Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1938
(1938)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 645]
| |
Verslag van Prof. H.J. van de Wijer, eersten verslaggever.Reeds een oppervlakkig onderzoek van de omvangrijke ‘Studie over de oudere en moderne plaatsnamen van Herne’ door Rijk van den Vinckenberghe - men moge maar even de lijst naslaan der onuitgegeven archivalische bescheiden (blz. 51-62) - dwingt onzen eerbied af. Het ingezonden antwoord, dat in elk opzicht zeer keurig is afgewerkt, brengt ons niet minder dan 1106 plaatsnamen en beslaat 490 blz. Er is stellig, buiten een meer dan gewoon uithoudingsvermogen, ook wel een groote, piëteitsvolle verknochtheid aan de kleine Heimat noodig geweest om dergelijk Benediktijnenwerk tot een goed einde te brengen. Welsprekend betoogt de schrijver dit zelf op blz. 1 van de Inleiding: ‘De eerste oorzaak van het tot stand komen van dit werk ligt in de menigvuldige tochten, die schrijver als kleine jongen door zijn gemeente ondernam langs de oude kronkelende dorpsstraten, door de verschillende gehuchten en wijken met hun eigen geur en kleur; op veldwegen door open en breede kouters, in een lieflijk glooiende Brabantsche landschap, overal familiair omzoomd door rijen van boomen, vol fijne nuances in zijn schijnbare eentonigheid. Waar die jeugdkennis van dorp en streek geschiedde, figuurlijk en letterlijk, aan de hand van iemand die, zooals 's schrijvers vader, het minste wegeltje al even goed kent als het kleinste beekje, daar werd in hart en geest de basis gelegd waaruit later, zelfs vroeg reeds, een spontane belangstelling moest groeien voor al de dingen uit het eigen dorp: kouters, weiden, velden, straten, huizen, beken, gehuchten en wijken, enz.’.Ga naar voetnoot(1)
*** | |
[pagina 646]
| |
De inleiding van deze studie brengt ons in de eerste plaats een duidelijk beeld van de Hernsche gelegenheid. De geographische schets (blz. 3-14) groepeert op methodische wijze de gehuchten en wijken, de zeer talrijke ‘waters’ (interessante hydrographie: de Mark, beken (7), putten (10), bronnen (10), vijvers (8) en grachten (5), landerijen, bosschen en verkeerswegen, en licht ons in over een aantal plaatselijke merkwaardigheden. Dit alles gunt ons reeds een overzichtelijken kijk op de gemeente, die dan later in haar toponymische bizonderheden zal worden onderzocht.
Op dit geographisch gedeelte volgt een historische schets (blz. 15-46), waarin het ontstaan en de latere ontwikkeling der gemeente, aan de hand van vrij overvloedige, historische (in zeer ruime mate nog onuitgegeven) bescheiden wordt nagegaan.
Bij een eerste zicht kunnen de hier medegedeelde historische bijzonderheden eenigszins uitvoerig lijken en stellig kon hieruit ter verlichting wel een en ander in voetnota's of in een bijlage worden ondergebracht (wij denken aan sommige feiten uit de sociale geschiedenis, bijzonderheden over de cijnzen, de dorpskeure van 1211, en enkele feiten uit de kerkelijke geschiedenis). Anderzijds echter zouden wij hier niet graag missen de feodale gegevens - overigens onmisbaar bij de latere interpretatie - evenmin als de feiten uit de economische geschiedenis, met de beschrijving der zoo talrijke en meestal zeer oude hofsteden, waardoor dan later het verklarend gedeelte weer aanzienlijk kon worden ingekort. Door deze systematische beschrijving wordt overigens het niet te vermijden eentonige karakter van een alphabetisch glossarium in de mate van het mogelijke gecorrigeerd. Het ingewikkelde probleem der taalkundige interpretatie | |
[pagina 647]
| |
van de benaming der gemeente (blz. 47-50) heeft S. ons in zijn vollen omvang voorgelegd. Bij de behandeling ervan gunt hij ons tevens nog een kijkje in de amusante voorgeschiedenis der toponymische wetenschap en waar hij zich aansluit bij de thans gangbare verklaring van den plaatsnaam Herne (Carnoy, Mansion) - met de gewenschte, wellicht eenigszins te onpersoonlijke, voorzichtigheid - kunnen wij het alleen op prijs stellen dat de taalkundige gegevens ook aan de plaatselijke gelegenheid werden getoetst. Ook wat de lijst der bronnen en der geraadpleegde werken betreft (blz. 51-77), moeten wij met onvermengde waardeering wijzen op de scrupuleuze nauwgezetheid, waarmede hier naar de meest absolute volledigheid werd gestreefd. Uitgangspunt bij het onderzoek der archivalische (meestal onuitgegeven) bronnen (blz. 51-62) was het destijds door K. de Flou op het British Museum ontdekte ‘Cartularium van Herne’ (2e deel), waarvan het 1e deel reeds op de Kon. Bibliotheek te Brussel voorhanden was (thans ook naar aanleiding van deze studie een photocopie van het tweede). Maar achtereenvolgens komen dan aan de beurt de meest verschillende verzamelingen uit de rijke archieffondsen van Brussel en Mons, zoodat hier ook maar niet één gelegenheid tot informatie (vgl. ook de kaarten en atlassen), werd verwaarloosd. Ook de lijst der geraadpleegde werken (blz. 63-75) getuigt door haar omvang en preciesheid - ook een zeer groot aantal onuitgegeven toponymische dissertaties werden benuttigd - van den wetenschappelijken ernst en de nauwgezetheid van den inzender. Wij zouden werkelijk geen werk van eenig belang - zij het van algemeen taalkundigen, locaal-historischen, dialectischen of speciaal toponymischen aard - kunnen aanhalen dat in deze lijst zou ontbreken. Een speciaal bibliographisch kapittel over de gemeente Herne besluit dit kapittel (blz. 76-77). In de ‘Wijze van bewerking’ (blz. 78-82) vernemen wij dan verder alle gewenschte inlichtingen over de wijze waarop het onderzoek werd ingesteld en het materiaal gerangschikt. Niet het minst is daarbij van belang te vernemen hoe S. zijn onafzienbaar variantenapparaat heeft weten te overwinnen. De toponymist die eens heeft geworsteld om duizenden fiches te wringen in het | |
[pagina 648]
| |
keurslijf van een leesbaar - of ‘nachschlagbar’ glossarium, zal wel eenig respect voelen voor de wijze waarop dit hier is gebeurd. De inleiding wordt besloten met een beschrijvende en historische schets van het dialect der gemeente (blz. 83-148). S. wil natuurlijk geen aanspraak maken op absolute volledigheid, maar wil ‘in het raam van een studie over de Hernsche plaatsnamen’ een basis leggen tot het opstellen van gefundeerde etymologische verklaringen en reconstructies. Ik wensch hier niet in bizonderheden te treden met betrekking tot dit dialectisch gedeelte, en er alleen maar op wijzen dat we hier wel heel veel meer krijgen dan wij eigenlijk zouden mogen verwachten. Het overzicht moge, als onderdeel van een toponymische studie, wellicht te zeer in details zijn uitgewerkt (met plan en recapitulatie en talrijke voorbeelden), zoodat het haast een dialectstudie op zichzelf is geworden! Wie weet echter of de dialectologen zich over dit ‘des Guten zuviel’ zullen beklagen! Ik zal daarom het definitief oordeel over dit gedeelte graag overlaten aan den derden verslaggever - en zal persoonlijk alleen nog onderstrepen dat ook hier de schrijver blijk heeft gegeven van onverdroten vlijt en wetenschappelijke onderlegdheid.
***
Het rijke Glossarium (blz. 1-207) bevat niet minder dan 1106 plaatsnamen, die, om redenen van practische bruikbaarheid alphabetisch werden gerangschikt. Bij elk dezer elfhonderd artikels gaat telkens een genormaliseerd lemma vooraf, met duidelijke verwijzing naar de toponymische kaart; daarop volgen de voornaamste precies gedateerde varianten (met opgave der bronnen) en de juiste localiseering en beknopte beschrijving van de plaats in kwestie. Waar het een levend toponiem geldt, vinden wij ook tevens de phonetische transcriptie. Ook hier kan men alleen hulde brengen aan de groote zorg, waarmede dit ontzaglijk materiaal werd samengebracht en de keurigheid, waarmede het werd gecondenseerd in een spijts alles nog zeer overzichtelijken vorm. Wie het aantal der opgegeven varianten nog te groot mocht vinden, bedenke de ontzettende moeilijkheid die de massale omvang van het opgediepte materiaal | |
[pagina 649]
| |
moest opleveren. Ik geloof waarlijk niet dat er op deze ‘Materialsammlung’ als dusdanig - behoudens een paar kleine alphabetische vergissingen - iets kan afgewezen worden. Het biedt ons een rijkdom zonder weerga!
***
De Lijst der verklaringen (blz. 1-123) - wel het ‘perijkel’-volste deel van het heele werk - brengt ons in hoofdzaak de taalkundige interpretatie van meer dan 400 toponiemen, in gewoonlijk zeer gecomprimeerden vorm, met (zeer overvloedige) verwijzingen naar vroegere toponymische studies of monographieën, reeds vroeger uitgegeven of in hs. berustende te Leuven (Instituut voor Vlaamsche Toponymie). Met genoegen kan hier worden vastgesteld, dat de gegevens uit de zoo rijke bibliographie der inleiding in deze omvangrijke lijst op de meest conscientieuze (soms scrupuleuze!) wijze werden verwerkt. De verklaringen zijn over het algemeen degelijk. Dat niet alles werd verklaard, zal niemand verwonderen en men kan het alleen maar waardeeren, dat S., in meer dan een kiesch geval, de gewenschte voorzichtigheid heeft weten aan den dag te leggen en zich beperkt bij een voorzichtigen ‘status quaestionis’. Het dient ook zeer op prijs te worden gesteld, dat hierbij de kennis der plaatselijke ‘gelegenheid’, der locale geschiedenis en der van elders bekende parallelvoorbeelden geen enkel oogenblik worden verwaarloosd. Zoodat wij gerust mogen zeggen dat hier op secuur-wetenschappelijke wijze een ontzaglijk materiaal werd verwerkt, en dat bij het onderzoek geen enkele bron van inlichting (taalkundig, geographisch, historisch, folkloristisch, persoons- en familienamen) werd voorbijgegaan. Onder de best geslaagde artikels kunnen wij hier o.m. vermelden: Bisterveld, Besoenemeersch, Biercant, Biesebeeck, Blaeshorne, Blander, Breecmeersch, Deelken, Deestveld, Deect, Drinkelink, Durenkost, Gesserije, Godselbosch, Hellingen, Hernegewout, Hof van Berens, Kaitse, Corogneblok, Kattenberg, Kinderenmeersch, Krakeelgoed, Melkspinde, Melloe, Neuterken, Orsemont, Panisborre, Platijnenbosch, Scheperij, Schillemeersch, Schockaert, Smeiersmark, Vogelweide, -zang, Wittenprik en Zijp. Dat bij de bewerking van dit omvangrijk materiaal, zekere | |
[pagina 650]
| |
tekortkomingen en taalkundige vergissingen niet te vermijden waren, spreekt wel vanzelf. Het komt wel voor dat de plaatselijke uitspraak, die in het glossarium met zooveel zorg werd genoteerd, bij de taalkundige interpretatie niet voldoende wordt betrokken: vgl. Breecmeersch, Breemstraat, Avondbroek, Oubroek, Oubreke. In meer dan een geval lijkt ons de voorgestelde oplossing wel wat abstract of ver gezocht (in hoofdzaak omdat S. al te volledig wenscht te zijn) of wordt er, bij vrij jonge vormen, wel eens een verband gelegd met Oudgermaansche prototypen (inzonderheid persoonsnamen), dat in casu weinig plausibel zal voorkomen. Men vergelijke: Berendriesch (psn. Bero), Allemenschenpunt, Drem, Fayt, Hontput, e.a. Elders worden alle mogelijke interpretaties voorgehouden en verschillende hypothesen aan elkaar geregen, maar volgt er geen conclusie, al kan deze ons vrijwel alleen door den schrijver, om zijn persoonlijke plaatselijke en historische kennis, worden aan de hand gedaan. Wij denken hierbij o.a. aan: Ast, Bliekeere, Heetveldeken, Klinkaard, Rooversweide, de Wandelaar. Af en toe krijgen we ook, zelfs voor vrij eenvoudige gevallen, aanhalingen met de vleet uit taalkundige bronnen, met item zooveel verwijzingen naar parallelvoorbeelden; waardoor deze onderdeelen van het werk wel eenigszins worden verzwaard, al schijnt de auteur zich een geweldige inspanning tot compressie te hebben getroost. Vgl. de artikels over: Biest, Broek, Driesch, Langen driesbosch, Hemelrijk, Schoorkouter. Hier kan stellig bij latere publicatie wel een en ander besnoeid worden. ***
Het geheel wordt besloten met een overzicht van het materiaal (blz. 1-13) dat, vooral steunende op de verschillende gegevens der historische aardrijkskunde, een duidelijk en tevens geordend beeld ophangt van den rijken voorraad der Hernsche toponiemen. Dit overzicht sluit methodisch aan bij de geographische inleiding, en beschouwt het toponymisch materiaal in verband met de geaardheid van den bodem, de waters, de hoogten en laagten, de evolutie en het actueel gebruik van den bodem (bosschen, akkers, broeken, weiden) steeds met het oog op oorsprong en ontwikkeling | |
[pagina 651]
| |
der plaats, de economische beteekenis, enz. Daarna komen aan de beurt: de afsluitingen, de verkeerswegen, de woningen, de gehuchten, wijken en plaatsen der gemeente en, ten slotte, de in de Hernsche toponymie voorkomende persoons-, plant- en diernamen en de er in voortlevende ‘rechtsgebruiken’. Ook voor een vlugge, oppervlakkige kennismaking is dit laatste kapittel van zeer groot belang: het schenkt ons in vogelvlucht een beeld van het verwerkte toponymisch materiaal. Door de methodische behandeling van de voornaamste toponymische bestanddeelen en de wijze, waarop de benamingen van elkaar worden gedifferentieerd, illustreert het, zij het dan ook op sommaire wijze, de genese van den plaatsnamenvoorraad der gemeente en verhelpt het tevens in zeer ruime mate aan het onvermijdelijk zeer analytische uitzicht van een glossarium.
***
In een rijke Bijlage krijgen wij dan in de eerste plaats een, ook technisch keurig afgewerkte toponymische kaart van Herne (met het ‘dorpscentrum’ op grootere schaal), waarop honderden toponiemen precies worden gesitueerd en die, spijts deze groote hoeveelheid, aan overzichtelijkheid ook niet het geringste te wenschen overlaat. Daarnaast bezorgen ons verschillende andere kaarten uit de vorige eeuwen - waaronder ook ‘Herne’ uit de kaart van Ferraris (1777) - weer een interessant beeld uit het verleden. Ten slotte bewijst de ‘Hernsche iconographie’ dat het den schrijver meer dan ernst was, toen hij zich in de inleiding op zoo enthousiaste wijze uitliet over het natuurschoon van zijn geboortedorp. Wellicht rijst echter, ten overstaan van deze werkelijk monumentale studie, de vraag of de titel dan niet best zou luiden, kort en bondig: Herne!
*** | |
[pagina 652]
| |
Toch zouden wij bij het einde van dit reeds lange verslag, nog een dubbelen wensch willen uitdrukken:
1. Stellig is er reeds veel te rapen uit de dialectvormen die zoo kwistig in de varianten voorkomen. Ik vermoed echter dat er ook uit de teksten, die om wille van de noodzakelijke compressie moesten worden weggelaten, nog heel wat dialectisch materiaal te lichten valt. Een synthetisch overzicht van deze bouwstoffen, dat aan den schrijver slechts geringe inspanning zou kosten, zou een kostbare bijdrage uitmaken tot de historische ontwikkeling van het Hernsche dialect. Wij bedenken hierbij, dat het wetenschappelijk onderzoek van archivalische bescheiden de laatste jaren zooveel licht heeft geworpen op de interne geschiedenis van onze taal, en het taalgebied dat hier wordt behandeld is in dit opzicht, wegens de onmiddellijke nabijheid der taalgrens, stellig zeer interessant.
2. Even wensch ik ook in overweging te geven of naar het voorbeeld van Dr. Will in zijn bijdrage ‘Die zeitliche Schichtung der Ortsnamen’ (Rhein. Viert. I (1931), blz. 250-99), niet een speciaal onderzoek kan worden ingesteld naar het opkomen en het uitsterven der plaatsnamen in een bepaalde periode en of niet kan worden gedacht aan het teekenen van speciale kaarten van Herne, naar de plaatsnamen der oudere periode (inzonderheid naar de oude pachthoeven van deze streek).
Maar heeft men werkelijk nog het recht meer te eischen, als reeds zooveel werd gegeven? Het spreekt daarom wel vanzelf dat noch de hier uitgedrukte wenschen, noch de geringe tekortkomingen die elders werden onderlijnd en waaraan met geringe moeite kan worden verholpen, aan de zeer groote waarde van deze studie eenige afbreuk vermogen te doen. Ik stel daarom voor dat de Academie de ‘Studie over de oude en moderne plaatsnamen van Herne’ met den uitgeschreven prijs zou bekronen en spreek tevens den wensch uit dat zij eerlang zou worden uitgegeven. | |
[pagina 653]
| |
Verslag van Prof. A. Carnoy, tweeden verslaggever.Ons onderzoek van de ‘Studie over de oudere en moderne plaatsnamen van Herne’ door Rijk van den Vinckenberghe heeft in alle opzichten de besluiten van Prof. Van de Wijer bekrachtigd, wat betreft de methode en den ernst waarmede deze methode toegepast werd. Het werk behoort zeer zeker tot de reeks der uitmuntende ‘plaatselijke’ monographieën over bepaalde gemeenten, welke sedert een tiental jaren, in ons land, zoowel op Vlaamsch als op Waalsch gebied verschenen zijn. R.v.d.V. heeft con amore gewerkt. Hij kent zijn dorp, dat hem lief is. Hij heeft buitendien met ijver en geduld de oude benamingen opgezocht en verzameld. Als documentatiewerk is zijn studie aldus een onmisbare bron voor consultatie. Wat meer bepaaldelijk de taalkundige verklaringen betreft, waarop wij bij voorkeur onze aandacht hebben gevestigd, mag men zeggen dat de schrijver voorzichtig geweest is. Alhoewel verscheidene der door hem verstrekte verklaringen niet van aard zijn om algemeene instemming te verwerven, zijn zij toch altijd ‘verdedigbaar’ en houden rekening met de uitslagen der ‘Forschung’ op dit gebied in de laatste jaren. Nooit worden de vroegere verklaringen verwaarloosd, zoodat men zich soms wel eens afvraagt aan welke interpretatie Schrijver zijn voorkeur geeft. Ofschoon dit gebrek aan beslistheid veel beter is dan de roekelooze en de naïeve zekerheid van vele toponymisten, gaat het wellicht, alhier, ietwat te ver. Anderzijds, waar Schrijver aan zichzelf overgelaten wordt en, in duistere gevallen, een hypothese moet naar voren brengen, die ietwat broos is, vergeet hij meermaals er een vraagteeken bij te zetten. | |
Verslag van Prof. E. Blancquaert, derden verslaggever.Als derde verslaggever beaam ik het gunstig advies van beide eerste verslaggevers, evenals hunne - naar verhouding geringe - bezwaren en hun wenschen met het oog op een eventueele publicatie. | |
[pagina 654]
| |
Aan deze wenschen voeg ik nog toe dat schr. ook de taal en spelling van zijn werk nog eens nauwkeurig zou herzien. Tot staving een paar vbb.: p. 1: een lieflijk glooiende Brabantsche landschap; p. 1: waar die jeugdkennis geschiedde (werd opgedaan); p. 2: van den Cercle... in welker annalen; p. 8: hierbij waren de Kartuizers voorzeker niet vreemd; p. 9: Alluviale grond... vinden we; p. 82ter: bij middel van; p. 122: lidteeken; p. 139: van den eersten lettergreep; Dl. II, p. 26: fransche, nederlandsche; Dl. III, p. 23 en passim: fantaisienamen waarnaast elders: fantasienamen; p. 36: geweefd. Ingevolge het verzoek van den eersten verslaggever heb ik meer in het bijzonder de ‘Beschrijvende en historische Dialectstudies onderzocht’. Ik aanvaard het standpunt van den schr. naar hetwelk deze dialectbeschrijving slechts een schets behoeft te zijn, en zal dus niet den nadruk leggen op leemten, maar enkel kritisch beschouwen wat in deze schets voorkomt. Schr. bezorgt ons eerst wat hij noemt een beschrijvende dialectschets, daarna een historische dialectschets, d.w.z. een opsomming van de moderne dialectklanken die aan de Westgermaansche vocalen, tweeklanken en consonanten beantwoorden, en ten slotte nog eens een overzichtelijke tabel van al de Hernsche klanken met hun mogelijk verschillenden oorsprong in het Wg. Het eerste van deze drie overzichten is m.i. vrij gebrekkig. Het groepeert bv. a-aa-klanken + diphthongen, e-ee-klanken + diphthongen, enz.; wij moeten raden dat hiermee alleen de Hernsche klanken, en niet de A.B. Nederlandsche worden bedoeld, maar verder worden wij hieromtrent weer in twijfel gebracht wanneer wij onder o-oo-klanken (+ diphthongen) ook de [ø] van [kø: kə], [nø: zə] etc. zien behandelen als daarbij hoorenden umlautklank, en zelfs over een andere [ø] verder niets meer vernemen in dit gedeelte. Verder levert dit overzicht van modern-Hernsche klanken het bewijs dat niet alle belangrijke nuances werden opgemerkt; en hierbij wordt zelfs duidelijk dat schr. zich de dialect-opneming van Herne door Blancquaert-Vangassen - al citeert hij den atlas van Z.-O.-Vla. in de bibliografie - niet ten nutte heeft gemaakt. Zoo bv. kent hij geen gevallen van lange [u:], dan wanneer er in Bl.-Vg. wel enkele voorkomen: [zu:] (zei), [vandu:x] (vandaag), [:uvət] (avond), etc. - Het is mogelijk dat schr. deze klanken anders hoort dan Bl.-Vg. ze hebben ge- | |
[pagina 655]
| |
noteerd, maar dan had hij deze auteurs moeten tegenspreken. Hetzelfde geldt voor de tweeklanken door schr. als [y·ə) genoteerd, en door Bl.-Vg. meer als [ø⊥·ə) gehoord, bv. in [ø⊥·ərn] = ooren. - Ook de doffe [ə] werd in het overzicht van het Hernsche vocalisme geheel en al vergeten. Van grooter belang is het feit dat schr. de ontronding van [u:], die in de noteeringen van Bl.-Vg. herhaaldelijk voorkomt, blijkbaar niet heeft opgemerkt; bv. [uɩ:t] (hoed), [guɩ:t] (goed) e-dgl.; dit verschijnsel is belangrijk omdat het niet te scheiden is van andere ontrondingsverschijnselen als [dripəl] (druppel) die schr. wél opmerkt, en verder ook moest dienen om het Hernsch dialect in de overige Zuidndl. dialecten te situeeren. Van een dergelijke poging heeft schr. zich trouwens - en wellicht ten onrechte - geheel en al onthouden. Met het oog op een algemeene karakteriseering van het Hernsch dialect - die ook achterwege is gebleven - had schr. ook de aspiratie van [t'] moeten samenbrengen met de door hem opgemerkte mouilleeringsverschijnselen. - Een zwakke formuleering is ten slotte in dit gedeelte de ‘overbodige uitspraak van [j] in sommige klanken met Ndl. a + r, zooals [pjɛ:t) = paard, enz.’ - Het is mogelijk dat schr. deze formuleering gevonden heeft in de ‘Practische Uitspraakleer’ van ondergeteekende. Maar wat in deze uitspraakleer om practisch-pedagogische redenen aldus mocht worden voorgesteld, moest in een wetenschappelijke dialectschets eerder stijgende diphthongeering heeten, zooals bv. in Grootaers- Grauls' Hasseltsche Klankleer § 123. - Onverantwoordelijk is verder ook het onder dak brengen van de slot-[ə] van katte, schole, kasse, ratte e. dgl. aan het einde van het consonantisme (p. 94). De geheele modern-beschrijvende dialectschets, die voor het vocalisme slechts 3 bladz. en een paar regels omvat, had ten slotte, bij een dergelijke beknoptheid, beter kunnen wegblijven, mits bij het slot van de historische schets, aan de overzichtelijke tabel van de Wg.-moderne correspondenten een voldoende aantal voorbeelden toe te voegen. Ofwel had schr. dit beschrijvend gedeelte ietwat nauwkeuriger en vollediger moeten uitwerken, en er een synthetisch gedeelte van de voornaamste eigenaardige articulatie-tendensen van Herne (ontronding - mouilleering en aspiratie v. dentalen e.dgl.) moeten aan toevoegen, en ze in verband brengen met zijn toponymisch materiaal. Wat de ‘historische dialectschets’ betreft, deze titel is toch | |
[pagina 656]
| |
wat al te weidsch voor het daaronder geleverde werk. Een naast elkander plaatsen van Wg. klanken en modern-Hernsche correspondenten is toch geen historische schets. Al wat er tusschen ligt wordt verwaarloosd; het verband is dus niet bewezen. En juist het toponymisch materiaal kon wèl hier en daar de tusschenstadia illustreeren. - Het onderbrengen van [slɛkə] (slak) bij de moderne correspondenten van Wg. ἁ vóór r + dent. is als een lapsus te beschouwen. In het algemeen werkt het Wg. uitgangspunt, voornamelijk bij de behandeling van het consonantisme, beslist storend. Wij lezen bv. onder de hoofding ‘Wg. p’ over epenthesis van de p in [kɔmpt - klɛmpt - zwɛrmpt] en paragogische p in [klamp - kwamp - klɔmp]; onder ‘Wg. t’ over epenthese in [kastrɔlə - a·əgəntlɛk], etc. en paragoge in [timst] (teems) e. dgl.; onder ‘Wg. s’ over prothese in [sliɳks]; onder ‘Wg. g’ over prothese in [gru·ən] (raden) en [grɔʃəlkən] (raadseltje). Deze verschijnselen zijn toch niet zoo maar Wg. te noemen, en kunnen ook niet als ontwikkelingen van Wg. consonanten worden beschouwd. De vbb. van paragogische g zijn overigens glad verkeerd; men kan hierin niets anders zien dan een ge-praefix. Ook bij de syncope van h in [daχy:rə] diende opgemerkt dat de h hier voortleeft in de [χ], die anders normaal intervocalisch tot [g] ware geworden. Ten slotte zou het, bij een eventueelen druk, aanbeveling verdienen dat schr., voor de door hem gevolgde methode bij het behandelen van het consonantisme niet zou verwijzen naar het ongedrukte proefschrift van Van Tricht, maar naar een van de talrijke andere modellen die bv. in L.B. zijn verschenen. De slotsom voor het dialectgedeelte is dat het, zoowel naar de methode en het plan als naar de uiterlijke verzorging, wel eenige overhaasting verraadt en beslist zou moeten omgewerkt worden voor een eventueelen druk. Bij een ev. druk van het werk geef ik ook ter overweging of het niet beter ware, de verklaringen van de plaatsnamen in te lasschen bij de lijst der vormen zelve, waarin de chronologische opgave van bronnen en grafiën voorkomt. Men mist deze gegevens ongaarne bij de verklaringen. Bovendien zou dan ook het hoofdstuk ‘Overzicht van het materiaal’ met zijn conclusies omtrent de historische aardrijkskunde e.a. gegevens, die toch reeds op de verklaring van de toponiemen berusten, beter aansluiten bij | |
[pagina 657]
| |
wat er aan voorafgaat. Het zou er dus eenvoudig op aankomen Dl. II en III te versmelten. Bij de mooie toponymische kaart missen wij ongaarne de hoogtelijnen, die immers een reeks namen helpen verklaren. Voor den druk zou die kaart nóg beter worden indien de namen zooveel mogelijk horizontaal werden aangebracht. De door mij geopperde bezwaren nemen niet weg dat ik, met beide eerste verslaggevers, deze toponymie van Herne prijs als een werk dat met grooten ijver en bijzondere liefde werd geschreven, op toponymisch gebied een zeer verdienstelijke aanwinst beteekent, en de bekroning verdient. |
|