Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1938
(1938)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 517]
| |
De Academische Commissie voor Onderwijs en Nederlandsche Lexicographie:
| |
[pagina 518]
| |
van Boelaere. Deze Commissie bezat geen regelmatig statuut. Zij handelde zelfstandig, onafhankelijk van het Bestuur der Academie, en was enkel gelast het opstellen van het Woordenboek na te gaan en, op door haar zelf te bepalen tijdstippen, verslag bij de Academie in te dienen. Over haar zittingen en werkzaamheden besliste zij m.e.w. alleen en eigenmachtig. Ten einde de Commissie op administratieven grond te vestigen, tevens de verantwoordelijkheden van het Bestuur der Academie en van de leden der Commissie duidelijk te bepalen, alsook de bemoeiingen dezer laatste inzake het Woordenboek nauwkeuriger te regelen, zou men de versmelting van beide Commissies in overweging nemen. Aldus, zonder het aantal Bestendige Commissies te vergrooten, wat uit practisch en administratief oogpunt als onwenschelijk moet worden aangezien, zou een, haast buiten de Academie staand, college in den gewonen werkkring van ons-genootschap worden geïntegreerd. Dat de versmelting met de Commissie voor Onderwijs in en door het Nederlandsch, niet met eenige andere zou plaats grijpen, vond zijn reden, zoowel in de samenstelling dezer commissie en in den aard harer werkzaamheden als in de omstandigheden zelf. Inderdaad, sedert eenige jaren is het onderwijs in Vlaamsch-België totaal vernederlandscht. De stof door de vroegere Commissie van Onderwijs en door het Nederlandsch te behandelen scheen door dit nieuwe feit beperkt tot vraagstukken van organisatorischen en didactischen aard welke in een Academie minder op hun plaats behooren; niet omdat hun algemeen belang mag onderschat worden, nog minder omdat alles op dit gebied zou gezegd zijn, maar omdat zulke vraagstukken meestal tot beschouwingen lokken welke in vaktijdschriften een beter middel vinden tot bereiken van een belangstellend publiek. Het bestaan zelf der Commissie was bedreigd, indien ze niet haar werkplan wijzigde. Maar men kan zich de taak van een onderwijs-commissie veel uitgebreider denken, en zelfs wenschen dat men de deuren er van opene voor heel het paedagogisch en het daarmee in verband staand wijsgeerig en sociaal onderzoek. Reeds heeft de geschiedenis van het onderwijs in ons programma het burgerrecht verkregen. En niets kan m.i. de Commissie beletten haar zoeklicht te strijken over de verschillende vormen van het onderricht door | |
[pagina 519]
| |
de tijden heen, alsook over schrijvers en geleerden die zich in het vak een naam hebben verworven. Dit volstaat om aan te toonen, dat het een vergissing was, toen de afschaffing der Commissie door enkelen in het vooruitzicht werd gesteld. De tijd schijnt integendeel gekomen om uit den titel Commissie van Onderwijs in en door het Nederlandsch de woorden in en door het Nederlandsch te schrappen.
***
De Commissie was het eens om de voorgestelde oplossing aan de Academie voor te leggen, die ze aannam. De hervormde commissie zou den naam dragen van ‘Commissie voor het Onderwijs en voor het Woordenboek der Nederlandsche Taal’ weinigen tijd later verruimd tot Commissie voor Onderwijs en Nederlandsche Lexicographie (cfr. Verslagen en Mededeelingen, Maart 1937). Er werd van de Commissie voor Nieuwere Taal- en Letterkunde een lichte wijziging in haar bevoegdheden bekomen, zoodat ‘de uitgave van verzamelingen van kunst- en vakwoorden’ aan de eerste werd afgestaan. Nu was in de Academie het principieel vraagstuk opgelost en het orgaan tot stand gebracht dat zich van de nieuwe taak zou kwijten.
***
Stappen werden ook bij den Minister van Openbaar Onderwijs gedaan om het krediet ten bate van het Woordenboek der Nederlandsche Taal opnieuw op de algemeene begrooting van het Ministerie van Openbaar Onderwijs te brengenGa naar voetnoot(1). Minister J. Hoste verhoogde het krediet van 10.000 fr. tot 14.000 fr., achtereenvolgens op de begrootingen van 1936, 1937 en 1938. In September 1936, machtigde Minister Hoste de Academie de haar ontbrekende afleveringen van het Woordenboek op kosten der Regeering aan te koopen. Tot bestelling van 60 afleveringen werd aanstonds overgegaan, en sedertdien worden de loopende afleveringen op dezelfde wijze door de Academie aangeworven.
*** | |
[pagina 520]
| |
De Academie trachtte opnieuw betrekking met de Nederlandsche ‘Rijkscommissie van Bijstand voor het Woordenboek’ aan te knoopen. Mijn brief van Februari 1936 beantwoordde de heer Voorzitter der Commissie, Dr. Fockema Andreae, in October van hetzelfde jaar, op omstandige en zeer gunstige wijze (cfr. Verslagen en Mededeelingen, October-November 1936, blz. 709). De Rijkscommissie zou een harer leden tot afgevaardigde benoemen n.l. Prof. Kloeke, buitenlandsch eerelid onzer Academie voor het houden van besprekingen aangaande de belangen van het Woordenboek, met een door ons genootschap aan te duiden afgevaardigde. Wie beter dan het oudst overgebleven lid van onze vroegere Woordenboek-commissie, tevens sedert 1930 secretaris van onze Commissie voor Onderwijs, Kanunnik Jacobs, kon in deze aangelegenheid de Academie vertegenwoordigen? Onze Collega nam zonder aarzelen de hem aangeboden opdracht op zich, en de onderhandelingen tusschen beide afgevaardigden werden zonder verwijl aangeknoopt. Ze hadden plaats ten huize van Kanunnik Jacobs te Mechelen, en deze bracht over de eerste besprekingen een rapport uit dat in de Verslagen en Mededeelingen (December 1936, blz. 761) is verschenen. Nu kon onze vlijtige en nauwgezette collega zijn opstel van December 1935 aanvullen en er alle inlichtingen in opnemen welke onze Commissie tot nut zouden strekken. Nooit zal men nadruk genoeg leggen op de uitstekende diensten door ons medelid inzake het Woordenboek der Nederlandsche Taal aan de Academie en aan de Vlamingen bewezen. Wat geduld, moeite en tijd heeft Kanunnik Jacobs al niet besteed aan het reconstrueeren van de reeks feiten die ons moeten helpen om onze toekomstige werkzaamheid bij die van vroeger aan te passen! Ik zal dan wel ons algemeen gevoelen vertolken, wanneer ik een diepe hulde van dankbaarheid en eerbied breng aan de nagedachtenis van onzen betreurden collega, secretaris dezer Commissie, van hem die buiten zijn menigvuldige taal- en opvoedkundige praestaties, de echte spil was van de hernieuwde samenwerking tusschen Zuid en Noord op het gebied van hun gemeenschappelijk hoogste en kostbaarste cultuur-monument. Ik vestig trouwens de aandacht van de Commissie op de noodzakelijkheid zoo spoedig mogelijk een afgevaardigde in haar schoot aan te duiden die Kanunnik Jacobs in de onderhandelin- | |
[pagina 521]
| |
gen met onzen buitenlandschen collega Prof. Kloeke zou vervangen. De Nederlandsche Rijkscommissie van Bijstand verwacht, zonder twijfel, dat wij de plaats van onzen afgevaardigde niet al te lang zouden onbezet laten.
***
De inrichting van den arbeid onzer Commissie met het oog op de teksten zelf van het Woordenboek zal dienen besproken en practisch vastgesteld, zóó dat het onderzoek geregeld voortgezet en rechtmatig onder de leden verdeeld worde.
***
Naast het Woordenboek komen nog andere onderwerpen op het lexicographisch gedeelte van ons programma voor, waarvan de keus niet aan ons alleen is overgelaten. Ik bedoel n.l. een werkstof welke wij reeds bij ervaring hebben leeren kennen. Het ware ongetwijfeld zeer wenschelijk, dat de Koninklijke Vlaamsche Academie voor allen hier te lande tot vraagbaak in zake het Nederlandsch taalgebruik kon dienen. In het overgangstijdperk dat wij beleven, zou de Academie door haar gezag, en naast het onderwijs, den besten invloed kunnen oefenen op het taalgebruik in de Vlaamsche middens. Maar de stoffelijke, administratieve bezwaren van dergelijke bemoeiing zijn zoo ernstig, dat men de Commissie tegen al te hooge eischen van het Vlaamsch publiek dient te waarschuwen. Te Parijs, zoo lazen wij in de dagbladen, werd vóór eenige maanden een soort van taalkundig consultatie-bureau opgericht, waar ieder Franschman, onder bepaalde voorwaarden, advies kan inwinnen aangaande een of ander punt van de gebruikelijke Fransche taal. De Fransche instelling die de Académie française heet - en het taal- en letterkundig gedeelte van het Fransche Academiën-complex, het Institut de France, uitmaakt, - liet zich in deze practische onderneming niet betrekken, en met reden. Op dit gebied past het m.i. een strenge grens te trekken en te beletten, dat men de verplichtingen en de mogelijkheden der Academie al te zeer overschatte. Wat er na de inrichting van de drie klassen der Vlaamsche Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schoone Kunsten | |
[pagina 522]
| |
ten opzichte van onze Bestendige Commissies ook moge beslist worden, een zaak staat, naar mijn bescheiden oordeel, vast: aan de Commissie voor Onderwijs en Nederlandsche Lexicographie zal immer een ruim veld van studie en werkzaamheid overblijven. Men kan haar programma in twee verschillende soorten van onderwerpen indeelen. Er zijn onderwerpen welke van het eigen initiatief der commissieleden kunnen uitgaan, theoretische of practische vraagstukken betreffende onderwijs, cultuur, taal, enz. Daarnaast komt een bedrijvigheid te staan die ons van buiten uit wordt opgedragen, als, in eerste instantie, het door raad en daad ondersteunen van den vertegenwoordiger onzer Academie in de Redactie van het Woordenboek, het nalezen van de loopende afleveringen van het werk, het opsporen van nieuwe bronnen tot verrijking van de documenteering van den Vlaamschen Redactie-assistent, enz. enz. Ten slotte zou het passen, dat onze Verslagen en Mededeelingen een plaats inruimen aan de wenken onzer Commissie, wat de in het Woordenboek gevolgde methode en geleverde stof betreft, inz. in de na-oorlogsche afleveringen. Ik ben overtuigd dat zoodoende onze Commissie de inzichten van Kanunnik Jacobs ten volle zou naleven, en zijn vurigste wenschen verwezenlijken. |
|