Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1940
(1940)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 5]
| |||||||||||||
Vergadering van 17 Januari 1940.Zijn aanwezig: de heeren A. Carnoy, bestuurder; Em. De Bom, onderbestuurder; L. Goemans, bestendig secretaris;
de heeren: L. Van Puyvelde, A. Vermeylen, J. Salsmans, F.V. Toussaint van Boelaere, J. Van Mierlo, F. Timmermans, L. Baekelmans, L. Grootaers, L. Monteyne, J. Eeckhout, E. Blancquaert, J. Grauls, Fr. Baur, J. Lindemans, D. De Backer, F. de Pillecijn, G. Walschap, leden;
A.J.J. Van de Velde, binnenlandsch eerelid.
Laten zich verontschuldigen: de heeren J. Muls, J. Cuvelier, R. Verdeyen, J. Van de Wijer en W. Van Eeghem, leden. ***
De bestendige secretaris doet lezing van het verslag der December-vergadering. Het wordt goedgekeurd.
***
Benoeming van den Bestuurder en den Onderbestuurder van de Academie voor 1940. - Bij Kon. Besl. van 3 Januari 1940 werd goedgekeurd de verkiezing gedaan door de Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde in haar zitting van 22 November 1939 van den heer Albert Carnoy, uittredend onderbestuurder, tot bestuurder, en van den heer Em. De Bom, lid, tot onderbestuurder. Bestuurscommissie der Academie voor 1940. - Het Staatsblad van 15-16 Januari 1940 vermeldt de samenstelling van deze Commissie, bestaande uit het Bestuur der Academie en de heeren leden Prof. Van Mierlo en Prof. Vermeylen. *** | |||||||||||||
[pagina 6]
| |||||||||||||
Bij den aanvang der zitting werd het woord aan den heer Onderbestuurder De Bom verleend.
Hij deed lezing van de toespraak die de heer Cornette, uittredend Bestuurder, door een lichte ongesteldheid belet, zich had voorgenomen tot de vergadering te richten.
Zeer geachte Collega's,
Op het oogenblik dat ik het Bestuur en dit podium ga verlaten, is het mij een behoefte U allereerst te danken voor het vertrouwen dat U in mij hebt gesteld. Dat ik mijn beurt heb gehad om als Bestuurder der Koninklijke Vlaamsche Academie te fungeeren, blijft een tijd van beteekenis in mijn leven, dien ik met groote erkentelijkheid zal gedenken. De omstandigheden zijn nochtans niet van aard geweest om aan mijn bestuur veel luister bij te zetten. Een goed deel van het jaar stond in het teeken van Mars, en wat daar vóor lag, was ook een te onveilige tijd om onze gedachten rustig te kunnen wijden aan academisch werk. Maar - ik heb het voorrecht gehad om de Koninklijke Vlaamsche Academie te vertegenwoordigen bij de opening der Belgische Academie te Rome! Dat was een onvergetelijke gebeurtenis die ik niet genoeg kan waardeeren. Ook was ik van plan mijn ‘ontdekking van Rome’ vast te leggen in een verslag, - dat was wel het minste wat ik U verschuldigd was, - doch de omstandigheden hebben de uitvoering van mijn voornemen niet begunstigd. Nauwelijks was ik van Rome terug, of ik moest voor een dienstzaak naar Luzern, en kort nadien brak de periode aan van internationale onrust die ons nog beklemt, en die alles behalve bevorderlijk is voor rustigen arbeid. Zoo komt het dat ik bij de Academie nog in het krijt sta, doch het is mijn vurige hoop mijn schuld te kunnen delgen en dit jaar andere dan bestuurlijke werkzaamheden te kunnen hervatten. Mijn dank gaat ook in het bijzonder tot al de Collega's die het literair en wetenschappelijk leven in de Academie hebben onderhouden, tot hen die het woord hebben genomen op dit podium, tot hen die gesproken hebben in de Commissies. Hun voorbeeld moet ons sterken in het vertrouwen op onze eigen krachten, en in de bestendigheid van het hooger leven der ge- | |||||||||||||
[pagina 7]
| |||||||||||||
dachten te midden van deze droevige ontreddering der wereld. Ik wensch mijn bijzondere erkentelijkheid uit te drukken aan mijn Collega's van het Bestuur. Prof. Dr. Carnoy heeft aan het Bestuur veel prestige verleend, door zijn hoog wetenschappelijk gezag, door zijn hoedanigheid van gewezen Minister, door de beminnelijkheid van zijn persoon. Zijn rustig gemoed, zijn aanstekelijke discrete humor, zijn inschikkelijkheid hebben niet weinig bijgedragen tot het scheppen van een atmosfeer van rust en loyauteit die onze werkzaamheden in het Bestuur genoeglijk en kameraadschappelijk hebben gemaakt. Zijn uitzonderlijke gaven van geest en van hart zijn een waarborg voor het academisch leven van dit jaar, en ik wensch hem dan ook een bestuurlijke carrière waarvan hij al het genoegen moge beleven dat hij verdient. Wat de samenwerking betreft met onzen achtbaren Secretaris, wiens bestendigheid een ware zegen is voor onze Academie, die blijft in mijn academisch leven een zeer dierbare herinnering. Ofschoon ik zijn uitzonderlijke gaven wel kende, heb ik meer dan ooit in onze Bestuursvergaderingen, gedurende het stil voorbereidend werk dat wij verricht hebben in zijn gezellig Cabinet, zijn verdiensten als Secretaris, als geleerde en als vriend kunnen waardeeren. Nog beter dan in het verleden heb ik leeren beseffen wat de Academie aan hem verschuldigd is, waarvan hij de spil mag genoemd worden; daarbij acht ik het een onschatbaar voorrecht dat hij voor ons allen, in het bijzonder voor de Bestuursleden, een voorbeeld is van plichtsbesef, gewetensvolle sekuurheid in den arbeid, van de betrouwbaarheid en van de hartelijkheid in den omgang die onmisbaar zijn voor de regelmatige functie, voor het gezond leven der Academie. Ook hem wensch ik nog veel genoegen in de komende jaren, en bestendigheid, niet alleen in zijn ambt, maar ook van zijn bloeiende gezondheid. Wat onzen nieuwen Onder-Bestuurder betreft, hoop ik van ganscher harte dat zijn taak met de daaraan verbonden zorgen en beweeglijkheid, afwisseling zal brengen in zijn zuiver literaire werkzaamheid. Wie weet of de ondervindingen die hij gaat opdoen niet ten goede zullen komen van zijn letterkundig werk? Doch ik haast mij daarbij het vertrouwen uit te drukken dat zijn functies geen belemmering zullen zijn voor onze genoeglijke en leerrijke omzwervingen in het oude Gent! | |||||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||||
Mijnheer de Bestuurder, ik heb de eer U het Bestuur over te dragen en verzoek U dezen zetel te willen innemen.
De Heer Bestuurder Carnoy sprak daarop in dezer voege:
Het geliefde U, Zeer Geachte Collega's, mij tot bestuurder van onze Academie voor dit jaar te verkiezen, in welke hoedanigheid ik thans geroepen ben om onzen Collega, den Heer Professor Cornette, wiens afwezigheid ik ten zeerste betreur, op deze plaats te vervangen. Ik kan niet anders dan mijn leedwezen uitdrukken den voorzitterszetel te zien verlaten door een man, die steeds met zooveel bescheidenheid en zooveel talent onze vergaderingen wist te leiden. Gedurende het vorige jaar, had ik de gelegenheid in den schoot van het Bestuur zijn toewijding aan de belangen der Academie, zijn klaar doorzicht en zijn wijs beleid naar waarde te leeren schatten, en ik dank hem uit ons aller naam voor het goede, het voortreffelijke dat hij tijdens zijn Bestuurderschap, niettegenstaande de buitengewoon moeilijke omstandigheden, heeft verwezenlijkt. Om het voorbeeld van mijn achtbaren voorganger, wat het beheer der Academie betreft, te kunnen navolgen, hoop ik op de medewerking van mijn twee medeleden in het Bestuur te mogen rekenen. Ook Uw welwillende medewerking, Zeer Geachte Collega's, zal mij onontbeerlijk zijn. En hoe zoudt U mij deze weigeren, wanneer mijn aanstelling tot bestuurder zooveel vertrouwen van Uwentwege beduidt? Voor dit vertrouwen ben ik U uiterst dankbaar. Ik acht het een bewijs, dat het thans doenlijk is voor een Waal als Vlaamsch burger op te treden. Alhoewel te Leuven geboren, ben ik inderdaad van Waalsche afstamming. Maar niet alleen heb ik het jus soli voor mij en de mijnen aanvaard: ik heb de belangen van de gemeenschap waarin ik werd opgenomen ten volle en onvoorwaardelijk behartigd. Van mijn jeugd af door de taalkundige problemen aangetrokken, heb ik een deel van mijn inspanning gewijd aan | |||||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||||
de studie van het verleden der Nederlandsche taal. Het was dan ook op dit gebied van de taalkunde, dat mijn bedrijvigheid in onze Academie zich richtte, omdat er in België naar mijn meening, geen gunstiger midden bestaat om het Nederlandsch van alle zijden wetenschappelijk te bestudeeren. Nu de verschillende bevoegdheden van de Vlaamschtalige Academies voorgoed afgebakend dienen te worden, past het dat wij al de vakken van de Nederlandsche taalstudie voor ons opeischen: spraakkunst, orthoëpie, lexicographie, etymologie, semasiologie, stylistiek, historische spraakkunst, phonetiek, dialectologie, toponymie, namenkunde, algemeene taalkunde en, last not least, de vergelijkende grammatica in verband met al de Germaansche en Indo-Germaansche talen. Het is normaal, dat onze Academie voor Taal- en Letterkunde, wat het eerste deel van haar programma betreft, het centrum zij van al de navorschingen omtrent de Nederlandsche taal in het heden en het verleden. Wat het tweede deel van haar programma aangaat, hier is minder gelegenheid tot eenige verwarring met het programma van andere Academies. Wij genieten het voorrecht in ons midden de meest representatieve beoefenaars der Vlaamsche letterkunde te tellen. Ik veroorloof mij den wensch uit te spreken, dat zij, in onze pleno-vergaderingen, en ook in de zittingen van de twee academische Commissies welke te hunnen behoeve zijn ingericht, nl. de Commissie voor Nieuwe Letteren en de Commissie voor Cultuurgeschiedenis, de plaats op de agenda innemen die hun toekomt, niet alleen met bijdragen van biographischen, historischen of bibliographischen aard, maar evenzoo met aesthetische en stylistische studiën. Meer nog, - en het is niet de eerste maal dat hier het denkbeeld geopperd wordt, - ware het van onze Collega's die de pen zoo meesterlijk hanteeren te veel gevraagd, dat zij ons van tijd tot tijd eenige bladzijden van hun nog ongedrukte werken te genieten zouden geven? Aldus beteekent de stichting van nieuwe Vlaamschtalige Academies gewis niet een noodlottige verenging van het gebied onzer belangstelling en onzer bedrijvigheid. Ruim genoeg blijft het te bevruchten veld, en onze Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde zal haar eerstgeboorterecht glansrijk weten te verdedigen. | |||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||
Aangekochte boeken
| |||||||||||||
Aangeboden boekenDoor Prof. Dr. J. Van Mierlo, S.J.:
Door de Universiteit van Amsterdam:
| |||||||||||||
Mededeelingen namens de commissiesI. - Bestendige Commissie voor Cultuurgeschiedenis. - Prof. J. Van Mierlo, secretaris, legt verslag ter tafel over de morgenvergadering door de Commissie gehouden. Waren aanwezig: de heeren Van Puyvelde, Toussaint van Boelaere, Vermeylen (onderv.), Salsmans (voorz.), Baekelmans, De Bom en Eeckhout; en als hospiteerende leden: de heeren F. Timmermans en Baur.
Op de agenda staat:
De Reis van Jan Van Eyck naar Portugal. - Lezing door Prof. L. Van Puyvelde, werkend lid.
Prof. Van Puyvelde beschrijft eerst het midden aan het Bourgondische hof om den hertog Philips den Goede, waarin | |||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||
Jan van Eyck zich gaat bewegen. Deze maakt deel uit van de afvaardiging, die in 1428 naar Portugal werd gezonden, om er de hand te vragen van Isabella, 's konings dochter, voor den Bourgondischen hertog. Jan van Eyck maakt er twee portretten van de jonge infante, die aan den hertog worden overgemaakt. Aan de hand voornamelijk van een bewaard verslag, op het Rijksarchief, in de charters van de rekeningen van Brabant, heeft de heer Van Puyvelde hier een uitvoerig, omstandig en schilderachtig relaas opgemaakt van alle wederwaardigheden van deze hooge, maar nog al gevaarvolle en avontuurlijke reis. De portretten van van Eyck zijn verloren gegaan. Er bestaat een late kopie van door een zwakken teekenaar, Succa. Nog andere portretten of kopieën zijn bewaard, die beknopt besproken worden. Een bespreking volgt over den mogelijken invloed dier reis op het werk van van Eyck. Prof. Van Puyvelde meent, dat die invloed gering is geweest. De voorzitter stelt voor dat de lezing in de Verslagen en Mededeelingen zou opgenomen worden.
II. - Bestendige Commissie voor Onderwijs en Nederlandsche Lexicographie. - Prof. L. Grootaers, secretaris, legt verslag ter tafel over de morgenvergadering door de Commissie gehouden.
Waren aanwezig: de heeren Goemans, Van Puyvelde, Cornette (onderv.), Carnoy, Monteyne, Grauls en Blancquaert;
en de hospiteerende leden: de heeren De Bom, Lindeman en V. d. Velde.
Lieten zich verontschuldigen: de hh. Muls en Verdeyen.
Bij de opening van de zitting worden door den heer Bestendigen Secretaris twee opstellen ter tafel gelegd, waar- | |||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||
van de schrijvers de opneming in de Verslagen en Mededeelingen der Academie verzoeken. 1) Een opstel van den heer Langohr over ‘Volkstellingen in het Land van Overmaas’. Als commissarissen worden aangesteld: de heeren Blancquaert en Grootaers. 2) Een opstel van den heer W. Couvreur over ‘De tegenstelling Nederlandsch-Vlaamsch en de spellinghervormingen 1844 en 1864’. Als commissarissen worden aangesteld: de heeren Carnoy en Grauls.
Op de agenda staat:
Technische Termen. - Vraag om inlichtingen gesteld door de ‘Vaktaalvereeniging voor Vlaanderen’.
De heer Grootaers brengt verslag uit over een lijst met technische termen betreffende verpakkingsmiddelen gebruikt in het havenbedrijf te Antwerpen. Naar de meening van den spreker kan de Academie op het verzoek, zooals het geformuleerd is, niet ingaan. Inderdaad uit de lijst blijkt dat de voornaamste Nederlandsche woordenboeken onvoldoende zijn geraadpleegd geworden. Op de uiteenzetting volgt een levendige bespreking. Prof. Blancquaert en Prof. van Puyvelde zijn het eens om voor te stellen dat een subcommissie zou benoemd worden zich met de quaestie der technische termen bezig te houden. De commissie besluit de heeren Blancquaert, Grootaers en Verdeyen te verzoeken deze zaak nader te onder- | |||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||
zoeken en leiding te geven aan degenen die bij de Academie raad komen vragen. De heer Goemans doet ten slotte het voorstel een lid van de Antwerpsche Vaktaalvereeniging uit te noodigen om hem mondeling het standpunt uiteen te zetten dat de Academie als wetenschappelijk lichaam moet innemen ten opzichte van taalzuivering of taalnormaliseering op technologisch gebied. Dit voorstel wordt aangenomen. | |||||||||||||
Dagorde1o - Wedstrijden 1940. Benoeming der Keurraden. - De Academie is overgegaan tot de aanstelling van de Keurraden van wedstrijden 1940.
Voor het prijsantwoord, afdeeling ‘Kunstgeschiedenis’: de heeren A. Cornette, E. De Bom en L. Ontrop;
voor den Aug. Beernaert-prijs: de heeren Fr. Lateur, F.V. Toussaint van Boelaere, A. Cornette en Em. De Bom;
voor den J. Van Ginderachter-prijs: de heeren H. Teirlinck, L. Goemans en J. Grauls;
voor den J. Eeckhout-prijs: de heeren J. Eeckhout, J. Muls en L. Baekelmans.
2o - Lezing door den heer J. Muls: Herinneringen aan Prof. Dr. Gustaf Verriest. - Daar de heer Muls verhinderd is de zitting bij te wonen, heeft de heer G. Walschap op zich genomen lezing te doen van een opstel ge- | |||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||
titeld De menschelijke weemoed, zijnde de inleiding van een nieuw boek dat hij binnen kort zal laten verschijnen.
De heer Voorzitter dankt Spr. voor de bereidwilligheid door hem in deze omstandigheid aan den dag gelegd om een afwezigen collega te vervangen.
3o - Rijkscommissie van bijstand voor het Woordenboek der Nederlandsche Taal. - Als bekroning van de maatregelen door de Academie en door de Rijkscommissie sedert 1936 getroffen om de Zuidnederlandsche medewerking inzake het Woordenboek der Nederlandsche Taal te begunstigen (zie de Bijlage op dit verslag), werd bij brieve van November ons Genootschap door de Rijkscommissie verzocht twee personen aan te duiden die als vertegenwoordigers van Vlaamsch-België tot lid van de Commissie zou kunnen geassumeerd worden.
De Academie beslist in deze hoedanigheid voor te stellen de heeren:
Dr. Frans Van Cauwelaert, Minister van Staat, Voorzitter van de Kamer van Vertegenwoordigers, Binnenlandsch Eerelid der Academie en
Prof. Dr. August Vermeylen, Senator, Oud-Rector van de Universiteit te Gent, Dr. honoris causa van de Universiteit te Amsterdam, werkend lid der Academie. | |||||||||||||
Bijlage.De eerste maatregel welke genomen werd, was een voorstel tot versmelten van onze tijdelijke academische Commissie voor het Woordenboek der Nederlandsche Taal met de Bestendige Commissie voor Onderwijs en Nederlandsche Lexicographie. Ten einde de eerste, welke sedert haar ont- | |||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||
staan zonder statuut was gebleven, op administratieven voet in te richten, de verantwoordelijkheden van haar leden en die van het Bestuur der Academie duidelijk te bepalen, en haar werkzaamheden nauwkeuriger te regelen, moest zij hervormd worden tot of versmolten met een Bestendige Commissie. De Academie nam de voorgestelde versmelting in haar zitting van 15 Januari 1936 aanGa naar voetnoot(1). In de maand Februari van hetzelfde jaar werd door onze Academie aan den Voorzitter van de Rijkscommissie van bijstand voor het Woordenboek der Nederlandsche Taal, den Heer Fockema Andreae, een brief gericht waarop deze o.a. het volgende ten antwoord gaf (October 1936): ‘De Commissie nam met groote ingenomenheid kennis van Uwe mededeelingen en verheugt zich in het vooruitzicht, dat, dank zij in niet geringe mate aan het initiatief der Koninklijke Vlaamsche Akademie, tusschen Zuid- en Noord-Nederland ten aanzien van het Woordenboek waarschijnlijk weder nauwere betrekkingen zullen ontstaan. Naar aanleiding van dit schrijven stelde de Academie den heer Kanunnik J. Jacobs, lid van de vroegere Commissie voor het Woordenboek, als haar afgevaardigde aan | |||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||
om met Prof. Kloeke, gedelegeerd lid van de Rijkscommissie, in onderhandeling te treden. Een uiterst belangrijke nota van Kan. J. Jacobs betreffende de besprekingen met Prof. Kloeke te Mechelen op 9 December 1936 gehouden, werd in onze Verslagen en Mededeelingen 1936, pp. 761-766 opgenomen. De lezing door den heer Jacobs in de Academie over het Woordenboek der Nederlandsche Taal in de Decemberzitting van 1935 gedaan, verscheen evenzoo in de Verslagen en Mededeelingen 1936, pp. 787-809. De heer J. Hoste, Minister van Openbaar Onderwijs, had intusschen voor het aankoopen van de in de boekerij der Academie ontbrekende afleveringen van het Nederlandsch Woordenboek laten zorgen en een krediet van 14.000 fr. ten behoeve van het Woordenboek op de begrootingen 1936 en 1937 opnieuw laten inschrijven. In Januari 1937 werd, op voorstel der Academie en door toedoen van den Heer Hoste, Dr. De Tollenaere als Zuidnederlandsch assistent-redacteur van het Woordenboek aangewezen. Na het afsterven van Kan. Jacobs, stelde de Bestendige Commissie voor Onderwijs en Nederlandsche Lexicographie, in haar zitting van 18 Mei 1938, voor Prof. L. Grootaers als afgevaardigde der Academie te gelasten de onderhandelingen aangaande het Woordenboek der Nederlandsche Taal met Prof. Kloeke voort te zetten. De Academie alsmede de Rijkscommissie van Bijstand traden dit voorstel bij (Verslagen en Mededeelingen, 1938, pp. 671). |
|