Prof. van Mierlo toont in deze tweede lezing aan dat de dichter van Theophilus waarschijnlijk een Vlaming is en niet een Brabander: dit blijkt vooral uit de rijmen en den woordenschat.
Verdam heeft de Vlaamsche eigenaardigheden veelal weggewerkt. Het korte vers met eenlettergrepige dalingen wijst op de 13e eeuw; zoo ook de geest, de lyrische en psychologische allure van het gedicht.
De commissie beslist dat deze lezing zal opgenomen worden in de verslagen.
Prof. Baur doet een korte mededeeling over het anagram in het Utrechtsch handschrift van Jacob Vilt's Boëthiusvertaling, naar aanleiding van Prof. de Vooys' artikel in het Leidsch Tijdschrift.
II. - Bestendige Commissie voor Nieuwere Taalen Letterkunde. - E.P. Prof. Salsmans, d.d. Secretaris, legt verslag ter tafel over de morgenvergadering door de Commissie gehouden.
Waren aanwezig de heeren: Salsmans, Muls, De Bom, Timmermans (onderv.), Cornette;
als hospiteerende leden: de heeren Van de Velde, binnenlandsch eerelid, en de heeren Monteyne en Claes.
Op de dagorde staat:
Haalde Maeterlinck Pelleas en Melisande uit een Vlaamsche Sprookje? - Lezing door den hr. F. Timmermans, werkend lid.
De Heer Timmermans heeft het over een sprookje, eerst in het Nederlandsch door Victor De Meyere uitgegeven, en denkelijk uit mondelinge volksoverlevering opgenomen. Hij vraagt