verslagen, enz. der Academie gaande van 1886 tot 1926, de academische werkzaamheden van al de leden, zonder uitzondering, opsomt. Zoo deden ook, in 1936, de verslaggevers van de werkzaamheden der Academie in het Gedenkboek van onze 50ste verjaring, die geen enkel opstel van de leden, in de Academie voorgedragen of door de Academie uitgegeven, onvermeld lieten. Meer nog, in hetzelfde Gedenkboek van 1936, treft men al de namen aan van de vóór dien datum afgestorven letterkundigen en geleerden die deel hebben uitgemaakt van de Academie, ook de namen in kwestie. De Academie heeft steeds in deze aangelegenheid, spontaan, een zooveel mogelijk objectieve houding aangenomen, zooals blijkt, niet alleen uit de namen der Vlamingen die, in 1919-1920, de vacant geworden zetels in de Academie hebben aanvaard, niet alleen uit het blijvend vermelden van namen en werken der uitgesloten leden in haar publicaties, maar door het feit, dat, nu meer dan 10 jaar geleden, zij één hunner, uit eigen beweging, terugriep, die later in een andere Vlaamsche Academie werd benoemd, doch bij haar als binnenlandsch eerelid bleef behouden. Deze laatste academische initiatieven heeft de Koning met Besluiten goedgekeurd zonder dewelke zij alle wettelijke kracht zouden ontbeerd hebben. Het Bestuur stelt dan ook voor, dat de volledige lijst der afgestorven leden, van 1941 af, in het Jaarboek zou verschijnen onder de rubriek in het Gedenkboek van 1936 aan deze lijst gegeven. Aldus zou de Academie, die steeds het wetenschappelijk of letterkundig werk van al haar leden met dankbaarheid herdacht en nooit op eenigen drang van buiten heeft gewacht om hun nagedachtenis in eer te bewaren, het hare hebben gedaan om de bedoelde afgestorven schrijvers en geleerden als Academieleden, feitelijk en volkomen, in hun plaats te herstellen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 597]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Mededeelingen namens de commissiesI. Bestendige Commissie voor Cultuurgeschiedenis. - Prof. Van Mierlo, secretaris, legt verslag ter tafel over de zitting door de Commissie gehouden.
Waren aanwezig: HHn. Cuvelier, Van Mierlo (secr.), Salsmans (voorz.), Baekelmans, De Bom, De Pillecijn, H. Teirlinck, F. Timmermans, A. Van Cauwelaert, Claes.
Hospiteerende leden: Monteyne, Van Eeghem, Baur, Walschap.
Op de agenda staat: K. Van de Woestijne of de Dichter van het Getal. - Lezing door Dr. A. Van Cauwelaert, werkend lid.
Wel heeft Karel van de Woestijne gewaarschuwd tegen de vereenzelviging van den dichter met de gestalten, helden of heiligen, die hij schiep; doch in de Heilige van het Getal uit De Bestendige Aanwezigheid, heeft hij onmiskenbaar, hoewel onbewust, de kenmerkende trekken van zijn eigen physische en psychische leven geteekend: de zuiver rythmische geaardheid, waardoor hij van zijn kinderjaren af, een buitengewone gevoeligheid heeft gehad voor rythme, mate en Getal - de ondwingbare behoefte aan uiting en belijdenis - het herfstige karakter van zijn zang en de evolutie van zijn gevoels- en geestesleven naar wat hij geheeten heeft het geestelijk Getal. In den Heilige van het Getal heeft van de Woestijne zijn dubbele volkomenheid geteekend: de volkomenheid van het dichterschap en de volkomenheid van de belijdenis.
De voorzitter stelt voor dat deze lezing zou opgenomen worden in de Verslagen en Mededeelingen. Aangenomen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 598]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II. - Bestendige Commissie voor Onderwijs en Nederlandsche Lexicographie. - Prof. Grootaers, secretaris, legt verslag ter tafel over de zitting door de Commissie gehouden.
Waren aanwezig: de HHn. Goemans, Muls (voorz.), Grootaers (secret.), Carnoy, Blancquaert, Van Eeghem, De Backer, Lindemans en Grauls.
Hospiteerende leden: de HHn. Timmermans en Van Cauwelaert.
Op de agenda staat: Een Spaansch-Nederlandsch Glossarium uit 1568. - Lezing door Prof. Dr. R. Verdeyen, werkend lid.
Daar de Hr. R. Verdeyen verhinderd is zijn op de agenda aangekondigde lezing over Een Spaansch-Nederlandsch Glossarium uit 1568 te houden, heeft de Hr. L. Grootaers zich bereid verklaard een bespreking in te leiden over de Beknopte uitgave van het Woordenboek der Nederlandsche Taal, die thans in bewerking is. Spreker behandelt de volgende punten:
Aan de bespreking nemen deel de heeren Blancquaert, De Backer, Goemans, Van Eeghem. De Commissie besluit den spreker er mee te belasten de verschillende opmerkingen die gemaakt werden door den secretaris der Commissie te laten | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 599]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
opstellen en deze ten dienste te stellen van de bewerkers. Deze opmerkingen gelden, behalve de punten door den spreker vermeld nog hoofdzakelijk het volgende:
De voorzitter dankt den spreker en sluit de vergadering om 12 uur. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dagorde1o) Karel Boury-prijs (Tijdvak 1937-1940). - Na kennis genomen te hebben van de verslagen der Heeren L. Ontrop, A. Van Cauwelaert en Emm. De Bom, leden van den Keurraad, besluit de vergadering, in overeenstemming met de verslagen, den prijs toe te kennen aan den Heer Jan Broeckx voor de door hem ingezonden Kinderliederen op teksten van Vlaamsche dichters.
2o) Lezing door den Heer August Van Cauwelaert werkend lid: Karel van de Woestijne of de Volstrekte Belijdenis. De Hr. Onderbestuurder Prof. J. Van Mierlo wenscht spreker geluk en stelt aan de vergadering voor de lezing in de Verslagen en Mededeelingen op te nemen met de reeds in de ochtendzitting van de Commissie voor Cultuurgeschiedenis voorgedragen studie over Karel van de Woestijne of de Dichter van het Getal. Dit voorstel wordt eenstemmig beaamd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 600]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Academische Wedstrijden 1940.
|
1) | Kinderliederen (Naam van den auteur onder omslag): Kom, lieve Lente; Goedheid; De Honigbie; Touterliedeken; Weemoedweelde; De Winter. | ||||||||||
2) | De Oudjes, Tafereelspel (Onder kenspreuk ‘Hou ende Trou’). | ||||||||||
3) | door den Heer Jan Broeckx:
|
***
In haar zitting van 19 Maart 1941 had de Academie als leden van den Keurraad aangesteld de Heeren Lodewijk Ontrop, A. Van Cauwelaert, werkend lid en Emm. De Bom, Bestuurder der Academie.
Verslag van den Heer Lodewijk Ontrop, eersten verslaggever:
Voortgaande op de stipulatie dat de prijs dient toegekend aan ‘de beste onuitgegeven school- of volksliederen’, dunkt
het mij gepast er onmiddellijk op te wijzen, dat de bijdragen der twee eerste inzenders niet in aanmerking kunnen komen voor het toekennen van den prijs.
1. Wat de zeven kinderliederen van den eersten inzender betreft, is zulks voor een vrij aanzienlijk gedeelte te wijten aan de geringe vakkennis door den componist aan den dag gelegd, en voor het overige aan het luttel doorzicht voor het specifiek kinderlied betoond. Dit laatste mag reeds te merken zijn aan de weinig afgewogen keus der teksten, iets, waarvan het eerste lied (‘Kom, lieve Lente’) en het zesde (‘De Winter’) overtuigende staaltjes leveren; nog meer te merken is het aan den aard der muzikale bewerking, al te zeer afdwalend van de eigenschappen, waardoor zich het ‘volksche kinderlied’ te onderscheiden heeft. Melodisch is nr 4 (‘Touterliedeken’ op een fragment uit een gedicht van J. Van Droogenbroeck) nog te verantwoorden, ofschoon de muzikale declamatie niet gelukkig te noemen is; de verdienste, waarop mits een lichte wijziging het in acht maten uitgezongen ‘In handel en wandel’ (nr 7) bogen kan, wordt door de gebrekkige harmonisatie volkomen ontkracht.
2. Over de tweede inzending, het tafereelspel ‘De oudjes’, onder kenspreuk ‘Hou ende Trou’ vermeld, is enkel te zeggen, dat het een viertal korte scèneliedjes bevat, waarvan het laatste slechts op de helft voltooid is. Door wat ze als tekst te onthullen hebben, zijn ze niet af te scheiden van het op het tooneel gebrachte vertoon, en beantwoorden ze dan ook niet aan hetgeen onder zelfstandige kinderliederen te verstaan is. Wat de reden is, waarom ze buiten beschouwing te laten zijn.
3. De vijf verschillende inzendingen van Jan Broeckx beslaan niet minder dan 76 kinderliederen, bestaande uit 50 liederen op teksten van Willem Gijssels, 12 op teksten van Jan Peeters, 6 op teksten van Jef Mennekens, 6 op teksten van Ernest De Weert en 2 op teksten van Hendrik Van Rooy. Door de keuze dier teksten staan de liederen van Jan Broeckx geheel bovenaan. Zonder het talent der drie laatste dichters op het gebied van het kinderlied in 't minst te willen betwisten, erkennen we niettemin, dat de twee eersten den toondichter het geschiktste materiaal leverden.
't Ligt in de lijn van de school de natuur van het kind te verkwikken en te verstevigen. Naast de studie der muziek, waar-
aan mijns inziens niet genoeg plaats in de school wordt ingeruimd, dient daar het lied aangekweekt. 't Vindt onmiddellijk ingang, waar deze het bevattingsvermogen van de prille jeugd niet te boven gaat. Daar bestaat geen gevaar voor, zoo men uitgaat van den volkszang. De kinderliederen, die in onze streken van oudsher gezongen worden, dragen daar het onmiskenbare karakter van. Men zou zelfs kunnen beweren, dat kinderliederen zonder dit bijzonder kenmerk niet leefbaar zijn. Waar het aanleeren van sommige zangen te veel tijd inneemt, is zulks zelfs als een teeken te beschouwen, dat ze buiten het rechtstreeksch bereik van de jong-gebekten gelegen zijn. 't Vergt alsdan een ongewone inspanning, in paedagogisch opzicht slechts te wettigen, wanneer de jaren ver genoeg gevorderd zijn om tot een aanvoeling van de uit haren aard meer ingewikkelde kunstmuziek over te gaan.
Hiermede rekening houdend, zoo is het niet moeilijk ons een gedacht te vormen over hetgeen door den insteller van den prijs door de stipulatie ‘school- of volksliederen’ bedoeld wordt. Een grens wordt hiermede gelegd om het kinderlied voor verbastering te behoeden.
Slechts enkele liederen uit de verschillende inzendingen van Jan Broeckx beantwoorden niet rechtstreeks aan de beteekenis, welke aan deze stipulatie te hechten is. In de Inzending III valt op het muzikaal meer ingewikkelde nr 6 (‘O zon, gegroet’) te wijzen en in IV op nr 5 (‘De Mei is daar’); het dappermoduleerend nr 2 uit Inzending V (‘Hoe menigmaal, o klokkentaal’) is daar insgelijks onder te rangschikken. Een lied als nr 6 uit IV (‘Regen’), zwenkt in zijn geestige vermuzikaliseering van den tekst op zijn beurt naar het kunstlied over; de rijkere bewerking daarvan belet echter niet dat die muziek, hoofdzakelijk wegens haar pittoresk karakter, zoo niet onmiddellijk, dan toch na kort onderricht in het bezit van het kind te stellen is.
Hoe talrijk zijn in deze inzendingen echter niet die zangetjes voorhanden, die geheel beantwoorden aan wat verlangd wordt, en die gerust in gezelschap geplaatst mogen worden van het steeds in eere gehouden volkslied. Als geheel van dien geest doordrongen, spreken de liedjes aan, verzameld in Inzending II (Reeks voor de kleintjes op teksten van Jan Peeters). Ze bestaan vaak uit niet meer dan acht nauw aan elkaâr gesnoerde maten,
iets wat ze gemeen hebben met menig volksch-gebleven kinderlied. Zoo we er onverholen voor uitkomen, dat onze voorkeur in deze reeks niet gaat naar nr 3 (‘Paljasje’) of nr 12 (‘Tingelinge-ling’), is zulks geenszins met het inzicht kritiek op den aard dier liederen uit te oefenen, maar om ze voldoende af te scheiden van de tien andere, die als uit den mond van het kind zijn opgevangen en daardoor 't meest van al de aandacht waard zijn.
In deze verzameling onderscheiden zich de pianobegeleidingen door ruimer gebruik van dissonanties, den auteur zooveel als in de pen gegeven door een bescheiden aanvoeling van het modernisme in de muziek. Ze schaden niet, maar voegen niets transcendents bij de harmonisatie, die steeds normaal verloopt. Hier en elders vervult de begeleiding een als door den zang voorgeschreven functie; ze versmaadt het den zang noot voor noot in te volgen, maar maakt er zich toch niet voldoende van los om naast het gezongen lied er een eigen instrumentaal bestaan op na te houden. Iets dergelijks dringt zich echter niet imperatief op, hoeveel het er ook toe bijdragen kon het kunstgehalte van het geheel te verhoogen, en dit, zonder afbreuk te doen aan de gaafheid van het gezongen lied.
Het kinderlijk-volksche karakter der besproken liederen doet zich ook volop gelden in verschillende van de vijftig liederen uit Inzending I (teksten van Willem Gijssels). 't Volstaat te wijzen op de nummers 6 (‘Koeken bakken’), 11 (‘Sinterklaas’), 14 (‘Piknik’), 15 (‘Het Kikkertje’), 19 (‘Roze, roze Meie’), 22 (‘Drie Meisjes’), 25 (‘Hoe heerlijk is het buiten’, 28 (‘Dokus’), e.a.
Op hooger plan gesteld zijn de laatste liederen uit deze verzameling. Ze richten zich tot opgeschoten knapen en meisjes, wat voornamelijk blijkt uit den dieperen toon, die er in aangeslagen wordt, en die in overeenstemming blijft met hetgeen het kinderlied te omvatten heeft. Met nr 39 (‘Arbeid’) begint inderdaad een ononderbroken reeks, welke tot nr 50, het laatste lied te vervolgen is, en ontegenzeggelijk het meest waardevolle deel van den door Jan Broeckx rijkelijk verstrekten voorraad uitmaakt. Hier verdwijnt alle voorbehoud, dat elders soms te maken is in verband met een al te slaafsche gebondenheid van het afgeteekend rhythmus aan den dwang van een stereotiepe maat, of met een al te gedweeë onderworpenheid van de muzikale
ingeving aan louter het schema van den vorm. Zoo we hiermede het zwakke punt van enkele liederen aanraken, staan hunnerzijds de van nabij aangeduide liederen wel degelijk borg voor het talent, door Jan Broeckx in zijn nog niet uitgegeven kinder liederen aan den dag gelegd. Zulks ook voor wat de begeleiding betreft die, meer dan dit elders het geval is, hier met den zang een adequaat geheel vormt.
Een afzonderlijke bespreking der liedjes uit deze zoo ruim voorziene inzendingen, valt buiten het bestek van dit verslag. Toch zij terloops nog gewezen op den verkwikkenden en geestigen inslag van zoo menig zangnummertje. Veel plezier wordt o.a. het jonge volkje gegund door hetgeen hun voorgehouden wordt in nr 2 en nr 3 (‘Meester Haan’ en ‘Mejuffer Hen’) uit Inzending III, in nr 8 (‘Loopliedeken’) en nr 13 (‘Vertelseltje’) uit Inzending IV, en in het twaalftal tafereeltjes, waaruit Inzending II bestaat.
Na deze beschouwingen meen ik te mogen besluiten:
dat Jan Broeckx door zijn inzendingen in ruime mate voorziet in het doel door de stichting van den K. Boury-prijs beoogd;
dat hij door de keuze zijner teksten en de muzikale waarde dier inzendingen zijn mededingers verre overtreft;
dat hem bijgevolg de prijs en de hieraan verbonden voordeelen zonder aarzeling dienen toegekend.
Verslag van den Heer Aug. Van Cauwelaert, tweeden verslaggever:
Met het verslag van den heer L. Ontrop en zijn voorstel om den Boury-prijs toe te kennen aan den heer J. Broeckx, voor zijn nieuwen oogst van verdienstelijke kinderliederen, stem ik ten volle in.
De teksten door den heer Broeckx gekozen zijn meestal goed, doch hoofdzakelijk voor de categorie van kleine kinderen bestemd. In de liederen van W. Gijssels en J. Peeters zijn rythmische kwaliteiten te loven, die spier en zenuw van voet en keel
automatisch in beweging zetten: en dit is een eerste vereischte voor liederen bedoeld voor kleuters en kleine kinderen. Vooral de versjes van den heer Peeters zijn in dit opzicht te waardeeren. Ze hebben iets eigens in den klank en ze zijn over het algemeen beeldend; zonder dat de schrijver zijn toevlucht neemt tot gemakkelijke klank-trucjes.
Voor kinderen uit de hoogere klassen is er in de inzending van den heer Broeckx weinig te vinden, en de teksten die ervoor in aanmerking komen - zoowel die van den heer W. Gijssels als die van de heeren Mennekens, De Weert en Van Rooy zijn weinig zeggend. Rijmpjes als:
spreken noch tot de verbeelding, noch tot het gevoel van het kind.
De heer Broeckx bewijst echter dat een componist in een onverdienstelijk versje aanleiding kan vinden tot het schrijven van een goed lied.
Het kinderspelletje ‘De Oudjes’ valt uiteraard buiten bespreking en de teksten van de inzending ‘Kinderliederen’ zijn - behalve het laatste volksdeuntje - volslagen waardeloos.
Verslag van den Heer Emm. De Bom, derden verslaggever:
Een enkele blik op de teksten alleen reeds, die ons voorgelegd worden, laat onmiddellijk de meerdere voortreffelijkheid van de jolige rhythmiek en het zich bij de folklore aansluitende karakter van Willem Gijssels' vlot-gerijmde kinderliederen uitschijnen. Ze munten uit door goed humeur, gulheid, zuivere deugden die een kinderlied immers aantrekkelijk maken!
Instemmend met de zienswijze van mijn twee medebeöordeelaars acht ik de bekroning van Jan Broeckx' frisschen bundel duidelijk aangewezen.
- voetnoot(1)
- Dezelfde brief werd aan de Commissie tot uitvoering van de Herstelverordening van 6.9.40 gericht.
- voetnoot(1)
- De eerste drie leden van de op 't eind van den brief opgegeven lijst waren werkende leden, de laatste vier briefwisselende leden. Prof. Karel Van de Woestijne verving den Hr. Dosfel als briefwisselend lid, kort daarop den Hr. Van Oye als werkend lid, zoodat de zetel van briefwisselend lid openviel, die aan Prof. Daels werd aangeboden.