Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1940
(1940)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 17]
| |
De reis van Jan van Eyck naar Portugal
| |
[pagina 18]
| |
aan zijn omgeving opgelegd. Eleonora van Poitiers, dochter van een Portugeesche gravin, die met Isabella van Portugal naar onze gewesten was overgekomen en hier aan het hof leefde van haar zevende jaar af, heeft ons belangrijke inlichtingen nagelaten omtrent de regels van de etiquette aan het Burgondisch hof. Een van de voornaamste problemen aan het hof was: wie den voorrang had; men kon een kwartier van een uur verliezen aan het beleefdheidspel om een ander te laten voorgaan. Recepties liepen van stapel volgens vastgestelde voorschriften. Aan tafel had elk zijn eigen dienaar. Filips had er een voor elk gerecht. Bracht een dienaar hem den vleeschschotel, dan was hij verplicht den hecht te kussen van het mes, waarvan Filips zich had bediend. Waschte Filips zich de handen, dan moest de dienaar, die hem de servet reikte, deze servet kussen na gebruik. Wie een verhoor ontving, moest vóór den hertog knielen. Een miniatuur van een groot kunstenaar, die onbekend is gebleven en die de ‘Kroniek van Henegouwen’ uit de Koninklijke Bibliotheek te Brussel verluchtte, vertoont het ceremonieel, waarmee Filips, omringd door enkele hovelingen, zich gewaardigt het manuscript uit de handen van den knielenden schrijver te ontvangen. De hertog is op een buitengewoon smaakvolle wijze uitgedost en heeft een statige koninklijke houding. Chastelain, de oprechte geschiedschrijver van den hertog, zegt over dezen: ‘ne semblait tant seulement un duc d'un ost ni de pays, mais un empereur à qui ymage et samblant le monde entier devoit obeyr par nature.’ De hertog wordt door zijn hovelingen in alles nagevolgd. In 1462, tengevolge van een ziekte had de geneesheer Filips voorgeschreven zich het haar onder de kruin af te scheren. Al de hovelingen moesten hetzelfde doen, en gedurende verschillende jaren kende men aan het hof van Burgondië de bolvormige haardracht, die men zoo veelvuldig ziet in de miniaturen en in de portretten van de hovelingen van dien tijd. Aan het hof ontplooide zich de weelde het meest in feesten en banketten, die dikwijls dagenlang duurden. Olivier de la Marche, geschiedschrijver die meewerkte aan het luisterrijk feest door Filip den Goede gegeven te Rijsel, in 1454, kan niet nalaten zijn verontwaardiging uit te drukken over deze ‘oultraigeux exces et la grant depense qui pour la cause de ces banquetz ont este faictz.’ (O. de la Marche, II, p. 369.) Het banket | |
[pagina 19]
| |
te Rijsel is berucht gebleven. Het was een festijn van duizend en een nacht, met ontelbare tusschenspelen. Deze tusschenspelen waren: groote gebakken, op wagens naar het midden van de zaal gevoerd en bevattend muzikanten, tuimelaars, reuzen en dwergen, allegorische figuren, opgetuigde schepen, nagemaakte visschen en dieren. In dezen kring vol leven en weelde wordt Jan van Eyck geworpen op 19 Mei 1425. Hij is betrekkelijk jong, zeer elegant, althans wanneer wij de lokale traditie van Gent mogen gelooven - en zij wordt door niets tegengesproken - die hem aanduidt als een van de ‘Rechters’, op een luik van ‘De Aanbidding van het Lam Gods’, namelijk deze die met zulke klare en vaste oogen naar den toeschouwer kijkt. Hij is ook een buitengewoon schrander man, als het waar is, wat ik geloof, dat ‘De Man met den tulband’, uit de Nationale Galerie te Londen, een zelfportret van den meester is. Zulk een man moest zich op zijn gemak gevoelen overal waar de levensomstandigheden hem brachten. Hij moest Filips den Goede bevallen. En feitelijk weten wij dat onze kunstenaar zeer vroeg innig met den prins mag samenleven. Hij wordt zelfs zijn vertrouwensman. Een jaar is nauwelijks verstreken, of Jan van Eyck wordt door zijn meester belast met een reis, die de rekeningen van den hertog zeer bescheiden noemen ‘certains pélérinages... dont aultre déclaracion il ne veult estre faicte’... en ‘certain loingtain voiage secret que semblablement il lui a ordonné faire en certains lieux qui aussi ne veult aultrement déclarer.’ (Rekeningen van 3 October 1425 tot 3 October 1426. Rijsel, Archief van het Departement van het Noorden. B. 1933.) Filips is voorzichtig: hij verlangt aan zijn tresoriers niets mede te deelen omtrent aangelegenheden van zijn intiem leven. Op dit oogenblik zijn dit eveneens staatsaangelegenheden. Filips is weduwenaar geworden en hij is er mee bekommerd zijn opvolging te verzekeren. Hij heeft besloten voor de derde maal in het huwelijk te treden. Waarschijnlijk is het met dit doel, in alle opzichten rechtmatig, dat hij Jan van Eyck in het geheim naar een en ander hof van Europa stuurt: vooraleer zijn leven te verbinden met dit van een prinses uit verre landen, wil de hertog ten minste weten hoe zij er uitziet. Maar voor den schilder is dit een moeilijke zending: hij moet schommelen tusschen | |
[pagina 20]
| |
de hoffelijkheid tegenover het model en de verplichting oprecht te zijn tegenover zijn lastgever. In 1427 stuurt Filips de Goede een afgevaardiging naar den koning Alfons V van Aragon, waarschijnlijk om de hand te vragen van Isabella, oudste dochter van Jacob II, graaf van Urgel. De afgevaardiging komt onverrichterzake terug. Filips laat zich niet ontmoedigen. In het volgend jaar, gedurende den Herfst van 1428, hernieuwt hij zijn pogingen, en ditmaal werft hij om de hand van Isabella, dochter van Jan I, koning van Portugal. Onder de gezanten bevindt zich Jan van Eyck, die een reisgeld bekomt van achtmaal twintig pond, ‘tant pour consideracion des services qui luy a faiz, fait journelment et espoire que encore fera ou temps à venir ou fait de sondit service, comme autrement, comme en recompensation de certains voyaiges secrez que par l'ordonnance et pour les affaires dicellui seigneur il a faiz, et du voyaige qu'il faict présentement avec et en la compaignie de monseigneur de Roubais, dont il ne veult aucune declaration estre faicte.’ (Rekeningen van 1 Jan. tot 31 December 1428. Rijsel, Archief van het Departement van het Noorden. B. 1938.) Omtrent deze reis vinden wij een uitvoerig verslag in het Rijksarchief van België, nl. in het tweede register met de charters van het Rekeninghof van BrabantGa naar voetnoot(1). Dit relaas zal de hoofdzaak uitmaken van mijn verhaal over de reis van Jan van Eyck naar Portugal. De kroniek geeft ons tal van bizonderheden over de samenstelling van de afgevaardiging. Aan het hoofd van de ambassade staat Jan de Lannoy, heer van Roubaix, raadsheer en eerste kamerheer van den hertog. Hem zijn tal van edellieden toegevoegd en o.a. Boudewijn de Lannoy, heer van Molenbaix en gouverneur van Rijsel. Van dezen laatste heeft Jan van Eyck ons een portret nagelaten. Op dit portret draagt Boudewijn de Lannoy den tabbaard ‘de drap d'or violet cramoisy’, een geschenk dat de hertog hem gaf in 1429, na zijn voorspoedige terugkomst. Hij heeft een breeden hoed met vilt omboord; op zijn borst rust de gouden ketting van het Gulden Vlies en in de hand is de staf, die het teeken is van zijn waardigheid als | |
[pagina 21]
| |
kamerheer. Zijn huid is bruin en verdroogd. Zijn trekken zijn energiek. Hij is een koel beredeneerd man, een geslepen diplomaat en een moedig krijger. In Portugal ontmoette hij mannen van zijn gehalte. Tal van Portugeesche ‘conquistadores’, die hij zag aan het hof van Jan I hadden een gelaat als het zijne. Wij kennen hun uitzicht door de prachtige schilderijen, die enkele jaren later de geniale Nuno Gonçalves zou uitschilderen op de beide drieluiken met den heiligen Stephanus en met den aartsbisschop. Hierop bevinden zich verscheidene van de groote Portugeesche ontdekkingsreizigers, die, over de zeeën heen, nieuwe werelden gingen opsporen en waarvan de gelaatstrekken werden behamerd door de golven, geslagen door de winden, verhard door wilskracht en moed. Een van de infanten van den koning van Portugal bestuurde hun ondernemingen: Hendrik de Zeevaarder, man vol geest, durf en wilskracht. Hij was de zoon van Jan I, de broeder van Isabella, en de Vlaamsche gezanten gingen hem ontmoeten aan het hof van Portugal. Filips de Goede verlangt dat zijn gezantschap aan het hof van Portugal een indruk zou maken, waardig van zijn eigen grootheid. Hij voegt haar een hofmeester en een tresorier toe, waarvan de beurs ruim voorzien is. En aan ieder van de gezanten laat hij bedeelen ‘largement deniers pour faire grande en honnorable despense’, zooals het handschrift zegt. Het vertrek grijpt plaats in de kleine Vlaamsche haven van Sluis, waar twee Venetiaansche galeiën ter beschikking van de reizigers gesteld zijn. Op 19 October 1428 kiezen de galeiën zee, om den volgenden dag aan te leggen te Sandwich, in Engeland. Eerste pleisterplaats. Tot 13 November ankeren onze gezanten in Sandwich: zij wachten er op twee andere Venetiaansche galeiën, die uit Londen moeten komen. Na een maand reizen ontschepen zij, den 15 December, te Cascaës, om zich, twee dagen later, naar Lissabon te begeven. Maar de koning is er niet. Hij verblijft zelfs redelijk verre, te Estramoux (Estramoz), een schilderachtige stad der provincie Alentejo. Waarschijnlijk is de vorst van de aankomst van de Vlaamsche gezanten verwittigd en eveneens van het doel, dat hen derwaarts brengt. Wat hem niet aanzet zich erg gehaast te toonen: hij stelt het gehoor uit; de feesten ter eere van zijn schoondochter zijn hem daartoe een voorwendsel. Filips' gezanten zijn verplicht geduld te oefenen. Overigens, | |
[pagina 22]
| |
een zoete dwang onder de pracht van de Portugeesche zon, die zeer bevorderlijk is voor de beminnelijke filosofie zich aan niets gelegen te laten. Tot 12 Januari moeten onze gezanten wachten, alvorens koning Jan genegen blijkt de Vlamingen gehoor te verleenen. Hij ontvangt hen te Avis, andere stad van Alentejo, waar hun een luisterrijk onthaal te beurt valt. Na het gehoor, noodigt de koning hen in zijn raadskamer. Jan I is een bedachtzaam vorst. Hij heeft den tijd gehad na te denken over het voorstel, dat men hem komt doen. Omringd van zijn kinderen, zit hij waardig de plechtigheid voor. In het latijn legt Meester Gillis Lescornaix, de rechtsgeleerde van ons gezantschap, het doel van de zending uit. Na geduldig luisteren, doet de koning, eveneens in het latijn en door een doctor van zijn raad, antwoorden dat hij de vraag in overweging zal nemen, en dat hij later zijn antwoord zal meedeelen. Zijn oudste zonen draagt hij de zorg op de onderhandelingen te leiden. Gevolg van deze onderhandelingen is het opstellen van een ontwerp van verbintenis, waarvan aan hertog Filips, in Vlaanderen, copie gezonden wordt, evenals een portret, naar het leven, van de infante Isabella door Jan van Eyck. Het contract wordt in dubbel exemplaar opgemaakt; waarschijnlijk vervaardigde Jan van Eyck ook twee portretten van de toekomstige verloofde, die, het eene over land, het andere over zee moesten gezonden worden. Volgt een tijd van afwachting. Zal de hertog de voorwaarden aanvaarden? Zal hij, die zoo schrander zijn schilder aan 't werk stelde, zich met dit geschilderd verslag tevreden toonen? Zal hij in Isabella, naast de bevrediging van zijn politieke belangen, ook de beantwoording van zijn hartsverzuchtingen vinden? Even zoovele beangstigende vragen, waarop een ontkennend antwoord een eerder onaangename situatie voor het gezantschap zou beteekenen. Geen nood! Land en volk, beide even beminnelijk, doen voor het oogenblik de zorgen vergeten. En de Vlamingen genieten van hun gedwongen niets-doen. Het gebeurt hun zelfs zich hun plichten bewust te worden midden het genot, dat het toerisme hen biedt: zeer bescheiden doen zij, in verschillende plaatsen en door verscheidene tusschenpersonen, een onderzoek instellen over ‘de faam, de zeden en de levensvoorwaarden’ van de jonge infante. De uitslagen overtreffen hun stoutste verwachtingen: de infante mag roemen op allerlei deugden. Vier | |
[pagina 23]
| |
boodschappers, twee over land en twee over zee, worden op 12 Februari opgestuurd om deze aanvullende inlichtingen over te brengen aan hertog Filips. En weer moeten de afgevaardigden zich toeleggen op het geduld, voor de diplomaten een beroepsdeugd. Een bedevaart naar Sint Jacob van Compostella, een bezoek aan den hertog van Aragon en een ander aan den koning van Castillië brengen afleiding. Onze afgevaardigden dringen zelfs door tot het koninkrijk van Granada, en tot tal van andere ‘landen en steden’: het wordt de ronde van Spanje en Portugal. Terug in Lissabon, wonen zij er, op het einde van Mei, de Blijde Inkomst bij van Vrouwe Eleonora, die met den kroonprins van Portugal huwt. Schitterend feest, in 't lang en in 't breed beschreven in ons handschrift. De prinses zit op een met goudlaken bedekten muilezel. Zij wordt beschermd door een draaghemel en is omringd van haar broeders en een gevolg van burgers, kooplieden, Joden en Sarazijnen, ‘séparément, zegt de tekst, habillez à leur usaige, chantans et dansans selon leur guise’. Zoodra Vrouwe Eleonora afstijgt, buigen haar broeders voor haar en kussen haar de hand. De Vlamingen blijken erg verwonderd over deze gebruiken, vol bevallige hoofschheid. Aldus verloopt het verblijf, met de afwisseling van reizen in vreemde gewesten en alles wat dit meebrengt aan nieuwigheid en aangenaam tijdverdrijf. Op 4 Juni nochtans, begeven de reizigers zich, op uitnoodiging van den koning, naar Cintra, waar de onderhandelingen geleid worden door Hendrik den Zeevaarder. Daar komt de verrassing. Zij is zooals men verhoopt had. Een boodschapper komt uit Vlaanderen aan, en zoowel aan den koning als aan de infante kunnen de Vlaamsche gezanten bekend maken dat de tijdingen gunstig zijn. De gebeurtenis verwekt feestvreugde. Zonder dralen wordt het huwelijkscontract opgesteld. Op 23 Juni wordt het te Lissabon voor den notaris verleden en den volgenden dag heeft het huwelijk bij volmacht plaats, waarbij de heer van Roubaix den hertog van Burgondië vervangt. Het vertrek der infante wordt bepaald voor de maand September. Vier dagen vóór den datum, gekozen voor het afscheid, richt infant Edward, in de zaal der galeiën van het paleis te Lissabon, een feest in ter eere van zijn broeder en zijn zuster. Een schitterend feest, schitterend zoowel door het cere- | |
[pagina 24]
| |
monieel als door de feestgelagen en de aangeboden verstrooingen. De gebruiken der Portugeesche ridders wekken de verbazing van onzen kroniekschrijver. Ridders, gekleed als kwamen zij ‘uit wonderbaarlijke streken’, noodigen de heeren tot steekspelen. Hun kleedij is ongewoon. Een onder hen, zegt ons verhaal, komt ‘accompagné des sept planetes, chascune bien gracieusement figuree selon sa propriété’. Met een dergelijke vertoon van sterren kan het feest niet anders dan luisterrijk zijn. Het duurt overigens twee dagen: de heeren kampen in de ‘nieuwe straat’ van Lissabon; een beker en een diamant, die de infante als prijs schenkt, zijn er de inzet van. Op Donderdag 29 September, leidt de koning in persoon de infante naar de kathedraal van Lissabon, om haar daarna naar het schip te brengen. Maar het weder is ongunstig; eerst den 8 October, bij het vallen van den avond, grijpt het vertrek plaats. Men vaart zoo goed en zoo kwaad als het gaat op de Portugeesche karveelen. Men is verplicht naar Cascaës terug te keeren om er te gaan schuilen. Den 17 October wendt men den steven op Vivero in Galicië. Een zwaar onweder steekt op en slechts vier van de veertien schepen, waaruit de vloot samengesteld is, komen behouden te Vivero aan. Langen tijd blijft men zonder nieuws omtrent de andere. Op 9 December leggen de karveelen te Ribadeu aan, nog steeds in Galicië. Op dit oogenblik valt de heer Jan de Lannoy, de leider van het gezantschap, ziek op de ‘nave’, het schip van de infante. Deze verplicht hem, te Ribadeu, aan wal te gaan en zich op een Florentijnsche galei in te schepen. De vijf schepen varen nu te zamen ‘op de Spaansche zee’. De loodsen raken den weg bijster en men komt eindelijk ‘aan de punt van Engeland na veel avonturen en gevaren’. De Florentijnsche galei brengt den heer de Lannoy vroeger dan Isabella ter bestemming; hij doet den hertog konde van de aanstaande komst van de prinses. Op Kerstdag landt dan de prinses, na deze gevaarvolle reis, in de haven van Sluis. 's Anderendaags ontscheept zij met groote plechtigheid. Alle onrust wordt nu verder gespaard voor Filips. Ondanks zijn verlangen zijn weduwenaarschap te bekorten, betuigt de hertog aan Isabella meer eerbewijzing dan haast. In die gezegende dagen beidde men zijn tijd. Herhaaldelijk ontvangt de in Sluis weelderig gehuisveste infante het bezoek van den | |
[pagina 25]
| |
hertog, wijl de notabelen haar komen begroeten. De hertog toont zich uiterst bezorgd om het stiptelijk in acht nemen van de gebruiken. Verscheidene dagen gaan voorbij in allerlei plichtplegingen: opnieuw laat Filips om de hand van de infante werven, door tusschenkomst van den heer de Lannoy en hij wordt gelukkig aanvaard. Op 7 Januari 1430 grijpt, met groote plechtigheid, het huwelijk in Sluis plaats; de bisschop van Doornik officieert, terwijl de bisschop van Evora assisteert. Nog denzelfden dag wordt de jonge echtgenoote naar Damme geleid. Den volgenden dag doet zij haar triomfantelijke intrede te Brugge, waar zij door een geestdriftige menigte ontvangen wordt. Er is vooral overvloed aan muziek, merkt de kroniekschrijver op: ‘Aussi ne fait à demander s'il y avoit heraulx, trompettes et menestrelz, car tant en y avoit, que long temps avant n'en avoient tant este ensemble, et y ot trompettes d'argent bien VIXX ou plus et d'autres trompettes, menestrelz, joueurs d'orgues, de harpes et d'aultres instruments sans nombre que de force de jouer faisoient tel noise, que toute la ville en resonoit.’ De hertog komt van het kasteel van Male, met een prachtig geleide, en uitgedost in een schitterend gewaad. De praallievende Burgondiër verwaarloost niet zijn toevlucht te nemen tot het kunstmatige van den kleederentooi om de infante te behagen, een aanduiding, die schijnt te bewijzen dat onze Jan van Eyck de bekoorlijkheid van zijn model in niets overdreven had. Om tijdens de godsdienstige plechtigheid, die in de bidplaats van zijn paleis te Brugge plaats grijpt, aan de zijde van zijn echtgenoote te verschijnen, trekt Filips zich een oogenblik terug en tooit zich met ‘une moulte riche robe de drap d'or’, die ook nog haar schittering op het huwelijksmaal zal werpen. Eens te meer een feestmaal dat de hovelingen vreugdig zal stemmen. De gerechten volgen elkaar op, ‘fais par grand art et subtilité’, en buiten het paleis schenkt een spuwer, die den vorm heeft van den Leeuw van Vlaanderen, aan het volk een ‘très bon vin, dont ceulx qui là venoient povaient prendre à leur plaisir’. Het feestgelag duurde tot bij het vallen van den dag. Na de Vespers ving een nieuw banket aan: ‘pour qu'il estoit trop avant en la nuit, on ne tint poinst forme de soupper; mais si le fist ung banquet que ne fut mie mins habondant ne plentureux que ledit diner devant. Depuis lequel, on dansa longuement et jusque grant temps après mynuit que l'on alla reposer’. | |
[pagina 26]
| |
Dansen, feestmalen, steekspelen volgden elkaar op gedurende acht dagen, en iederen dag droegen de hertog en zijn 2.500 ridders nieuwe en zeer kostbare kleederen. Het was toen dat de hertog de Orde van het Gulden Vlies instelde. Na twaalf dagen verlaten de hertog en de hertogin Brugge om zich, den 27 Januari, te laten ontvangen ‘in de goede en machtige stad Gent’. Hier eindigt het verhaal van den kroniekschrijver. Helaas, de geschiedenis van Filips en Isabella eindigt niet als in de sprookjes van feeën en filmen: ‘en zij trouwden en waren gelukkig’. De prinses moet dikwijls en met treurnis gedroomd hebben van den genadevollen hemel van Portugal en haar goede familieleven. Was zij niet aantrekkelijk genoeg om den hertog te blijven behagen? Wij weten het niet te best. Van de twee portretten, die Jan van Eyck schilderde, kennen wij de oorspronkelijke werken niet. Wij kennen toch één late copie. Het is een teekening van Antoon Succa, den kunstenaar die door de Aartshertogen Albrecht en Isabella gelast werd de portretten te verzamelen van de soevereinen der oude Nederlanden; hij teekende dit portret in 1601, naar een schilderij alsdan in het bezit van Denijs van Villers, kanselier van de kathedraal te Doornik. De teekenaar schreef er den naam op van Isabella van Portugal. Deze teekening bevindt zich in de verzameling van teekeningen van Succa in de Koninklijke Bibliotheek te Brussel. Zij is niet best geslaagd; maar de opvatting lijkt genoeg op deze welke Jan van Eyck aanwendde in zijn vrouwenportretten, opdat wij mogen onderstellen dat zij gemaakt werd naar een portret van dezen kunstenaar. De prinses draagt een breed kleed met zware mouwen, waarin zij haar handen verbergt; zij heeft een witte kap op, die een weinig aantrekkelijk gelaat omhult. Het gaat hier echter slechts om een late copie, en wij mogen in het weinig aantrekkelijk gelaat, dat de zwakke teekenaar verleent aan de prinses, geen rechtvaardiging zoeken voor het gedrag van Filips jegens zijn jonge echtgenoote. Wij bezitten in België nog een andere beeltenis van de prinses, waarin men haar mag herkennen, niet om een opschrift, maar om haar wapens en om de aanwezigheid aan haar zijde van haar echtgenoot, Filips den Goede. Het is het dubbele kleine portret in het museum te Gent. Zeer zwak en zeer laattijdig schilderij, werk van een copiist. Men weet dat een copie steeds verraderlijk is. Deze copie moet gemaakt zijn naar een zeer | |
[pagina 27]
| |
mooi portret van Isabella, dat zich in het Louvre bevindt, en waarop de prinses een buitengewoon zacht en tegemoetkomend uitzicht heeft. Dit schilderij uit het Louvre is eveneens een copie en zelfs een redelijk late, gemaakt naar de zacht-zoete manier van Memlinc, en waarin wij moeilijk een copie van een schilderij van Jan van Eyck kunnen zien: Jan van Eyck volgde dichter zijn model en karakteriseerde dit scherper. Een ander van haar portretten, dat haar, hoewel nog rijk getooid, voorstelt met een ontgoochelde uitdrukking, bevindt zich in de verzameling John D. Rockefeller Jr. te New York. Het is een prachtig werk, dat getuigt van diep inzicht. Ik aarzel niet te gelooven dat het een schilderij van Rogier van der Weyden is, van 1435 af schilder van de stad Brussel, waar de prinses verbleef. Eindelijk kennen wij de beeltenis voorzien met haar wapens, ditmaal in een muurschildering, gedagteekend van 1448 en toegeschreven aan Nabur Martins, in de Vleeschhalle te Gent: het is een grootsche figuur van de prinses, geknield en rijk getooid, maar verscheidene herstellers hebben in 1856, 1887 en 1899, het gelaat herschilderd. Nog minder waarde kunnen wij hechten aan twee plakketten, het eene in brons in het Historisch Museum te Basel, en het jaartal 1433 dragende, het andere in lood, met haar naam en het jaartal 1470, in de staatsmuseums te Berlijn: het gelaat is er al te zeer verminkt op. M. Luiz Reis Santos, die deze twee portretten liet verschijnen in het ‘Belgisch Tijdschrift voor Oudheidkunde en Kunstgeschiedenis’ (1935, p. 137) trekt eveneens de aandacht op de teekening van een Portugeesch schilder Domingos Antonio Sequeira, van de XVIIIe-XIXe eeuw, naar een schilderij in het klooster van Batalha. |
|