vooraf. Overbodig hier is ook elk vers dat niet voldragen blijkt, en bij dezen vruchtbaren dichter zijn er niet weinige; hij schrijft al te makkelijk... makkelijke, niet zelden slordige verzen. Makkelijke, niet wijl ze zich meestal als vrije verzen voordoen - want het vrij vers is een moeilijk vers - maar, omdat de dichter niet vrij genoeg staat tegenover zijn vers; hij beheerscht het niet; dat had nochtans de echte dichter, die Coole heet, maar van overhaast niet vrij bleef, gekund. Hier is kunnen, moeten!
Het ‘Koraal van den Dood’ door Achilles Mussche, wordt niet gedragen op het overweldigend rythme der hymnen van ‘de Twee Vaderlanden’. Hier is meer pathetiek dan pathos; minder bezinksel, meer bezonkenheid. Gevoel uitgediept door leed en gerijpt tot kunst. Poëzie die, in haar lofwaardig streven naar gekoncentreerde uitdrukking, niet overal gezuiverd blijkt van het beeld, dat slechts tastende benadering is, waar het gaat om volledige en suggestieve weergave. Een vers dat klassieksober wenscht te heeten, en zich nu en dan aan rhetorische gulzigheid bezondigt. Een klassikus is o.m. iemand, die niet overrompeld wordt door de woelig-aanzwellende wateren van het gemoed, maar deze binnen arduinen dammen bedaart tot den loop van een kalme rivier. Een klassikus munt uit door zelf-kritiek.
Een gewas dat niet altijd gedijt, zelfs in ‘gewijden grond’; Karel Jonckheere kan daarover meespreken, die, tot onze verwondering, en de zijne allicht, uit het zaad, zoo gulhandig gestrooid, ook nog andere dan de verwachte bloemen won. Hij liet ze maar alle ondereen bloeien! Kan bezwaarlijk geweerd wat de wind uit andere tuinen aan stuifmeel aanvoert, waar stengel en blad verschijnen dient ongenadig gewied. Maar wieden beduidt hier bloemen uitrukken, en welk jong dichter krijgt dat over zijn hart? Liever met Mallarmé beleden: ‘Les vers, c'est toujours bien...’.
Met Marcel Matthijs verlaten we den gewijden grond der poëzie, en staan meteen op het rumoerig marktplein van het leven. Matthijs is iemand die af te rekenen wenscht met het leven, dat hem meermalen reeds tegen den muur aansmakte. Er is mannelijk verzet in zijn gebaar, begrijpelijke bitterheid in zijn woord. Het leven gaat soms onverbiddelijk-stug te werk: ‘De Ruitentikker’ en ‘Doppen’ zijn daar om het te getuigen. Een meedoogenloos-objektief en scherp relaas van menschelijk gebeuren, al te menschelijk. Een goor straatje. Grijze lucht.