Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1940
(1940)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 135]
| |
Curiosa onder de taalkundige doubletten in de Vlaamsche toponymie
| |
[pagina 136]
| |
Omgekeerd, zegt nu de Vlaming: Tourinne, Visé, Goé, Jalhay, zooals de Waal, terwijl hij vroegertijds voor dezelfde plaatsen regelmatig: Deurne, Wezet, Gulke, Gellet zei. Zekere namen zijn nu het verdwijnen nabij. Zoo b.v. niettegenstaande alle pogingen met het oog op het walloniseeren van Eupen, heeft men Néau voor Eupen niet kunnen doen zegevieren en zonder de informatie door Haust ter plaats geput, zouden wij waarschijnlijk niet weten dat naast Remersdaal soms nog Rimbiévaux gebruikt wordt. ***
Maar er bestaan nog doubletten, zelfs in grooten getale, en zij zijn dikwijls van aard om den taalkundige met stof tot nadenken te voorzien, daar zij in vele gevallen niet zonder moeite op een en hetzelfde prototype kunnen herleid worden. Natuurlijk, is het niet altijd zoo, en onder die dubbele vormen, zijn er vele die geen moeilijkheid opleveren, zooals St. Trond: St. Truiden - Tongres: Tongeren - Fouron: Voeren - Gossoncourt, Racourt: Goedsenhoven, Raatshoven - Courtrai, Tournai: Kortrijk, Doornik, enz. Ofwel is de phonetische ontwikkeling hier zonder geheimen ofwel geldt het normale vertalingen, b.v. Godsonis sartus: Godson-hoven.
***
In andere gevallen, leert ons de Waalsche vorm iets over het verleden van den Vlaamschen, daar hij klanken heeft bewaard die in 't Nederlandsch verdwenen zijn. Zoo is Alost beter bewaard dan Aalst en bewijst dat er geen kwestie kan zijn dien naam uit alisa = els af te leiden, maar wel uit alohs ‘alsem’; Maillard bezit nog den uitgang -aard, die in Meldert verzwakte en toont aan dat deze naam: meld-aard geweest is: ‘akker van melden’; Zittert kan moeilijk dezelfde naam zijn als Sittard, daar het Waalsch daarvoor is: Zetrud, getuigende van een prototype sithrûd ‘groep van hutten’; Mechelen kon niet zooals Machelen (bij Brussel) een datief zijn van het meervoud: mahlôn van mahal, ‘vrij veld, mallum’, daar het Fransche Malines de i bewaard heeft van de afleiding: mahlîn, die ook in Marlinne voortleeft, enz. *** | |
[pagina 137]
| |
In andere gevallen werd de afstand tusschen beide vormen erg vergroot door het toevoegen van bepalingen, die aan een naam een ander uitzicht geven, zonder hem grondig te wijzigen. Iedereen kent het geval van Borgworm en Borgloon naast Waremme en Looz. De toevoeging van borg ‘le château’ aan den Vlaamschen geleerdenGa naar voetnoot(1) vorm heeft hem van den Franschen meer verwijderd dan het had moeten zijn. Dit is weerom het geval met Zoutleeuw naast Léau (in de middeleeuwen zei men: Leeuw, zonder meer) Wuustkerk naast Herk-la-ville, Op-Zullik naast Silly, als tegenstelling tot Bassilly. In plaats van Houtain l'Evêque zegt men in 't Vlaamsch: Wals-Houtem, in plaats van Lasne-Chapelle St Lambert gebruiken de Vlamingen: Walscher Lanen. Men begrijpt, trouwens, dat de bepaling: Waalsch meer reden van bestaan had in een Vlaamschen dan in een Waalschen mond. Omgekeerd, was Tienen voor de Vlamingen goed genoeg, terwijl het Waalsch Tinne aanleiding kon geven tot verwarring met Thisnes bij Borgworm en Thine bij Nijvel. Daarom nam men de moeite le-Mont er bij te doen: Tinne-le-Mont, waaruit door dissimilatie ons huidige Tirlemont ontstaan is, dat zoo erg van Tienen schijnt te verschillen.
***
In al deze gevallen, nochtans, was het niet moeilijk de oorzaak van het verschil te ontdekken. Zoo gemakkelijk gaat het niet altijd, en het kan een taalkundig sport heeten zekere doubletten tot eenheid te willen herleiden. Men neme, bij voorbeeld, Liek, Vlaamsche naam van Oleye of Oerle naast Oreye, allebei in Haspengouw. Men is geneigd te denken dat een vreemde fantazij hier aan 't werk geweest is om de Waalsche benamingen te ontsieren. Nochtans, is alleen de phonetica hier de schuldige. De uitgang -eye kan -iacum vertegenwoordigen. Aldus, kan Oleye tot Oliacum herleid worden, namelijk een echten Keltischen naam: ‘huis van Ollos’, tenzij het gewoon weg beteekent: ‘groot huis’, daar ollos een Keltisch woord is | |
[pagina 138]
| |
voor ‘groot’. Het accent viel op de i en was, in het Germaansch, natuurlijk sterker dan in 't Romaansch, wat het verlies van de eerste lettergreep in de hand gewerkt heeft. De klank is ie omdat men uitgegaan is van Oliacum. Trouwens geeft -iacum regelmatig -ik in 't Vlaamsch: Wervik (Viroviacum), Kontich (Comitiacum), Blerik (Blariacum), enz. De geschiedenis van Oreye: Oerle is ietwat verschillend, alleen omdat hier het accent in 't Vlaamsch, tot op de eerste lettergreep opgeschoven is. Men gaat uit van Aurelius (fundus) of Aurelia (villa), zonder suffixe, wat zoo heel zeldzaam niet is. Er is van -acum geen spoor, zelfs in den oudsten vorm: Orel, in 't jaar 1100 (Vincent, N.L. Belg. s.v.). De mouilleering verschijnt in Orelh, vorm van 1311 (ib.) en heeft op slot van rekening -eye doen ontstaan. Natuurlijk kon in 't Nederlandsch van die palatalisatie geen kwestie zijn en zoo heeft men -le als uitgang gekregen. De klank oe van Oerle bewijst, nochtans, dat bij de opneming van den naam door de Franken, men reeds Orelius zei, wat niet onwaarschijnlijk is. Niet ver van Oerle en Liek, heeft men Bellik (Waalsch: Bergilers). Tot nog toe heeft men geen prototype voor beide vormen gevonden. Feller (Top. Dial., III, 62) stelt Berenger voor, waaruit, mits een dissimilatie aan te nemen, men Beringaliacum zou gesmeed hebben; maar dit leidt niet tot Bellik. Aldus verkiezen wij van Burgilacum uit te gaan, door een vorm van de 14e eeuw gesteund: Burginley (in 1346 - Feller, l.c.). Dit geeft nogal gemakkelijk: Bergilers, valsche spelling voor Bergiley (1354: Bregniley) en door *Borglik, *Berlik kan tot Ned. Bellik aanleiding hebben gegeven. Burgila is een bekende persoonsnaam (Foerstemann, I, 348). Aldus ‘huis van Burgila’.
***
Nog in Haspengouw hebben wij ten Noorden van Luik: Othée dat in 't Nederlandsch: Elg is. Hier weerom schijnt men op 't eerste zicht er geen weg meê te weten om tot een gemeenschappelijk prototype te geraken en, nochtans, is het mogelijk. In 1217 schreef men: Altei. Dit heeft Mansion (V.B. 39) en MarchotGa naar voetnoot(1) tot een Latijnsch *Altiacum geleid. Zij ver- | |
[pagina 139]
| |
gaten dat in zoo'n vorm er een assibilatie zou plaats hebben gehad, zoodat men nu in 't Waalsch Osé zou zeggen. Het is beter *altacus 〈vicus〉 als uitgangspunt te nemen: ‘dorp van Altus’ of veeleer: ‘dorp op de hoogte’. Dit geeft gemakkelijk: Othée, maar het kan ook tot Elg leiden, indien de naam bekend werd door de Franken, toen de c nog niet geassibileerd was maar reeds als g werd uitgesproken (altagu). Het accent werd door de Germanen, zooals zoo dikwijls, naar voren geschoven en zoo kreeg men al(t)g waaruit Alg, ElgGa naar voetnoot(1).
***
Verder naar het Noorden, maar nog altijd in de streek van Tongeren, heeft men het bekend dorp: Rutten, dat in 't Fransch Russon heet. De betrekking tusschen beide vormen heeft men daar ook nog niet tot voldoening weten uit te leggen. Waarom, bij voorbeeld, een dubbele s in 't Fransch tegenover de Nederlandsche dubbele t. De oude spellingen zijn verrassend: Breotium in 947, Riute in 1018, allebei door Mansion (V.B.s.v.) aangegeven. Klaarblijkelijk, is de eerste een vergissing in het lezen of in het afschrijven. Daar kon geen b ooit gestaan hebben. Maar deze vorm legt ons op het spoor van wat het prototype geweest is. Men moet Hreotium lezen, een bewijs dat men uitgaat van uit oud-Frankisch *hriutjôn datief-meervoud van *hriutjô ‘rietveld’ (afleiding van *hriuda ‘riet’). De groep tj heeft in 't Nederlandsch tt gegeven, wat niets buitengewoons heeft. Dezelfde uitgang -tjon is, anderzijds, in 't Romaansch als een Lat. -tion(em) behandeld geweest en heeft een sibilant voortgebracht. Zoo wordt alles klaar en duidelijk. Dezelfde collectieve uitgang -tjô is verantwoordelijk voor de tegenstelling tusschen Weerst en Warsage, in dezelfde streek. Men gaat hier uit van *warsitja of *warsitjô ‘de vuile plaats’ (dial. Ned. warsig ‘vies, vuil’). Weerst komt er heel normaal van voort. Warsage toont dat -itja in 't Romaansch in verwarring geraakte met -adja, -atja, overgangsvormen tusschen lat. -aticum en fr. -age. Aldus: *warsitja>warsatja>warsaya>Warsage. Een dergelijke betrekking bestaat tusschen Beert en Brages | |
[pagina 140]
| |
in Brabant. Er komt aan het geheim van die verbouwereerende tegenstelling een einde, door beide vormen te doen opklimmen tot *beritja ‘drassige plaats’, waaruit eenerzijds *beritja>*berte> Beert en anderzijds: *beritja>*beratja>*beraje>Brages. In het verband tusschen Lauw en Lowaige, vinden wij nogmaals het berucht suffixe -itja, op dezelfde wijs, tot -age, aige verfranscht. Alleen, vreemd genoeg, heeft in 't Nederlandsch de vorm zonder suffixe gezegevierd. Daar de naam in 1243, Lude werd geschreven moet men uitgaan van het doublet: *lode: *loditja met respectievelijk de beteekenis van ‘tak’ en ‘takkenbosch’. Waarschijnlijk is Lode een verkorting van loditja, want hier is een collectief op zijn plaats. Een ander contrast waarin de assibilatie een rol speelde, levert ons: Jauche: Geten op. Het dorp ligt op de Kleine Geete en er is geen twijfel dat men hier met den naam van die rivier te maken heeft. Deze naam verschijnt in 956 als Gatia (Stav. Malm. cart.), een latinisatie van *gatjô ‘rivier met gaten en putten’. Mansion zou liever den naam tot *gatwô ‘loop, weg’ willen doen opklimmen. Edoch niet alleen staat hier de umlaut in den weg, maar bovenal de Romaansche naam. Jauche is een moderne Waalsche uitspraak van Jace, den vroegeren Franschen vorm (1146 Jace. Mansion. V.B.s.v. Geet). De c is hier het gevolg van de Romaansche behandeling van de groep tj, en Jace staat tegenover Geet, Gette, omtrent zooals Russon tegenover Rutten. Deze Germaansche tj werden namelijk in 't Romaansch als kj behandeld.
***
Bij de tegenstelling Corswarem: Kruisworm vinden wij verschijnsels van een anderen aard. Het dorp is nu verwaalscht, maar de Nederlandsche vorm is daarom niet ouder dan de Waalsche. In 1035 schreef men Corswaromo. Over het tweede gedeelte kan geen twijfel bestaan. Het is hetzelfde Worm als in Borgworm, een naam die klaarblijkelijk zijn bepaling borg- aan het bestaan van Corswarem te wijten heeft. Worm (= Warem), schijnt ons een oude naam van de Jeker te zijn, alhoewel Corswarem aan die rivier zelve niet ligt, | |
[pagina 141]
| |
maar daarover gaat het nu niet. Wat is er van de eerste lettergreep? Klaarblijkelijk is Kruis- een volksetymologie voor Kors-, maar wat is kors? Mansion (V.B. 83) dacht dat woord met een Germ. kerz-‘schaarhout’ te kunnen vereenzelvigen. Dit is, nochtans, hoogst twijfelachtig, was het alleen om het behoud van de sibilant, die hier had moeten gerhotaciseerd worden. We stellen voor, in Dict. Etym. (s.v.), cors als een vorm van co(h)ortis te beschouwen. Aldus: ‘Worm-la-ferme’ tegenover ‘Worm-le-Château’ (Borgworm). In 't Haspengouw en in 't Hageland heeft men vele andere sporen van het gebruik van lat. co(h)orte: Kortessem, Koersel, Kortijs, Kortrijk (-Dutsel), Kortenaken, enz.
***
De volksetymologie heeft ook parten gespeeld in zake Bombaye: Bolsbeek, een ander dorp onlangs geromaniseerd. Bombaye schijnt - hoe verrassend ook - in de late tijden den invloed van Bombay in Indië ondergaan te hebben. De middeleeuwsche Romaansche vorm was Bubais, die dicht komt bij Ned. Bolbeek. Het tegenwoordige Bolsbeek met zijn s verraadt nochtans dat men steunt op een Keltisch doublet: Bol-isa naast Bol-ana, naam eener rivier die ook in Bolland te vinden is. De wortel is degene van lat. bullire, bulla, ook in 't Keltisch te vinden (o. ier. bolach ‘gezwel’). Aldus, ‘de opwellende beek’. Dezelfde waterloop heet ten huidigen dage: Berwinne ‘beek van den bever’ (= Kelt. *bebrona) een banale naam die waarschijnlijk van lieverlede den ouderen naam Bol-ana, Bol-isa heeft verdrongen, die in de namen der gemeenten voortleeft.
***
De tegenstelling Elsene: Ixelles is ook het gevolg van den invloed van een anderen naam. Deze ligt voor de hand. Het is: Bruxelles, Fransche vorm van Brussel. In 1210 was het nog Elsela (Wauters, Env. Brux. VI 278) d.w.z. ‘huis in de elzen’ zooals Ellezelles (Hen.), maar van de zestiende eeuw af leest men Elsene naast Elsele (Van Loey, Ned. Pl. v. Elsene en Ukkel, bl. 84), klaarblijkelijk een loutere dissimilatie. Maar de Fransche vorm moet op dat oogenblik reeds bestaan hebben daar hij geen | |
[pagina 142]
| |
spoor heeft van die wijziging. Daar ook, nochtans, heeft een dissimilatie plaats gehad, waardoor de eerste l verdwenen is, zoodat, mits aanpassing aan het Fransch accent: Elsele zich veranderde tot esselle, isselle. De x zou, natuurlijk, daar nooit verschenen zijn, indien, nevens het dorp, Brussel niet stond waar de sibilant ook zoo geschreven was en nu heeft de spelling de uitspraak ks (Iksel) doen zegevieren, zooals van lieverlede dit ook met Bruxelles het geval wordt (Bruksel voor Brussel).
***
Niet alleen de dissimilatie maar ook de agglutinatie kan namen helpen vervormen. Dit is wel het geval geweest met Navagne, gehucht van Moelingen, dat in 't Nederlandsch: Elven heet. Het verschil is groot tusschen beide vormen, maar er zijn talrijke voorbeelden voor de agglutinatie van n in Waalsche namen (Nierbonne: Arbone, Noblehaie: Abelinhaie, Narcimont: Archimont, Nalonsart: Alonsart, Névremont: Evremont, Nisramont: Ysramont, Naomé: Aldomega, Nafraiture: Fraiture, enz. door verkeerde splitsing in: en Arbonne, en Alonsart, en Evremont, enz.). Daarom mogen wij gerust Navagne tot *Albania herleiden, een prototype dat ook voor Elven dienen kan. Het geldt hier de latinisatie van een Keltischen riviernaam: *Albona, die niet ongewoon is, en ook in Ter-Alfene voortleeft. Van denzelfden aard is het geval Nobressart naast Elchenrot, een dorp van het arrondissement Arel. Natuurlijk, is de uitgang sart, de vertaling van duitsch. rot (= ned. rode) maar het verschil tusschen Elchen- en Nobres- schijnt te moeilijk om overbrugd te kunnen worden. Dit is, echter, niet onmogelijk. Wij weten namelijk dat de n hier een parasiet is. In 1256, zeide men Abrichars voor Nobressart (Tandel, Luxemb. s.v.). Nu, een naam zooals Abrichars, Abrissart herleidt men gemakkelijk tot *Alberici sartus ‘ontginning van Alberik’, een bekenden Germaanschen naam. Deze volle naam kan moeilijk voor Elchen als uitgangspunt dienen maar de bakernaam daarvan: Albicon zou, integendeel aannemelijk zijn. Albicon-rode geeft wel Elchenrot. Er is geen wonder dat dezelfde eigenaar somtijds plechtig, somtijds meer familiair werd genaamd. Hetzelfde verschijnsel vinden wij trou- | |
[pagina 143]
| |
wens in Trognée: Truilingen. Terwijl hier weerom de Fransche vorm uit Trudoniaca 〈villa〉 ‘huis van Trudo’ voortkomt, klimt het Nederlandsch Truilingen op tot Trudil-ingen ‘huis van Trudila’, waarin Trudo ietwat lieflijker gemaakt wordt door toevoeging van het suffixe der verkleinwoorden: -ila. Wij denken zelfs dat dezelfde tegenstelling de reden aangeeft waarom naast Gembloux, men in het Itinerarium Antonini Geminiacum leest waaruit Gemigny zou moeten ontstaan zijn. Integendeel herleidt men Gembloux tot *Gemellavus. Aldus gemellus naast geminius. Misschien geldt het een persoon die door die twee benamingen kon aangeduid wordenGa naar voetnoot(1).
***
Dit onderzoek over de taalkundige doubletten heeft ons geleid tot de oplossing van een reeks raadsels van de toponymie, in 't bizonder wat de taalgrens betreft. Het heeft bewezen dat, juist om reden van het duistere van hun ontwikkeling, deze namen, die op onafhankelijke wijze èn door Franken èn door Romanen werden gebezigd en gewijzigd, niet alleen gelegenheid gaven tot curieuze taalverschijnselen, maar ook dikwijls het mogelijk gemaakt hebben, door het parallelisme van die dubbele ontwikkeling, meer te laten vernemen over den oorsprong van den naam en over de manier waarop de Latinisatie of de Germanisatie plaats heeft gehad. Al wat ons iets leert aangaande dit kritisch tijdperk, waarop Franken en Gallo-Romeinen in onze streken met elkaar huis moesten houden, is natuurlijk van belang, en de toponymie mag vast de laatste niet zijn om hierin licht te brengen. |
|