Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1938
(1938)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 639]
| |
Verslag van den heer A.H. Cornette, eersten verslaggever.Onder de kenspreuk Ars longa vita brevis is aan de Koninklijke Vlaamsche Academie een studie aangeboden over den 16e eeuwschen Vlaamschen toonkundige Giaches de Wert. De auteur onderzoekt vooreerst nauwkeurig de identiteit van de Wert vast te stellen. Daarbij rijzen kwesties betreffende de persoonsverwisseling met andere kunstenaars. Zoo staat het vast dat de Wert niets te maken heeft met zekeren Jacques de Berchem die kapelmeester was van een kardinaal te Mantua, noch met den Nederlander Jacob Vaet. De scheppingsperiode van de Wert gaat van 1558 tot 1595 en al zijn werken dragen zijn vollen naam. Nochtans ontmoet men ook den naam Giaches di Reggio, wat misschien te verklaren is door zijn verblijf aan het hof van Novellara in het hertogdom Reggio. Er is niet met zekerheid vast te stellen, doch het is hoogst waarschijnlijk, dat hij afkomstig was van Weert bij Antwerpen; waarschijnlijk is hij geboren den 8 Mei 1536. Al heel vroeg nam hij de wijk naar Italië en kwam in dienst van de Gonzaga's. In den loop van zijn levensbeschrijving worden de talrijke edities van zijn madrigalen vastgesteld die worden uitgegeven te Venetië. Schr. trekt ook conclusies uit de opdrachten die zijn relaties betreffen met Italiaansche maecenen waaronder de | |
[pagina 640]
| |
Gonzaga's de eerste plaats innemen doch ook de Farnese's moeten vermeld worden. In 1565 was de Wert kapelmeester te Mantua en had weldra het bestuur in handen van de kapel van de kerk van Santa Barbara in die stad. Hij was de vertrouwensman van Giuglielmo Gonzaga die zelf ook componeerde. Schr. legt nadruk op de jaloerschheid van de talrijke benijders die de Wert had te Mantua, de roem dien hij verworven had als musicus op den Rijksdag te Augsburg droeg daar natuurlijk toe bij. Dat het leven van de Wert een aaneenschakeling was van tegenspoeden, blijkt ook uit de huishoudelijke moeielijkheden met zijn vrouw die verbannen werd naar Novellara. In 1585 moest de Wert zich wegens ziekte tevreden stellen met het ambt van hofcomponist, en werd hij in Santa Barbara vervangen door Gastoldi, die overigens zijn leerling was. Tijdens een bezoek aan het hof van Ferrara bij de Este's had hij gelegenheid kennis te maken met Orlando Lasso en waarschijnlijk ook met Philips de Monte. Uitvoerig wordt dan de verhouding uiteengezet tusschen de Wert en Tarquinia Molza, de uiterst begaafde vrouw die de eeredame was van Lucrezia en Eleonore d'Este. Uit hunne groote wederzijdsche vriendschap ontstond een idylle, doch de hoop van de Wert dat hij met die vrouw zou kunnen in den echt treden werd van hooger hand verijdeld. Op het einde van zijn leven kende de Wert nog Monteverde die in 1590 aan het hof van Mantua verschijnt en voorzeker den invloed van de Wert onderging. De Wert stierf op zijn 60e jaar. Voortreffelijk heeft de auteur daarna het karakter van de Wert omlijnd en nadruk gelegd op zijn ongelukkig leven: na zijn harde kinderjaren wist hij door zijn talent een hoog ambt te bereiken, doch hij was het slachtoffer van veel plagerijen; huiselijk geluk moest hij ontberen doch zijn kunstenaarsroem was een hooge vergoeding; in het nastreven van de glorie kon het niet anders of hij moest vervallen in vleierij, waartoe de zeden des tijds hebben bijgedragen. In het tweede deel van zijn studie beoordeelt Schr. achtereenvolgens al de madrigalen en de motetten van de Wert, en besluit met de ontelbare schoonheden van hoog gehalte vast te stellen. In het madrigaal zijn al de kiemen aanwezig van de grondige vernieuwing van dit musicaal gebied rond 1600. Reeds in 1558, in den eersten bundel madrigalen, heeft het madrigaal zijn definitieven vorm veroverd: het is vijfstemmig met harmonieuze | |
[pagina 641]
| |
afwisseling van klare polyphonie en accoorden-bouw. Het munt uit door de gevoelskleur, de thematiek onderscheidt zich door hare rijke verscheidenheid, en al de moeilijkheden der polyphonie worden er sierlijk beheerscht. Gelukkig was de Wert in de keuze van zijn teksten: deze ging naar de verzen van Petrarca, Tasso, Guarini, Sannazar en anderen; de uitslag moest natuurlijk zijn dat de muzikale verklanking in rechtstreeksche verhouding was tot den poëtischen inhoud. Schr. wijdt ook uit over de wijze waarop de tijdgenooten zich over de Wert hebben uitgelaten, de vleiende beoordeelingen o.a. van Palestrina en Monteverde zeggen genoeg dat de Wert een figuur moet geweest zijn van buitengewoon gezag. Een baanbreker is hij geweest door het madrigaal te verrijken naar vorm en inhoud. Een zeer uitvoerige bibliographie van de Wert's werken volledigt deze studie die in alle opzichten den indruk wekt niet alleen van wetenschappelijke grondigheid, maar ook van fijnen musikalen smaak. Ik ben van oordeel dat deze studie verdient te worden bekroond. | |
Verslag van den heer J. Muls, tweeden verslaggever.Ik sluit mij aan bij het oordeel uitgebracht door collega Cornette over het handschrift ‘Het Leven en de Werken van Giaches de Wert’. De roem der Vlaamsche componisten uit de 16e eeuw ging voor het nageslacht vaak verloren. Wij zijn onze musici niet blijven gedenken zooals wij het deden met onze schilders. Daarom is het een uitstekend cultuurwerk die vroegere grootheid der Nederlandsche muziek weer in het licht te stellen. De steller van bovengenoemd handschrift heeft dat op uitstekende wijze gedaan en het ligt in de lijn van onze Academie dat verdienstelijk werk te bekronen. | |
[pagina 642]
| |
Verslag van den heer Leonard Willems, derden verslaggever.Ik sluit me insgelijks volmondig aan bij de conclusie der twee eerste verslaggevers: dit werk verdient door de Academie te worden bekroond. Schrijver heeft geen moeite gespaard om licht te brengen in het zeer duistere leven van den Vlaming Jacomo de Wert. Deze verliet ons land toen hij ongeveer 9 jaren oud was, om als kapelzanger op te treden in Italië. Daar heeft hij heel zijn leven doorgebracht en stierf er in 1596, zestig jaren oud zijnde. Schrijver blijkt overigens zeer goed op de hoogte te zijn van de geschiedenis der polyphonische muziek in de 16e eeuw. Het ware zeker te wenschen dat dit werk zoo gauw mogelijk zou verschijnen. Onze Academie beschikt, helaas, over veel minder geld dan vroeger, om bekroonde werken uit te geven. Maar, nu er een nieuwe Vlaamsche Academie tot stand gekomen is, hoop ik dat deze over ruimere middelen zal beschikken en, daar deze studie thans heelemaal buiten de bevoegdheid onzer Academie valt, ware het stellig te wenschen dat de nieuwe Academie (afdeeling Schoone Kunsten) de uitgave van dit werk op zich zou nemen: zij zou er zeker veel eer bij halen. Ik heb slechts een opmerking te maken: de Wert heeft zoo wat 336 ‘madrigalen’ en canzone uitgegeven en daarbij nog vele Latijnsche motetten. Ik betreur het dat Schrijver geen alphabetische tafel van al de muziekstukken aan zijn werk toevoegde. Het is een bekende zaak dat 16e-eeuwsche componisten zoo goed als altijd nalaten te vermelden waar zij de door hen bewerkte teksten vonden. De Wert deed zeker een goede keuze. Hij werkte op teksten van Petrarca, van Ariosto, van Tasso, ook op dichtstukken uit Guarini's Pastor fido, daarbij nog op teksten van Bembo, Gualtieri, Parabosco, Transillo, enz. Doch niettemin zijn de meeste auteursnamen van die 336 madrigalen nog onbekend. En zoo er een algemeen alphabetische tafel ware, zou men toch gemakkelijker de schrijvers kunnen identificeeren. Er zijn overigens 4 Fransche teksten (Quel rossignol - Je t'avais donné m'amour - Un jour je me alloys - J'ay trouvé ce matin) en 2 Spaansche teksten (Nunca mucho ceste poco - De que svive dos). Waar vond de Wert die teksten? Als curiositeit vermeld ik nog dat er ook een Grieksche tekst | |
[pagina 643]
| |
is (hij wordt met Latijnsche letters geschreven: Tis pyri pyr edamasse). Hoe komt de Wert aan dien tekst? Nog enkele kleinigheden, al ware het slechts om het bewijs te leveren dat ik deze studie zeer aandachtig heb gelezen. Onder de handschriften van Motetten, vermeldt Schrijver (blz. 150) een handschrift dat te New York berust, en den titel voert ‘Ninfe’. Dit is echter geen motet: bedoeld wordt zeker het madrigal ‘Ninfe leggiadre’ dat voor het eerst verscheen in 1580 (in Il Lauro verde, Ferrara, Baldini (blz. 129). Dit stuk dus te verplaatsen bij de hss. madrigalen (bl. 141). In de lijst Madrigalen, verschenen in Verzamelde Werken, vermeldt Schrijver twee zoogenaamde madrigalen (‘Signor, pietà ti spink’ en ‘Vergine e Madre’) verschenen in 1596 en Musica spirituale (Venetië, Angelo Gardano). Ik ben echter overtuigd dat die twee stukken motetten zijn, waarvan de Latijnsche tekst in het Italiaansch werd vertaald. ‘Vergine e Madre’ is vermoedelijk het motet, ‘Virgo Maria’, verschenen in 1581 (te Venetië, Erven Hieronymus Scotus). Het motet ‘Signor, pieta ti spinse’ hebben wij de keuze tusschen verschillende motetten die met Domine beginnen (Domine, salva nos’ of Domine, aperi nobis, enz. enz.) Wij zouden hier tekst en muziek moeten hebben om te bepalen welk stuk hier bedoeld wordt. Voor de 11 verschillende boeken madrigalen en de 3 boeken motetten, schrijft de auteur telkenmale de inhoudstafel der eerste uitgave af, met verwijzing naar de bladzijden. Maar voor de herdrukken doet hij dit niet (waarin hij gelijk heeft, want dit dient tot niets). Voor de eerste uitgave der madrigalen a 4 stemmen (1561, Venetië, Girolamo Scotto) werd de inhoudstafel niet afgeschreven. Er wordt enkel gezegd ‘zelfde inhoud als de tweede uitgave 1562, buiten een madrigaal ‘amor poi che non vuole’. Ik meen dat het beter is hier ook den algemeenen regel te volgen: den inhoud der eerste uitgave mede te deelen en voor de uitgave 1564 eenvoudig bij te voegen: ‘Vermeerderd met een nieuw stuk’. Voor den 2en druk van Boek I, 5-stemmig (Il primo libro de madriggali, 1564), schrijft hij ook heel de inhoudstafel af. Is het niet voldoende hier te zeggen dat 22 stukken overgenomen werden uit de eerste uitgave (1558, Venetië, Girolamo Scotto) en dat hier 12 nieuwe stukken toegevoegd zijn (natuurlijk dan met vermelding van het incipit)? Zelfde opmerking voor het tweede boek Madrigalen, waarvan | |
[pagina 644]
| |
een tweede uitgave verscheen in 1564 (Venetië, Antonio Gardano). Hier werden 4 stukken overgenomen uit het eerste boek (1558) en 23 stukken uit de eerste uitgave tweede boek (1561). Een enkel nieuw stuk komt hier voor (Nulla posso levar). Waarom hier heel de inhoudstafel afschrijven? In het vierde boek (1567) kan er misschien een stuk overgenomen zijn uit het tweede boek (Vago d'ader, 6-stemmig). In het tweede boek (1561) staat dit stuk 7-stemmig. Zoodus 2 verschillende bewerkingen van denzelfden tekst (ofwel een eenvoudige vergissing). Vele madrigalen en motetten van de Wert werden overgenomen in verzamelingen of bestaan afzonderlijk in hs. En die verzamelingen werden gedrukt niet alleen in Italië, maar ook te Nuremberg, te Antwerpen, te Leiden, enz. Schrijver geeft de volledige lijst van de overgenomen stukken. Ik ben zoo vrij geweest met potlood in het hs. op te teekenen in welk boek van de Wert de verzamelaars die stukken aangetroffen hebben. Maar van enkele madrigalen en motetten vond ik den oorsprong niet. Zoo drukt Phalesius te Antwerpen (in Il Parnasso, Madrigali 1613) een motet ‘Hoggi un piu vago sole’, dat ik niet terugvond bij de Wert. Of is dit soms hetzelfde als In qual parte risplend' hoggi il mio sole (10e boek Madrigalen, 1581) met gewijzigd incipit? In 1616 neemt dezelfde Phalesius (in Helicone, Madrigali...) een motet over ‘Ben sempre deggio’, dat ik nergens terugvind. De zaak dient te worden onderzocht, want het gebeurt meer dat in Verzamelingen verkeerde auteursnamen worden opgegeven. Ik voeg er ten slotte bij dat al deze kleinigheden niets wegnemen van de hooge waarde der ingezonden studie. |
|