Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1940
(1940)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina t.o. 507]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 507]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een onbekende bewerking van Hennen van Merchtenens Cornicke van Brabant (1415)
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 508]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
treedt, alleen maar in verlegenheid verkeerende wanneer het er op aankomt, zijn rekeningen in orde te brengenGa naar voetnoot(4). Zijn Cornicke van Brabant, nu, op 20 Februari 1415 beëindigdGa naar voetnoot(5) en slechts 4479 regels lang, is een levendig, vaak dichterlijk en begeesterd overzicht der Brabantsche geschiedenis, dat op de toehoorders, voor wie het in de eerste plaats vervaardigd schijntGa naar voetnoot(6), wel een diepen indruk zal gemaakt hebben. Het begint inderdaad, zooals alle Brabantsch geschiedwerk qui se respecte, met de alleroudste - fabelachtige i.c. Trojaansche - tijdenGa naar voetnoot(7) en loopt tot 1414, bevat merkwaardige anecdotische gegevensGa naar voetnoot(8), alsmede een groot aantal heraldische beschrijvin- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 509]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
genGa naar voetnoot(9) en wordt bovendien gekenmerkt door een herhaaldelijk en in vlammende bewoordingen zich uitende liefde van den dichter tot den Brabantschen geboortegrond en dezes vorsten, een eigenaardigheid, die blijkbaar in geen andere onzer middeleeuwsche kronieken, althans niet in dezelfde mate, waar te nemen valtGa naar voetnoot(10). Voorts behelst het de oudst bekende letterkundige vindplaats der beroemde BrabonsageGa naar voetnoot(11) en vermeldt eindelijk als een zijner voornaamste bronnen Jacop clarasien, een klein tractaatje, dat aan Jacob van Maerlant toegeschreven wordt, maar dat tot heden nog niet teruggevonden isGa naar voetnoot(12). Jammer genoeg dagteekent de ons bekende tekst der Cornicke, die in 1896, op last onzer Academie, door Guido Gezelle werd uitgegeven, pas uit ca. 1445Ga naar voetnoot(13), zoodat er naast de onnauw- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 510]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
keurigheden en vergissingen van allen aard, welke in alle kronieken voor 't grijpen liggen, hier op den koop toe velerlei tekortkomingen dienen aangestipt, ongetwijfeld uitsluitend te wijten aan de copiisten, al heeft onze afschrijver, blijkens zijn menigvuldige doorhalingenGa naar voetnoot(14), toch zijn best gedaan: bij regels 4040-41 plaatst hij zelfs de letters b en a, ten einde de juiste volgorde aan te duiden. Dit belet nochtans niet, dat namen verminkt voorkomen, dat woorden, ja gansche regels ontbreken en dat meer dan eens de interversie moet worden toegepastGa naar voetnoot(15). Vergrijpen tegen de heraldiek zijn wellicht op dezelfde wijze te verklarenGa naar voetnoot(16). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 511]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II. De Bewerking (Inhoud)Met dat al werd de Cornicke tot in het midden der zestiende eeuw afgeschreven. Een Brusselsch schrijver, immers, wiens identiteit tot heden niet is vastgesteld, maar die, naar onze meening, niemand anders is dan Joan-Baptista HouwaertGa naar voetnoot(17), liet een lijvige prozakroniek na, waarvan het handschrift, naar wij vermochten uit te maken, vroeger bekend stond als handschrift van RijnenGa naar voetnoot(18) en aanvangt met 363 versregels, als titel dragende: Vanden beghinsel van Roome Ende van Brabant (zie het facsimile). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 512]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Eerst handelt de dichter over de drie koningen (Saturnus, Pytus en Latynus), die gedurende 150 jaar, vóór den val van Troje, nl. in 1149 v.C., in Italië regeerden (- 42). Daarna heeft hij het over den uit Troje gevluchten Eneas, die te Rome koning wordt (- 59), alsmede over de veertien afstammelingen van dien held (- 77). Vervolgens spreekt hij over Priamus (- 81), Toemraise (- 87), Ferremonde (- 91), Eledoene (- 93), Merywinck (- 96) en dezes vier en twintig zonen, van wie er negen koning (- 122), negen hertog (- 126) en zes markgraaf, resp. prins worden (- 138); de zesde woont te Nijmegen als prins tusschen Schelde en Rijn (- 144). Al deze vorsten, intusschen, bekeeren de heidenen (- 154). De prins van Nijmegen, echter, ‘Chaerle’ genaamd, spant boven allen de kroon en de leeuw in zijn wapen is de Brabantsche leeuw (- 163). Chaerles dochter, evenwel, een kleinkind van den Griekschen keizer, wordt door dezen laatste uitgehuwelijkt aan den zwaanridder Brebon, die tegelijk aan Brabant den naam geeft (- 195), waarna een tweede Priamus de behoeder dezer landstreek wordt (- 201). Ten slotte komen nog, na zes legendarische heerschers: Lodewijk (- 208), Puppijn van Herstal (- 211), ‘Chaerle Marteel’ (- 222), ‘Chaerle de groote’ (- 251), Lodewyck stamelaert (- 267), Godevaert (- 273), Hendrik (- 281), Jan de Eerste (- 327) en Jan de Tweede (- 363). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
III. De Bewerking (Tekst)Hieronder volgt de letterlijk afgedrukte tekst, met links daarvan de nummers van de overeenstemmende regels der Cornicke (c). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ Vanden beghinsel van Roome Ende van BrabantOude gesten seggen ons dat
Omtrint daer Roome stondt die stadt
Datter menich man Regeerde
Eer men Roome daer fondeerde
5[regelnummer]
Quam gevloghen daer
Saturnus doer den vaer
van synen zoene Jupiter
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 513]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Die vuyt Creten quam geuaren
want hy den soene beloefde
10[regelnummer]
Nyet veele naer dat hyen beroefde /
van synen manlycker daden
Ende duchte noch meerder schaden
Met scepen quam hy doen
Jnt landt van Jtalien gevloen
15[regelnummer]
Ende berch hem daer langhe daighen
Bey jn bosschen ende jn haghen
Die welcke Saturnus daer vant
veele andere luyden daer jnt landt
Die wilt waeren jn allen saken
20[regelnummer]
Hy leerde hen tymmeren / en huysen maken
Coren wynnen / ende wyngaert
Ende leuen naer tsmensschen raet /
Hier by seyden sy oppenbaere
dat sylieden gode waere
25[regelnummer]
Ende te hant uaer tgeue
doer den vader vanden sone
Ga naar margenoot+ Maeckte hy een stadt gereet
Daer by dat nu Roome steet
Ende hietse als jck versta
30[regelnummer]
Nae hem seluen Saturna
Naer desen Saturnus
Regeerde synen soene Pytus
Dat was Latyns vadere
de welcke latynus alle gader
35[regelnummer]
Leerde de latynssche sprake
Ende om dese selue sake
Soe hieten alle die latyne
Noch nae den naeme syne
Deese drye Coninghen regneerden daer
40[regelnummer]
hondert ende vyftich jaer
Eer Troeyen gewonnen was
Ende daer vuyt vloet Eneas
Ga naar margenoot+ Dat was voer ons heeren gheboerte
XIc. jaer ende alsoe voert
45[regelnummer]
Ende omtrint xlix Jaer
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 514]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ vloyen vuyt Troeyen dat es waer
Die eedelste ter weerelt wyt
doen verloren was den stryt
Ende de Griecke met ghewelde
50[regelnummer]
Die stadt van Troyen velde
Daer sy voer laghen Thien jaer
Met stryde ende met pynen swaer
Doen vloet vuyt Troyen Eneas
Antytus syn vader was
55[regelnummer]
Ende doen quam Eneas
jnt landt van Roome syt seker das
Ga naar margenoot+ Ende was een waere dinck
Te roome drye jaeren Coninck
Ende doen sterff Eneas
60[regelnummer]
Ascalis die syn soene was
Besadt die Roomssche croone
Twintich jaer ende achte
Regheerde hy Roome met machte
Den schilt droech hy zweert van sabelen
65[regelnummer]
Daer in den leeuw van goude notabele
na wert Coeninck ende hiet aldus
syn broeder / en hiet Posinius
Maer tsoude alte lanck recken
soudick van allen vertrecken
70[regelnummer]
Eneas geslechte alte male
Die croonen droeghen jn Italie
vierthiene wasser te samen
Die van eenen aze quamen
die de croone droeghen daer
75[regelnummer]
deen voere ende dander naer
Ga naar margenoot+ Die Roome stichten ende Slauenye
ende Almanyen hoort naer mije
Ga naar margenoot+ Daer naer quam verstaet dit dinck
Ga naar margenoot+ Een geheeten Priamus die Coninck
Ga naar margenoot+ Dese Priamus die wan
81[regelnummer]
her Toemraise den vromen man
Diet al want met synder vromer handt
van Sassen tot in Spaengnen dlandt
En maeckte die der croonen onderdaen
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 515]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
85[regelnummer]
Alden Ryn wilt my verstaen
Toemrayse hoort myn orconde
wan die coninck ferremonde
Ga naar margenoot+ Die vroom was ende wyde vermaert
van wapenen ende van hoogher aert
90[regelnummer]
ferremont die prinche vroome
want den coninck Eledoene
Eledoen / verstaet die dinghen
want den coeninck Merywinghen.
Dese Merywinck jn dueghden vrome
95[regelnummer]
hadde wel xxiiij soenen
Daer aff de ix coninghen waeren
Die oudtste hiet hildrick hoorter maren
Bleeff jn Almanien coninck
na synen vader verstaet dit dinck
100[regelnummer]
Die ander werdt coninck jnt goetlant
Dat nv vranckerycke es genaempt
Merywinck was synen naeme
Die derde Hector nae dbetame
van Garnaten coninck en van Arragoene
105[regelnummer]
De vierde hiet Troyelus en droech croone /
van Spaingnen en Castillien mede
De vyfste hiet dats waerhede
Mercurius verstaet den zijn
en was In groot Britannen
110[regelnummer]
coninck / dat nv heet jngelandt
De sesste was Golias genaempt /
ende was coninck van Denemercken
De seuenste was van lyue stercke
en was coninck van zweeden
115[regelnummer]
synen naem dats waerhede
was Saladyn / ende syn achste broeder
was coninck van Bemeter dies syt vroeder
Ga naar margenoot+ En hiet met naeme Florremont
Die negenste broeder jck doen v condt
120[regelnummer]
hiet Corebel verstaet den zin
Ende was coninck jn Germanien
Dat vtrecht jn Prusen heet
Ende elcker deser coninghen sekerlyck
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 516]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nam een van synen broeders van hem
125[regelnummer]
en maecktense verstaet den zin
hertoghe bynnen synen lande
Die ander sesse vaet met verstande
wordden Merchgreuen ende Princhieren
Den oudtsten maecktij Merchgreue fierre
130[regelnummer]
Jn synen lande / sy v becant
Ende gaff hem te voeren den brant
Dese gaff Brandenborch den naeme
die ander wert vrome van lichame
Jn Nusenne Mercgrauen
135[regelnummer]
van Bourgondien ryck van hauen
soe wert die derde prinche mede
van Beyeren en van Sassen dats waerhede /
Dese waeren alle groote heeren
de sesste wert daer jck op keere
140[regelnummer]
Prinche tusschen Schelde ende den Ryne
ende was den naeme syne
En was Chaerle geheeten
Dese Chaerle jck doen v weten
woende te Niemaghe opt casteel rycke
145[regelnummer]
Soe syn sy commen die hooghe heeren
aen soe ridderlycke eeren
metten ridderlycken brande
Hebben die Payeenen goids viande
Ga naar margenoot+ Bekeert / aen tghelooue kerstenrycke
150[regelnummer]
als ons laet weten die Cronycke /
Hoe dat Brabant die rycke
syn wortelen ende fondement
Dit kerssten ghelooue hebben geprent
Ga naar margenoot+ alsoe wyde alst es bestaen
155[regelnummer]
van Chaerlen van Nyemagen doen ick vermaen
Hoe syn wapene was bekandt
Die was soe ridderlyck en soe vaillandt
Gecommen vuyten Troyanen rycke
159[regelnummer]
Gheen soe schone es syns gelycke
Ga naar margenoot+ Den schilt droech hy zweert van sabelle
Ga naar margenoot+ Daer jn den Leeuw van goude noiable
Ga naar margenoot+ Getonct / geclaut / getant van siluere claer
Ga naar margenoot+ Soe es den Brabantsschen leeuw voerwaer.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 517]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ Nv moettij weten den rechten sijn
165[regelnummer]
Ga naar margenoot+ hoe Brabant creegh synen naeme
Ga naar margenoot+ Een riddere / naer eenen zwaene
volghde van Camerycke
Tot Nyemaghen opt casteel rycke
Die ridder Brebon geheeten was
170[regelnummer]
Dese Brebon syt seker das
Creegh te huwelycke
Carels dochter sekerlycke
des keysers suster dochter zuane
Dese keyser daer Ick aff vermane
175[regelnummer]
Ga naar margenoot+ was keyser In Griecken lant
Ga naar margenoot+ Gheenen anderen keyser men en vant
Brebon van lyue stercke
sloech doot den reuse dantwerpe /
Ga naar margenoot+ Dese Brebon sy v bekant
Ga naar margenoot+ Quam metten keyser vuyt Griecken landt
181[regelnummer]
Tot Nyemaghen opt casteel rycke
Daer vant de keyser sekerlycke
synder lieuer suster zwane
Daer was blysscap herde groot
185[regelnummer]
Maer Chaerle haer man was doot
Die keyser gaff met blyden gedane
synder suster dochter zwane
Brebon den vromen man
en gaff hem alle haers vader lant
190[regelnummer]
Ende gaff Brabant den naeme
nae Brabon nae dbetame
Dus creegh Brabant den name schoone
nae Brebon den ridder coene
Ga naar margenoot+ Brebons wapene was met ghewelt
195[regelnummer]
Ga naar margenoot+ met eender witter vaetschen den rooden schilt
Ga naar margenoot+ Doen Brebon vander weerelt schiet
Ga naar margenoot+ wasser een die Priamus hiet
Gheboren vuyten Troyaensschen Rycke
ende aenveerde Brabant sekerlycke
200[regelnummer]
ende was Charels van Nyemagen broedere
De welcke was Brabants behoedere /
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 518]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ Sesse coninghen jn waeren dinck
waeren na Priamus coninck
Daer naer quam lodewyck die coninck
205[regelnummer]
Ga naar margenoot+ Die jerste kerstenheyt ontfinck /
Ga naar margenoot+ die sinte remeeus kerssten dede
Doen hy sterff was waerhede
Screeffmen ons heeren jaer vc.xcj.
Ga naar margenoot+ Daer naer wert Puppyn van herstale
210[regelnummer]
Hertoghe van Brabant generale
Ga naar margenoot+ Puppyn hadde eenen soene en was bastaert
Ga naar margenoot+ Hy hiet Chaerle marteel sy v verclaert
Ga naar margenoot+ Die vroempste die doen was jn kerstenhede
ende ontsien te menighe stede
215[regelnummer]
Ga naar margenoot+ Met eenen hamer ijseryn
Ga naar margenoot+ soe vacht dat ridderlycke greyn
Ga naar margenoot+ Hy was Ruwaert jn vranckerycke
Ga naar margenoot+ ende hertoge van Brabant sekerlycke /
wel xlvj tich.. jaer
220[regelnummer]
Doen hy sterff dat js waer
Ga naar margenoot+ screefmen seuen hondert
Ga naar margenoot+ ende xlij wien dat verwondert.
Ga naar margenoot+ Chaerle de groote jn waeren dinck
wordde jn vranckerycke coninck
225[regelnummer]
Ga naar margenoot+ Alle de heeren moesten wycken
Ga naar margenoot+ Diemen vant jnt kerstenrycke /
Ga naar margenoot+ Ingelant / vrieslant Denemercken
ende vanden Ryne de heeren stercke
vriesen / zwauen / ende Almandien
230[regelnummer]
zweuen / Pursen / en Arabien
Castellien ende Catteloen
Spaengnen en Arragoen
Cecilien / Napels Calaberen mede
Poelen ende roome de stede
235[regelnummer]
bracht hy aen tghelooue kerstyne
Ga naar margenoot+ ende suuerdet vanden sarazyne
Ga naar margenoot+ Synen tytel was eerlyck ende schoone
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 519]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
238[regelnummer]
Ga naar margenoot+ Caerle geweldich keyser van roome
Ga naar margenoot+ van lothryck ende van Brabant
Ga naar margenoot+ Ouer heere was hy jnt kersten lant
Ga naar margenoot+ Dese coninck vol weerdicheden
242[regelnummer]
regeerde Brabant dats waerheden
xlvjtich.. jaeren dat wel onthoudt
ende lxxvjtich.. jaer was hy oudt
245[regelnummer]
doen hy betaelde der natueren schout
viij. screefmen ende xlj met
Doen hy wordt begrauen / jck wil ghy weet
jn onser lieuer vrouwen kercke Taken
Die hy selue dede maken
250[regelnummer]
Een jaer na den stryt ten ronseuale
Ga naar margenoot+ God bringhe syn siele vuyt alder quale
Ga naar margenoot+ Hier naer leefde lodewyck de stamelaert
Ga naar margenoot+ en regeerde Brabant sy v verclaert
Ga naar margenoot+ Sinte Peeters te loeuene jnde stede
255[regelnummer]
En sinte Goedelen te bruessel mede
stiechte hy dese twee Canonesyen
Dies waeren die heeren blye
Te Bruessele woende hy bynnen
tusschen twee ermen vander zynnen
260[regelnummer]
Daer hy een Capelle dede
stichten / dat es waerhede
Ter eeren van sinte Goeryck den heyligen sant
Ga naar margenoot+ Dese regeerde Brabant
Sesthiene jaeren sekerlycke
265[regelnummer]
Ga naar margenoot+ doen hy sterff dese heere rycke
screef men duysent ende liiij mede
Ga naar margenoot+ God gheue der zielen vrede.
Ga naar margenoot+ Doen men screeff onss heeren jaer
Duysent /C. en xlv dat es waer
270[regelnummer]
was den grooten stryt
Ga naar margenoot+ Teghen de Grijmberssche heeren des seker syt
Ga naar margenoot+ Godeuaert hertoghe van brabant dat jonge kint
jnden stryde jnde wieghe hinck /
Ga naar margenoot+ Henrick de saechtmoedighe jn Brabant
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 520]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ Syn Eedele vrouwe sy v bekant
276[regelnummer]
stichte te loeuene tclooster te predicaren
Een tclooster Touwerghem dats oyck ware
Ga naar margenoot+ Men screeff doen duysent twee hondert
ende lxij wyen dat verwondert
280[regelnummer]
Doen hy sterff die eedel heere
ende leyt te loeuene te predicaren.
Ga naar margenoot+ Nv willick v doen verstaen
van hertoghen jan die eedele man
den welcken quam meenighe oirlooghe an
285[regelnummer]
Ouer mase ende ouer ryn
Een sterck Casteel verstaet den fyn
stont bouen Colene en hiet voronck
Daer roouers / ruyters / jck doen v condt
op laghen / en lieten nyemande nyet
290[regelnummer]
dies daer omme verstaghet dbediet
Die roomssche heeren en van allet dlant
Ontboden den hertoghe van Brabant
Ga naar margenoot+ ende van Colene de stede
ontboden den hertoghe mede
295[regelnummer]
Doen quam daer die hertoghe van brabant
Metten brabantsschen heeren sy v becant
Ga naar margenoot+ Ende swoeren metter mont
Ga naar margenoot+ Datse vorunt souden vellen jnden gront
Ga naar margenoot+ En de roouers alsoe braden
300[regelnummer]
dat sy hen wachten van sulcker daden
Ende gheuen hen na wercken loon
want hy hadde vanden keyser van room
Macht ende moeghenthede
want hem de keyser in syn stede
305[regelnummer]
Ouer gaff jn syn ghewelt
Dat hy nemmermeer te leen en hielt
Anders dan aen syn zweert doert
Ende alle Brabantssche heeren voert
Dat nyemandt ter weerelt en doet dan hy
310[regelnummer]
ende allen prinsschen vrij
Ontfaen haer leen aen vleesch en bloet
Ga naar margenoot+ sonder Brabant syt des vroet
Ga naar margenoot+ Dus velde hy Voront jnden gront
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 521]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
314[regelnummer]
Daer hy groote eere bestont
Ga naar margenoot+ Men screeff xijc. ende lxxx ende achte
Dat dierste hertoghe Jan met machte
voront want / ende lijmborch dlant
Daer hy den leeuw van kele rapant
jnt siluer claer gespelt soet thoent
320[regelnummer]
Getonct / getanct / geclaut gecroent
van goude den gulden leon
Gequartiert als prinche coen
Ga naar margenoot+ Die hy brocht aenden hals syn
Ga naar margenoot+ Als hy sterff dese prinche eerbaer
325[regelnummer]
Ga naar margenoot+ screeff men onss heeren jaer
xijc. xciiij mede
God geue synder zielen vrede.
Ga naar margenoot+ Syn soene die nae hem quam
Ga naar margenoot+ was geheeten de tweeste jan
330[regelnummer]
Ende was van felder manieren
Stuer en fel gelyck de dieren
Op die gemeynte ver waer geseyt
Ga naar margenoot+ En achtesse luttel dats waerheyt
Ga naar margenoot+ De gemeynte van Bruessel hy tonder dede
335[regelnummer]
Tusschen Bruessel ende de stede
van viluoirden / jnde beempden groene
Ga naar margenoot+ ende sloechse doot die hertoghe coene
Jn haer lynen cleederen daer sy quamen
hem ter genaden nae tbetamen
340[regelnummer]
Daer hy onreerlyck jn dede
want ten was gheene vromichede
Ga naar margenoot+ Ende gaff te bruessel tregiment
Den seuen geslechten sy v bebent
Dat vuyt elcken geslachte rycke
345[regelnummer]
Een scepene soude syn eeuwelycke
Ende dat de seuen geslechten souwen
Alle de officien wilt mij onthouwen
maken souden die hoorden totter seluer stadt
Sonder den Oueramptman verstaet dat
350[regelnummer]
Ga naar margenoot+ Ander rechter en begheerden nemmermeere
Ga naar margenoot+ En die Amptman verstaet myn leere
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 522]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
soude nyet commen jnder stadt Raet
nemmermeer dat wel verstaet
Jae dat hy rechter oft Amptman waere
355[regelnummer]
Ga naar margenoot+ Dese hertoghe jck v verclaere
hielde wee ende oirlooghe
Teghen de stadt van Mechelen hooghe
Ga naar margenoot+ Die hy beley ende wan
359[regelnummer]
Ga naar margenoot+ Haeren capitain den vromen man
Ga naar margenoot+ vinghen van Bruessel de bontwerckers claer
Ende leuerden den hertoghe eerbaer
Ga naar margenoot+ Als dit geschiedde screefmen reene
363[regelnummer]
Ga naar margenoot+ Duysent twee hondert jaer ende eene. Ga naar voetnoot(19)
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IV. BesprekingHet valt in 't oog dat het ontlede dichtwerk grootendeels gewijd is aan den legendarischen oorsprong van Brabant en dan ook, strikt genomen, met regel 195 had kunnen eindigen, daar het aldus geleverde den titel ruimschoots dekt. Anderzijds vraagt men zich af, waarom de auteur nu juist ophoudt bij Jan den Tweeden (anno 1301), aangezien zijn eigen zeer belangwekkende prozakroniek begint met het jaar 1288, het glorierijkste uit de regeering van Jan den OverwinnaarGa naar voetnoot(20). In elk geval is het duidelijk, dat de besproken verzen in hoofdzaak ontleend zijn aan Hennen van Merchtenens Cornicke van Brabant, natuurlijk niet zonder dat daarbij talrijke en wel eens vreeselijke corrupteelen ontstonden: coninc Clodione bv. (Cornicke, r. 78), wordt in de bewerking coninc Eledoene (r. 91), terwijl het voornemen van Jan I (Cornicke, r. 2757-9): Hij soude Woeronc alsoe begaeden (= toetakelen),
Ende die roevers, valsch ende quade,
Nae verdiente, gheven loen.
gewijzigd wordt als volgt (r. 299-301): | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 523]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
En de roouers alsoe braden
dat sy hen wachten van sulcker daden
Ende gheuen hen na wercken loonGa naar voetnoot(21)
Niet ontleend, daarentegen, schijnen: r. 1-42, r. 46-75, r. 155-159, r. 169-193, r. 294-298, r. 330-333 en r. 338-341. Alleen bij de eerste en de laatste twee van deze zeven passussen zullen we even blijven stilstaan, daar de overige drie niets dan beknopt samenvattende weergaven zijn van overeenkomstige plaatsen uit het voorbeeld. R. 46-75, dan, beschouwen we als een passage, die in den oorspronkelijken tekst der Cornicke zal hebben gestaan. Aldaar moet inderdaad - wat tot heden onopgemerkt bleef - na r. 51 een zeker gedeelte overgeslagen zijn, daar thans het onderwerp bij vloen (r. 51) en stichten (r. 52) ontbreekt. Schuiven we echter, tusschen de vermelde regels, het schijnbaar van den bewerker afkomstige en overigens zeer bedorven brok in, dan verkrijgen we een alleszins duidelijken samenhang:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 524]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Aan den anderen kant heft de Cornicke aan, heel ex abrupto, met het verstrekken van bijzonderheden omtrent Rome nà het beleg van Troje (r. 48 vlgg.; zie hierboven); in haar oorspronkelijke lezing, echter, zal ze toch ook wel, al was 't maar om redenen van evenwicht, een en ander hebben meegedeeld omtrent Rome vóór dat beleg. In dat geval maken de eerste 42 regels van onze bewerking (die, let wel, in geen andere kronieken teruggevonden worden en die de anonymus, alleen al wegens hun gebrekkigheid en hun corruptheid, onmogelijk zelf heeft kunnen verzinnen), de vereischte preambule uit:
Wat voorts de laatste twee passagetjes betreft, nl.
en Jn haer lynen cleederen daer sy quamen
hem ter genaden nae tbetamen
340[regelnummer]
Daer hy onreerlyck jn dede
want ten was gheene vromichede (= dapperheid)
zoo ben ik er vast van overtuigd, dat ze bezwaarlijk uit Hennen van Merchtenens panegyrische pen zullen gevloeid zijn, daar ze, niet het minst het tweede (vooral r. 340-341), gewis niet | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 525]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
als lovend voor den hertog kunnen worden beschouwdGa naar voetnoot(22). Aangezien overigens de verdachte uitlatingen in geen andere bronnen schijnen voor te komen, zou men geneigd zijn, ze aan onzen bewerker toe te schrijven. Ten onrechte, nochtans. Inderdaad: de alweer niet van leelijke smetten vrije r. 329-363, waartusschen de gewraakte beschouwingen zich versteken, zijn eveneens, naar we voor het eerst konden vaststellen, overgenomen (en dan nog wel als proza) in de inleiding tot het puike kroniekje van den Brusselaar Jan de Pottre, insgelijks in het midden der zestiende eeuw ontstaanGa naar voetnoot(23): Ga naar margenoot+ De twe hertoeghe Jan / die was zeer fel ende felder Dan zijn vaeder van manieren stuer ende fel op de ghemeynte voerwaer ghesaijt ende achtenghe luttel Dat es de waerheijt / Die ghemeynte van bruxsel hij tonderdede tusschen bruxsel ende die stadt van viluorde Jnde bemde groene ende sloechse doot Die hertoghe coene Jn haere lijnen cleederen dat sij quamen hem ten ghenaden nae betaemen Daer hij onneerlijck Jnne dede want ten was gheen vromicheden / | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 526]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hoerde totter seluer stadt Sonder den ouer Amman verstat dat / ende Dat Den amman niet en mach coemen Jnde stadt raet // Dese Hertoghe Die Jck v verclare hielt vee ende oorloghe teghen die stadt van mechelen hoge / Die hij beleijde ende vvan haren capiteijn Den vromen man vinghen (Fol. 4) vinghen Die van bruessel die boenwerkers claer ende leeverde den hertoghe eerbaer / Aals Dit ghesciede screef men reene Duysent iijc en eene Welnu, deze tweede redactie, waarboven De Pottre plaatst: Dit es ghescreven wt eenen anderen boeck, is oneindig zuiverder dan de vorige, zoodat zoowel onze anonymus als De Pottre een voorbeeld hebben gebruikt, dat er anders uitzag dan de ons bekende Cornicke en dat vermoedelijk op bepaalde plaatsen gewijzigd werd door een tegenstander der patriciërs. Ten slotte zijn we gelukkig, dank zij onze bewerking uit ca. 1550, ten minste toch één zoo goed als onverstaanbaren regel uit de Cornicke te kunnen emendeeren, wat niet alleen pleit voor de zeer ongave overlevering van deze laatste, maar tegelijk aantoont, dat onze anonymus een anderen tekst dan den in 1896 gedrukten onder de oogen moet hebben gehad en dusdoende laat zien, dat Hennen van Merchtenens werk veel bijval heeft gekend. Na dus te hebben laten hooren, dat Karel met zijn vader, den vorst van Nijmegen, in onmin geraakt is, geeft de dichter over den zoon dit raadseltje ten beste (Cornicke, r. 192 vlgg.): Dies hy nam gout, selver ende wapenen,
Ende voer over die maryne,
Tot den keiser, in Griec lant;
195[regelnummer]
Teenen ander keiser dat men hem vant,
Te dien tyden, dat es waer.
Bij den anonymus, integendeel, luidt de voorlaatste regel, anders een hopelooze crux (r. 176): Gheenen anderen keyser men en vant
welk glashelder zinnetje alle duisterheid verjaagt, al geloof ik | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 527]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat de dichter zelf, in overeenstemming met zijn spraakgebruik, zal gedicht hebben: Gheenen anderen keyser dat men vantGa naar voetnoot(24)
We willen deze korte studie niet afhandelen, zonder er nog even op te wijzen, dat onze anonymus ook het prozakroniekje schijnt te hebben benuttigd, dat achter het handschrift van de Cornicke te vinden is en in 1461 eindigtGa naar voetnoot(25). Hoe dit zij, beide kronieken beginnen met het beroemde jaar 1288 en vermelden, haast letterlijk dezelfde feiten en in bijna dezelfde bewoordingen, met dit verschil nochtans dat de anonymus hier en daar de puntjes op de i's zet, ofwel nieuwe gegevens bijvoegt, ontleend aan andere (bekende of onbekende) bronnenGa naar voetnoot(26). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 528]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
V. BesluitenZoo komen we tot de volgende besluiten:
|
|