Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1940
(1940)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 337]
| |
Rubens als diplomaat
| |
[pagina 338]
| |
een schitterend internationaal centrum was, bracht hem uitstekend op de hoogte van de Europeesche politiek. In Duitschland kende hij den Paltsgraaf, Wolfgang Wilhelm von Neuburg en den Keurvorst, Wilhelm von der Pfalz. In Frankrijk is hij bevriend met de Koningin, Marie de Medicis, en schildert in 1621-25 de apotheose van haar leven. In Parijs heeft hij toen kennis gemaakt met den Hertog van Buckingham, den engelschen Premier. Van Christiaan, koning van Denemarken, kreeg hij, voor bewezen diensten, een gouden medalie met kettingGa naar voetnoot(1). Hij wisselt brieven met den Staatssecretaris van Vincenzo Gonzaga, hertog van Mantua, met Sir Dudley Carleton, den Britschen gezant in den Haag, met Spinola, den grooten Spaanschen veldheer, met Gerbier, den geheimagent van Buckingham, met Graaf Olivarez, den almogenden minister van Spanje. Wij kennen zijn innerlijke gesteltenis. Aan zijn vriend Peiresc, raadsheer in het Parlement van Provence en beroemd oudheidkundige, heeft hij eens geschreven: ‘ik ben een mensch met vredelievende neigingen en beslist gekant tegen alle oorlogen, processen en twisten, publice et privatim’. Hij is een uitgesproken pacifist. Hij volgt de gebeurtenissen in de wereld van uit een groot menschelijk standpunt. Hij weet ze te beoordeelen met gezond verstand. Haast gemoedelijk klinken zijne woorden: ‘het zou waarachtig beter zijn dat die kleine gastjes, waarop thans het lot van de christenheid berust, elkaar verstonden en vrienden werden’. Die jongelui waren de toenmalige koningen, Karel I van Engeland, Louis XIII van Frankrijk en Philips IV van Spanje. Met zijn wereldervaring en schranderheid moest hij vroeg of laat in de politiek belanden en zouden zijn wegen hem voeren van Brussel naar Madrid, van Parijs naar Londen. ‘Bestendig den voet in den stijgbeugel’, zooals hij het zelf uitdrukte, was hij overal bij. Zijn hoofsche manieren, zijn bespraaktheid in vele talen en niet in het minst zijn kunstenaarsschap maakten hem bijzonder geschikt voor de onderhandelingen met vorsten en ministers. Dat hij niet aan den kant van de rebellen stond valt door zijn levensomstandigheden te begrijpen. Hij was geen | |
[pagina 339]
| |
vriend van Oranje. Hij heeft nooit vergeten hoe de Zwijger, twee jaar lang, een zwaard van Damocles boven het hoofd van zijn vader geheven hield. Pas later zou hij vergeten en heeft hij de apotheose van den Vader des Vaderlands geschilderd, Hij heeft steeds Spanje en meer in het bijzonder de Infante Isabella gediend. Zij was voor hem de wettige landsvorstin, de laatste afstammelinge van Maria van Burgondië. Maar Spanje dienende, meende hij ook zijn vaderland te dienen.
***
Wanneer wij zijn eerste zending bij den Koning van Spanje, Philips III, in 1603, onverlet laten, - hij moest toen de geschenken van den Hertog van Mantua, Vincenzo de Gonzaga, gaan aanbieden - dan zijn er voornamelijk vier gelegenheden geweest, waarbij het diplomatiek genie van Rubens zich heeft doen gelden voor het behoud van den vrede in de Nederlanden, voor het behoud van den vrede in EuropaGa naar voetnoot(1). De eerste maal treedt hij voor eigen volk op, voor wat hij zelf noemde ‘La Flandria nostra carissima patria’. De twaalfjarige wapenstilstand was in 1621 verloopen. De oorlog ging opnieuw ontketend worden tusschen Zuid en Noord. Wel ging het van den kant der Staten tegen de Spaansche overheersching, maar in de eerste plaats zou het gaan tegen eigen bloed en bodem van de stamverwante natie. Vlaamsche steden zouden worden bestormd, Vlaamsche velden platgeloopen, Vlaamsche menschen geplunderd en vermoord. Wat ging er geworden van een politiek-historische verbondenheid die sedert de burgondische hertogen nu bijna twee honderd jaar had geduurd en waarover de Infante Clara, Isabella, Eugenia thans had te waken? Rubens, met zijn groot menschelijk hart, voelde het krankzinnige, het roekelooze van dien strijd. Als geheim-agent van het hof van Brussel heeft hij in 1632 zijn rol gespeeld in onderhandelingen waar ook een Mevrouw de Tserclaes als bemiddelaarster bij Prins Maurits optrad. De kans scheen een oogenblik schoon te staan. Pecquius, de kanselier van Brabant, werd officieel naar den Haag gestuurd en door den Prins ontvangen. De Staten-Generaal weigerden echter hooghartig het gezag van | |
[pagina 340]
| |
den Koning van Spanje opnieuw te erkennen. Toen Prins Maurits kort daarop stierf, werden de onderhandelingen afgebroken en zijn broer en opvolger, Frederik-Hendrik, zou weldra hardhandig, als ‘stedendwinger’, optreden. Het roomsche 's Hertogenbosch viel in zijn handen. Wesel en Maastricht zouden volgen. Dat lag in de lijn van Kardinaal de Richelieu: Spanje moest verzwakt worden. Daar moest de opstand voor dienen. Een tweede maal is Rubens als ambassadeur opgetreden in een Europeesche aangelegenheid, het conflict tusschen Spanje en Engeland, de groot-machten van dien tijd. Europa was in twee kampen verdeeld. Engeland had een offensief verbond gesloten met Frankrijk, Denemarken en de Hollandsche Staten tegen Spanje, dat gesteund werd door den Keizer en het Heilige Roomsche Rijk. Mansfelt, een der laatste condottieri's, was de aanvoerder op het vasteland en moest het Palatinaat veroveren, ten voordeele van den schoonbroer van den Koning van Engeland. Een Britsche vloot van acht en tachtig schepen werd naar Cadiz gezonden. Maar terwijl zoo oogenschijnlijk de schaakstukken stonden opgesteld, hadden Frankrijk en Spanje een geheime overeenkomst gesloten om Engeland binnen te vallen en er den katholieken godsdienst terug te vestigen. Engeland van zijn kant zocht toenadering met Spanje. De Prins van Wales zou met een Infante trouwen. De Hertog van Buckingham vertrok met den lateren Karel I naar Madrid om er de Spaansche prinses te ontmoeten. Het scheen zelfs een idylle te zullen worden tusschen de twee koningskinderen. Maar het moest verkeeren door de aarzelingen van de diplomatie: de bommen vielen op Cadiz en Karel I trouwde met Henriette-Marie van Frankrijk. Er wilde echter geen vaart in den oorlog komen. Wijfeling bleef heerschen in de beide kampen. Toen ten slotte een wapenstilstand werd gesloten tusschen Spanje en Engeland, met zijn bondgenooten, Denemarken en de Vereenigde Provincies, gingen de geheime onderhandelingen weer aan den gang. Buckingham en de Aartshertogin wenschten vrede voor hunne landen. Het was zaak ze weer in contact met elkaar te brengen. Hoe is Rubens daarin betrokken geworden? Hij kende Balthasar Gerbier, die miniatuurschilder was, maar tevens de vertrouwensman van Buckingham. Als kunstbroeders en landgenooten konden ze met elkaar opschieten. Die Gerbier leefde op grooten voet in Londen, was bevriend met ministers en gezanten. Hij | |
[pagina 341]
| |
ontving Koning Karel I en Henriette-Marie bij hem aan huis en betaalde voor een enkel avondfeest duizend pond. Hij was ook best vertrouwd met de toestanden in de Nederlanden. Had hij niet het complot ontdekt waar de Zuid-Nederlandsche adel, gesteund door Engeland en Kardinaal de Richelieu, besloot aan te sluiten bij de Staten? Hij verkocht die samenzwering voor 20.000 gulden aan Spanje, wat voor gevolg had dat de Hertog van Arenberg in 1634 te Madrid werd aangehouden en aldaar in den kerker stierf. Toen de Middelburgsche miniatuurschilder bij Rubens op bezoek was in het Paleis op den Wapper te Antwerpen en met kennersoog genoot van het werk dat er op stapel stond in het atelier, heeft hij aan den meester verteld van het verlangen van Buckingham om vrede te sluiten met Spanje. Hij wist wel dat zijn woorden overgebracht zouden worden waar hij het wenschte. Rubens liep toch vrij in en uit aan het Hof te Brussel. Sedert een tijd reeds had hij adelbrieven verworven en was hij tusschen de edellieden van het Huis der Infante Isabella opgenomen. Hij stelde de Landsvrouwe dan ook zoo haast mogelijk in kennis met de Engelsche boodschap. Die viel daar in goede aarde. Het Hof verlangde niets beters. Spinola's raad was ook: vrede. Scaglia, die ‘abbé de cour’ van den tijd, en Endymion Porter, die andere geheime bode van Buckingham, waren reeds vroeger in Brussel geweest voor dezelfde doeleinden. De Jezuïet diplomaat, - wij kennen zijn slanke gestalte met het ontgoocheld gelaat en de fijne aristocratische handen uit het portret van Van Dyck -, de man, die van alle markten thuis was, wond er geen doekjes om. Hij had Isabella, bijna cynisch, ingeblazen dat de Koning van Spanje, om Frankrijk te verzwakken zijn steun moest verleenen aan de Hugenoten en La Rochelle ontzetten. Maar de voorstellen die Rubens thans bracht waren zoo formeel en zoo uitvoerig dat er haast niet meer te twijfelen viel aan den vredeswil van Engeland. Zoo besloot de gouvernante dan ook zonder verwijl Rubens naar Madrid te zenden en op 13 Augustus 1628 schreef zij aan Olivarez en het Hof van Spanje om zijn komst aan te kondigen. De Meester vertrok over Frankrijk en bezocht La Rochelle, die zieke plek in de flank van Frankrijk. Het kon zijn nut hebben even in contact te komen met deze onverzettelijke rebellen. De verschijning van Rubens aan het Hof te Madrid verwekte groote opschudding in de diplomatische kringen. Men vindt er sporen | |
[pagina 342]
| |
van terug in de brieven die de Nuntius van den Paus, - de Patriarch van Antiochië - en de ambassadeur van Venetië naar hunne regeeringen zonden. Zij verdiepten zich in gissingen over wat er op til was: vrede met Engeland? een nieuwe wapenstilstand met de Vereenigde Provincies? Rubens had drukke conferenties met den Koning, met Olivarez, met Spinola. Het bombardement van Cadiz was een blunder geweest, die door Engeland betreurd werd. Karel I, Buckingham, de eerste-minister, Weston, de groot-tresorier, Cottington, de secretaris van de kroon, graaf Carlisle, de kanselier, allen waren het roerend eens en hadden langs Gerbier om, op de meest duidelijke wijze, hun vredeswil bekend gemaakt. Het bleek dat Rubens verbazend goed op de hoogte was. De Staats- Junta werd door Olivarez in buitengewone zitting bijeengeroepen om de inzichten van Engeland bekend te maken en Rubens zelf verslag te hooren uitbrengen. De Heeren van de Junta waren over hem tevreden en hij werd verzocht om de onderhandelingen voort te zetten. Toen kwam als een donderslag het bericht dat Buckingham werd vermoord te Portsmouth, op het oogenblik dat hij scheep ging voor La Rochelle. Dat was een tegenvaller van belang voor Rubens. Zouden de vredespogingen nu nog door gaan? Of ging door den nieuwen eerste-minister een andere koers worden gevolgd? Rubens bleef vooreerst nog een tijdje te Madrid. Hij had er zijn handen vol. Hij schilderde niet min dan vijf portretten van Philips IV, waaronder een levensgroot ruiterportret. De Koning was zeer met hem ingenomen. Het modelzitten bleek een aangenaam tijdverdrijf in de verveling van het meest stijve Hof, waar anders de narren en de dwergen voor afleiding hadden te zorgen. Wat was die kunstenaar een allercharmantst causeur! De Aartshertogin Isabella had hem opgedragen al de leden van de Koninklijke Familie in buste-vorm voor haar verzameling te schilderen. Zoo kon hij nog maanden in Madrid blijven. Het was verwonderlijk om zien hoe de ‘Principe’, de infanten, de prinsessen, bij het poseeren aan de lippen hingen van den schilder. Wat wist hij aardig te vertellen! De Koning stond er vaak voor te kijken en te luisteren. Zoo was er telkens weer gelegenheid voor Rubens om op het doel van zijn reis terug te komen en gesprekken te voeren waar de speurzin van de vreemde ambassadeurs nooit achter kwam. Wat waren daar almachtig-mooie Titiaan's in de Koninklijke verzameling! Rubens werd nooit | |
[pagina 343]
| |
moe ze te kopieeren. Velasquez stond er voor te zien. Waren dat wel kopies of waren dat herscheppingen van een verbluffend schilders-temperament? Daar viel, zelfs voor Velasquez, wat van te leeren. Hij was juist bezig aan zijn ‘Smidse van Vulcanus’. Hij zou het nu eens anders doen met die lichten en die kleurtoetsen van den grooten Vlaming. Zij werden dikke vrienden. Het is maar jammer dat ons de gesprekken van die twee over hun vak niet bewaard zijn gebleven. Intusschen was die fijne abbé Scaglia weer te Madrid verschenen. Hij kwam uit Turijn met een zending van den Hertog van Savoya. Er was niets in Engeland veranderd. Weer gingen de conferencies hun gang met Olivarez, Rubens, Scaglia. Kort en goed, Olivarez wist er nu alles van en er viel niets anders meer te doen dan Rubens naar Londen te zenden om de onderhandelingen, die van beide zijden gewenscht werden, tot een goed eind te voeren. Hij kreeg brieven mee voor Weston en Cottington, waaruit zijn zending bleek. De Koning benoemde hem tot den graad van ‘secretaris van den Privaatraad der Nederlanden’. Hij schonk hem een gouden ring met diamanten bezet. Het afscheid kon niet hartelijker. Rubens vertrok uit Madrid op 29 April 1629, 10 Mei was hij te Parijs, 13 Mei te Brussel, een vlugge gezant. Isabella was benieuwd hem te hooren. Waarom toch was hij niet vroeger teruggekomen? Wat een traagheid met dat Hof van Spanje! Engeland was er door geërgerd en had intusschen een verbond gesloten met Frankrijk. Maar dat zou zoo geen vaart nemen. Rubens moest maar dadelijk vertrekken. Hij had nu zijn zending van de Spaansche kroon. Het Hof van St. James verwachtte hem. Een Engelsch oorlogsschip ‘Adventure’, werd naar Duinkerken gezonden om hem af te halen met ambassadeurseer. Hij vertrok met zijn zwager H. Brandt, als secretaris. Op 5 Juni 1629 was hij te Londen. Hij nam zijn intrek bij zijn vriend Gerbier. Hij kon niet beter gelogeerd zijn. Het was een huis als een paleis. Zij hadden beiden dezelfde inzichten. Gerbier had er alle belang bij dat de zending van Rubens zou slagen. Het was ook de zijne. Hij zorgde voor de ontvangst bij den Koning. Er komt een invitatie voor het zomerverblijf te Greenwich. Karel I wilde den wereldberoemden schilder zien en zijn portret laten maken. Dat waren geen staatszaken waar de vreemde gezanten eenigen aanstoot konden aan nemen. Rubens bracht het Spaansche vredesaanzoek over. Hij | |
[pagina 344]
| |
had nadien een onderhoud met Cottington, 's Konings secretaris. De kanselier, Graaf Carlisle, bood hem een banket aan. Er werd dien avond nog lang nagepraat bij het licht der kaarsen op de zilveren kandelaars, terwijl de ‘port and sherry’ rond ging op de mahoniehouten tafel. De ambassadeurs begonnen er wat van te gissen. Die van Venetië en die van Holland hielden Rubens in de gaten en zouden hem tegenwerken. Hij verkreeg een tweede audientie bij den Koning. Nu werden de protocollen opgemaakt door Cottington in aanwezigheid van den Minister der Schatkist, Richard Weston, en van Graaf Pembroke. Het was tijdens een tocht naar Greenwich op de Theems dat de bark van Rubens bij London Bridge kantelde. Een der opvarenden verdronk. De Meester viel ook in 't water, maar kon door de schippers opgepikt worden. Een laatste audientië bij den Koning bracht de definitieve regeling: Cottington zou als ambassadeur van St James naar Madrid gestuurd worden, don Carlos Colomá zou als Spaansch gezant naar Londen komen. De zaak scheen nu volmaakt in orde. Zij was het eigenlijk nog niet. Kardinaal de Richelieu begint een diplomatisch tegenoffensief. De gezant van Frankrijk komt naar Londen met het aanbod van een formeel tractaat. Hij wordt ontvangen door den Koning die hem verwijst naar zijn Ministers. Rubens maakt zich ongerust. Daar is geen reden toe, zegt hem de Koning. Frankrijk zal de inzichten van Engeland tegenover Spanje niet meer vermogen te wijzigen. Het zou al te jammer wezen moest het nu nog spaak loopen. Rubens had zoojuist brieven ontvangen uit Madrid die de volledige goedkeuring brachten van alles wat hij had gedaan. Coloma had zijn aanstelling gekregen voor Londen. Cottington werd verwacht te Madrid. Engeland was tevreden. De kanselier bood Rubens een banket aan. Toch bleven Frankrijk, Holland en Venetië kuipen. Spanje was traag. Zoolang Coloma niet in Londen toekwam en zijn geloofsbrieven aanbood, bleef er kans voor intrigues en kon alles nog verkeeren. Rubens moest tot op het laatste nippertje de zaak redden en de actie van de vreemde ambassadeurs neutraliseeren. Het was een verademing toen Cottington eindelijk naar Spanje vertrok en Coloma, met eenige vertraging weliswaar, in Londen verscheen. Olivarez had aan Rubens een lovende brief van bedanking gezonden. De oude Universiteit van Cambridge verleende hem, met de gebruikelijke staatsie, den titel van doctor honoris causa. | |
[pagina 345]
| |
Hij bleef nog zes weken in Londen om Coloma op de hoogte te stellen. Toen hij eindelijk afscheid nam werd hij door den Koning in den adelstand verheven. De ceremonie werd voltrokken in Whitehall. Karel I vereerde hem met zijn eigen degen waarmee hij hem ridder had geslagen en schonk hem bovendien een diamantring, een hoedgesp en een gouden halsketting met medalie. Bij zijn terugkomst te Brussel schonk de Aartshertogin Isabella hem, in dank voor de volbrachte zending, een prachtige schenkkan met bekken in zilver, gedreven door den edelsmid Theodoor RogiersGa naar voetnoot(1). De vredesovereenkomst tusschen Spanje en Engeland werd door Cottington te Madrid onderteekend op 15 November 1630. Gelukkige gebeurtenis voor Europa en die aan Rubens te danken viel. Het lag niet in het inzicht van de Spaansche Kroon om Coloma lang in Londen te laten. Hij kon beter dienst bewijzen als veldheer in de Nederlanden. Er is toen een oogenblik spraak geweest dat Rubens resident van Spanje te Londen zou worden. Henry Taylor werd ten slotte benoemd. Gerbier kwam als gezant naar Brussel. Nog hetzelfde jaar is de Meester getrouwd met Hélène Fourment. De rol dien hij nadien gespeeld heeft tijdens de vlucht van Marie de Medicis uit Frankrijk is minder verkwikkelijk geweest. De Markies van Aytona, de toenmalige gezant van Spanje bij het Hof van Brussel, heeft over de interventie van Rubens verschillende dépêches aan Philips IV gezonden. Wat was er eigenlijk aan de hand? Marie de Medicis had ruzie met Kardinaal de Richelieu. Haar zoon Louis XIII koos partij voor zijn minister, tegen zijn moeder en zijn broer, den hertog van Orléans. De Koningin werd gevangen gezet op het kasteel van Compiègne, maar kon ontsnappen en zocht asyl in de Zuidelijke Nederlanden. Op 20 Juli 1631 was zij te Avesnes in Henegouwen. De Aartshertogin Isabella zond haar den markies Aytona te gemoet. Rubens vergezelde hem. Het is uit Avesnes dat Rubens een uitvoerigen brief zond aan Olivarez om de opstandige Koningin-moeder en haar zoon, den hertog van Orléans, tegen Richelieu te steunen. Het scheen hem de beste manier om, zonder rechtstreeksche vijandelijke actie, Frankrijk te verzwakken. Hoe kon de pacifist Rubens het over zijn hart krijgen den bur- | |
[pagina 346]
| |
geroorlog in Frankrijk te ontketenen? Op 12 Augustus kwam de Aartshertogin zelf Marie de Medicis te Mons begroeten, en zij reden nog denzelfden dag per postkoets naar Brussel. Hier ging Rubens voort met zijn onderhandelingen tusschen de Koningin en de Spaansche Ministers. Maar het Hof van Spanje weigerde op zijn voorstel in te gaan. Het wou geen oorlog met Frankrijk. Marie de Medicis bleef intrigeeren. Zij zond een van hare edellieden naar den Prins van Oranje, om een wapenstilstand tusschen de Vereenigde Provincies en Spanje te bewerken. Rubens is toen nog eens naar den Haag geweest om het opzet te steunen. Maar al zijn pogingen mislukten en in April 1632 vroeg hij om van zijn zending bij Marie de Medicis ontslagen te worden. Hij had er blijkbaar genoeg van. Het was ten slotte een onverkwikkelijk avontuur geweest. Een laatste maal heeft hij zich als diplomaat betuigd in de jaren 1632-35, toen er opnieuw pogingen werden aangewend om den vrede te sluiten tusschen Noord- en Zuid-Nederland. Frederik-Hendrik die den Bosch, Wesel, Grol en Roermond veroverd had, gaf aan de Aartshertogin de grootste zorgen om haar eigen gebied. De Spaansche troepen waren naar het Palatinaat gezonden. De Prins zag er wel de kans toe om zelfs in Brussel nu de wet te komen stellen. Hij hield Maastricht omsingeld. Een vloot door Isabella uitgerust om Zeeland te veroveren werd uiteengeslagen. De Landsvrouwe gelastte toen Rubens om vredesonderhandelingen aan te knoopen. Aanstonds is hij aan het werk gegaan. Hij reisde naar Luik waar vertegenwoordigers der Staten het beleg van Maastricht volgden. Hij bezocht ook den Prins in zijn kamp na den val van de stad. Hij vroeg en kreeg een paspoort van de Staten om zich naar den Haag te begeven en daar de negotiaties voort te zetten. De Generale Staten waren intusschen te Brussel bijeengeroepen. Kerk en adel hadden hier de overhand. De Aartsbisschop Boonen van Mechelen, de Hertog van Aarschot en de Prins van Arenberg werden als officieele onderhandelaars aangesteld. Zij wilden van Rubens niet weten omdat hij hun te knap was, ‘having more spirit than any member of them’, zooals W. Boswel, de Engelsche resident in den Haag zich toenmaals uitdrukte. Aarschot eischte dat Rubens zich zou terugtrekken. Toen deze zich in een hoofschen brief tegenover den Hertog wilde verantwoorden, werd hij op onbeschofte wijze van antwoord gediend. De groote meester, door | |
[pagina 347]
| |
Carleton eens geprezen als ‘the prince of painters and of gentlemen’, werd thans door een onbezonnen edelman met vernederende beleedigingen afgewezen: ‘tout ce que je puis vous dire c'est que je seray bien ayse que vous appreniez d'ores et avant comment doibvent escrire à des gens de ma sorte ceux de la vostre.’ Het was wel de bitterste ervaring van een leven dat niets dan eer en glorie had gekend. Toch gaf Rubens zich niet gewonnen. Toen hij vernam dat de onderhandelaars naar den Haag waren vertrokken, liet hij hun weten dat hij bereid was ze te volgen. Aarschot gaf hem opnieuw een mal antwoord: zij konden schilders missen. De onderhandelingen gingen er niet beter om. Isabella stierf in 1633. Zij had den vrede niet gekend. Rubens verloor in haar zijn besten steun. In alle omstandigheden was hij haar vertrouwensman geweest. Toen de Kardinaal-Infant Ferdinand op 7 September den slag van Nordlingen tegen de Zweden had gewonnen en de regeering der Zuidelijke-Nederlanden in handen nam, kwamen de Hollanders tot bezinning en wenschten nu zelf te onderhandelen. Maar door de traditioneele traagheid van het Spaansche Hof mislukte weer eens die poging. Holland sloot een militair akkoord met Frankrijk om de Zuidelijke Nederlanden te verdeelen. De Franschen versloegen de Spaansche troepen nabij Luik en, verbonden met de Hollanders, veroverden zij Tienen, Sint Truiden, Landen, Halen, Diest en belegerden Leuven. Hier was echter de weerstand zoo sterk dat de Kardinaal-Infant een tegenoffensief kon ondernemen en den vijand over de grenzen joeg. De rampen die aldus weer over het land waren gekomen, deden opnieuw naar vrede snakken. De bisschop van Gent, Antonius Triest, nam het initiatief tot de onderhandelingen. Wanneer hij naar Antwerpen kwam voor de wijding van bisschop Gaspar Nemius, is hij Rubens in zijn paleis op den Wapper gaan opzoeken. De meester was dadelijk bereid om naar den Haag te gaan en het terrein te verkennen. Hij moest schilderijen gaan zien in Amsterdam. Zijn reis zou geen opzien baren. Maar toen hij een pas vroeg, liep hij een weigering op ten gevolge van de kuiperijen van de vreemde gezanten. Uit een brief van den Venetiaanschen ambassadeur, Francesco Michiel, blijkt dat hij met zijn twee oudste zonen wilde vertrekken. ‘Die Rubens is vol streken’ schreef de diplomaat erbij ‘hij is zeer behendig in de onderhandelingen, hij werd door de Spanjaarden herhaaldelijk reeds gebruikt in | |
[pagina 348]
| |
zeer belangrijke aangelegenheden. Iedereen hier is overtuigd dat hij den wapenstilstand ter tafel zal brengen, want hij heeft de eerste en de laatste onderhandelingen met dat doel geleid.’ Er is jammer genoeg niets van gekomen. Rubens trok zich terug. In dato van 16 Maart 1636 schreef hij aan zijn vriend Peiresc dat hij aan de diplomatie vaarwel had gezegd en hij eindigde zijn brief met deze ontgoochelde woorden: ‘Ho in horrore le Corti’. Wat niet belet heeft dat hij hofschilder werd van den Kardinaal-Infant en bij dezes blijde intrede te Antwerpen zijn triomf heeft gevierd met de bekende eerebogen die naar zijn schetsen in de straten van Antwerpen werden gebouwd. De diplomatische handelingen van Rubens kunnen worden nagegaan in de verschillende staatsarchieven waar de brieven en akten uit den tijd zijn bewaard gebleven. De ‘archives des affaires étrangères de France’ bevatten de briefwisseling van Louis XIII naar Brussel, den Haag en Londen, waarin herhaaldelijk sprake is van zijn bedrijvigheid. Het ‘State paper office’ te Londen bewaart de briefwisseling van Buckingham en Balthasar Gerbier met Rubens in de jaren 1627 en 1628. Te Madrid werden de achttien ‘dépêches’ teruggevonden die Rubens van Juli tot September in 1629 van uit Londen naar Madrid aan Olivarez zond. Het Rijksarchief te Brussel bezit de vijf en twintig volumes die de correspondentie bevatten van Isabella met Philips IV waarin op vele plaatsen de aanduidingen kunnen worden gevonden over den rol door Rubens gespeeld in de vredesonderhandelingen tusschen Spanje en Engeland, en voor de vernieuwing van den wapenstilstand tusschen Noord en Zuid. In de Koninklijke Bibliotheek te Brussel berusten de ‘dépêches’ van den markies van Aytona over de actie van Rubens tijdens de vlucht van Marie de Medicis uit Frankrijk. Aan Pierre du Puy, den Franschen historicus, heeft Rubens eens geschreven dat hij honderd brieven van Spinola bezat. Deze had er wellicht even veel van hem ontvangen die jammer genoeg verloren zijn gegaan. Over de waarde van die brieven getuigt Noël Sainsbury waar hij zegt in de inleiding tot de publicatie: ‘His letters to the Duke of Buckingham and to Gerbier furnish a most vivid picture of his character. A high and noble tone, dignity and firmness, cautiousness, exquisitely united to the most polite courtesy, elegant composition and elevated sentiment at once show the education of the gentleman, and the mind of the man’. | |
[pagina 349]
| |
Du Puy die in 1627 zijne van Rubens ontvangen brieven aan Peiresc ter lezing had gezonden kreeg van hem de volgende beoordeeling: ‘J'ai leu avec un singulier plaisir les lettres de M. Rubens, qui est né pour plaire et délecter en tout ce qu'il fait et dict.’
***
Het is met de kennis van Rubens' diplomatische bedrijvigheid dat wij thans beter die werken zullen begrijpen waarin hij oorlog en vrede in symbolische en allegorische samenstelling behandeld heeft, of die de rechtstreeksche voorstelling zijn van waarachtige historische wapenfeiten. Zij ontstonden uit tijdsomstandigheden waarin hijzelf een rol had gespeeld of waarvan hij getuige was geweest. Zoo zien wij de verbondenheid van zijn leven en zijn kunst en hoe zijne gedachten, opvattingen en daden in zijn artistieken arbeid weerspiegeld worden. Tweemaal heeft hij het onderwerp behandeld: De Kroning van den Overwinnaar. Telkens zien wij de herculische gestalte van een oorlogsheld in glimmend armuur, met zwaard of speer en schild, die door een prachtig-naakte, blonde en gevleugelde godin wordt gekroond. Maar op het stuk uit de Pinacotheek van München hebben wij niet te doen met een gewoon veldheer: de vijanden die hij vertrapt zijn de eigen zonden, wellust en overdaad. Het is de dyonisische roes die overwonnen wordt. Het feit dat Rubens hetzelfde thema als wandschildering aanbracht op den gevel van zijn atelier langs den tuinkant, bewijst dat hij daardoor een uiteenzetting met zichzelf bedoelde. Nergens beter kon zulk beeld geplaatst, want in zijn werkhuis was hij toch geweest de overwinnende held, die door edelen, nooit versagenden arbeid, de lagere instinkten tot zwijgen had gebracht. Het stuk uit Kassel heeft niet deze intieme, maar wel een militaire en meer openbare beteekenis. Het werd oorspronkelijk geschilderd voor de Sint Joris Schuttersgilde van AntwerpenGa naar voetnoot(1). Het hing er boven den schoorsteen in de vergaderzaal, als een ideaal beeld voor krijgslieden. Hier zien wij den strijder voor het | |
[pagina 350]
| |
recht die zegeviert over haat en oproer. Aan zijn linkerhand is het altaar des vaderlands met het heilige vuur, de wapenrusting, de vlag der Habsburgers, symbool van het wettig gezag en de genius met den liktorenbundel, zinnebeeld van de Staatsmacht en de handhaving van de orde. De held staat in dienst van het goede regiment. Het is alsof hij elke persoonlijke hulde afwijst, want het gaat niet om hemzelf maar om de zaak die hij dient. Met deze onbaatzuchtigheid alleen hebben oorlog en overwinning een zin. Het was niet zonder reden dat Napoleon dit stuk boven zijn schrijftafel deed hangen, alsof hij er de eigen daden wilde aan toetsen. De eigenlijke oorlogstafereelen die Rubens geschilderd heeft, zijn ontleend aan de mythe, de antieke geschiedenis en het moderne tijdsgebeuren. Het slagveld moest hem aantrekken om zijn hartstochten en tumulten, om zijn dramatische verwikkeling en onstuimige beweging. In de mythologie viel zijn keus op den Slag der Amazonen, waar de man triomfeert over de vrouw in het eeuwig conflict der geslachten: Theseus velt de Koningin Thalestris. Nooit wellicht werd strijdlust met meer heftigheid voorgesteld. Die botsing van de ruiterbenden op de brug van den Termodon, lijkt wel een wervelwind waarin paarden en vechters niet meer te tellen zijn. Het steigerende geweld in de hoogte vindt zijn tegenwicht in de neerstorting van heerlijke vrouwenlichamen, die rampzalig als lijken gaan wegspoelen met den stroom. In de antieke geschiedenis zocht hij het heroïsche en het tragische: de rechtstreeksche tusschenkomst van God bij den Val van Sennacherib, waar de engel des verderfs, met bliksemende hand, de legerscharen velt van den heiligschenner, of de militaire glorie van het oude Rome zooals die zich openbaart in de Verzoening van Romeinen en Sabijnen, in den Heldenmoed van Mucius Scaevola, in de Geschiedenis van Decius Mus, in de Nederlaag van Maxentius, bij den Pons Milvius, in den Triomf van Constantijn, die het monogram, van Christus ziet verschijnen op de wolken, in het stuk Roma Triomphans dat uitgroeit tot een militaire apotheose. Rubens heeft hier een ideaal ras van romeinsche krijgslieden geschapen in het prachtig decor van oorlogstenten, glimmende harnassen, helmen, schilden, liktorenbundels en hoog opgestoken standaarden. Het historische drama culmineert in de zelfopoffering van Decius Mus die, de speer | |
[pagina 351]
| |
op de keel, te midden van de steigerende paarden geveld wordt, en de uitvaart van den held, die in hare sombere grootheid de treurmarsch van Siegfried uit de Götterdämmerung oproept. De voorstellingen uit de moderne geschiedenis zijn meestal het gevolg geweest van opdrachten? Het Kaiser Friedrich Museum te Berlijn bewaart de schitterende schets voor de Verovering van Tunis door Keizer Karel, de laatste zoogenoemde kruisvaart met ridderlijk vertoon. Na de Medicis-galerij moest de cyclus ontstaan van Henri IV, waarvan slechts twee groote stukken tot stand kwamen: De Slag van Ivry en de triomfantelijke Intocht in Parijs, uit het Uffizi-Museum, benevens de schetsen van de Inneming van Parijs uit het Kaiser Friedrich Museum, de Slag bij Contras en de Vrede gesloten door Henri IV uit de Liechtenstein-verzameling. Voor den triomf van den Kardinaal-Infant Ferdinand schilderde Rubens het ‘Quos Ego’ uit Dresden, het heroïsch vizioen van een zeeslag, de Ontmoeting van Koning Ferdinand van Hongarije met den Kardinaal-Infant te Nordlingen uit het Kunsthistorisches Museum te Weenen, den Slag van Nordlingen zelf uit het Slot van Windsor, den Triomfwagen en de triomfbogen uit het Antwerpsch museum, die de verheerlijking bedoelden van de veldslagen van Calloo en Sint Omaars, de twee overwinningen van den Spaanschen veldheer op de Hollanders en de Franschen. Het waren telkens voor Rubens rechtvaardige oorlogen die de verlossing der Christenen, de handhaving van den wettigen vorst, of het behoud van den Roomschen godsdienst voor doel hadden. Hij kon met zijn heele ziel in de verheerlijking van die wapenfeiten opgaan. De voorstellingen ervan ontstonden in de atmosfeer van den dertigjarigen oorlog: de brandende steden aan de verre horizonten, de opdampende rook der vuurmonden in de vlakten, de razernij der gevechten, het wapengekletter, de botsing der ruiterbenden, de steigerende vluchtende en neerstortende paarden, de lijkenhoopen, de bewegingen van de oorlogskasteelen met hunne bolle zeilen op de hooge zeeën, het waren toen alledaagsche gebeurtenissen die hun weerklank hadden over het gansche avondland en waar Rubens door zijn gezantschappen van nabij of van ver in betrokken was geweest. Hij volgde die evenementen met dezelfde spanning waarmede wij thans toezien op de ontreddering van Europa. De roemrijke daden van Tilly en Wallenstein, de katholieke veldheeren, die | |
[pagina 352]
| |
den Slag op den Wittenberg en den Slag van Dessau tegen de Protestanten wonnen, waren hem bekend. Hij heeft de overwinningen en den ondergang beleefd van den Zweedschen Koning Gustaaf-Adolf. Hij hoorde van den moordaanslag op Wallenstein en zou den triomf vieren van den Kardinaal-Infant Ferdinand, na den Slag van Nordlingen tegen de Zweden in 1634. Hij moest machteloos toezien hoe Richelieu, in 1635, met behulp van de Vereenigde Provincies, onder Frederik-Hendrik, den strijd tegen de Habsburgers weer opnam tot den volledigen ondergang van Duitschland en de hegemonie van Frankrijk over Europa, wat voor gevolg zou hebben dat, jaren na zijn dood, het eigen vaderland opnieuw in het gedrang kwam en Brussel, in 1695, onder de bommen van den Franschen generaal Villeroy, de statige gildenhuizen zijner Groote Markt tot een puinhoop in elkaar zag storten. Het is door den militairen roes van den tijd dat ook de militaire allure te verklaren valt van vorsten, veldheeren en soldaten, waarmede hij door zijn diplomatieke bedrijvigheid of zijn hofdiensten in betrekking kwam. De grootsprakige ruiterportretten van den Hertog van Lerma, van den Hertog van Buckingham, van Philips IV, van den Kardinaal-Infant Ferdinand, laten ons die vorsten zien in de houding van bevelhebbers, van legeraanvoerders, den kommando-staf in de hand, te midden van het oorlogskamp en in de buskruitlucht van losbrandende kanonnen. Genieën van de faam zweven hen boven het hoofd en reiken lauwerkronen uit. Zeekasteelen, stormende legerscharen zijn in 't verschiet. De edellieden van den tijd waren nog krijgshaftig. Zij droegen glimmende harnassen waarover, met zwier, de kleurige sluiers hingen. Wij zien die elegante officieren met hun gevolg van hellebardiers, lans- en vaandeldragers Henri IV omringen, of Marie de Medicis verlossen uit haar gevang te Compiègne. De portretten van Spinola, van Graaf Hendrik van den Bergh, zijn opvolger in den strijd van Spanje tegen Holland, van Charles de Longueval, Graaf van Bucquoi, commandant der artillerie in de Spaansche Nederlanden, van kapitein Jan Vermoelen, commissaris-generaal der Spaansche vloot, zijn al zoo vele beeltenissen waarin ons de groote soldaten van den tijd verschijnen als de laatste vertegenwoordigers van het oorlogvoeren in ridderlijken stijl met kuras en helm en ijzeren handschoen. | |
[pagina 353]
| |
Wat Rubens dacht over het brutale geweld, dat toen in Europa hoogtij vierde, heeft hij op aangrijpende wijze uitgedrukt, in het bewogen tafereel De Gevolgen van den Oorlog dat in het Palazzo Pitti te Florence wordt bewaard. Hij heeft er zelf een verklaring van gegeven. ‘De hoofdfiguur is Mars die den geopenden tempel verlaten heeft en met schild en bloeddruipend zwaard aanrukt en de volken met groot onheil bedreigt. Hij bekommert zich daarbij niet het minst om Venus, zijn gebiedster, die omringd van hare liefdegodjes te vergeefs beproeft hem met liefkoozingen en omarmingen terug te houden. De van smart vervulde vrouw in zwart gewaad en verscheurden sluier en die van alle juweelen en sieraden beroofd werd, is het ongelukkige Europa dat al zoo vele jaren lang roof, smaad, en ellende moet verduren.’ Dit stuk ontstond uit het ontsteld gemoed van iemand die met eigen oog de gruwelen van den oorlog gezien had en er zijn afschuw voor uitdrukte in de hoogdravende beeldspraak van de Barok. Het ideale vredesbeeld heeft Rubens geschilderd tijdens zijn gezantschap in Engeland en hij heeft het den Koning aangeboden als een herinnering aan zijn gelukkige tusschenkomst. Men ziet er de vredesmoeder die het kindje Pluto met hare melk voedt. Een sater reikt haar den hoorn van overvloed met de vruchten der aarde. Een tijger speelt als een tamme poes aan haar voet. Een naakte godin, ruggelings gezien, komt met schatten aandragen. Een nymphe met opgeheven armen rinkelt de tamboerijn. Drie liefdegodjes voeren twee schattige meisjes aan in hare zijden feestjaponnen. Maar de donkere gestalte van den oorlog in glimmend armuur, met schild en zwaard, wil dit paradijsachtig tooneel verstoren. Minerva waakt en wijst hem af. De wraak-godin moet vluchten in het zwarte zwerk van een onheilspellenden hemel. De vrede was nog niet geteekend tusschen Spanje en Engeland wanneer Rubens dit werk aan Karel I schonk. Hij liet het hem na bij zijn afscheid, als een uitdrukkingsvolle wensch. Om aan zijn duidelijk uitgesproken inzicht een meer innig en persoonlijk karakter te geven, heeft hij in de kindertjes die de vredesmoeder worden toegevoerd de dochtertjes geschilderd van zijn gastheer Gerbier, die ook den Koning welbekend waren, en waarvan er een met hare groote, vragende argelooze oogen hem als het ware smeekt dat het vrede mocht zijn. Evenals de oorlogstafereelen en de militaire portretten, zoo | |
[pagina 354]
| |
kunnen ook meestal de mondaine beeltenissen van Rubens in betrekking gebracht worden met zijn diplomatieke bedrijvigheid. De vele levendige als van bloed-doorstroomde menschgestalten, ontstonden uit zijn omgang met koningen en koninginnen, prinsen en prinsessen, staatslieden en ambassadeurs. Wij mogen veronderstellen dat het niet altijd opdrachten geweest zijn, maar veeleer royale geschenken, die zijn zendingen in de hand werkten en zijn invloed op het politiek terrein bevorderden. Een onvermijdelijke intimiteit ontstaat tusschen den schilder en zijn model. Hij spreekt er mee. Hij doorvorscht een karakter. Wat een mensch geweest is, wat hij wil zijn, wat hij wil worden, de schijn en het wezen, alles wordt uit de kleurtoetsen opgebouwd tot een onveranderbare gestalte, tot den roman van een leven dat achteloos bij het poseeren tot openbaring is gekomen. Nog maar pas terug van de Italiaansche reis wordt hij in den zomer van 1609 aan het Hof te Brussel ontboden om de Aartshertogen Albertus en Isabella te schilderen. De portretten worden thans te Weenen bewaard: hij met zijn taai gezicht van militair, de hand op den degen, zij fleurig in den wijd-uitstaanden witten kanten kraag. Vele malen heeft hij ze nadien nog geschilderd of werden zijn portretten gecopieerd voor bevriende hoven, of vreemde gezantschappen. Op de stukken te Madrid staat achter Albertus het slot van Tervueren afgebeeld en achter Isabella het kasteel van Mariemont, waar de meester zijn modellen vermoedelijk bezocht heeft. De Koning van Polen Wladislas Sigismond was in 1624 op bezoek te Brussel. Rubens schildert zijn portret. Dat van Buckingham uit het Palazzo Pitti ontstond te Parijs. De geparfumeerde dandy woonde toen het huwelijk bij van Karel I met Henriette-Marie van Frankrijk. Rubens stond naast hem op het podium dat voor de plechtigheid aan de Engelsche legatie op het parvis van Notre-Dame was gereserveerd. Toen schilderde hij ook het portret van Baron de Vicq, gezant der Nederlanden bij het Fransche Hof, die de bemiddelaar was geweest voor de opdracht van de Medicis-galerij. Deze cyclus werd aanleiding tot een heele reeks portretten: deze van Johanna van Oostenrijk en Frans de Medicis, Hertog van Toscanen, deze van Anna van Oostenrijk, de vrouw van Louis XIII, Koning van Frankrijk, die ook als kind voorkomt naast Elisabeth van Frankrijk, de toekomstige vrouw van den Infant Philips van Spanje, bij de uitwisseling der bruidjes op de | |
[pagina 355]
| |
brug van den Andaye-stroom, en eindelijk het allerprachtigst portret van Marie de Medicis zelf uit de Prado. Rubens heeft ze geschilderd met dankbaarheid, vereering en bewondering, tijdens het werk in het Luxembourg-paleis. Hij heeft in haar de vorstelijke statigheid van den tijd vastgelegd, het ideale beeld van een Koningin. Zij is stralend gelukkig in hare rijpe schoonheid, met den waaiervormigen kraag van tule om den hals en de mooie wit-rose handen op den schoot van zwart satijn. Tijdens zijne onderhandelingen te Madrid voor den vrede met Engeland ontstonden de vele portretten van den Koning, Philips IV, van de Koningin, Elisabeth van Bourbon, van don Ferdinand, den Infant in zijn geestelijk habijt, met seminaristen gezicht, van 's Konings biechtvader, Heliodorus de Baréa, van Olivarez den eerste-minister, met zijn wel doorvoed en burgerlijk gezicht, den niets ontziende dwingeland. Zijn eigen prachtig zelfportret dat tusschen 1623 en 1625 ontstond heeft hij aan den Prins van Wales, den lateren Karel I geschonken, en het is nog steeds het sieraad gebleven van het Koninklijk Slot van Windsor. Hier heeft hij zichzelf als ambassadeur voorgesteld, als man van de wereld die met zwier en ongedwongenheid aan de hoven verkeerde. Was het dan te verwonderen dat zijn gezantschap bij Karel I voorspoedig werd? Hij schilderde toen ook den lijfarts van den Koning, Theodorus Turquetus Mayernius. Die kon hem helpen bij de onderhandelingen. Toen kreeg hij ook de opdracht voor de decoratie van Whitehall met de apotheose van Jacob I. Rubens was een zakenman. Zijn schetsen werden door leerlingen op groote schaal uitgevoerd en in 1635 in de banketzaal geplaatst. Is het te verwonderen dat de Koning der schilders en de schilder der Koningen met heel zijn wezen opging in die vorstelijke verheerlijkingen die de Medicis-galerij, de decoratie van Whitehall, de triomf van Oranje en van den Kardinaal-Infant geworden zijn? Rubens liet zich innemen door den grootheidswaan van het absolutisme, zooals hij vervoerd werd door de extasen en de vizioenen van de contra-reformatie. Hij was de ideale verbeelder van die twee groote begrippen van den tijd. Het Koningschap bij Gods genade is uit den maalstroom van den dertigjarigen oorlog te voorschijn gekomen. Het absolutisme is de eenheididee geworden van de zich toen vestigende groote rijken. | |
[pagina 356]
| |
Exponent van het absolutisme is de paleizenbouw die een toppunt bereikt te Versailles. De Barokarchitectuur wordt uitdrukking van het machtsgevoel, van het vorstelijk zelfbewustzijn. De bouwheer denkt in reusachtige afmetingen. Het buitensporige, het grandiose moet den vorst verheerlijken; op de wanden van de paleiszalen wordt zijn leven met eenzelfde grootspraak uitgebeeld. Cyclussen als deze van Marie de Medicis, Henri IV, Jacobus I kunnen wij slechts begrijpen in het teeken van het Koningschap bij Gods genade. Beschouwd met onzen nuchteren geest grenzen zij aan het belachelijke. Maar de XVIIe eeuw dacht natuurlijk in apotheose-vormen. Wanneer wij ons weer verplaatsen in die sfeer, dan zal het ons niet meer verwonderen dat de Olympus met zijn godenwereld opengaat boven de raadsbesluiten van de vorsten op aarde, dat de drie graties aanwezig zijn bij de opvoeding van Marie de Medicis en Apollo zelf voor haar de cello bespeelt, dat Neptunus de zee in bedwang houdt bij hare overkomst naar Marseille en tritonen en sirenen hare bark veilig naar de haven sleepen, dat gevleugelde geesten goud strooien bij hare kroning in de cathedraal van Saint Denis, dat Henri IV door Jupiter en den god Chronos in een zwevende vaart naar den hemel wordt gevoerd, waar de goden hem wachten. Het is de beeldspraak van den tijd waardoor de vorstelijke almacht tot uitdrukking wordt gebracht. God en de Wereld zijn voortdurend verbonden in een roes van dynamische overspanning. Dat deze voorstellingen niet hol zijn gaan klinken over eeuwen, in onzen tijd, valt te verklaren door het feit dat die verbeeldingen van macht en grootheid uit bloed en bodem van den grooten Vlaming zelf geboren zijn, daar aanwezig waren als la tente kracht. |
|