Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1940
(1940)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 537]
| |
Plaatsnamen met -ingem en -egem uit gewone naamwoorden afgeleid
| |
[pagina 538]
| |
gem, Caningahem (967) voor Kanegem, Adingahem (840) voor Adegem, Fredingahem (815) voor Veerdegem, enz. (Mansion. O.G.N. bl. 26-29). De vertaling dient dus te zijn: huis van de familie van Hroko,..... van Kana,..... van Ada,..... van Fredo....., enz. of misschien van Hroko en zijn groep, Kana en zijn groep, enz. Deze feiten staan nu vast en, zoo vast zelfs dat de meeste toponymisten weerbarstig staan tegen het aannemen dat -gem of -ingem ooit iets anders kan zijn dan het suffixe van een patronymicum, buiten willekeurige smedingen zooals Veldegem, in 1864 uitgedacht om een nieuwe gemeente te noemen, naast Zedelgem geschapen. Mansion durft wel is waar, in zijn Voornaamste Bestanddeelen der Vlaamsche Plaatsnamen, op een paar plaatsen, maar heel bescheiden, op de mogelijkheid te wijzen dat een of ander van die benamingen van een soortnaam zou kunnen voortkomen, b.v. in Wortegem [964 Wrattingim] (bl. 181), dat eventueel op wratting zou kunnen opklimmen (eng. saks. wroett ‘galium cruciata’). Het algemeen onderzoek dat ik ondernemen moest om mijn Dictionnaire Etymologique du nom des Communes de Belgique voor te bereiden heeft mij bewezen dat, wat tot dusver als een groote uitzondering doorging, in feite, verre van zeldzaam blijkt te zijn. Het weze mij toegelaten, alhier een reeks voorbeelden aan te halen van benamingen met -ingen, of -egem, die klaarblijkelijk veel beter kunnen verklaard worden indien men op gewone naamwoorden steunt iplv. op eigennamen. Aan het hoofd van de lijst plaatsen wij: Grevelingen (= Fr. Gravelines), dat vroeger: Graveningen heette [1040 Graveninga, de Flou, s.v.], juist zooals Greveninge, een gehucht van Westkapelle [811, Greveningas - de Flou]. Hier kan men, trouwens, er niet aan twijfelen dat men staat voor een afleiding van den Gallo-Romeinschen stam: gravo-‘kiezel’. Grevelingen is dus ‘de plaats met kiezelsteenen’. Deze zekerheid spoort ons aan om Kiezegem [1155 Kisengem, Först] als een samenstelling van heem met kiezingen te aanschouwen (ned. kies = kiezel). Aldus: ‘huis bij den kiezelgrond’. Waarom zouden wij dan veel meer aarzelen om Mellegem (geh. van Mol) te verdeelen als millinga-haim ‘huis bij de mulle gronden’, des te meer daar de Millingen van Noord-Nederland | |
[pagina 539]
| |
en Duitschland te talrijk zijn om van een vermoedelijk persoonsnaam: Milo, voort te komen. Daar de Bullingen, Bollingen ook ver van zeldzaam zijn, kan men er aan denken daarin het woord bol ‘malsch, slap’, te gaan vinden dat men ook in Bolloo (geh. Tremeloo), Bolder (geh. Zichen) aantreft. Daarom ook hebben wij in ons Dict. Etym. voorgesteld: Saaftinge (geh. Watervliet) [1264 Chavetinghes, de Flou] als een verdietschten vorm van o. fr. chauvet ‘naakte grond, onvruchtbare plaats’ te beschouwen. Een stapje verder brengt ons aldus naar de interpretatie van Eegem [1179 Hedenghem] als ‘huis bij de heide’ of iets in dien aard; hede schijnt, namelijk, zooals wij het hebben getracht te bewijzen (Dict. Etym. s.v. Edelare), een vermenging te zijn van heide met oud. ned. ede ‘brandstapel, brandhout’, omdat het woord in gebruik was voor onbebouwde gronden waar men hout vond voor den haard. Wij beschouwen dus: Edegem als een vermenging van *heidinga-haim met *edinga-haim. Zou Elsegem [1281, Helsenghem] niet voor *elzinga-haim staan, d.w.z. ‘huis bij de elzen’? Wat die overtuiging zou kunnen staven is het bestaan van Piringen bij Tongeren, dat klaarblijkelijk de verdietsching is van een lat. pirarium ‘boomgaard met peereboo men’. Trouwens, niet alleen gewassen maar ook dieren geven onmiskenbaar tot dergelijke formaties aanleiding. Kauwegem (afd. Berg) kan toch onmogelijk van den diernaam: kauw gescheiden worden, dat zoo dikwijls in onze toponymie verschijnt: Kauwenberg, Kaulille, Kauwelaar, enz. Niet minder zeker is de afleiding van Kwalstergem (afd. Wolvertem) [1312 Qualstergem] uit kwalster ‘kwakkel’, zooals trouwens Lindemans het niet wil ontkennen (Eig. Sch. XX. 87). Waarom zouden wij ons daarbij beperken. De geschiedenis van Eegem als heidingen heem en van Heestergem als heesteringen heem, noopt ons beslist aan om voor Markegem [1107 Marchegem] den klassieken uitleg: ‘huis van Marka’ in twijfel te trekken en aan ‘huis bij de marken’ de voorkeur te geven, mark zijnde hier, zooals zoo dikwijls: ‘braak liggend land rondom een dorp’. Meer zeker, nog, is de afleiding van Gerdingen uit gaard en van Geistingen (geh. Ophoven) uit geest ‘zandige heuvel’, | |
[pagina 540]
| |
Dan heeft men een heele reeks benamingen die in verband te stellen zijn met moerassen en drassige weiden. Men heeft b.v. Grimmingen dat wel is waar ‘het dorp van Grimo’ kan zijn, maar waarom niet: ‘drassige weiden’, zooals Grimde (afd. Tienen), Grammene, Gramptinne, Op-Grimby, enz.? Beringen kan men insgelijks verstaan als ‘de beerachtige, moerassige landen’. Gorgem, zooals Gorkum in Noord-Nederland zou dan een verkorting zijn van goringen-heem ‘huis in het goor’, d.w.z.: ‘in het slijk’ (verg. S. Job in 't Goor, Gork-bij-Aubel, Goorbeek, Jurbise, enz.). Morkhoven zal dus ook wel voor moring-hoven staan en, zooals Mooregem [964, Moringhem], het welbekend woord: moor, moer vervatten dat in gebruik is voor polders en moerassen. Daarenboven, Pollinkhove, op dezelfde manier gevormd als Morkhoven, zal ook zeker hetzelfde beteekenen: ‘huis in den poel’ (mid. ned. pol ‘plas, moeras’)? Zijn al die formaties, op slot van rekening zooveel vreemder dan het glorierijke Groeninge bij Kortrijk, dat toch ontegensprekelijk een ‘groen moeras’ geweest is? God weet of dit niet ook de beteekenis geweest is van Emelgem [1216, Imelghem, de Flou] dat in plaats van ‘huis van Immila’ toch heel gemakkelijk, zooals Emblem, tot emel ‘weide’ zou kunnen opklimmen. Natuurlijk, hoe meer woorden met beteekenis: ‘drassige weide’ te vinden zijn, hoe grooter ook de waarschijnlijkheid dat zij wel voor dergelijke etymologie vatbaar zijn. Meer speciaal, maar nochtans niet al te licht te verwerpen zijn volgende verklaringen voor Sleidinge, Lovendegem, Zerkingen, Zomergem. De eerste dezer namen kan tot geen bekenden persoonsnaam herleid worden, zoodat Mansion zelf niet aarzelt hem in verband te stellen met sleiding, mogelijke afleiding van mid. ned. sleden ‘glijden’. Sleidingen zou aldus een ‘glijdende helling’ zijn. Voor Lovendegem, is Mansion's verklaring niet minder stout maar ietwat bevreemdend. Men zou in die benaming: loo ‘bosch’ moeten vinden en daarenboven: vending ‘troep van voetvolk’ (!?). Meer gereedelijk zullen wij Zerkingen (geh. St. Truiden) (VIIIe e. Sarchinnium) en Zerkegem [1089, Sarkenghem] aanschouwen als ‘plaatsen met zerken’, d.w.z. ‘oude kerkhoven’ | |
[pagina 541]
| |
daar het ontleenen van ned. zerk aan lat. sarcophagus zeer oud is. Ten slotte voor Zomergem [815 Sumaringa-hem] zouden wij graag een vergelijking met de talrijke sumeringa van Duitschland (Foerstemann, 11.2.932) willen doen, die zonder twijfel op zomerweiden wijzen. Zomergem zou dus zijn ‘de plaats bij de zomerweiden’, liever dan ‘het huis van een Kelt met name Sumara’ (?), zooals Mansion, als uiterst redmiddel, het waagt voor te stellen. Er kan geen sprake zijn, in deze korte bijdrage, al de benamingen te willen aanhalen waar -ingen -egem-plaatsnamen eventueel uit gewone naamwoorden zouden kunnen voortkomen. Wat hier aan materiaal verzameld is, zal waarschijnlijk volstaan, om voor altijd aan de legende een einde te stellen dat, buiten uiterst weinige uitzonderingen, deze plaatsnamen van persoonsnamen voortkomen. Ongetwijfeld blijft deze oorsprong wel is waar nog de gewoonste; maar het zal voortaan blijken dat alwie met de mogelijkheid van andere afleidingen geen rekening zou houden, een onvergeeflijke onvoorzichtigheid zou begaan.
Leuven, December 1939. |
|