Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1941
(1941)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 529]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Biobibliographica V - VIIGa naar voetnoot(1)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 530]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de Brusselsche kamer het Korenbloemken en werd gespeeld op 24 Mei 1444, waerschynlyk op de groote markt, na de processie van O.L. Vrouw van den Zavel. Blykens het byvoegsel in de narede werd 's avonds (d.i. op 24 Mei 1444) het publiek uitgenoodigd om (op de kamer van het Korenbloemken?) wat sots te zien spelen’. Of intusschen het Corenbloemken binnens- dan wel buitenskamers gespeeld heeft, is i.c. van ondergeschikt belang; vast staat evenwel dat een nastukje gegeven werd door het Corenbloemken, een zekerheid, die Willems' uitlating in verband met Die eerste Bliscap ons geenszins biedt. Desalniettemin schrijft F.A. Snellaert in zijn destijds veel gelezen Schets eener geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde (1848)Ga naar voetnoot(4), tevens naar Willems verwijzend: ‘Zoo vertoonde de Koorenbloem van Brussel, in 1444, De eerste Blydschap van Maria, het oudste nederlandsch mysteriespel, dat men tot nog toe heeft kunnen ontdekken’. Weliswaar vermeldt Prudens Van Duyse het Corenbloemken niet (1861), doch hij verzekert herhaaldelijk dat Die eerste Bliscap (en ook de Sevenste) vervaardigd werd door den Brusselschen factor Franchoys van Ballar en gespeeld op de Groote MarktGa naar voetnoot(5), een meening, die A. de Vlaminck in 1863 stilzwijgend | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 531]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
overneemt, al verkondigt hij niet, zooals zijn zegsman, dat de dichter in kwestie de factor van Het Boeck wasGa naar voetnoot(6). Daarentegen laat dr. J.H. Gallée (1873) aan beslistheid niets te wenschen over: ‘Wanneer’, opineert hijGa naar voetnoot(7), ‘de Eerste bliscap van Maria opgevoerd is en door wie, is bij gebrek aan bescheiden geheel onbekend...; evenmin is het bewezen, dat dit spel van de kamer het Corenbloemken afkomstig is, daar de ingeschoven verzen tusschen vs. 20, 74 en 75, van eene | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 532]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
andere hand zijn, en men er dus hoogstens uit op kan maken, dat het eenmaal in handen is geweest van die kamer’. Inmiddels wijst H.E. Moltzer, een tweetal jaren later, Mone terecht door aan te toonen dat er te Brussel geen rederijkerskamer, De Kersauwe geheeten, bestaan heeftGa naar voetnoot(8); op zijn beurt echter schrijft hij, Willems' dubbelzinnigheid tot de zijne makend: ‘De Maria-Bliscap, afkomstig van de Brusselsche Kamer Het Korenbloemken..., is in het jaar 1444 gespeeld.’Ga naar voetnoot(9). Kort daarop verschijnt in den Catalogue des livres et manuscrits.... formant la bibliothèque de feu M. le chev. J. Camberlyn (Brux., 1882), p. 136, en wel als postscriptum bij no. 1082 (DIE SEVENSTE BLYSCAP VAN ONSER VROUWEN. Manuscrit de 1450 environ, en parchemin, 39 ff. in-8o, rel. en basane gaufrée), wellicht de degelijkste - ofschoon nooit geraadpleegde - mededeeling over de Bliscapen: ‘Ce mystère flamand, tout à fait inédit, est le dernier d'une série fort célèbre, dont le premier drame (De eerste blyscap van Maria), le seul connu jusqu'ici, fut représenté en 1444, à Bruxelles, et publié par M. Willems en 1845, d'après un original perdu. Les gardes de notre manuscrit portent que la pièce fut encore jouée en 1559, par le facteur François Van Ballaert, de Bruxelles, et en 1566. Il appartenait en 1681 à Jean Verheyleweghe, marguillier de N.-D. du Sablon; particularité digne d'être relevée, parce que ces mystères se jouaient dans l'origine auprès de l'église du Sablon. On y lit également une liste curieuse des accessoires (gereescap), pour les représentations du XVIe siècle, en vue desquelles, le texte primitif a été modifié en quelques endroits. Malgré la note moderne écrite sur la garde, Mone n'a point connu ce mystère. Die sevenste blyscap est un des monuments | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 533]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
les plus anciens et les plus intéressants de la littérature dramatique flamande’. Wat J. Stecher (1886) betreftGa naar voetnoot(10), deze steunt, zonder hen nochtans te noemen, tegelijk op Jonckbloet en op Van Duyse: het stuk, zegt hij dezen na, is het werk van Franchoys Van Ballaer, facteur van Het Boeck, terwijl hij genes vermoeden copieert, waarvolgens het mysterie op 24 Mei 1444 gespeeld werd te Brussel op den ZavelGa naar voetnoot(11). Zijnerzijds is ook K. Stallaert (1887) van oordeel, ‘dat Die eerste bliscap van Maria in 1444 door de Rederijkkamer het Korenbloemeken, te Brussel, op de Groote Markt vertoond werd.’ Wanneer hij daar echter bijvoegt: ‘ter stat beveelne,’ verwart hij met 1448, het jaar, waarin de Brusselsche stadsregeering inderdaad beval, dat elk jaar een bliscap zou opgevoerd wordenGa naar voetnoot(12). Aan den anderen kant blijkt uit zijn mededeelingen omtrent het handschrift van De Sevenste Bliscap dat Franchoys van Ballaer niet, zooals Prudens Van Duyse meende ontdekt te hebben, de bliscapen heeft gedicht, doch die spelen slechts heeft geregisseerd van 1559 tot 1566Ga naar voetnoot(13). Het verwondert ons dan ook niet, dat in Prudens Van Duyses posthuum verschenen Rederijkkamers in Nederland (1900-1902) die Franchoys Van Ballaer niet eens meer genoemd wordtGa naar voetnoot(14). Eindelijk (1903-1907) onderzoekt Dr. P. Leendertz Jr. grondig de woorden van WillemsGa naar voetnoot(15). Z.i. heeft deze laatste alleen bedoeld, dat het handschrift van Die eerste Bliscap aan de kamer het Korenbloemken behoord heeft en niet, dat het stuk in 1444 (later wèl) door deze kamer werd gespeeld, wat inderdaad wel niet onmogelijk, maar volstrekt niet bewezen is. Nochtans is het met zekerheid opgevoerd in 1448, doch deze opvoering is niet noodzakelijk de eerste. Overigens zijn de eerste en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 534]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de sevenste bliscap gemaakt door den factor der kamer, die het stuk het eerst opvoerde. Ook komt het hem voor, dat Franchoys Van Ballaer waarschijnlijk factor van die kamer was en dat het in 1559 de eerste maal was, dat Die sevenste Bliscap gespeeld werd, terwijl hìj factor was. Tevens veronderstelt hij, dat ofwel de stad het Korenbloemken, een minder rijke kamer, heeft willen subsidieeren, ofwel dat deze kamer in eenige nadere betrekking stond tot de O.-L.-V.-kerk op den Zavel. Ten slotte zegt hij nopens twee reeds door K. Stallaert bekend gemaakte aanteekeningen op het handschrift van Die Sevenste Bliscap: daaruit zullen we wel moeten opmaken, dat het in het laatst der 17de eeuw aan de zoo pas genoemde kerk behoorde. Met dat al werd volgens Dr. J.A. Worp (1904)Ga naar voetnoot(16) ‘Die eerste Bliscap ongeveer in 1444... te Brussel vertoond door de kamer ‘Het korenbloemken,’ terwijl ‘Die sevenste bliscap in 1559 en 1566 nog te Brussel vertoond is, maar met vele uitlatingen.’ Op zijn beurt herhaalt G. Kalff (1907)Ga naar voetnoot(17), dat het zevental Bliscepen ‘omstreeks 1444 voortgekomen is uit en vertoond door de Kamer Het Korenbloemken te Brussel.’ Van zijn kant bericht W. Smulders, Pr., Die Sevenste Bliscap onser Vrouwen etc. ('s-Hertogenbosch, 1913), p. XVIII: ‘Het hs. van de Zevende Bliscap heeft toebehoord aan de Zavelkerk en dat van de Eerste aan de Brusselse rederijkerskamer 't Korenbloemke. Deze kamer heeft zeker ooit de Eerste Bliscap met de Zavelfeesten te Brussel opgevoerd, en waarschijnlijk de Zevende in 1559 en 1566. Of die kamer alle opvoeringen van 'et begin af gegeven heeft, weten we echter niet. Maar in ieder geval staat vast, dat de Bliscappen lange tijd op bevel en op kosten van de stadsregering voor 't volk gegeven zijn.’ Ook L. Simons (1921)Ga naar voetnoot(18) beschouwt Die eerste Bliscap als ‘rederijkerswerk van de Brusselsche Kamer “Het Korenbloemken”, uit het middeldeel der 15e eeuw (tusschen 1439 en 1468. De dateeringen loopen uiteen).’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 535]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dr. J. te Winkel (1922)Ga naar voetnoot(19), echter, zegt alleen: ‘dat de zevende bliscap nog in 1559 en 1566 door de Brusselsche rederijkerskamer “Het Corenbloemken” is vertoond.’ Na nu nog Willem de Vreese genoemd te hebben, die een vertooning vóór 1448 onwaarschijnlijk acht (1931)Ga naar voetnoot(20), alsmede onzen geachten collega Pater Van Mierlo (1934), die van Die eerste Bliscap zegt, dat ze waarschijnlijk voor het eerst vertoond is in 1448 en van Die Sevenste Bliscap, dat ze in 1559 en 1566 gespeeld werd door het CorenbloemkenGa naar voetnoot(21), vermelden we ten slotte dr. H.J.E. Endepols (1940), die als volgt de hand reikt aan Willems: ‘De dichter der Eerste Blijschap,’ schrijft hij, ‘is vermoedelijk de factor van de Brusselse Rederijkerskamer Het Korenbloemken, omdat deze Kamer zich gewoonlijk belastte met de opvoering.’ Daarop vervolgt hij: ‘Er is alle reden om aan te nemen, dat de Zevenste Blijschap van dezelfde hand is als de Eerste.’Ga naar voetnoot(22). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Nieuwe dataLaten we thans opnieuw de verhouding nagaan tusschen de Bliscappen en Het Corenbloemken. Gelukkig beschikken we daarbij over enkele gegevens, die de twistvraag der middenvijftiendeëeuwsche opvoeringen definitief en die der latere zoo goed als definitief oplossen, nl.: A. De statuten van het Corenbloemken (1477-1484). Eerst uit 1484 dagteekent inderdaad de bevestiging van de in 1477 door de Brusselsche stadsregeering aan het Corenbloemken toegestane ‘statuyten ende ordinantien,’ bevestiging, die de secretaris van Brussel in 1562 verklaart gezien en gelezen te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 536]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hebben, getuige het volgende bescheid uit Dat boeck van den preuilegien der voormelde KamerGa naar voetnoot(23):
Ga naar margenoot+ Alsoe zeeckere Jonge mannen Jngesetenen der stadt van Bruessel, den stadthoudere des Amptmans Jn zynder absentie / ende den wethouderen vander voirscreuen stadt / te kennen gegeuen hadden, hoe heuren geselschape geheeten de Jongers vander Rethorycken vander corenblommen jnden Jaere zeuen ende tzeuentich jn augusto byden heere ende wethouders vander voirscreuen stadt ten tyde zynde gewillecoert ende geconsenteert waeren by manieren van statuyten ende ordinantien diuersche poincten om Jn hueren geselscape van doen voirtaene tachteruolgen, die welcke zy oyck eene wyle tyts daer nae hadden onderhouden gehadt. Ende vuyt dien dat die secretaris oft clerck vander stadt gelast zynde huere voirscreuen verleende ordinantien Jn gescrifte te stellene ende hen heure behoeften dairaf te geuene byden wille goids afliuich gewordden was voer en aleer zy van hueren behoeften besorcht waeren. Soe baden zy oitmoedelyck den stadthoudere ende wethouders Jnden jaere XIIIJ.c ende LXXXIIIJ zynde / dat hen gelieuen woude tot versekertheyden desselfs geselschaps van nyeuws hen te octroyeren willecoren ende consenteren zekere poincten by hen geraempt soe zy naest ende meest consten / dienende tot hueren voirscreuen geselschape, achteruolgende huere jerste geconsenteerde [Fol. jv] ordinantien / ende dat ouermidts diuersche Redenen by hen den voirscreuen heeren te kennen gegeuen Soe hebben Anthoenis vander weerdt stadthoudere des amptmans van Bruessel jn zynder absentien Borgermeesteren Scepenen ende Raidtsluden der seluer stadt nae dat zy hen met malcanderen hadden besproken den voirscreuen geselschape gewillecoert ende geconsenteert gehadt voirtane te houdene ende tachteruolgene diuersche poincten ende articulen begrepen jn zekere acte ende ordinantie wesende vander daten des vierde daeghs octobris XIIIJc. ende vierentachtentich onder geteeckent J. Mechelman, welcke acte ende ordinantie my Peeteren de pape secretaris der stadt van Bruessel gethoent es geweest by die vander Cameren vander voirscreuen Corenblommen die | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 537]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
welcke jck gesien ende gelesen hebbe / Ende des toirconden hebbe jck myn gewoonlyck hanteecken hier onder gestelt opten XIIIJen. dach van julio anno XVc. ende Tweentzestich
Pe. Pape.
B. De Brusselsche stadsrekeningen (1485-1507). Zelfs indien we aannemen, dat het Corenbloemken enkele jaren vóór zijn officieele erkenning werkzaam is geweest, dan nog is het uitgesloten, dat juist deze Kamer van stadswege zal belast geworden zijn met de opvoering van stukken, zoo gewichtig als de Bliscapen, vooral daar er te dien tijde te Brussel nog andere gezelschappen een woordje hadden mede te spreken. Uit enkele toevallig bewaarde stadsrekeningen (1485-1507) blijkt dan ook allerduidelijkst, dat de Bliscapen vertoond werden door de Gesellen van der Grooter Gulden, d.w.z. de spelende leden der schuttersgilde van O.-L.-V. op den Zavel, de kerk dus, na welker ommegang de ter eere van Maria geschreven Bliscapen werden opgevoerdGa naar voetnoot(24). De Gesellen in kwestie kregen trouwens ook toelagen wegens het spelen van andere stukken dan de BliscapenGa naar voetnoot(25). Overigens stond het Corenbloemken in geen enkele nadere betrekking tot voornoemde kerk, want zijn leden maakten tot ca. 1540 deel uit van de in de St.-Guericxkerk gevestigde broederschap van St. Sebastiaan, zooals de door hen af te leggen eed afdoende bewijstGa naar voetnoot(26): | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 538]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Den eedt vanden Prince
Jck gheloue als Prince na myn vermoghen
alle rechten te houwene jn haren staet
ghelyck myn voorsaten dat hebben gheploghen
soo verre als juecht sticht vruecht aengaet
5[regelnummer]
versoectmen aen my Recht ick sal sonder verlaet
den persoon niet aensien mer elcken recht gheuen
niet lettende op yet dat met eenigher daet
Justitie mocht mincken oft Recht by sneuen
Alsoo hulpe my God en sint Sebastiaen verheuen
Den eedt vanden Regeerders
Jck gheloue dat ick sal Regeren
totten ghemeynen profyte der Cameren goet
ghelyck myns selfs Ende employeren
ten voordeele vant Corenbloemken soet
5[regelnummer]
en op dat yemant ter contrarien doet
onse ordinantien by onrechte weghen
jn schulde oft boeten als voorsinnich en vroet
sal ick met Rechte hem vallen teghen
deur minne oft jonst en wort niemant ghedreghen
10[regelnummer]
noch nyemant vertort duer haet oft nijts verseeren
ghebuerter twist, soo sal ick syn gheneghen
peys te makene en Concordia vermeeren
Alsoo hulp my God en sint Sebastiaen met eeren
Den Eedt vanden ghemeyn ghesellen
Jck gheloue hier by mynder trouwen
der Corenbloeme jnt lustich aenschouwen
en der Edelder const van Rethorycken
minlyck en eerlyck te weren van rouwen
5[regelnummer]
en dat ick alle de preuilegien sal houwen
waert te doene es in alle wycken
en altyt sonder plaren oft dycken
mebruer te syne naer trecht vermaen
altyt ghetrouwe syn sonder beswycken
10[regelnummer]
Alsoo moet my God hulpen en sint Sebastiaen
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 539]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
C. Het stadsdichterschap van Franchoys Van Ballaer (1559). Tusschen Juni 1558 en Juni 1559 werd Franchoys Van Ballaer ingeschreven als Brusselsch poorterGa naar voetnoot(27). Dank zij zijn in Oktober 1559 onder eede afgelegde verklaringenGa naar voetnoot(28) weten we dat hij, na eerst 17 jaar lang facteur en stadspijper van Lier te zijn geweest, zich omstreeks 1550 te Brussel kwam vestigen als borduurwerker en in 1559 (na de verkrijging van het poorterschap?) optreedt als stadsdichter, welk ambt echter voor hem de verplichting meebracht, het factorschap van het Mariacransken waar te nemen. Anderzijds leert ons Dat boeck van den preuilegien van het Corenbloemken, dat hij sedert 1548 medefactor dezer Kamer is. D. Het ‘tableau de la troupe’ (1560). Als we eindelijk het ‘tableau de la troupe’ van de in 1560 opgevoerde Eerste Bliscap (40 rollen, 18 spelers)Ga naar voetnoot(29) aandachtig nagaan, dan stellen we met behulp van het overzicht op p. 540 vast, dat van die 18 spelers ten minste 4 tot het Mariacransken (M) en 2 tot het Boeck (B) behooren, terwijl er 4 lid zijn van het Corenbloemken (C); die 10 spelers komen trouwens ook voor onder de van elders bekende ‘personages,’ resp. 5, 6 en 16 voor elk der genoemde vereenigingenGa naar voetnoot(30): | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 540]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Of nu de 8 ongeïdentificeerden bij het Boeck en het Maria- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 541]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
cransken dienen ingelijfd, dan wel als Gesellen van der Grooter Gulden beschouwd, zal eerst de toekomst uitmaken. Vraagt men hierbij hoe het komt dat niet, der overlevering getrouw, de 18 personages in globo onder dit laatste gilde ressorteeren, dan luidt het antwoord, dat in de 16de eeuw de Groote Gulde, militair gesproken, haar invloed heeft verlorenGa naar voetnoot(41) en dat dit verlies gewis een noodlottigen terugslag heeft geoefend op het aantal spelende Gesellen. Hoe dit zij, thans is niet meer vol te houden, dat in 1559 en 1566 twee Bliscepen door het Corenbloemken tout court werden opgevoerd, noch dat de geïnterpoleerde versregels aan het slot van Die eerste Bliscap voor die opvoering pleitenGa naar voetnoot(42); ten aanzien van dit laatste argument valt overigens op te merken dat ook vroeger, wanneer de Gesellen van der Grooter Gulden als eenige opvoerders der Bliscepen vermeld worden, 's avonds eveneens nastukjes werden gespeeld door andere Brusselsche KamersGa naar voetnoot(43). Meteen vervalt de bewering, dat het handschrift van Die eerste Bliscap in het bezit van het Corenbloemken zou zijn geweest; er is daarentegen geen enkele reden voorhanden, waarom het niet zou zijn blijven berusten onder de kerkmeesters van O.-L.-V. op den Zavel, net als het handschrift van Die sevenste Bliscap, dat aldaar nog te vinden was in 1681, wellicht samen met de overige BliscapenGa naar voetnoot(44). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. GevolgtrekkingenWat we hierboven onder 2 aanvoerden geeft ons het recht, tot de volgende o.d. onomstootbare vaststellingen (A en B), | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 542]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
alsmede tot enkele daaruit voortvloeiende gevolgtrekkingen (C, D, E, F) over te gaan: A. Het Corenbloemken heeft slechts in zooverre iets met de bliscapen te maken als in 1560 vier van zijn personages tot de opvoering van Die eerste Bliscap hebben bijgedragen; B. In 1560 vertoond door uit verschillende gezelschappen afkomstige spelers wordt Die eerste Bliscap (en ook de cyclus) tusschen 1485 en 1507 (en a fortiori vroeger) uitsluitend ten tooneele gebracht door de Gesellen afhangende van de Groote Gulde (d.i. der stadsboogschutters), n. 1. ter Groote Markt te Brussel; C. Vóór de opvoeringen ter Groote Markt (1448)Ga naar voetnoot(45) worden de bliscepen door de Gesellen op den Zavel vertolkt, blijkens r. 20 vlgg. (wij cursiveeren overal)Ga naar voetnoot(46): Sijt willecome, edele en gemeyne,
Die hier dus minlic sijt versaemt
In desen melodyosen pleyne.
en r. 29 vlg.: Want dat lieflijc beelde lofsam,
Dwelc hier noch opten Savel steet,Ga naar voetnoot(47)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 543]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ook Leendertz komt tot dezelfde slotsom, d.i. wat den datum betreftGa naar voetnoot(48). ‘Was nu,’ schrijft hij, ‘in 1448 de eerste opvoering? Het kan zijn, maar het is toch eerder aan te nemen, dat de stad besloot de onkosten op zich te nemen van eene bestaande en in den smaak vallende opvoering, dan dat zij dit zou doen voor tooneelstukken, die nog geschreven moeten worden.’ Vertoont dit ons geval overigens niet menig punt van overeenkomst met de opvoeringen te Bayreuth, die eerst geregeld plaats hadden (1882), nadat overtuigend gebleken was, dat er voor den Ring des Nibelungen - een werk, dat meer dan 20 jaren arbeids had gekost - meer dan gewone belangstelling bestond?Ga naar voetnoot(49) D. De vertooningen op den Zavel hebben dus plaats buiten de O.-L.-V.-kerkGa naar voetnoot(50), in 1304 aldaar gesticht door de voormelde stadsboogschuttersGa naar voetnoot(51) en waarin ten jare 1348 een van Antwerpen naar Brussel overgebracht wonderdadig Mariabeeld een onderkomen vindtGa naar voetnoot(52). Ter herinnering aan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 544]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dit laatste feit roepen de schutters in kwestie een jaarlijkschen ommegang in 't levenGa naar voetnoot(53), tot welks regeling ze sedert 1359 financieele toelagen van de stad ontvangenGa naar voetnoot(54). Eveneens ter herinnering aan het overbrengen van het beeld zijn de bliscapen gemaaktGa naar voetnoot(55), getuigen r. 29 vlgg.: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 545]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Want (= omdat) dat lieflijc beelde lofsam,
30[regelnummer]
Dwelc hier noch opten Savel steet,
Van Antwerpen te Bruesel quam
By miraculen, soet menich weet,Ga naar voetnoot(56)
Soe souden wi v geerne, ende sijns bereet,
In love der hemelscher tresorie,
35[regelnummer]
Figuerlic speelwijs doen besceet
Die eerste bliscap die haer gescye:
Wij begrijpen nu ook beter r. 26 vlg.: Wy grueten v minlic, groet en cleyne,
Die tonser feesten hier sijt versaemt (= herdenkingsfeest).
E. De bliscapen zijn ontstaan op het tijdstip, waarop r. 32 zijn volle beteekems heeft: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 546]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Want (= omdat) dat lieflijc beelde lofsam,
30[regelnummer]
Dwelc hier noch opten Savel steet,
Van Antwerpen te Bruesel quam
By miraculen, soet menich weet, (= zich herinnert)
m.a.w.: omstreeks 1390 (het mirakel gebeurde in 1348). Naar denzelfden datum wijst overigens het volgende verschijnsel: van ca. 1400 af is een groot aantal Mariaspelen bekend, opgevoerd te Mechelen, Dendermonde, Geeraardsbergen, Tielt, OudenaardeGa naar voetnoot(57). Naar onze meening hebben al deze onaanzienlijke plaatsen ten dezen het kunstcentrum Brussel nagevolgd en niet omgekeerd. Niet onmogelijk zelfs staan we hier telkens vóór opvoeringen van de Brusselsche bliscapenGa naar voetnoot(58). In elk geval is eerst nu ten volle duidelijk, dat de eerste 19 regels van Dierste Prologhe te beschouwen zijn als een soort voorbericht bij een nieuwe uitgave (1455)Ga naar voetnoot(59), zoodat het door ons indertijd ontdekte oorspronkelijk beginGa naar voetnoot(60) aldus zal geluid hebben (wij cursiveeren onze emendaties): | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 547]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Sijt willecome, edele en gemeyne,
Die tonser feesten hier sijt versaemt
In desen melodyosen pleyne.
Sijt willecome, edele en gemeyne!
Tprieel uut Troyen, den edelen greyne,
Gegroyt, gebloeyt, es Bruesel genaemt.
Sijt willecome, edele en gemeyne,
Die tonser feesten hier sijt versaemt.
Wy grueten u minlic, soet betaemt.
Onze opvatting wordt trouwens bevestigd door den proloog, in 1559 speciaal gemaakt (zie de historische toespelingen) voor het lang vóór dien datum ontstane esbatement van de Bervoete BruersGa naar voetnoot(61), terwijl - om maar één modern voorbeeld te noemen - het weglaten van opdracht en voorwoord (twee i.c. gewichtige onderdeelen) uit alle op de eerste gevolgde uitgaven van Consciences Leeuw van Vlaanderen evenzeer als een argument pro kan geldenGa naar voetnoot(62). F. Het handschrift of liever de handschriften der Seven Bliscapen, eigendom der O.-L.-V.-kerk van opten Savel, berustten nog in derzelver archief in 1681Ga naar voetnoot(63). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 548]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VI. Brusselsche rederijkers op bezoek te Brugge (1515?)In zijn Jaerboek der koninklijke Gilde van Sint Sebastiaen te Brugge (Brugge, 1859), p. 453 vlgg., geeft Dr. I.J. De MeyerGa naar voetnoot(64) ons een ‘Naemlijst der gildebroeders en zusters, sedert de XVde eeuw tot heden’ en in het gedeelte daarvan, dat, naar de alphabetische volgorde der voornamen gerangschikt, ononderbroken doorloopt tot 1535, treffen ons de volgende vier namen:
Ongelukkig verstrekt de schrijver geen de minste inlichting hetzij omtrent de lijst in haar geheel, hetzij in verband met elk der daarin opgenomenen. Zijn b.v. al de opgenoemden uitsluitend BruggelingenGa naar voetnoot(65) en zijn, in het ontkennend geval, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 549]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
die niet-Bruggelingen dan niet veeleer als eereleden te beschouwen, zooals in andere gilden?Ga naar voetnoot(66). O.d. staan we hier vóór de vier ons reeds van elders bekende Brusselsche rederijkersGa naar voetnoot(67) die, hoe dan ook, met de Brugsche vereeniging in betrekking gekomen en er honoris causa lid van geworden zijn. Bij nader toezien hoeft dit ons niet te verwonderen: menig schuttersgild bezat inderdaad een letterkundige afdeelingGa naar voetnoot(68) en op de schutterslandjuweelen werden dan ook heel wat tooneelstukjes ten beste gegeven; bovendien is het - om maar één voorbeeld aan te halen - van Anthonis de Roovere bekend, dat hij den boog even knap wist te hanteeren als de penGa naar voetnoot(69). Wat nu Antone van Risele betreft, tot onze spijt kunnen we niets nieuws over hem meedeelenGa naar voetnoot(70). Van Jan de Baertmaeker alias Smeken, daarentegen, alsmede van Jan Steemaer alias Percheval weet men thans, dank zij enkele overgebleven stedelijke rekeningen, dat zij meer dan eens door de Brusselsche regeering buitenstads werden gezonden, om voor haar verslag uit te brengen over de wijze, waarop elders bepaalde plechtigheden werden gevierdGa naar voetnoot(71). Het blijkt zelfs dat ze de feesten te Brussel buiten de stad gingen bekend | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 550]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
makenGa naar voetnoot(72): daarbij kan een gedicht zooals Smekens beschrijving van de Gulden-Vliesfeesten (eind Oct. 1516; twee uitgaven), waarin aan het slot nog een steekspel tegen 23 November wordt aangekondigd, uitstekende diensten hebben bewezenGa naar voetnoot(73). Jan van den Dale eindelijk was, evenals Anthonis De Roovere, een hartstochtelijk boogschutter, daar een boog in het blazoen prijkt, dat zijn kamerbroeders der Zeven Weeën te zijner nagedachtenis lieten aanbrengen in hun register. Hij maakte tevens naam als schilder: een Brusselsche beeldengroep, Christus aan het kruis voorstellend en door hem ca. 1505 gepolychromeerd, wordt nog steeds te Brugge in de kapel van O.-L.-Vr. van Blindekens bewaardGa naar voetnoot(74). Juist bij welke gelegenheid echter onze vier rhetorisijnen Brugge hebben bezocht is moeilijk uit te maken. Intusschen veronderstellen we, dat ze er alle vier samen zijn geweest, n.l. op 18 April 1515, toen aldaar de inhuldiging van den lateren Keizer Karel met zulk een pracht van stapel liep, dat een beroemd geworden verslag daarover in de Fransche taal werd uitgegevenGa naar voetnoot(75), terwijl ook nog een Nederlandsch gedicht over | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 551]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hetzelfde onderwerp te Antwerpen van de pers kwamGa naar voetnoot(76). Naar onze reeds vroeger uitgedrukte meening is dit laatste zelfs van de hand van Smeken: daarvoor pleiten niet alleen de bij wijze van devies op de eerste bladzijde van het postincunabeltje aangebrachte woorden, Smack Smack, die onmiskenbaar aan 's dichters alias herinnerenGa naar voetnoot(77), maar ook het plechtstatig begin, de verstechniek en de woordenkeus, die we in zijn gedicht over het Gulden-Vliesfeest terugvinden. Ja, de laatste twee regels lijken ons dit een en ander te bevestigen:
Tstellen (= Dit stellen) rethorijckelic te brugghe binnen dede tgeselscip shelichs gheests en der drie sanctinnen medeGa naar voetnoot(78) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 552]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Jammer genoeg konden we het poëma niet verder onderzoeken, daar het zich in privé-bezit bevindt. Ten slotte is Smekens lidmaatschap om nog een andere reden van belang: in het Sint-Sebastiaansgild kan hij Cornelis Everaert, lid (en toen ook al klerk?) van die vereenigingGa naar voetnoot(79), | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 553]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hebben leeren kennen en door bemiddeling van dien vereerder van Anthonis De RoovereGa naar voetnoot(80) een afschrift hebben gemaakt van Van den heiligen Sacramente van der Nyeuwer Vaert, het beroemde mirakelspel, waarvan wij indertijd hebben aangetoond, dat het door den zooeven genoemden Brugschen - en niet door den dito Brusselschen - rederijker werd gedichtGa naar voetnoot(81). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VII. Keizer Karel en de Berchemsche boer1. Prudens Van Duyses vertelling (1836) en haar invloedIn het derde deel van hun Brabantsch SagenboekGa naar voetnoot(82) teekenen A. De Cock en Is. Teirlinck bij no. 600 (Karel, houd de lanteern enz.) o.m. aan, dat Van Peene uit dit volksvertelsel een ‘posse’ vervaardigde, getiteld: Karel houdt de lanteerne. Een tooneelstuk nu met dezen titel zal men onder de werken van Hippoliet Van Peene tevergeefs zoekenGa naar voetnoot(83); wèl staat daarentegen op 's mans naam:
Keizer Karel ‖ en ‖ De Berchemsche Boer, ‖ vaudeville in twee bedryven, ‖ door ‖ H. Van Peene. ‖ Vertoond voor de eerste mael te Gent, op het Schouwburg der ‖ Maetschappy Broedermin en Taelyver, ‖ Den 31 January 1841. ‖ - ‖ Gent, ‖ Algemeenen Boekhandel van H. Hoste, ‖ Marjolynstraet, Nr 24. ‖Ga naar voetnoot(84) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 554]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bovendien heeft Van Peene geenszins de zooeven aangehaalde lezing der zestiendeëeuwsche sage, door de verzamelaars ontleend aan De heerelycke ende vrolycke daeden van keyser Carel den V. (1674)Ga naar voetnoot(85), in zijn voortreffelijk blijspel verwerkt. N. Destanberg immers vertelt in zijn H. Van Peene en zijne Werken (Gent, 1865): ‘...Van Peene gaf zich geheel en al aan zijne ambtelijke bezigheden over, toen hij kennis maakte met den dendermondschen dichter, Prudens Van Duyse. Op dat tijdstip (1840) was er juist te Gent eene nieuwe tooneel- en letterkundige maatschappij tot stand gekomen, namelijk Broedermin en Taalijver. Wat later kreeg Van Peene bij toeval een bundeltje vlaamsche gedichten van Prudens Van Duyse in handen. Een der stukken uit dit bundeltje beviel hem uitermate: het was 't wel bekende sprookje van Keizer Karel met den pachter van Berchem...’ Ook hier echter is een vergissing in 't spel. Het bedoelde stukje staat inderdaad in geen enkel bundeltje van den overvruchtbaren en veel te weinig gewaardeerden Prudens Van DuyseGa naar voetnoot(86). Het is evenwel terug te vinden in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 555]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het Nederduitsch Letterkundig Jaerboekje, voor 1837 (Gent, s.d., 1836), p. 23 vlgg., maar werd nooit herdrukt, ofschoon het èn om innerlijke èn om cultuurhistorische redenen die eer zeker waard is. Hier gaat het, tegelijk met de door den dichter erbij gemaakte aanteekeningen (86bis): | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 556]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ Keizer Karel en De Berchemsche Boer.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 557]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ Juist ziet hy een huisjen staen,
En (als Cesar, die wou varen
Over de ongestuime baren)Ga naar eind(1)
Ga naar margenoot+ Klopt hy op de stille deur;
15[regelnummer]
En een landman, frisch van kleur,
Rond van buik gelijk van koonen,
Opent. ‘'k Dool naer Brussels wal;
Zoo ge my den weg wilt toonen,
Red ge my uit ongeval.’ -
20[regelnummer]
‘Vriend, wees welkoom! stap maer binnen!
(Zegt de boer, met blijde zinnen)
‘Toef een stond!’ - 't Lantarenlicht
Flikkert ras in 't vol gezicht;
En de boer, een guit der guiten,
25[regelnummer]
Treedt met Keizer Karel buiten,
Die hem zeî: ‘Hoe heet gy, man?’ -
‘Ik heet Pieter zonder zorgen;
'k Denk nooit op den dag van morgen,
'k Hou van minnen, noch van borgen,
30[regelnummer]
En ik drink een volle kan.’
Neêrlands Keizer lachtte zoetjens,
Sprak van kalvertjens en koetjens,
En hy vroeg den veldeling,
Hoe het met de boeren ging:
35[regelnummer]
‘Zalig had ons God geschapen,
Werden wy wat min gekweld.
Maer de tienden van die PapenGa naar eind(2)...
Maer dit soldeniersgeweld...
En vooral 't accijsengeld
40[regelnummer]
Op het lekkre bier gesteld!...
't Eerste en laetste dat is - geven!
Ik verwensch het boerenleven.
Ga naar margenoot+Het vervroegt ons hier de hel.’ -
‘Vriend, weet zulks de Keizer wel?’ -
45[regelnummer]
‘Heer, de Keizer!... dat 's een vogel,
Die niet bang is voor een kogel;
Ook de liefde is hem een spel.
Steeds hoor ik wat nieuws verhalen:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 558]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nu is 't (zoo er wordt gezeid)
50[regelnummer]
Weêr een Audenaerdsche meidGa naar eind(3),
Opgepronkt met kant en kralen
En vele andere ijdelheid,
Die hy, om te zegepralen,
Tevens hart en beurze biedt.
55[regelnummer]
't Een gaet zonder 't andre niet,
En den boer zal 't al betalenGa naar eind(4).’ -
“Pachter, 't is als 't spreekwoord zegt.
Maer bemint ge uw' Vorst?” - 'Oprecht!
Dat hy op de Belgen reken’,
60[regelnummer]
‘Al heeft hy ook zijn gebreken.
Meiskens mint hy wat te teêr,
Ketters haet hy wat te zeerGa naar eind(5);
Ik ben niet voor al dit roosten;
Doch wy moeten 't ons getroosten,
65[regelnummer]
Of er koomt na hem wellicht
Een met stuerscher aengezicht.’
Karel peinsde, diepgetroffen;
Maer de gast met lompe kloffen
Staet: ‘Uw’ naem ken ik nog niet,
70[regelnummer]
‘(Zegt hy).’ - ‘Ik heet Karel, Piet!’ -
By 't lantaren overreiken,
Heeft hier op de boer hervat:
‘Karel, houd daer! ik moet z.....!’
Zoo deed hy.
Ga naar margenoot+ Proficiat!
75[regelnummer]
Mijn geliefde, schrandre Lezer!
Gy, die de vijf stipplen dezer
Zoo behendig vullen kunt.
Gy zijt van het goud, waer munt
Door Apol van wordt geslagen,
80[regelnummer]
Of ik ben geen Belg, goê dagen!
Die het rijm heeft op zijn mouw,
Is ras vlug op 't Dichtgetouw.
Brussels wal lag voor hun voeten;
Karel dankte Pieter flus,
85[regelnummer]
En, om 't baentjen te verzoeten,
Schonk hy hem een carolus.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 559]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ Ras verhaelt hy aen zijn Zuster,
By het flonkren van den luster,
't Schalksch gezegde van den guit,
90[regelnummer]
En zy lachten overluid.
En als weêr de lieve morgen
Brak door de opgeklaerde wolk,
Zeî de Keizer tot zijn volk:
‘Breng hier Pieter zonder zorgen!’
95[regelnummer]
Onze boer, sterk aengedaen,
Trad de vorstenwooning binnen,
Doch hervatte dra zijn zinnen,
En sprak eerst den Keizer aen:
‘Groote Vorst, ik was niet waerdig
100[regelnummer]
Dat gy onder mijne dak
Kwaemt, maer spreekt een woordtjen vaerdig,
En ik leef op mijn gemak.’ -
Ga naar margenoot+ Zoo iets had hy afgekeken
Van een' Pater in zijn preêken.
105[regelnummer]
Karel loeg, en sprak: ‘Welaen!
Pieter, gy zijt vrij voortaen
Van al hoegenaemde rechten,
't Zij ik minnen blijf of vechten.
Nu zal 't naer uw wenschen gaen:
100[regelnummer]
Nu geen tienden meer der Papen,
Nu geen soldeniersgeweld,
Nu geen zwaer accijsengeld
Zij op kost of drank gesteld:
Leg u nu gerust te slapen!’
115[regelnummer]
Pieter gaf den ploeg den schop,
En hy richtte een herberg op,
Die zijn welvaert voerde in top.
Op haer bord had hy doen malen
De lantaren, en zoo voort.
120[regelnummer]
Ga naar margenoot+ Het versiert nog heden 't oord,
Wijdvermaerd om 't kluchtig woord;
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 560]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
En elk vreemdling hoort men talen
Naer 't geen 'k de eer had te verhalen.
.
P. VAN DUYSE.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 561]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Laten we hierop N. Destanberg verder aan 't woord. ‘Eens dat Van Peene zich met Van Duyse, die archivarius der stad Gent was, in de bibliotheek der Hooge School bevond, sprak hij dezen van zijn luchtig verhaaltje... - Ik heb er hertelijk bij gelachen, sprak Van Peene. Dat heet ik ten minsten echt vlaamsch. En wat zou men er een geestig komediestuk op maken! - Wat? zei Van Duyse, twijfelachtig het hoofd schuddende. Een komediestuk! Dat kan niet: het sprookje schijnt mij zoo al te... ja! hoe zal ik het zeggen? In de poëzij kan het er nog door: men kan verbloemen, maer op het tooneel!... Neen, mijn beste, dat gaat niet. - Dat gaat wel, antwoordde Van Peene. Ik wed dat ik er een stuk op maak. - Ik wed het tegendeel. - Uwe hand daarop. - Ziedaar. De wedding ging aen. En acht dagen nadien kwam Van Peene bij zijnen vriend met het handschrift van een vlaamsch blijspel met zang in twee bedrijven: Keizer Karel en de Berchemsche Boer...’ Hierbij valt op te merken, dat Van Duyse ook in tooneelzaken zijn zeg mocht zeggen. In 1840 had hij inderdaad reeds een Tooneel-bundeltjen (Gent, 1838) uitgegevenGa naar voetnoot(87), alsmede | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 562]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Rubens Menschlievendheid, een tooneelspel in drie bedrijven (Antw., 1840) en De Lekkerbek zonder Geld, een vervlaemscht blijspel (Antw., 1840), terwijl Antoon van Dyck, of de reis naar Italie, eveneens een blijspel (Antw., 1841), persklaar lagGa naar voetnoot(88). Uit het belangrijke Voorwoord bij het Tooneel-bundeltjen intusschen lichten wij dezen treffenden passus (p. ij): ‘Een vaderlandsch tooneeltjen op te leveren, dit was myne begeerte (n.l. bij het schrijven van De Waerzegger); en ik denk, dat men wellicht er niet zonder eenige zoete herinnering eene parodie van het oud Paterken in den dans in zal hervinden: waer dit Paterken optreedt, zijn immers de vlaemsche harten altijd jong. Anderen zullen er opryzen, die 't bevallige vak van 't Vaderlandsch Landspel, of van 't Vaudeville, beter dan wy zullen behandelen, kunstiger uitbreiden, en wat wy beproefden, heerlyk voltrekken: maer wy zullen toch van de eersten beproefd hebben!’
Zelden heeft een voorspelling (1838) zich spoediger en prachtiger dan hier verwezenlijkt: Van Peenes Keizer Karel en de Berchemsche Boer (1841) is werkelijk een op en top nationaal stuk, in echt-volkschen trant bewerkt en zoo meesterlijk in elkaar gestoken, dat men zich afvraagt, of iemand de stof beter - en vooral behendiger - had kunnen behandelen. Het behaalde dan ook van meet af aanGa naar voetnoot(89) en jaren lang een overwel- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 563]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
digenden bijvalGa naar voetnoot(90), mocht de goedkeuring wegdragen van de critiekGa naar voetnoot(91) en werd door een fijnproefster zooals de Duitsche dichteres Luise von Ploennies gedeeltelijkGa naar voetnoot(92) en door de den Vlamingen zulk een goed hart toedragende publiciste, Ida von Düringsfeld, in zijn geheel in het Duitsch vertaaldGa naar voetnoot(93). Prudens Van Duyse was overigens ten zeerste ingenomen met dit onverwachte succes en spijt zijn verloren weddenschap pende | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 564]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hij, bij wijze van aanbeveling, voor den eersten druk van het schitterend tooneelproductje (p. 5) deze karakteristieke regeltjes neerGa naar voetnoot(94): 5 Keizer Karel is herboren
In de groote stad van Gent.
Men mag hem hier zien en hooren,
Na drie eeuwen of omtrent.
5 Schoon zyn standbeeld is gevallen,
Op d'aloude Vrydagmerkt,
Karel leeft nog in ons wallen,
En in ieder belgiesch hert.
Pr. Van Duyse.
Daarenboven moet het onzen animator genoegen hebben gedaan te zien, hoe de door hem in 1836 aangeboorde en nadien door hem ook verder ontgonnen mijn der Keizer-KarelsagenGa naar voetnoot(95) stil aan nog door andere letterkundigen werd uitgebaat, gewis | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 565]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mede onder invloed van H. Van Peenes het gansche land door geboekte triomfen: Theodoor Van Ryswyck b.v. zette een trits gelijkaardige gedichten in (1842)Ga naar voetnoot(96); F.A. Snellaert bezorgde, als no. I van een reeks volksboeken, een gemoderniseerden herdruk van Judocus De Griecks beroemde blauwboekje, De heerelycke ende vrolycke daeden van keyser Carel den V (1846)Ga naar voetnoot(97); Victor Lemaire gaf zijn Keizer Karel by | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 566]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kwaebette, een blijspel (1847)Ga naar voetnoot(98) en Sleeckx De Keizer en de Schoenlappers of de gekroonde Leers, insgelijks een blijspel (1848)Ga naar voetnoot(99); J.-M. Dautzenbergs Gedichten brachten o.a. de bewerking, in nevelingenverzen, van zestien aan de zoo pas | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 567]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
genoemde verzameling ontleende anekdoten (1850)Ga naar voetnoot(100) en Lambrecht Van Ryswyck berijmde Keizer Karel en de Raed van Antwerpen (1853)Ga naar voetnoot(101). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Prudens Van Duyses vertelling en haar bronInmiddels loont het de moeite eens te onderzoeken, naar welke bron Prudens Van Duyse zijn gedicht vervaardigd heeft. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 568]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van de sage bestaan inderdaad verschillende lezingen, zoo gedrukte als in handschrift, die samen een mooi voorbeeld van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 569]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geleidelijke wijziging en uitbreiding der stof opleverenGa naar voetnoot(102). Niet dadelijk nochtans na het gebeuren (1540) werd het factum memorabile opgeteekend. Het gelijktijdige Memorieboek der stad Gent b.v.Ga naar voetnoot(103), evenals het o.i. naar die bron vervaardigde Cort Verhael (1541)Ga naar voetnoot(104), kennen het te Berchem voorgevallene niet eens, aangezien beide eenvoudig mededeelen, dat Keizer Karel van Gent over Dendermonde naar Brussel rijdt zonder | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 570]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
af te zitten. Ja, het hs. Van Rijnen (Brussel, ± 1550), dat zoo graag allerlei kenschetsende bijzonderheden noteert, geeft ad annum 1540 weliswaar het uur op, waarop zoowel Don Ferdinandus als Keizer Karel in de hoofdstad aankomenGa naar voetnoot(105), doch van onze sage is er nog geen spoor aanwezig, ofschoon we hier toch al kunnen zien, naar aanleiding waarvan ze ontstaan is: ‘Men,’ die voor al wat ‘Men’ al dan niet aangaat, terstond met dè (vaak allerdwaaste) verklaring gereed staat, legt ditmaal ex cathedra uit, waarom de Keizer zoo lang na het sluiten der poorten te Brussel zijn intrede doet. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Variante A (tusschen 1540 en 1565)In een ander handschrift, integendeel, een eveneens te Brussel opgestelde, laatzestiendeëeuwsche, doch blijkbaar op oudere gegevens steunende kroniek, treffen we op den vermelden datum een mededeeling aanGa naar voetnoot(106), die waarschijnlijk de gelijktijdige ‘verklaring’ weergeeft en waarin we de volgende 7 bestanddeelen onderscheiden:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 571]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Variante B (1565)Deze elementen nu wijzigt de in 1565 te Antwerpen verschenen Nieuwe Chronycke van Brabant aldus (onderstrepingen van ons)Ga naar voetnoot(108):
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Variante C (tusschen 1565 en 1600)De variante B duikt op in de Chronycke van Nederlant (einde 16de e.)Ga naar voetnoot(109), maar met de volgende afwijkingen:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Variante D (tusschen 1565 en 1650)De variante B duikt insgelijks op in de Chronycke van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 572]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ghendt door Jan van den Vivere en eenige andere aanteekenaars der XVIe en XVIIe eeuwGa naar voetnoot(110), doch aldus ‘betutteld’:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Variante E (1631)Abraham Gölnitz, een Danzigsche reiziger, bezoekt ca. 1630 Brussel en de omgevingGa naar voetnoot(111); te Berchem teekent hij uit den mond der ingezetenen op: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 573]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Variante F (1674)In het herhaaldelijk herdrukte volksboek, De heerelycke ende vrolycke daeden van keyser Carel den V. (Brussel, 1674), p. 83 vlgg.Ga naar voetnoot(112) herinnert onze sage alweer aan de variante B, wat punten 1 - 4 aangaat. Dan komen:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Variante G (18de-19de e.)Het eveneens herhaaldelijk herdrukte volksboekje, Den vermaekelyken Klugt-vertelder (18de-19de e.)Ga naar voetnoot(113), bevat 12 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 574]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aan De heerelycke ende vrolycke daeden etc. ontleende sagen. De onze luidt nu (p. 21 vlgg.):
Welnu, naar onze meening heeft Prudens Van Duyse zijn vertelling berijmdGa naar voetnoot(114) met behulp van een der varianten F | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 575]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
of G (wellicht F en G tegelijk) en in elk geval met gebruikmaking van enkele andere, in de aanteekeningen achteraan het gedicht aangeduide, gegevensGa naar voetnoot(115). De bestanddeelen zien er dan ook alweer eens anders uit.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 576]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van deze negen elementen intusschen interesseeren ons in 't bijzonder het vierde en het negende: het vierde, het naïef gebabbel van den plattelander, dat de plaats komt innemen van den dubbelen kwinkslag, bekent de dichter zelf ontleend te hebben aan een sage betreffende Hendrik IV, terwijl de naam Pieter zonder zorgen duidelijk herinnert aan de in De heerelycke ende vrolycke daeden etc. aanwezige sage van den prior, op de poort van wiens klooster staat te lezen: Hier leeft men zonder zorgeGa naar voetnoot(116); het negende, daarentegen, zal hem vermoedelijk ingegeven zijn door de sage van De vereerde Schoenlappers of De Gekroonde Leerze, die in De heerelycke ende vrolycke daeden etc. onmiddellijk volgt op die van Keizer Karel en de Berchemsche BoerGa naar voetnoot(117) en die trouwens al Michiel De Swaen tot het scheppen van zijn meesterlijke klucht heeft aangezet (1688)Ga naar voetnoot(118). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 577]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Prudens Van Duyses vertelling en H. Van Peenes vaudevilleHet verwondert ons allerminst dat H. Van Peene, de geboren tooneelmanGa naar voetnoot(119), zoo hoog liep met Van Duyses bewerking der sage: de verdeeling in twee bedrijven ligt er inderdaad al in uitgestippeld, het gekeuvel van den boer kan een gedeelte van de eerste akte vullen en uit het slot is eveneens flink partij te trekken. 's Mans rijke verbeelding heeft evenwel het ontbrekende op uiterst gelukkige wijze weten aan te vullen en vooral van het tweede bedrijf een onvergetelijk geheel gemaaktGa naar voetnoot(120). Wat is bij dit alles van onze bestanddeelen geworden? 1. De Keizer, van twee onbekenden vergezeld, is het spoor bijster; 2 - 5. De landman, Pieter Van Eecken, die zoo pas nog heeft toegestemd in het huwelijk van zijn dochter Lijsje met zijn knecht Frans en nu met deze beiden aan tafel zit, laat den Keizer binnen en noodigt hem tot hun souper uit: ondertusschen onderhoudt hij den vorst over de zware lasten enz. Eindelijk vertrekt de boer met den vreemdeling, die zegt Karel te heeten, doch laat hem eerst nog de lantaren houden, waarop de Keizer ‘sprekend’ zegt: ‘He!’; 6. De Keizer vertelt alles aan zijn zuster en zegt haar, dat hij den boer en zijn gezin wil beloonen; 7. Ontbreekt; 8. Pieter Van Eecken, Frans en Lijsje verschijnen aan het Hof, waar ze heel wat emoties beleven. De Keizer veinst eerst kwaad te zijn, maar ten slotte bevrijdt hij den boer van alle lasten, schenkt hem een jaarwedde van 200 carolus en belooft Lijsje een huwelijksgift; 's keizers zuster zal overigens zorgen voor de kleeren van de bruid en wil tevens meter zijn; 9. Frans, de aanstaande schoonzoon, besluit een herberg op te richten; de Keizer zelf beslist, hoe het uithangbord er | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 578]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zal uitzien en laat hooren, dat men nu en dan op zijn bezoek mag rekenen.
Het zou gewis een onbegonnen werk zijn, op de talrijke prachtvondjes te wijzen, die in Van Peenes eersteling als 't ware voor 't grijpen liggen en die alle nog overtroffen worden door de ongemeene behendigheid, waarmede de auteur het probleem van het lantarenhouden heeft opgelostGa naar voetnoot(121). Ook de schilderachtige, spreukenrijke en sappige taal der boeren valt ten zeerste te loven, d.w.z. bij de oorspronkelijke opvoering (1841). Later, immers, heeft Van Peene zijn tekst van lieverlede besnoeid (waarschijnlijk om de verhouding tusschen de twee bedrijven te verbeteren)Ga naar voetnoot(122) en tegelijkertijd, ofschoon o.i. ten onrechte, het volksche karakter der gesprekken hier en daar getemperdGa naar voetnoot(123). In elk geval verdient zijn vaudeville, waarin Van Duyses vertelling soms letterlijk wordt weergegeven, een eereplaats in te nemen op het repertorium van ons Nationaal TooneelGa naar voetnoot(124). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 579]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage IGa naar voetnoot(125)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage II.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage III.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 580]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage IV.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage V
Ga naar margenoot+ Op sinte Mathijs dach quam don Ferdinandus / Roomsch Coninck / teGa naar margenoot+ Bruessel / met cleynen state / ende men vierde dien auont te Bruessel. Ende op den seluen auont lange na dat die poorten ghesloten waren / soo quam dye K.M. van Gent te Bruesel in / in poste om zijnen broeder den Roomschen Coninck willecome te heeten / ende hy en quam maer met dry oft vier peerden met mijn heere van Bueren / ende mijn heere van Conde / ende het werde so doncker dat sy niet en sagen te rijden. Dus clopten sy te Berchem / buyten Bruessele eenen man op / dye wel gedroncken was om hen lieden te lichten / ende midts dat hi vol was / ende niet en wiste wat volc dathet was / so coutte hy cloeckelijcken daer die Keyser groote ghenuechte in hadde. Maer midden weechs wordde hy verlast vanden watere / ende seyde totten Keysere / dat hy den Lanteerne wat hielde / hy moeste pissen / ende midts dat hy piste / liet hy eenen schete / so dat die Keyser loech ende seyde / dat hi sceet / waer op de boer andtwoorde / tis mijn maniere als ick pisse dan kacke ick ghemeynlijck / ende daer hadden sy alle groten vrede in / want noyt boer en hadde meerder paeyge / ende die Keyser vertroct des auonts zijnen broeder den Coninck / ende zijnder sustere der Coninginnen voor een groote nieuwicheyt / daer sy zeer mede loeghen. Maer emmers den boer hadde een goet stuck gouts voor sinen drinckpenninck. Ende aldus quam die K.M. te Bruessel inne met vreuch- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 581]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den / daer die stadt van Bruesel zeere deur verblijdt was / ende dye kinderen riepen met luyder stemmen lancx der straten / dat hyt hoorde / Dye Keyser coemt / die Keyser coemt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage VI.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage VII.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 582]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
anden keyser hoe sijnen name was, daerup den keyser hem andwoorde ende seyde: ‘Ic heete Caerle.’ Ende midts weechs zijnde, wiert den landtsman verlast vanden watere, ende seyde tot den keyser: ‘Nempt, Kaerle, haut den lanteerne, ic moet eens seyken;’ waerom den keyser, met die by hem waeren, zeer loeghen; ende midts dat hij piste, liet hij een schete, dat den keyser hoorde; ende den keyser seyde hem: ‘Ghij schijt’, waerup den boer andwoorde ende seyde: ‘tIs mijn maniere alsoo, als jc pisse, dan kacke jc ghemeinlic.’ Ende daer hadde zij alle groote vrede jnne. Ende alsoo quam den keyser met die bij hem waeren metten landtsman, daer om al lachende, binnen Bruyssel, alwaer den landtsman alsdoen ghewaere wiert dat den keyser was. Ende alsoo den keyser quam jn thof, bij zijn suster vrau Marie, onse regente, ende bij Ferdinandus, des keysers broeder, die ooc aldaer van dien daghe binnen commen was, ghinck hy datte aldaer vertellen voor een groote nieuwicheyt, waerom dat vrau Marie ende Ferdinandus ende alle die heeren, die daerbij waeren, zeer loeghen. Ende vrau Marie hadde groote begheerte om den landtsman te siene, die aldaer doen binnen commen was, ende alle besaghen hem; ende den keyser gaf hem eenen goeden loon, daerom den landtsman uuytermaten blijde was, ende track alsoo naar huus al lachende, niet meer peinsende upde beschaemtheyt, die hij gheleden hadde. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage VIII.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage IX.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 583]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aen den Keyser den Lanterne te houden, ter tydt dat hy ghepist hadde, ende nu besich met stroomen, ontvloogh hem eenen raesende wint, waer op den Keyser al lacchende seyde dat hy scheet, het gheen den Boer niet ontkende, maer seyde sulckx syn ghewoonelijcke manier van doen te wesen, dat met het pissen hy ghemeenelijck kackten: welcke ronde ende [p. 85] eenvoudighe andtwoort den Vorst soo vermaeckten, dat hy het selve noch dien avondt voor wat nieuws verhaelden aen synen Broeder den Coningh, ende syne Suster de Koninginne, daer sy te gaeder seer om loeghen, te meer alsoo noyt Boer meerder pagien hadde. Ondertusschen laet ick den Boer te Hof ontboden wesen, die van syne ghebueren en andere goede bekende in deser voeghen veroordeelt wordt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(Strophen 19-22)Doch terwijlen sy al samen
110[regelnummer]
Schreeuwden, tierden onder een,
Quam daer Rommen aenghetreen,
Die hun segghen, die hun blamen,
Sloegh te gaeder in de locht,
Met de tydingh' die hy brocht.
115[regelnummer]
Hy hadt van den Vorst verkreghen,
Tot belooningh van sijn daedt,
't Midden van des Keysers Raedt,
Dat hy noyt, van 's Heeren weghen,
Eenigh gheldt betaelen most,
120[regelnummer]
't Sy van dranck, of wel van kost.
Dit verweckten hun tot vreughden,
Rommen's tongh sloegh dapper aen,
Dries wau een Almande gaen,
Joos en melsen hun verheughden,
125[regelnummer]
Met een nieuwt bekomen Liedt,
Om het gheen daer was gheschiedt.
Langh moet Keyser Carel leven,
Riep men vrolyck, al ghelyck,
En daer naer het Hemel-ryck
130[regelnummer]
Wilt hem Godt den Heere gheven,
Vivat, vivat, dat hy leeft,
Die ons sulcken vryheydt gheeft.’
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 584]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage X.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage XI.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 585]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waarmede de boer zich tevreden stelde, weinig droomende, aan welken Karel hij tot geleider strekken zou. Onderweg even ter zijde willende afgaan, duwde hij de lantaarn den keizer in de hand, met de woorden: ‘Karel, hou de lantaarn’. Te Brussel gekomen, liet de keizer zich aan zijn hof brengen en maakte zich bekend, waarvan de boer zoo ontsteld was, dat hij naar zijn dorp terugdraafde, zonder om te zien en zijn leven lang dat: ‘Karel, hou de lantaarn’, niet vergeten kon. 't Geval werd weldra ruchtbaar en zijn herberg werd niet anders genoemd dan Karel hou de lantaarn. Zijn opvolger liet het voorval op een uithangboord schilderen: den keizer met den boer, op 't oogenblik, dat deze hem de lantaarn in de hand duwt, en plaatste de woorden er onder. |
|