Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1938
(1938)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina t.o. 579]
| |
Baron Otto von Reinsberg-Düringsfeld en barones Ida von Düringsfeld.
| |
[pagina 579]
| |
IHet kon een aardig begin zijn voor een geromanceerde biografie, de aankomst te Mechelen te teekenen van het adellijke paar uit Duitschland, dat in Februari 1857 hierheen gekomen was om cultureele en philologische studies te maken en de Vlaamsche literatuur naar het leven te conterfeiten. Het waren de philoloog en folklorist Baron von Reinsberg en zijn gemalin barones Ida von Düringsfeld, en ze hadden hun zoontje Mario bij zich dien ze op het klein Seminarie ter school wilden doen. Zij kwamen met de spoor van Brussel, waar ze een tijd hadden verbleven en eenige relaties hadden. Het was een heldere winterdag, zoo stel ik me voor, met grauwe wolken aan den horizon, maar opwekkend frisch. De barones, een 42-jarige statige dame, in donkerbruin fluweel, met astrakhan kraag hoog tegen de de kin, en dito tulband-hoedje op, waaronder een ovaal gelaat - met een teint van lichte koffie, aristocratisch met romantisch hoog voorhoofd, sterk gewenkbrauwde oogen, sterken neus, even gekrulde bovenlip, machtige kin, en krullen langs beide slapen, wat dadelijk de aandacht trok. De baron, in winterjas met schoudermantel, had een open uitgestreken aangezicht door een breeden baard verlengd, zachte en rustige oogen onder een vroegtijdig kaal hoofd: met den zeer hoogen hoed in de hand hielp hij de barones instappen in de heerenkoets die op hen aan 't station wachtte. | |
[pagina 580]
| |
Het was een eerbiedige attentie van den waard van het hotel den Ooievaar, waar het paar zijn intrek zou nemen. De Ooievaar (Hotel de la Cigogne, in den Mechelschen volksmond: den Ooiver) lag in de Onze Lieve Vrouwestraat, vlak bij de kerk, waar Rubens' Wonderbare Vischvangst nog steeds wordt bewaard. Het was vroeger een klooster geweest, met koer en tuin. Dichtbij lag een park, in den boog van de straat zaagt ge oude huizen, als het Hemelrijk, het Paradijs, en heel nabij, in de Steenstraat, vlak bij de Dijle, stond nog het huisje waar Beethovens' grootvader had gewoond. Er lagen aan den wal garnaalschuiten, er stond een oude kraan, en de visschers vaarden van hieruit onder de oude brug naar de Schelde tot Hansweert toe. In den Ooievaar kon je binnenrijden met koets en paard. En daar stond, op den drempel van het ouderwetsche en degelijke gasthof, het eerste van de stad, de baas, met zijn muts in zijn hand, de glimmende bolle roode wangen en den vurigen Champagnestop-neus, en om de lippen den bestorven glimlach, ongeveer zooals Ferdinand de Braekeleer dat wist te geven. De ietwat dedaigneuse schoonheid van de barones, die vagelijk op de Aartshertogin Isabella geleek, werd, aan de hand van haar galanten gemaal, uit het rijtuig geholpen, terwijl een oude knecht met witte muisharen en een meid, met de handen onwennig onder het schort, almaar stonden te buigen. Zij traden plechtig door den breeden gang met gotisch gewelf en door teere pijlers gesteund, en over het voorhofje genaakten zij, langs een fraaie stoep, een deftige kleine voorzaal. In den Ooievaar betrokken zij ruime en stille kamers, waar zij weinig door gerucht gestoord konden worden; maar aan gebel en gelui van de kerkklokken moesten zij wel wennen.
In de buurt woonde, naast een hoefsmid die de paarden aan de straat besloeg, de apotheker Guillielmus Judocus Joannes van Melckebeke, met wien, vanwege de artsenijen, door de vaak aan hoofdpijn en rhumatiek lijdende barones al spoedig kennis werd gemaakt. En ziet, deze apotheker was een geleerde, die zich, behalve met zijn scheikunde en zijn artsenijkunde, ook druk met lokale historie en bij voorkeur kunstgeschiedenis afgaf. Over medikale onderwerpen schreef hij in 't Fransch, en zijn opstellen werden ook meestal in 't Spaansch vertaald. Door Eugeen Zetter- | |
[pagina 581]
| |
nam ‘voor de Vlaamsche zaak gewonnen’, was hij zich op de studie van de moedertaal gaan toeleggen: ‘iets, waar’, schreef later de barones, ‘voor een Mechelaar geen geringe dosis moed toe noodig was, want nergens wordt het Vlaamsch zoo misprezen als te Mechelen’. Van Melckebeke heeft een welvoorziene bibliotheek, zij mag er inzage van nemen. Voor de eerste maal kreeg zij iets als een overzicht van wat aan Vlaamsche schrifturen reeds voorhanden was en haar plan kreeg vasten vorm: in de eerste lentedagen zou zij beginnen met het bewerken van een literaire anthologie met biographieën, welke drie deelen groot zou worden en zou heeten: Von der Schelde bis zur Maas, Das geistige Leben der Vlamingen. De Mechelsche apotheker schreef in de Vlaemsche School, had daardoor met Génard en diens vrienden vanzelf betrekkingen. Zoo heeft ze dan Frans de Cort leeren kennen, den 23-jarigen poëet en journalist, die haar voornaamste wegwijzer en gids is geworden, en met wien ze eenige jaren lang een briefwisseling heeft gevoerd, die gelukkig bewaard is gebleven, en die mij vóór enkele jaren toevertrouwd is geworden door de dochter van Frans de Cort, mevrouw de Wildeman.
't Is met de hulp van deze brieven en die aan De Cort's lateren schoonvader Johan-Michiel Dautzenberg, dat ik de werkzaamheid in Vlaanderen van de Duitsche schrijfster als 't ware dag voor dag heb kunnen nagaan. Deze brieven (ze berusten thans in het Museum der Vlaamsche Letterkunde te Antwerpen) zijn zeer slordig gedateerd of in 't geheel niet en het schrift is ook vaak moeilijk om te ontcijferen. Uit den tekst heb ik ze moeten rangschikken. Integraal te gebruiken zijn deze brieven natuurlijk niet, ik heb er uit opgediept wat verband houdt met haar werk, een licht werpt op personen en toestanden, belang heeft voor den levensloop en de werkzaamheid onzer schrijvers, in één woord: ons een kijk gunt op het wereldje onzer Vlaamsche romantiek, waar Ida von Düringsfeld een inderdaad scherpen en objectieven, ofschoon ook wel eens gepassioneerden blik op had. Daarom noem ik haar: een ooggetuige. De brieven, waar ik aanteekeningen uit maakte, loopen van 1857 tot 1862, verder met groote tusschenpoozen tot 1874.
In een Duitschen brief aan Dautzenberg, gedateerd 20 | |
[pagina 582]
| |
October 1857 uit het ‘Hotel de la Cigogne’, schrijft Ida aan den dichter, die te Elsene woont, dat ze hem reeds drie jaar geleden, dus in 1854, leerde kennen. Toen verstond ze nog geen woord Vlaamsch, nu vertaalt ze zijn mooi vaderlandsch lied. En ze vraagt hem om een ‘genaue Bibliographie’, en opgave van doopnamen: ‘dat vergeten de Vlamingen altijd.’ Aan het verblijf te Mechelen zal er dus wel een te Brussel vooraf zijn gegaan, terwijl ze, ook nog vóór haar komst te Mechelen, ‘een reis in het vaderland’ had gedaanGa naar voetnoot(1). De eerste gedachte voor haar boek was eigenlijk opgekomen te Antwerpen, in April 1856,Ga naar voetnoot(2) waar zij, het voorbeeld van Luise von Plönnies, een 12-tal jaren terug, indachtig, eenige dagen in den kring der literatoren en kunstenaars, met name in dien van Johan Alfried de Laet, had verkeerd. Johan de Laet had toen betreurd, dat ‘al te zelden een Duitsch afgezant hierheen was gekomen om zich rekenschap te geven van den stand onzer verjongde cultureele werkzaamheid’. Geestdriftig, zooals Vlamingen, en speciaal romantieke Antwerpenaars zijn kunnen, onthaalden Johan de Laet en zijn vrienden de edele dame, die hun bestaan aan Europa zou openbaren.
Zij vermoedden niet eens, met hoeveel vlijt en ernst, met hoeveel kunst en critisch verstand Ida von Düringsfeld haar zelfgekozen taak - zij was door niemand gezonden - zou volbrengen. Als ik alleen vermeld, dat zij - die trouwens per se volledig wou zijn - de allereerste was, die Guido Gezelle, bij zijn debuut in 1858 met zijn Vlaamsche Dichtoefeningen, wist te erkennen en te waardeeren, dan dient dit tot bewijs, dat deze vreemdelinge 's dichters meeste landgenooten alvast in critischen zin en begrip een tijd vooruit was. Met Duitsche ‘Gründlichkeit’, methodisch, met beheerschte fantasie, heeft zij haar onderzoek gevoerd. Met een volharding, die door de laksheid harer correspondenten niet te ontmoedigen was, werkte zij door. Zij passioneerde zich gaandeweg voor haar taak, en beleefde de genoegens van den ontdekkingsreiziger die nieuwe terreinen op kaart brengt. De diverse personaliteiten leerde ze achtereenvolgens kennen, en ze liet ze niet los vóór hun levensschets klaar was en een kenschetsend werk van ieder schrijver was vertaald. Die | |
[pagina 583]
| |
vertalingen zijn doorgaans uitmuntend. En de beoordeelingen van haar modellen soms pikant en meestal juist ter snêe getroffen. Zij karakteriseerde ze met nawijzing van hun meest kenmerkende eigenschappen, niet steeds zooals reputatie of populariteit ze hadden omschreven. Aan het beeld van algemeen bekende figuren, als Conscience, wist zij nieuwe trekjes toe te voegen. Soms brak een stille ironie door, en 't kon ook gebeuren, dat de vulgariteit of de geringe welwillendheid van sommige personages haar voornamen tegenzin of wrevel opwekten. | |
IIVoor Frans de Cort, die toen, in 1857, redacteur was aan het dagblad de Grondwet van Jan van Rijswijck, en het jaar daarna hoofdredacteur van de Schelde, had zij, en haar man blijkbaar ook, weldra een vriendschappelijke genegenheid opgevat. De ‘vriend Frans’ was inderdaad een ‘vroolijke Frans’, vol goed humeur en ook kinderlijk gevoelig en sentimenteel, typisch Brabantsch; hij was vooraan in de twintig, en vol droomen en verlangens, schreef hij zijn populairste liedjes; hij was ‘de minnaar der liefde’ en van een veroverende gulheid. Ida von Düringsfeld, de 42-jarige brunette, vol temperament, met iets van een half uitgebranden vulkaan in zich - zij was van Slavischen oorsprong en zeer spontaan, terwijl haar voorname aard meteen haar sterkste sympathieën controleerde en in bedwang hield - was blijkbaar gecharmeerd door den jongen fikschen wildzang, met zijn naïeve genialiteit. Zij zal hem beschermen, hem de hand boven 't hoofd houden, zijn geestelijke ontwikkeling door haar rijper ervaring bevorderen; zijn dichterschap en zijn faam wil zij ook in den vreemde dienen. Op 16 Juli 1858 schrijft ze hem, ‘dat ze een Duitsch meisje voor hem zal zoeken’. Het is niet uitgesloten, dat Ida, die allereerst Dautzenberg kende (den man, wien zij ook, tot het laatst, een bijzondere plaats in haar genegen hoogachting zou bewaren), beide dichters met elkaar in betrekking bracht, met het gevolg, dat Frans de Cort de bruidegom is geworden van Emilie Dautzenberg - een zeer gelukkig huwelijk, en ook voor De Cort's verdere verfijning als dichter van beteekenis, alvast door den aristocratischen geest van zijn schoonvader wiens invloed hij onderging. | |
[pagina 584]
| |
Ziehier een harer brieven aan De Cort, gedateerd met alleen volgende aanduiding:
Gand, lundi des pente- non de la Pentecôte.
Zij heeft zijn eerste bundeltje, ‘Liederen’ getiteld, ontvangen:Ga naar voetnoot(1) Voici en deux mots l'impression que m'a laissée la lecture de votre livre que j'ai parcouru à Bruxelles. Hier is de brief verder afgescheurd. Daarbijgevoegd kopie van een recensie van haar over zijn boekje: | |
Liederen u.s.w.Nachdem alle andern Tagesblätter über diese Lieder unseres jungen Mitbürgers gesprochen haben, kommen auch wir, spät, es ist wahr, aber doch nicht zu spät. Wir haben so gleich Gelegenheit das zweite Bändchen der Lieder anzuzeigen, welches Anfang nächsten JahresGa naar voetnoot(3) erscheinen soll, und wir gestehen frei, dass wir uns noch mit mehr Freude mit Frans de Cort, wie er sein wird, beschäftigen, als mit Frans de Cort, wie er ist, obwohl er auch jetzt schon ein frisches liebenswürdiges Talent ist. In dem Gedicht ‘Arme Mutter’ findet man so viel innerliche Tragik, wie nur in einem der besten englischen Häuslichkeitsromane (Huishouden-Household-novels). | |
[pagina 585]
| |
Therese mit dem rührenden Refrain: Ich kann Therese nie vergessen, wird schwerlich, ein mal gelesen, ja niemehr vergessen werden. Einen wahren Volkston hat: De Meizon schittert. Een stuck Poëet ist voll von einer frischen, lustigen Ironie. Kent gij wel? ist wieder lieb. So mögen wir de Cort gern von seinem duurbaar Vlaandrenland singen hören. Anders? Politisch? Thät' er es zu viel, wär' es Schade. Politische Lieder, besonders die auf einzeln Fälle angepasst, verklingen mit der Gelegenheit. Wir wollen es unserm jungen Sänger nicht wehren, wenn er dann und wann seine Stimme in die verhandlungen der Kammer mischt, aber er soll es nur nicht zu oft thun. Er soll lieber mehr so schöne leidenschaftliche Lieder dichten, wie das, welches wir in Manuscript gelesen haben. Der leidenschaftliche Ton fehlt bis jetzt sehr in der flämischen Poesie und die flämische Sprache hat ihn doch so schön. Frans de Cort wird es beweisen. Er wird auch mehr und mehr die süsse Einfalt (Eenvoudigheid) anzuwenden müssen, welche ein so grosser Reiz seiner moedertael ist. Und was seine Schwächen betrifft, die werden vor der gestrengen Selbstkritik verschwinden welche er ohne Nachsicht ausübt. Je bedeutender er selbst wird, je seltener wird er ein unbedeutendes Lied schreiben. Zij en haar man werken mee aan De Grondwet, en Frans vertaalt. Zoo wordt de vriendschapsband al nauwer aangehaald en het over-en-weer-geschrijf al drukker. Als zij ‘helaas’ over een jong Tsjechisch romantisch dichter, Fritsch, schrijft, heet het in 't Vlaamsch: ‘Het moet een schoon ‘artikelken’ zijn voor De Cort. (1 Sept. 57?) Van ‘mardi 57’: | |
[pagina 586]
| |
Zij hebben het bezoek van Vleeschouwer gehad. Il nous a trouvé dans une toute petite chambre où je m'étais réfugiée pour fuir le vacarme avec lequel on fêtait la sainte Cécile. Ida B. de Reinsberg. Aan Dautzenberg vraagt zij, 17 Maart 1857, wat er van hem in het boek zal komen. Zij vraagt zijn bemiddeling bij Palmers om diens biographie en te vertalen werk: ‘Wie schön seine Hexameter auch sind, zum Uebersetzen muss ich etwas mehr allgemein [verständliches?] haben... Vóór ik de inleiding schrijf moet ik u nog iets vragen over uw Duitsch “bestreben”.
20 Nov. 57 aan Frans De Cort:Ga naar voetnoot(4) J'ai donné la Revue à M. Gilis, pour qu'il lise aussi quel poète vous êtes. J'aime à jouer la Renommée s'il s'agit de mes amis. Malheureusement ma trompette n'est pas encore assez longue. | |
[pagina 587]
| |
De Reinsberg vraagt iets voor Praagsche bladen. Over Destanberg: Je l'attends... il n'a plus besoin d'introduction. Si j'ai q.ch. à demander - il y a la Grondwet. Uit dezen laatsten zin blijkt, dat zij ten behoeve van haar werk ook de publiciteit van de Grondwet gebruikte.
Er is strubbeling, een vriendelijke strubbeling, bij Frans geweest: Malines 4 décembre 57. | |
[pagina 588]
| |
Den 29n Maart 58 vraagt Baron de Reinsberg het boek ‘Für Dich’, verzen van Ida von Düringsfeld, in 1851 verschenen, aan Frans terug, ‘parce que nous n'avons que ce seul exemplaire’.
Malines, 2 janvier 1858.
Haar propaganda: zij stuurt vertalingen uit den Almanak voor Jan en Alleman naar Dresden, Breslau enz. ‘Vous le voyez je fais de la propagande en votre intérêt.’ En Little Hansen heeft kinkhoest. ‘Si Little Hansen a la coqueluche, un prompt changement d'air serait ce qu'il y aurait de plus salutaire pour lui. C'est ainsi qu'en Suisse on traite cette maladie et avec le plus grand succès. L'air de la Campine ferait merveille. Prenez garde de ne pas attraper à votre tour cette vilaine maladie, il y a un an M. de Reinsberg me la donna et j'en ai souffert plus ou moins pendant six mois. Et vous n'avez pas le temps d'être malade.’ Een tante zou toch niet méér bezorgd kunnen zijn. | |
[pagina 589]
| |
Volgen regelen van den baron, die op een stuk uit de Grondwet reageert. Beiden volgen het blad met iets als wetenschappelijke accuratesse. Dat zij er veel zijde aan gesponnen hebben, zal, voor wie de Vlaamsche toestanden van toen kent, wel niet aannemelijk zijn. 't Was bepaald belangstelling en tevens een middel om de betrekkingen te vernauwen. Het is bijna roerend, hoe Reinsberg zich uitslooft om het Vlaamsche blad aan degelijke berichtgeving in zijn speciaal vak te helpen. Hij heeft het hier over Tsjechische taal en literatuur.
23 April 58.
Aan Frans de Cort: Merci! Beaucoup pour vous, un peu pour M. Rosseels, Mais qu'il me renvoie à M.v. Duyse, voilà ce qui est joli. Dites lui de ma part que M.v.D. est la dernière personne qui sache ou veuille avoir de l'obligeance. 18 mai 1858.
Zij heeft Walter de Geck van de Potter gelezen. Vastenavond van Harry Peters begrijpt ze beter, nu ze weet, dat hij maar 19 jaar oud is. ‘Je ne reviendrai pas de sitôt à Anvers, mais si je viens, j'aurai garde de vous prévenir, je me contenterai de frapper à votre porte. J'ai donné votre baiser à Mario.’ Malines 3 juin 1858.
De baron schrijft aan Frans de Cort over allerlei wetenschappelijke onderwerpen, hoofdzakelijk over den naam van God in alle talen. De Cort schijnt als echt poëet aan vergeetachtigheid te lijden: hij laat een brief aan hen weken lang in zijn zak zitten. | |
[pagina 590]
| |
‘En finissant je vous prie de ne pas mettre votre visite promise dans la poche de votre habit. Sans cela vous pourriez l'oublier comme la lettre... Mille compliments de la part de la baronne de R. qui vient de finir le 32e littérateur flamand.’ Er is ook spraak van een boek, dat de bibliotheekbeambte Lauwers aan De Cort voor de barones moest bezorgen. Na de fijne dunne en sierlijke lettertjes van haar gemaal schrijft zij: ‘Le livre dont il s'agit est “Eene Perel uit den burgerstand”. En as gy Mynheer de Marteau kent - hy ook heeft my zyne gedichten beloofd - Weemoed - brengt my dat ook mede. Tot weerziens. - ik ben bezig met Genard “te doen”. B.v.R. Frans de Cort wordt een beetje glimlachtend, als een niet altijd ernstig op te nemen, fantastische, maar sympathieke en beminnelijke jongen behandeld. Men heeft een zwak voor hem...
7 Juni 1858.
Frans schijnt geld ontvangen te hebben, en ze zijn al zóó eigen, dat hij haar dat dadelijk moet melden. En zij beantwoordt, als een goede tante, den 24-jarigen jongen: ‘Seulement il ne faudrait pas toujours faire “danser” les pièces de cinq francs, il faudrait apprendre à les garder’. Ze vervolgt: ‘Je ne suis pas encore assez flamandisée pour trouver de l'agrément au tapage des ‘kermesses’, c'est pourquoi au lieu de venir à Lierre, je suis allé voir un peu les charmantes bêtes que vous avez à Anvers. (De barones bedoelt den Dierentuin). Par pur hasard je me suis aussi rencontré avec quelques figures humaines. Hij stuurt zijn portret, voor Mario, maar zij zullen er zelf zorg voor dragen. ‘Je vous enverrai ma “likeness” dès que je pourrai, peut-être par M. de Reinsberg’. | |
[pagina 591]
| |
Dan vraagt ze hem nog een en ander voor haar boek op te sturen, want: ‘il me tarde énormément d'en avoir fini avec les Anversois - il m'en reste encore tant à biographiser’! Den 13n Juli 1858 een interessant bericht, voorloopig nog in geheimzinnige termen:
Malines 13 juillet 1858. Ce que vous ne pouvez pas savoir: quels projets j'ai sur vous. Ils sont encore un peu dans le vague et ne commencent qu'à se dessiner. M.d.R. les a accueillis avec un sourire passablement railleur. Pour ne pas vous effrayer - tout se passera sur le papier, si toutefois quelque chose se passe. Den 16n Juli gaat het weer over haar geheim. Het komt er eindelijk uit: zij wil een roman schrijven, met Frans als hoofdpersoon.
Het luidt als volgt:
Malines 16 juillet 58. Vous êtes donc un peu curieux? Cela ne vaut presque pas la peine et je veux vous marier (toujours sur le papier) à une gentille petite allemande que je veux inventer tout exprès pour cette occasion. Voilà tout. De Cort krijgt opstellen van de twee Duitsche schrijvers, een opstel uit die Zeit en een van haar uit La libre recherche. Het zijn veeltalige Europeanen. En zeer werkzaam. ‘Ma provision de biographies s'épuise, je n'en ai plus qu'environ neuf ou dix. Madelief est lief et déjà traduit. Aujourd'hui je pense d'entreprendre Duyvenwaerdt.’ Malines 4 août 1858.
Een schrijven, waarin, voor den dagbladschrijver, een brief | |
[pagina 592]
| |
uit Ragusa geciteerd wordt met nieuws over Turken en Montenegrijnen. Aan 't slot als post scriptum: Quel contraste dans votre feuille (de Grondwet) d'hier - l'incendie de la Bourse et le programme de la kermesse. Men zal later zien welk gebruik ze van dien brand maakt in haar roman.
Malines 20 août 58. Je ne vous ai plus écrit parce que j'avais l'intention de venir à Anvers et de causer avec vous. Au moment de quitter le seuil de l'OeverGa naar voetnoot(1) - vous voyez que c'est bien romanesque - M. de Reinsberg s'arrête et dit: ma chère, ma montre retarde d'une heure. - Et de remonter l'escalier. Nous voilà donc pour ce jour encore à Malines - ce cher Malines! Car il n'y a pas de convoi avant tois heures, et je crains de ne pas vous trouver dans l'aprèsmidi. | |
[pagina 593]
| |
ment ne répétez pas mes petites méchancetés sur Malines. Et puis ne croyez pas que j'aie du ressentiment contre ce pauvre père. Ce qu'il m'inspire est tout simplement un profond dégoût. 't Gaat hier duidelijk over een personage uit haar boek. Mario viendra avec nous. Regardez bien dans la Preussische Zeitung! Quelle jolie poésie: gestorven, zij is gestorven! (Een vers van F.d.C.) Au revoir et bien à vous. Haar romantische speelschheid komt goed uit in den brief gedagteekend:
Malines 30 déc. 1858. Avec bien de plaisir 't Gaat vermoedlijk over een bezoek aan Dautzenberg, met wiens dochter Frans hoopt kennis te maken. Daarna hoopt zij, dat Frans 't zal komen vertellen). Maintenant je crois avoir répondu à toutes vos questions d'une manière aussi claire que précise. ‘Ce n'était pas un petit effort, car un tapissier (de Malines, je vous prie) répare à grands coups de marteau ce que notre Baes a coutume d'appeler un ‘chofa’. | |
[pagina 594]
| |
Tot zooverre deze fragmenten uit Ida's brieven, tot het jaar 1858. Thans een woord over het romannetje waar ze het reeds herhaaldelijk over gehad heeft. | |
III
| |
[pagina 595]
| |
sche Frau, von üppiger, doch nicht ausschweifender Fülle, mit Haare, die noch glänzend schwarz, und Zähnen, die noch glänzend weiss waren, die lebhafte, offene Künstlerin, deren Genialität bisweilen ganz dicht an Extravaganz streifte, die Mutter war hier das Kind.’ De dochter Helene daarentegen is bezonnen, voornaam, aristocratisch gereserveerd enz. De extravagante moeder zegt het reeds den eersten dag bij de rijtuiggeschiedenis aan den jongen Antwerpschen literator Hendrik van Loon, die haar aan de deur van 't Hotel St. Antoine verder op weg helpt: ‘Ik ben weduwe, zegde zij, bijgevolg, helaas, onafhankelijk, - kunstenares, en daarom hier. Een onzer geestrijkste schrijvers, dien gij vermoedelijk kent (zij noemde hem), een vertrouwd vriend van mij, heeft me dikwijls gezegd, dat ik alleen van Rubens kon leeren wat kleur is. Ik heb in Düsseldorf gestudeerd, maar men is nooit volleerd - ik kom naar Antwerpen, om Rubens' leerlinge te worden. En ook om uw nog levende meesters te leeren kennen. Wappers, Gallait -.’ Hendrik bericht daarop dadelijk, laconisch als een telegram: ‘Gallait is in Brussel, Wappers in Parijs, maar wij hebben Leys en de Keyser.’ Men ziet: inderdaad vrijwel spoorwegliteratuur, voor ons echter tóch van belang, om de getuigenissen, want hier, waar ze zich achter een fabel veilig verscholen acht, zal ze haar persoonlijke meeningen en indrukken wel vrijer uitgesproken hebben, dan dat ze dit doen kon in de door iedereen te controleeren biografieën in Das Geistige Leben der Vlamingen. Zoo is dààrin de levensschets van Jan B. van Rijswijck zeker niet zóó scherp en zóó onwelwillend partijdig uitgevallen als wat zij zich in de beschrijving van Jef Coppemans veroorlooft. Vermoedelijk is diens soms wat rauwe, maar toch immer gemoedelijke en goedlachsche Sinjoren-humor, met zijn pijp en zijn pint en zijn loslippige, ongezouten fantasie, de op haar aristocratie wat prat gaande dame wat te bar geweest. Waar zij aan haar Coppemans allerlei baatzuchtige bedoelingen en politieke onbetrouwbaarheden toeschrijft, weigeren wij er de wel zeer democratische, | |
[pagina 596]
| |
maar volop levende en kranige figuur van den Antwerpschen volksman in te erkennenGa naar voetnoot(1). Het boek is een zonderling mengsel van soms nogal opgeschroefde romantiek met een zekere verbitterde nuchterheid, die kan doen veronderstellen, dat de schrijfster niet altijd even aangename ervaringen heeft opgedaan in de Vlaamsche schrijverswereld, waar zij zoo graag alles van wist, en wien zij haar hoogst verdienstelijk werk heeft gewijd. Soms, men moet het erkennen, is de verteltrant van Hendrik verre van onbeduidend. Zij verstaat het om een karakter te schetsen met de eigen woorden van de personages. Maar vaak is de opzet van 't verhaal dillettantisch te noemen, b.v. met al die ingelaschte folkloristische bizonderheden over allerlei feest- en heiligdagen in Vlaanderen, die zij maar voor 't rapen had in le Calendrier belge van haar vlijtigen echtgenoot Baron de Reinsberg, waar die er - zoowel als het dorre journalistieke relaas van den brand der Antwerpsche Beurs - wat al te moedwillig bijgesleurd zijn, om het werk in ieder geval tot een ‘Antwerpsche geschiedenis’ te maken. Dit neemt niet weg, dat inderdaad naar zoo iets als een ‘stadsbeeld’ van de Scheldestad is gestreefd. Bladzijden over den Calvarieberg, over de Werf, over de Groenplaats en menig andere zijn aardig op zichzelf en geven aan 't verhaal lokale kleur en eigen bekoring.
Ziehier een beeld van Antwerpen,Ga naar voetnoot(2) zóóals Ida het in 1858 zag: ‘Antwerpen ist ein Lokal, das Antwerpener Leben ein Element für Romantik, mag sie nun gedichtet oder gelebt werden. Ohne durch Alterthümlichkeit melancholisch zu sein, wie Brügge, hat Antwerpen genug davon, um nicht in die moderne Plattheit zu fallen. Zugleich ist es in seinen Vergnügungen modern geworden, ohne seinen echtvlämischen Charakter aufzugeben. Es ist geschichtlich bedeutend, und hat seine Bedeutung in der Gegenwart nicht verloren. Es ist keine Provinzialstadt, und doch provinziell, d.h. in einer eigenthümlichen Persönlichkeit auf einem besondern Grund und Boden gross und stark geworden. Genug, es hat die Vortheile und wenig von den Nachtheilen einer groszen Stadt, welche an einem der Weltwege | |
[pagina 597]
| |
liegt. Und wie durch seine bewegte allgemeine Geschichte, abgesondert von ihr und doch wieder in den lebendigsten Bezügen mit ihr, die Geschichte seiner Kunst geht, so zieht sich auch durch sein heutiges Handelstreiben das Weben und Leben der Künstler in farbigen Fädern und goldenen Adern. Wahr ist es, leider wahr, dass in den letzten Jahren die Politik dem harmlosen artistischen Treiben viel Eintrag gethan hat, und es gehört das zu ihren schwersten Sünden. Aber hier und da guckt unter den grossen Zeitungsblättern doch noch immer das lustige Gesicht des Humors hervor, welcher früher die Künstler und Literaten so phantastisch zusammentrieb, ihnen ein Stück Brot, allenfalls ein Stück Wurst, als polizeimässiges Abendessen aufschwatzte, aus dem Zinntopf mit Gersten oder Doppelseef eine Schale der Begeisterung machte, und wenn das Talglicht zu theuer war, den Mond leuchten liesz.’ Het lijkt wel een ingelaschte passus. Maar het is juist door die stadspsychologie, dat haar boekje voor ons nog eenige beteekenis heeft behouden. Zoo weten wij dan, wat een ontwikkelde, kunstbegaafde vreemdelinge omtrent de jaren 60 te Antwerpen ervaarde en hoe zich stad en bewoners in haar wel-Duitschen, maar ook wel vrij Europeesch-ontwikkelden geest weerspiegelden. Zoodat men haast mag aannemen, dat dit spiegelbeeld veel kans heeft om getrouw te zijn. De invloed van Antwerpen schijnt, volgens haar, wel gezond kalmeerend te werken. Immers, de nuchtere en zakelijk aangelegde m.a.w. de normale jonge dochter Helene heeft minder last dan elders van haar ietwat uitbundige moeder: ‘die Antwerpner Atmosphäre was aller Exzentrizität so wenig günstig, dasz die Hofräthin von Tag zu Tag mehr eine natürliche gute Frau wurde.’ Over Antwerpen nog, op een andere plaatsGa naar voetnoot(1). Ik vertaal dit: ‘Als Jules Janin, van Antwerpen-uit, de zee heeft gezien, dan moet men dit den armen kleinen ontdekker niet, zooals men in België doet, als een flater aanrekenen, maar het opvatten als een wat te sterke figuurlijke zegswijze. Antwerpen is een zeestad, al ligt ze ook midden in 't land. De Schelde brengt haar de zee, de Schelde maakt ze tot een haven. Wat maakt eigenlijk een stad tot haven? Schepen en matrozen. Die zijn er op de Schelde en te Antwerpen uit “aller heeren landen”, en zelfs uit de landen die geen heeren hebben. Bijgevolg is Antwerpen een zeestad en ligt zoo goed als aan zee.’ | |
[pagina 598]
| |
Bijzonderheden over Antwerpsche hoeken en kanten zag zij met sympathieke oogen: zij laat het paar verliefden gaan wandelen aan de Werf, ‘als aan de boomen, op een zoelen Aprilavond, de eerste bladeren zich ontzwachtelen’.Ga naar voetnoot(1) Of ze zegt het voorjaar op de Groenplaats: ‘Als, onder de pas uitbottende bladeren van de boomen op de Groenplaats, de eerste bloemen worden verkocht, en de toren der kathedraal in de gelouterde lucht nog doorzichtiger dan anders schijnt, dan waait en weeft als 't ware de lente rondom Rubens' beeld.’Ga naar voetnoot(2) Het zijn momenten, die wij nog best kunnen navoelen, en die zonder valsche woordpraal, bijna zakelijk, gezegd zijn. Dat Ida von Düringsfeld - geboren Schmidt, wier vader in Napoleons tijd werd geadeld, en die wellicht als een te Militsch in Silezië geborene met Slavisch bloed verwant zal zijn - een temperamentvolle dame was, met levenskennis en ervaring vanwege jarenlang reizen en verblijven in ettelijke gewesten van Europa, dit komt meermaals klaar uit haar schrijfwijze te voorschijn. Van haar zijn zinnen als deze: ‘Sie selbst kostete nie von der verbotenen Frucht, aber sie sah gerne zu, wie Andere hineinbissen’: Dit is geen al te kinderlijke psychologie meer. Elders gewaagt zij van een ‘gewisse Dame... ein Gemisch von Bettina und Sand’, getuigend van haar scherp aankijken van andere vrouwen uit haar tijd. Zooals gezegd, had ze op de Vlaamsche menschen allicht een satirischen kijk. De krinoline-mode geeft haar deze woorden in de pen: ‘Schlank konnte... Cesarine nicht aussehen... aber dicker als gewöhnlich sah sie auch nicht aus, denn sie trug selbst Sonntags keine Krinoline.... Eine | |
[pagina 599]
| |
Eigenschaft, die ein jeder nach Werth zu schätzen wissen wird, welcher von Achtzehnhundertsechsundfünfzig bis achtzehnhundertneunundfünfzig, wer weisz, wie viele Jahre länger noch, die Qual erlitten hat, auf den belgischen Eisenbahnen zwischen den in Tonnen verwandelte Brüsslerinnen, Antwerpnerinnen, Mechlerinnen u.s.w. zu sitzen und zu ersticken.’ De Antwerpsche jonge poëet en journalist Hendrik van Loon verkeert met een mooi, maar dom Antwerpsch meisje Cesarine of Rien genaamd, die Hendrik niet gelukkig zal maken. Aan Melanie, de jonge doode, die hem wel liefhad, heeft hij tragische herinneringen. Gelukkig bezit de Hofräthin een dochter Helene genaamd, die, door allerlei liefdes-verwikkelingen heen - ten slotte de fijnvoelende en schrandere bruid van Hendrik wil zijn. De schrijfster, om deze liefde tot uiting te brengen en te doen ontvlammen, heeft iets noodig, dat men... een paardenmiddel zou kunnen noemen: zij laat de Beurs afbranden... wat die dan ook werkelijk om dien tijd deed! En natuurlijk - waarom eigenlijk ook niet? - laat ze Hendrik, den dichter en journalist, tot diep in den nacht helpen... blusschen. En, dat hij ook in 't blusschen een held is, spreekt van zelf. 't Is op dit oogenblik, dat dat Helene hem, den held dus, nà-tuurt... zij verbleekt - zij smacht - valt in onmacht. Hendrik is natuurlijk de ridderlijke steun, die haar optilt. De uitbundige artistieke moeder merkt niets, zij jubelt maar over de schoonheid van 't spektakel. Een echt romantisch detail, dat mag onderlijnd worden: deze dichteres, die van de aesthetiek der branden weet te smullen! Het kapittel is bezwaarlijk zonder hartelijk lachen te genieten. Beteekenisvol is het slotwoord. De knappe en verstandige Helene spreekt tot een huisvriend over haar bruidegom (den uitnemenden blusscher, dus) de volgende gezapige woorden: ‘Ich liebe in ihm den Dichter und das Kind.’ Waarop ze dadelijk, veelbelovend, laat volgen: ‘Später werde ich auch den Mann lieben können. Wir werden zusammen lernen, uns entwickeln und zum Ziele gelangen...’ Hendrik is voor Ida het type van den ‘begaafden en sympathieken, zuiver-voelenden, maar toch ietwat kinderlijken Vlaamschen mensch.’ Zij spreekt ergens van zijn ‘onbetaalbare | |
[pagina 600]
| |
naïviteit’, waar het gaat om de spontane uiting van een gemoed dat geen arglist kent. Het trouwens bij mijn weten geheel onbekende boekje, dat ik, na lang zoeken, alleen in de Berlijnsche Staatsbibliotheek kon vinden, is voor de nadere kennis van de schrijfster en van haar Vlaamsche tijdgenooten geenszins zonder belang.Ga naar voetnoot(1) Men mag aannemen, dat Ida von Düringsfeld het doorsneê-type van den toenmaligen intellectueelen Vlaming vrij aandachtig bekeken heeft. De bereisde huzarenmajoorsdochter, de knappe vrouw van den ernstigen philoloog en folklorist, was deelachtig aan de Duitsche cultuur van Goethes' tijd en later. De voorname edele dame speurde overal naar het heroplevende geestesleven van de volken, die ze leerde kennen. Zeker stond zij op Europeesch peil met haar ontwikkeling. Haar indrukken en haar waardeering van den Vlaamschen literator hebben ongetwijfeld critische waarde. Zoo haar Hendrik niet veel deugt als romannetje, de stof die ze er in behandelt kon ons wel interesseeren. 't Is of we er een stad in leeren kennen, gezien ‘d'après une gravure de l'époque’. Als ge Hendrik gelezen hebt en ge bekijkt daarna de bruiloft van Willem Linnig in ons Antwerpsch Museum, dan verstaat ge beter de romantische stad, waar nu nog in hoofdzaak alleen de herinnering van over blijft, - de stad van vóór den oorlog van 70. | |
IVIn het vorige gedeelte van dit opstel heb ik, met behulp van een aantal citaten uit Ida von Düringsfeld's briefwisseling met Frans de Cort, een en ander kunnen toelichten omtrent haar verblijf in Vlaanderen, dat duurde van 1857 tot 1859, haar omgang met Vlaamsche schrijvers, en de voornaamste bedoeling daarvan: het bewerken van een breed opgezette anthologie met nauwgezette biografieën van de toen in leven zijnde Vlaamsche literatoren, dichters en prozaschrijvers allerhande. Het driedeelige | |
[pagina 601]
| |
werk verscheen te Leipzig, 1861 en 1862, bij Ad. Lehmann en te Brussel bij Fr. Claassen. Het werk Von der Schelde bis zur Maas, Das geistige Leben der Vlamingen heeft in onze gewesten een voldoende bekendheid verworven, meer althans dan haar talrijke andere werken, die haar in haar tijd en in haar land een zekeren naam hebben verschaft. Door de vriendschappelijke bemiddeling van wijlen Dr. Franz Dülberg, den welbekenden kunsthistoricus, die ook een opmerkelijk essayist en een dichterlijk dramaturg was, kon ik mijn aan de Allgemeine Deutsche BiographieGa naar voetnoot(1) ontleende kennis van haar werken aanvullen, zoodat de persoonlijkheid dezer schrijfster, waar men bij ons nagenoeg niets van af weet, thans nader kan belicht worden. Zij werd geboren te Militsch in Silezië, op 12 November 1815, als dochter van den huzarenmajoor Schmidt, die, om zijn wapenfeiten in de oorlogen van 1812 tot 1815, in den adelstand verheven werd onder den naam von Düringsfeld. Haar jeugd bracht zij door op het landgoed van haar moeder, die een dochter was van generaal von Groben: te Ostrowo en te Breslau kreeg zij onderricht in Slavische en Romaansche talen en in de muziek. Reeds vroeg bleek zij een sterk betoonden literairen aanleg te bezitten, en werkte zij in 1835 reeds, onder den naam Thekla, mede aan de ‘Abendzeitung’ onder de leiding van Theodor Hell, een der grootheden van den toenmaligen Duitschen Parnassus, waar Grabbe in zijn komedie ‘Scherz, Satire, Ironie und tiefere Bedeutung’ een loopje mee neemt. Op 30-jarigen leeftijd huwde zij baron Otto von Reinsberg, die uit een oude Zwitsersche familie stamde. Deze oud-ritmeester wijdde zich aan kultuurhistorische en philologische studie, waar ook zijn vrouw blijkbaar groot belang in stelde. Het geleerde paar, dat eerst te Breslau, later te Leipzig gevestigd was, ondernam vervolgens reizen door heel Europa, op zoek naar belangwekkende zeden en gebruiken, sagen, schilderachtige landschappen enz., die zij dan weder verwerkte in haar verhalen en romans. Als romanschrijfster was zij een nogal bleeke navolgster van de vroeger in Duitschland veel gelezene, thans nagenoeg geheel vergetene gravin Ida Hahn Hahn. | |
[pagina 602]
| |
De catalogus der Pruisische Staatsbibliotheek te Berlijn vermeldt niet minder dan 31 werken van de hand van Ida von Düringsfeld. Ondanks haar vruchtbaarheid is er nooit een biographie in boekvorm over haar verschenen. Een harer biografen, dr. Pyl, verzekert, in de Allg. Deutsche Biographie, dat zij gedurende haar vrij langdurig verblijf in België met Koning Leopold persoonlijk bekend werd en met den vorst gecorrespondeerd heeft. Van haar werken noem ik alleen: Für Dich (1851 en 1865), verzen aan haar man opgedragen); Gedichte (onder het pseudoniem ‘Thekla’, 1855), Aus Dalmatien 1857-58 of 1867, 3 dln., Norbert Dujardin (1861), Hendrik (1862), Die Literaten (1863), Buch denkwürdiger Frauen 1863, samen met Otto von Reinsberg), Der Bildhauer von Mecheln in de (verzameling Prismen, 1873). Dr. Franz Dülberg meende terecht, dat Ida's belangstelling voor de Vlaamsche taal en literatuur slechts van tijdelijken aard is geweest. In ieder geval, stelde hij vast, dat zij zich met denzelfden ijver aan de Italiaansche, vooral de Toskaansche poëzie heeft gewijd, dat ze sterke sympathieën had voor het Slavendom en zelfs later het als een vervalsching erkende Duitsch-vijandelijke handschriff van Königinhof uit het Tsjechisch heeft vertaald. Dat zij in eeniger mate Conrad Ferdinand Meyer op het thema van König Oskar's Page schijnt gebracht te hebben verdient alsnog vermeld te worden. Het boek die Literaten schijnt haar menige onaangenaamheid en vijandschap op den hals gehaald te hebben: zij behandelt er het leven te Leipzig en omgeving, en haar ongunstig oordeel over menig te goeder faam bekenden literator lokte heftige tegenkanting uit. Haar Böhmische Rosen vonden daarentegen grooten bijval. Haar man stond zij met grooten ijver bij in de bewerking van het inderdaad grootscheepsche werk Sprichwörter der germanischen und romanischen Sprachen, dat 2000 spreekwoorden uit 230 verschillende dialekten bevat. Als voorbereiding tot dit Benedictijner-werk had Otto von Reinsberg een boekje gepubliceerd, onder den titel: Das Sprichwort als Kosmopolit, uit een philosophisch, practisch en humoristisch standpunt beschouwd (1863). Reinsberg's chronologische studiën leidden tot de uitgave van een handboek Katechismus der Kalenderkunde (1876), | |
[pagina 603]
| |
zijn Calandrier belge, in 't Duitsch en in 't Fransch verschenen, maakte opgang. Deze ver-strekkende wetenschappelijke onderzoekingen noopten vanzelfsprekend tot bestendige betrekkingen met geleerden en tijdschriften, gaven aanleiding tot een omvangrijke correspondentie en tot het schrijven van recensies en feuilletons van allen aard. Al leed de gezondheid van Ida von Düringsfeld onder haar eigen overvloedig werk en door het medewerken aan dat van haar man, toch bleef zij tot het einde veerkrachtig en produktief, totdat aanvallen van asthma, door een hartaandoening te weeg gebracht, haar tot rust maanden. Door een verblijf aan de kust hoopte zij te herstellen. Na nog eenig zwerven, overleed zij plotseling te Stuttgart op 25 October 1876. Dit einde van de begaafde vrouw is dubbel tragisch geweest. ‘Haar echtgenoot’ aldus drukt haar biograaf Pyl zich uit, ‘die zich geheel aan hun gemeenschappelijk werk en aan haar zorgzame verpleging had toegewijd, vermocht, nadat hun beide kinderen hun door een treurig noodlot alreeds vroeger ontrukt waren, dezen laatsten slag niet te dragen: 's anderendaags den 26en October volgde hij zijn geliefde gemalin vrijwillig in den dood’. Was dit niet een einde, zooals de romantische dichteres het voor de helden harer verhalen zelf had kunnen verzinnen? Misschien kan men er een oogenblik bij denken aan de droeve legende van Tristan en Isolde... | |
VHet verblijf van Ida von Düringsfeld te Mechelen zal ruim twee jaar geduurd hebben, naar mijn schatting van Februari 1857 tot midden Juni 1859: heel dien langen tijdGa naar voetnoot(1) heeft zij zoo goed als onafgebroken besteed aan het vlijtig bewerken van haar boek over de Vlaamsche letterkunde, het vertalen der teksten - ik voeg erbij: het zeer trouwe en conscientieuze, begrijpende en fijnzinnige vertalen - en de redactie der levenschetsen, die nergens een naschrijven van bestaande literatuur zijn, maar zoo | |
[pagina 604]
| |
direkt mogelijk uit de bron en liefst uit den mond der personen zelf: in één woord degelijk werk. De correspondentie met Frans de Cort zet zij geregeld voort. Zij en ook haar man, ongetwijfeld op verzoek van De Cort, werken mede aan de Schelde, het blad waar hij, na ontslag genomen te hebben van de Grondwet, thans aan meewerkt. Zij heeft hem voor zijn feuilleton een roman gestuurd, waar hij blijkbaar van geschrokken is. Het is namelijk; ‘Un roman essentiellement royaliste’. ‘Lorsque vous me l'avez demandé j'ai dit à M. de Reinsberg: mais qu'est ce qu'il veut en faire dans son journal? Mais si je vous l'aurais (sic) refusé, vous auriez pu croire que je voulais sauver mon volume. C'est pourquoi je vous ai laissé faire. Espérons toutefois que le mal ne sera pas grand, si mal il y a. Peut-être on se contentera de voir manger, boire et aimer mes personnages sans trop les écouter quand ils parlent politique, ou plutôt histoire...’ De abonnenten van de Schelde waren blijkbaar geen royalisten. Ziehier een ander, nogal opmerkelijk schrijven, waar de barones den extremistisch-geneigden Vlaming in maant tot Belgisch loyalisme. Het is gedateerd 31 Januari 1859: ‘Lorsque je priai M. Snieders de vous dire en mon nom que vous seriez les bien-venus dimanche prochain, je n'avais pas encore lu dans le Schelde que vous vous proposiez de donner votre “sentiment personnel” sur la question des Taelgrieven. N'oubliez pas que vous êtes Belge aussi bien que Flamand, que vous n'êtes pas le tout, mais seulement une partie d'une nationalité qui, pour le moment, est la vôtre et celle de vos compatriotes, et qui, ne fût-elle que transitoire, a eu pour résultat le réveil littéraire du flamandisme. Ne regardez pas en arrière, puisqu'en marchant à la manière écrevisse, cela veut dire à reculons, on n'avance pas et que vous devez avancer. Aussi point d'élégies sur votre séparation d'avec la Hollande, point de jaunisse sentimentale, et surtout point de plaidoyer pour la division de l'armée, proposition incroyable de la part de la commission, qui suffit à elle seule de rendre impopulaire en Allemagne aussi bien qu'en Belgique pour une bonne dizaine d'années la cause flamande. Ne nagez pas avec le gros des Flamands, qui une fois de plus sont entraînés en masse par un enthousiasme excusable mais fort peu raisonné, ayez votre opinion à vous, prononcez vous avec mesure et prudence et montrez vous véritablement ami de la cause en ne rien exagérant. Ce que je vous conseille n'est pas tout à fait facile, mais vous y parviendrez et plus tard vous en recueillerez les profits honorables. Je vous dis tout cela franchement parce que, avec moi, vous ne pouvez avoir aucun soupçon de non-flamandisme.’ | |
[pagina 605]
| |
Zij gaat eerlang vertrekken, en aan Dautzenberg vraagt zij 14 Mei 1859 om hem te bezoeken ‘vóór haar vertrek’. Zij bezoekt Heremans te Gent, die haar veel goeds zegt over de Schelde en over de Cort. ‘J'ai beaucoup vu Heremans, je compte le revoir encore ce soir à mon retour de la campagne. J'ai vu également Snellaert, Rens, Serrure, Boone, Rogghé, Van Doosselaere, Geiregat, Degerickx, Van Peene, de Saint-Genois, qui tous ont été charmants pour nous. Je n'ai pas vu Mrs. de Potter et Destanberg, dont l'un s'est conduit comme un benêt (?) et l'autre comme un rustre ce qui (en parenthèse) est parfaitement leur affaire et nullement la mienneGa naar voetnoot(1). Na groeten aan ‘Génard, Vleeschhouwer et tutti quanti’ eindigt ze haar brief met de woorden: ‘Adieu. Restez Autrichien’; wat misschien verband houdt met haar politiek schrijven van 31 Januari? Een postscriptum toont aan hoe critisch de barones de Vlamingen bekeek: ‘Dans l'intérêt de l'histoire naturelle de la Belgique j'ai étudié hier soir les natifs de Poperinghe, qui sont on ne peut plus réjouissants’. De volgende brieven zijn gedateerd uit Linz ‘10 juillet 1859’ - deze blijkbaar voor de Schelde bestemd, hij bevat losse bespiegelingen over den oorlog, over de afwezige Engelschen, over de Duitschers die niet kunnen haten en te veel dwepen met de Franschen enz. - uit Praag en uit Torgau in Pruissen. Ze laat zich daar de Schelde nasturen. Aan Dautzenberg wordt steeds in het Duitsch en met groote vereering geschreven. Te Linz am Rhein schrijft ze hem en noemt het een plaatsje om met 2000 francs toe te komen, een oude wensch van hem. ‘Jeder hat seinen Weinberg, im Weinberg sein Gemüse’ enz. Zij krijgt uit België alleen tijding van De Cort. Te Leuven ontmoette zij David, die heel vriendelijk was, maar verlangde dat zij de Ziekte der Geleerden zou lezen van Bilderdijk: | |
[pagina 606]
| |
‘aber dazù hab' ich's noch nicht gebracht’. Uit Stuttgart 14 Oct. 59 schrijft ze aan de Cort: ze wil haren Hendrik, die in de Illustrirte zou opgenomen worden, door Antwerpsche kunstenaars, vooral door Linnig, geïllustreerd zien. Zij zal zelf de onderwerpen aangeven. Zij ijvert voor de Vlamingen, te Bonn las ze met succes Livarda. Dr. Zoller is voor de Vlaamsche zaak gewonnen. Den 24en Dec. 59 schrijft de baron zelf aan Dautzenberg: Wir haben mit unserer Propaganda des Vlämischen mehr zu tun als wir erwarteten. Die letzten Werke von Conscience sind, auf Grund des grossen Erfolges der ersten Romane, an so vielen Orten zugleich übersetzt worden und haben dabei so wenig Beifall gefunden dass die Buchhändler natürlich verfehlte Speculationen gemacht haben, die sie aber nicht sich selbst zur Last legen, sondern dem Mangel an Sympathie für alles Vlämische zuschreiben. Um nun die vlämische Literatur beim Publikum wieder in Aufnahme zu bringen gehen wir jetzt damit um Vlämische... Stücke auf der hiesigen Bühne aufführen zu lassen, und die Journalistik, wenigstens die tschechischen, ist dem Versuche ausserst günstig. Sobald das neue Stück (‘Raed end daed’ von Stroobant) gegeben worden ist, reisen wir nach Nord-Deutschland, um auch dort den Boden vorzubereiten als meine Frau ihr Werk herausgiebt.’ Over Hendrik, en de grondig verschillende Duitsche en Fransche lezingen ervan, weidt hij verder uit. De Illustrirte brengt nu de vertaling van Sleeckx' Miss Arabella Knox. Terloops schrijft hij over het Pangermanismus: ‘das jà ganz dasselbe Ziel anstrebt das wir seit lange verfolgen’. Uit Prag 23 Dec. 1859 heet het terloops in een schrijven van de barones aan Frans de Cort: ‘Ce cher M. De Laet s'est évidemment amolli dans la pâte (hij is immers bakker geworden), c'est pourquoi il se montre si bégueule’. Den 9n Maart verheugt ze zich over de nauwere betrekkingen van Frans met de Dautzenbergs. Op 7 April 60 schrijft zij aan Dautzenberg: ‘Nicht bald hat sowohl mir wie meinem Manne eine Nachricht so aufrichtige Freude gemacht, wie die in Ihrem Briefe erhalten von der Ver- | |
[pagina 607]
| |
lobung unseres guten de Cort mit Ihrer lieben Emilie... Von dem Augenblicke dass ich Emilie kennen lernte - es sind nun bald zwei Jahre - bestimmte ich sie für Frans. (Volgt veel moederlijks). Frans is verloofd - hij schrijft haar. Zij had vol ongeduld op een brief gewacht: ‘Enfin vous voilà donc, monsieur le retardataire, après douze jours de bonheur, que, à ce que vous prétendez, vous devez à ma puissante protection!...’ enz. Weldra heeft ze't over haar bekende Duitsche literatoren, die ze door de Schelde gaarne wilde bekend zien gemaakt. ‘Il paraît qu'il est dans ma destinée d'avoir toujours deux ou trois littératures nationales sur les bras, pour les transporter hors de leur terre natale’. Frans zal nu, op verzoek van Dr. Zoller, correspondenties sturen aan Ueber Land und Meer. Zij blijven den zomer in Bohemen. De baron heeft zich verbonden een kalender van Bohemen te schrijven: ‘et moi je mettrai prochainement la main à un roman, également bohême. Si vous avez le temps de penser à moi, figurez vous donc “comme quoi” je suis occupée à marier et à tuer une demie douzaine de Bohêmes.’ Aan Sleeckx schreef ze voor den Précurseur een brief over de opvoering van zijn stukken, maar ze hoorde er verder niets over. Den 20n Juli 1860 een schrijven uit Leipzig: ‘Vous voyez que votre lettre est venue me relancer à Leipzig, où je me trouve depuis quinze jours pour la correction des premières feuilles de mon livre flamand qui va paraître en octobre sous le titre Van der Schelde bis zur Maas. L'éditeur allemand est M. Adolphe Lehmann, rédacteur du ‘Journal de Leipzig’, dont je vous envoie quelques numéros qui contiennent les premiers chapitres d'un petit roman écrit à Prague, ayant pour héros un BrugeoisGa naar voetnoot(1). Au lieu de traduire ‘Hendrik’, traduisez ‘Nor- | |
[pagina 608]
| |
bert Dujardin’ qui est moins long et que du reste j'avais déjà destiné pour le feuilleton du Handelsblad. Je vous ferai parvenir les numéros suivants à mesure qu'ils paraissent. J'espère que vous savez toujours assez bien l'allemand pour ne pas rencontrer des difficultés dans ‘Dujardin’, surtout comme il est écrit dans un style fort naturel. En tout cas M. Dautzenberg, auquel par votre intermédiaire je donne une bonne poignée de main, pourra vous aider de ses conseils. Puis faites, si M. Snieders y consent, publier séparément votre traduction et cherchez d'en tirer quelque profit. Een verveelde brief uit Praag (7 Sept. 60): ‘Les Allemands sont ennuyeux, et, entre nous, les chers Flamands ne sont guère plus amusants.’ Désiré van Spilbeeck had een artikel over de Vlaamsche Beweging beloofd voor de Illustrirte, en het komt niet: ‘il serait en ce moment de la plus haute importance. Ainsi repriez M.V. Spillebeek en mon nom - après tout, ce que je fais n'est pas pour moi, mais pour lui, pour vous tous, pour votre cause. M. Van Beers aussi - il n'a pas même trouvé nécessaire de répondre à la lettre dans laquelle je lui demandais son portrait. Est-ce qu'il ne trouve pas l'Allemagne digne de contempler ses traits augustes? Vous voyez que je suis fâchée, mais on le serait à moins.’ | |
[pagina 609]
| |
En ten slotte: ‘als ge geen tijd hebt, laat Norbert Dujardin door M. Staes vertalen’. Waarlijk, ze kent ze allen! Den volgenden dag (8 Sept. 1860) schrijft ze over haar zoontje Mario, die goede vrienden is met Frans de Cort. Van Beers heet ze:
ce grand vilain paresseux.
Ze zit volop in de correcties van haar boek. ‘N'aurons nous pas bientôt un volume dédié à Emilie’? (Frans' bruid). Een ironische toon, dien men niet verwachtte! Méér dan een boutade moet men er niet in zien. ‘Vous ai-je dit que je dédie mon oeuvre ‘Aux Flamands?’ Dautzenberg noemt de barones in een ander briefje uit ‘Prague, Hotel de Saxe’, ‘den deutschesten Vlaming’. Den 23 Nov. 60 uit Praag wenscht zij Frans geluk bij zijn huwelijk: ‘Soyez heureux et rendez heureux. Bien votre amie, Baronne de Reinsberg’. Haar toon lijkt vermoeid. Aan Dautzenberg klaagt ze denzelfden dag over de laksheid van Jan van Beers, wiens vereerde physionomie ze maar niet krijgen kan. In allerlei tijdschriften en lexica zijn ondertusschen weer opstellen over de Vlamingen verschenen. Zijn die in de Illustrirte verschenen, ‘dann wollen wir uns etwas ausruhen und sehen was die Vlamingen für uns thun’. | |
[pagina 610]
| |
De ongeduldige toon is nu een mismoedige, een vermoeidwrevelige geworden. Over Frans schrijft ze aan Dautzenberg in 't Vlaamsch: ‘De kost winnen zal Frans wel en opregt beminnen zal hij Emilie ook. Ik twijfel niet aan zijn braafheid en aen haer geluk, dat de hemel zij zegene!’ Nu komt er een hiaat in de brieven. Met Frans en haar vlot het niet meer als vroeger. Wat is er gebeurd? Ik vermeen, dat ze teleurgesteld is door zijn oordeel over haar werk. In een schrijven aan Dautzenberg van 28 November 1862 luidt het uiterst wrang en scherp over hem - de oude moederlijke vriendschap is er niet meer: ‘Wenn Herr de Cort deshalb als Schrift anzusehen glaubt so kann ich ihn nicht helfen, sondern nur die Achseln über seine naive Einbildung zucken, dass er es gewesen, der mir die Materialen zur Skizze von Jef Coppemans (die in “Hendrik” Jan van Rijswijck zou verbeelden) geliefert. Dazu gehort wirklich mehr, als de Cort jä vermocht oder vermögen wird, da ich sozusagen sämtliche vlämische Literaten kenne und mit den meisten über V(an) R(ijswijck) gesprochen habe, so war es, zugleich mit persönlichen Anschauung, nicht schwer den Mann zu skizziren, ohne sich von Herrn de Cort einen Bleistift borgen zu müssen. Ueberhaupt weiss ich nicht, was er will und nicht will, da das Buch mit ihm persönlich besprochen und entworfen worden ist. Dass er v.R. zum Ritter machen würde, hab' ich allerdings nicht erwartet, es ist jedoch billig immerhin, nur so viel noch dass sein ganzes Betragen mal à propos von Hendrik mir so missfallen hat, dass ich mich nicht entschliessen konnte, auf seinen letzten vollig unwahr... (?) Brief zu antworten. Für mich ist es abgethan, müsste er gegen Sie dankbarer sein denn da ist es mächtiger (?) und wichtiger. Mir persönlich ist es wichtiger dass Sie unverändert sind...’ Literaire ontgoochelingen zijn blijkbaar zeer zwaar om te verteren! In een brief van 11 Sept. 1863 heet het aan Dautzenberg, nog altijd over dien Hendrik: ... ‘Ich habe mit diesem Buche welches ich mit soviel Liebe und Fleiss gearbeitet, wieder einmal eine der Enttäuschungen erfahren, die uns arme Autoren so oft entmüthigen: es wird überall gelobt, aber überall auch blos mit zwei Zeilen abgefertigt. Ein einziges Journal ist darauf eingegangen. Dass de Cort für Sie und für mich auch eine Enttäuschung ist, thut mir Ihretwegen herzlich leidGa naar voetnoot(1). Ich hatte gehofft er würde unter Ihrer Leitung ein Mann | |
[pagina 611]
| |
werden und siehe ich, er zieht es vor, een goede jongen zu bleiben, der sich überschätzt und Gemeinplätze für originelle Gedanken (?) nimmt. Inzwischen, lieber Freund, so lange er Emilie glücklich macht, thut er doch immer das Hauptsächlichste was Sie als guter Vater von ihm verlangen können. Muss (?) das Ihren Trost für verschwendete Güte sein. Die Trennung zur rechten Zeit war so durchaus verständig wie es sich von Ihnen und Ihre Frau erwarten liess.’ Dan, uit Berlin, Französische Strasse nr 8, den 4n Januari 67, deze brief van Ida aan Dautzenberg: ‘Mein verehrter Freund! Wat een diepe verbittering en melancholie spreken uit dezen brief, tegen Frans de Cort, den eenmaal zoo moederlijk bescherm- | |
[pagina 612]
| |
den, en tegen de Vlamingen, de ‘gent flamande’, ‘het ondankbare volk, dat iemand en bloc vergeten heeft....’ Welke is de oorzaak van die verwijdering? Zij is in haar eigenliefde gekwetst door de geringe waardeering die de dichteres ondervond, en zij kan het niet zetten, dat tegenover haar groote werk om de Vlaamsche literatuur door een wereldtaal ver buiten de grenzen bekend te maken de besproken schrijvers zelf van zoo weinig sympathie en waardeering hebben getuigd. Misschien is daarvan de reden, dat haar boek in ieder geval slechts door een beperkt publiek kon gewaardeerd worden; misschien ook nam de onderlinge verdeeldheid onder de literatoren zelf hen zoozeer in beslag, dat zij voor een schoon en edel gebaar als dat van deze Duitsche dichteres tegenover onze literatuur nauwelijks aandacht meer over hadden... Mij is het, tot mijn niet geringe verrassing, niet gelukt in eenig Vlaamsch tijdschrift van dien tijd een recensie of bespreking over Ida's standaardwerk te ontdekken. Antwerpsche en Gentsche bibliothecarissen hebben even vruchteloos gezocht... Zit er toch ergens nog iets over verscholen? Ik begin er aan te twijfelen. En dan gaat men Ida's wrok wel wat begrijpen. De laatste brief aan De Cort werd geschreven door den baron Reinsberg uit Leisnig in Saksen 1 Sept. 1874: hij was zeer vormelijk, behelsde een vraag om inlichting alweer ter bekendmaking van onze letteren door een bijdrage in Meyers Lexikon. Van de barones geen woord meer. Haar einde - en dat van haar man - volgden, zooals we zagen, twee jaar later te Stuttgart.
Het wil me toeschijnen, dat de Vlamingen aan deze hoogst verdienstelijke vrouw nog steeds een tol van dankbaarheid verschuldigd zijn. Want haar werk Von der Schelde bis zur Maas, Das Geistige Leben der Vlamingen, behoort, naar mijn meening, ontegensprekelijk tot het allerbelangrijkste wat in het buitenland ooit ten bate van onze literatuur werd tot stand gebracht. Wie onze Vlaamsche Romantiek van nabij wil kennen, kan ook het werk van Ida von Düringsfeld niet ongelezen laten. |
|