Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1941
(1941)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 377]
| |
Wedstrijden 1940Verslag over den Jozef van Ginderachter - Prijs
| |
[pagina 378]
| |
van de typen welke vroeger zoo talrijk waren in de Brusselsche volkswijken. Zijn korte schetsen getiteld Jan Moustache, Scheeve Jef, Den Dikkenderm, Zot Lowieke, Jan de Luveneer, Luppe Kassuul, Den Dogge en andere meer, zijn kleine meesterstukjes van plezante vertelkunst. In Van Ketjes en Kiekefretters, eveneens opnieuw uitgegeven, vloeit dezelfde bron als in Brusselsche Typen. In dit werk schetst Verhavert meer algemeene typen als b.v. Zwemmers en Vaartkapoenen, Plantrekkers, Straatkeerders, Waarzeggers en Kwakzalvers, Kiekepoeliers, Paardentoekers, Bloemenverkoopsters, Scheresliep, Vodden en Beenen, Tsjoektsjoeken, enz. Hij beschrijft verder de verschillende aspecten van Brussel-kermis en van de plaatselijke kermissen, zonder de Pensenkermissen en Choesels te vergeten. In Uit Brussels Verleden en Heden hebben we met een heel anderen Verhavert te doen. Hij beschrijft enkele monumenten en gaat hun geschiedenis na, zoo o.m. Het Vleeschhuis, De Kapellekerk, De Abdij Ter Kameren, De Amigo, enz. Het oude vereenigingsleven heeft eveneens zijn belangstelling gewekt. Verschillende van deze opstellen zijn reeds verschenen in Het Laatste Nieuws waaraan C. Verhavert sedert jaren is verbonden. In zijn twee deelen Verwoeste Gewesten heeft Verhavert nogmaals een groot aantal stukken gebundeld die, zooals hij het zelf zegt, meestal voor een dagblad werden geschreven. Dit is naar gelang van de omstandigheden en de noodzakelijkheid. Met Verwoeste Gewesten bedoelt hij hoofdzakelijk de veranderingen welke de afbraakwerken der Noord-Zuidverbinding aan het Brusselsch stadsbeeld hebben gebracht. Het zijn echter niet enkel materieele veranderingen. ‘De Noord-Zuidverbinding, zegt Verhavert in zijn Inleidende Nota van Deel I, is de kerkhofgroeve voor de Brusselsche volksziel en het Brusselsche volksleven. Verhavert buigt zich over dit oude volksleven en onderzoekt het in zijn meest kenschetsende vertegenwoordigers, vereenigingen, gebouwen, kermissen, enz. Waar de auteur weer typen kan teekenen, is hij op zijn best. Hoe verdienstelijk de werken van C. Verhavert in Brabantsch opzicht ook mogen zijn, toch beantwoorden ze maar gedeeltelijk aan de eischen gesteld door het reglement van den Jozef Van Ginderachter-Prijs. Verhavert bestudeert en verheerlijkt wel de volkszeden, de volksgebruiken en de volkstaal | |
[pagina 379]
| |
van het verdwijnende Brussel, doch art. 1 van het reglement zegt uitdrukkelijk dat de voorkeur dient gegeven aan de geschriften die het verleden en het heden van de kantons Assche en Vilvoorde onderzoeken en verheerlijken. En in dit opzicht kunnen we nu juist wijzen op een kring en een tijdschrift welke zich sedert jaren verdienstelijk hebben gemaakt, namelijk Eigen Schoon en De Brabander, orgaan van de Geschied- en Oudheidkundige Kringen van Westbrabant en Oostbrabant. Het tijdschrift Eigen Schoon verscheen voor het eerst in Januari 1911 en droeg als ondertitel: Westbrabantsch tijdschrift voor Geschiedenis, Oudheidkunde, Folklore en Taalkunde. Dit tijdschrift hield zich vooral bezig met de plattelandsgemeenten gelegen tusschen Zenne en Dender. Zijn laatste aflevering verscheen in Augustus 1914. Ons geacht medelid, Dr. Jan Lindemans, was er de bezielende kracht van. In October 1919 gaf de betreurde Maurits Sacré uit Merchtem een eigen tijdschrift uit De Brabander. Het omvat vier jaargangen van elk 12 afleveringen. Einde 1925 hield het op te bestaan. Op 11 Maart 1926 werd te Brussel een kring gesticht onder de benaming Geschied- en Oudheidkundige Kring van West-Brabant, met als voorzitter Dr. Jan Lindemans, ondervoorzitter Prof. Dr. Henri De Vis en secretaris Maurits Sacré. De Kring besloot een eigen tijdschrift uit te geven onder den titel Eigen Schoon en De Brabander om aldus aan te toonen dat de hernieuwde werking slechts een voortzetting was van de actie welke sedert 1911 in West-Brabant was ondernomen ter bevordering der plaatselijke geschiedschrijving, taalkunde en folklore-beoefening. In 1932 werd in Oost-Brabant een gelijksoortige kring in het leven geroepen: De Geschied- en Oudheidkundige Kring van Oost-Brabant die zich aansloot met den Westbrabantschen Kring en met diens orgaan, zoodat Eigen Schoon en De Brabander het tijdschrift werd van gansch Vlaamsch-Brabant. Sedert 1926 heeft de Westbrabantsche kring en sedert 1932 de Oostbrabantsche een intensief deel genomen aan alle werkzaamheden welke verband houden met de Brabantsche heimatkunde. Geen jaar ging voorbij of er werd een gouwdag gehouden en een plaatselijke tentoonstelling ingericht: Merchtem, Grimberge, Alsemberg, Gooik, Opwijk, Anderlecht, Sint-Pieters-Jette, Park, Diest, Aarschot, enz. zijn zoovele plaatsen | |
[pagina 380]
| |
waar de werkzaamheid van beide kringen zich kon ontwikkelen en nieuw leven bracht bij de beoefenaars van kunsten en wetenschappen. Dat geldt voor de uiterlijke werking. Doch hoeveel zoekers vonden geen steun in de aanmoediging van den West- en Oostbrabantschen Kring? Zonder overdrijving mag beweerd worden dat deze kringen het meest hebben bijgedragen tot de opbeuring van de milieustudie in Vlaamsch-Brabant. En hoe ernstig die taak werd opgevat blijkt uit de 14 jaargangen van het orgaan Eigen Schoon en De Brabander. Zoowel wat de medewerkers als wat het gehalte der bijdragen betreft, zal niemand kunnen betwisten dat dit orgaan vooraan komt in de rij der gewestelijke tijdschriften van Vlaamsch-België. Doorloop de jaargangen 1936-1939 en ge zult onmiddellijk tot de overtuiging komen dat we hier met ernstige werkers hebben te doen: geschiedenis, oudheidkunde en kunstgeschiedenis, biographie, geslachtkunde, folklore, taalkunde, plaatsnaamkunde, iconographie, natuur- en stedenschoon, het zijn zooveel gebieden welke er in bestreken worden. Naast diep doordachte wetenschappelijke bijdragen van geleerden van naam vindt ge er de eerste pennevruchten van een liefhebber uit een of ander Brabantsch dorp. Ieder hoekje van de streek, ieder gebruik wordt onderzocht. Daarbij geeft het tijdschrift steeds een uitgebreide bibliographie, hetgeen moet ten goede komen aan de jonge navorschers. De Geschied- en Oudheidkundige Kringen van West- en Oostbrabant met hun orgaan Eigen Schoon en De Brabander hebben hun sporen verdiend en mogen met fierheid neerzien op het werk dat zij hebben gepresteerd. De door de Koninklijke Vlaamsche Academie aangestelde jury is dan ook de meening toegedaan dat de Jozef Van Ginderachter-Prijs, die zijn ontstaan te danken heeft aan de werking van den Geschied- en Oudheidkundigen Kring van Oost- en Westbrabant, aan dit organisme dient toegekend en in geen waardiger handen zal berusten dan in die der leiders van dezen Kring en van hun tijdschrift. Namens de jury, De verslaggever, Dr. Jan Grauls. | |
[pagina 381]
| |
Verslag over den Joris Eeckhout-prijs
| |
[pagina 382]
| |
Na de bekroning bleek de schrijver van het handschrift te zijn Dr. J. Keunen te Hamont. Het werk van Dr. F. Verachtert, evenals het werk van Dr. J. Keunen, werd opgenomen in de Keurboekerij van het Davidsfonds. Namens de jury, De verslaggever, Lode Baekelmans. | |
Verslag over den A. Beernaert-Prijs
| |
[pagina 383]
| |
poëtisch bij ons werd gepresteerd. Niettegenstaande de ontegensprekelijke verdienste van dit werk was de jury ten slotte toch eensgezind om de voorkeur te geven aan den roman Een Spook op Zolder. Hierbij kwam zeker in aanmerking, dat het oeuvre van Marcel Matthys een steeds stijgende lijn vertoont. Waren zijn eerste romans soms overladen met een bepaalde melo-dramatiek, thans schenkt Matthys ons verhalen in soberen en nuchteren toon gehouden. Zijn roman Doppen was daar reeds een typisch voorbeeld van. In Een Spook op Zolder heeft schrijver de verwachtingen, die wij in hem stelden, niet bedrogen. Namens de Jury, De Secretaris, R. Minne. |
|