Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1938
(1938)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 267]
| |||||||||
Het uitspraakonderricht in de officieele programma's voor Middelbaar en Normaal Onderwijs (1913-1931)Ga naar voetnoot(1) door Dr. L. Goemans
| |||||||||
[pagina 268]
| |||||||||
riger voor iedereen verstaanbaar te maken, wanneer die hoorbaar onder den invloed staat van een of andere taal of dialect. Het belang van het uitspraakonderwijs zal dan ook van land tot land verschillen, naar gelang van het min of meer overwegend gebruik van tongvallen. Er bestaan gewesten zonder tongvallen, zooals de Spaansch of Portugeeschsprekende Zuid-Amerikaansche landen. Men mag vermoeden, dat in de didactiek van hun lager en secundair onderricht, de uitspraakleer geen aanzienlijke plaats inneemt. De familiekring, vooral de moeder, belast zich daar waarschijnlijk alleen met een drilling die de school later niet of weinig hoeft te verbeteren. Zoo is het ook het geval met de taal van kinderen in de intellectueele kringen geboren van volkeren die in den vollen zin van het woord een spraakmakende gemeente vormen. In dezen zin is ons land geen spraakmakende gemeente. Voor beide talen hier te lande in gebruik zijn wij anderen leenplichtig. Noch het Nederlandsch noch het Fransch zijn ons een erfelijk eigendom. Beide dienen door de meesten onder ons aangeleerd te worden. ‘Ils naissent en patois’ schreef eens van de Belgen een slecht geluimd Fransch journalist. Al ware het gemakkelijk den man van antwoord te dienen met Gasconje, Bretanje, en andere deelen van de Fransche provincie te noemen, waar niet allen, - verre van daar - van huis uit Fransch spreken, toch ligt er eenige waarheid in het gezegde. In België meer dan elders dient het schoolonderricht bizonder nadruk te leggen op de studie van de nationale talen en o.a. op de zuivere uitspraak er van. Want het patois heerscht nog overal bij ons, niet alleen in het huisgezin en op de straat, maar op den Kansel, in de Gerechtszaal, in het Parlement en, helaas, van hoog tot laag tot in de school toeGa naar voetnoot(1). | |||||||||
[pagina 269]
| |||||||||
‘De kwestie is van belang’, zoo leest men in een rondschrijven van de Belgische Regeering tot de schoolhoofden van het Middelbaar Onderwijs (Athenea en Middelbare Scholen) in 1926 gericht; want al is beschaafd spreken vooral een bewijs van uiterlijke voornaamheid, het leidt tevens tot innerlijke voornaamheid en mag ook als zoodanig niet onderschat worden.’ Is men het dienaangaande eens, dan moet men ook aannemen, dat het er eerst en vooral op aankomt van de taalleeraars zelf een zuivere uitspraak te eischen. En wanneer men nu bekend is met het bestaan van een phonetische wetenschap welke, in andere landen, sedert tientallen van jaren, haar toepassing in het spraakonderwijs heeft gekregen en bepaalde leermethoden in het leven heeft geroepen, dan komt de wensch natuurlijk tot uiting onze Belgische taalleeraars in die wetenschap en in die methoden te zien inwijden, zoowel op de universiteit als in de normaalscholen van beide graden. Die zoo natuurlijke en rechtmatige wensch werd nochtans niet gereedelijk in onze officieele sferen verhoord, al was hij sedert 1905 aanhoudend door de Inspectie uitgesproken geworden. Geen wonder. Ik herinner me nog den tijd toen al wat phonetica heette zelfs in een Academie midden uit den booze was en toen een jurylid tot het uitgeven van een dialectisch woordenboek zijn toestemming slechts verleenen wilde op de uitdrukkelijke voorwaarde, dat de schrijver er van heel het phonetisch deel van zijn werk zou prijsgeven. Toch was de beweging, die van wetenschappelijk beter geschoolde landen uitging, niet te stuiten. Tijdens de officieele vacantieleergangen te Brussel in 1910 op initiatief van de Inspectie ingericht, werden over experimenteele en toegepaste phonetica door wijlen J. KleyntjensGa naar voetnoot(1) eenige voordrachten gehouden welke niet zonder naklank bleven. In 1913 greep een hervorming plaats van de programma's der Middelbare Normaalscholen voor regenten en regentessen. Voor de eerste maal kon nu de Inspectie in het leerplan der moedertaal (Nederlandsch of Fransch) een omstandigen tekst inlasschen die het gezond verstand en de didactiek bevrediging | |||||||||
[pagina 270]
| |||||||||
schonk. Ziehier hoe het onderwijs van de orthophonie der Eerste Taal (Nederlandsch of Fransch) over de twee eerste jaren werd verdeeld: | |||||||||
Eerste taal1ste Jaar. - Lessen in de voordracht en in de uitspraakleer. Oefeningen in de toegepaste phonetica. Bondige beschrijving van de spraakorganen met het oog op de practische vingerwijzingen aangaande fouten in de uitspraak, dialectische bijzonderheden, gewestelijke klanken alsmede spraakgebreken. Gebruik van spreekmachines.
2de Jaar. - Oefeningen in de toegepaste phonetica. Herhaling van het theoretisch gedeelte in het 1ste jaar onderwezen. Berenedeerde en meer grondige studie der phonetische verschijnselen. Beschrijving en indeeling van de voornaamste klanken der moedertaal en der andere talen aan de leerlingen onderwezen. Het accent, de quantiteit, de klank-verbindingen in het woord en in den zin. Talrijke oefeningen. Veelvuldig gebruik van ontleedkundige doorsneden, van tabellen, foto's, schema's, enz.
Was daarmede het pleit gewonnen? In den beginne waren weinige leeraars der Middelbare Normaalscholen bekwaam de lessen in de uitspraakleer behoorlijk op te vatten en te geven. Velen onder hen hadden niet het minste besef van het uitspraakonderwijs. Zij overdreven de bezwaren er van en onderschatten het nut en de mogelijke uitslagen van de aangeduide methoden in dit vak. De tijd moest, zooals het steeds het geval is, aan de nieuwe denkbeelden zijn geduldige hulp verleenen. Het plan bestond om de Lagere Normaalscholen alsook de Middelbare Scholen en Athenea met de nieuwe uitspraak-didactiek bekend te maken. Maar de oorlog schorste alle initiatief op dit gebied.
***
Van 1919 af verscheen een reeks nota's in de Revue de l'Enseignement normal de Belgique waarin de aandacht op problemen van spraakkunstige en phonetische didactiek gevestigd werd. Reeds in 1921 kon de officieele werkzaamheid inzake orthophonie worden hervat en, op aandringen van de Inspectie, wer- | |||||||||
[pagina 271]
| |||||||||
den gedurende de maand Augustus van dit jaar nieuwe vacantieleergangen ingericht welke vooral tot doel hadden de taalleeraars der Middelbare Scholen en der Athenea in de beginselen der toegepaste phonetica in te wijden. Naar aanleiding van deze op cursussen richtte de Minister op 22 Februari 1922 een schrijven aan de schoolhoofden van de bovengemelde instellingen, waarbij wordt bevolen, dat te dien einde aangeduide leerkrachten voordrachten zullen houden over de middelen om de practische klankleer toe te passen. In de Onderrichtingen aangaande het onderwijs der levende talen op bevel van de Regeering door de Inspectie eind 1922 opgesteld, werd nogmaals op de noodzakelijkheid van een phonetische drilling der taalleeraars aangedrongen.
‘De tijdelijke cursussen in de Nederlandsche en de Fransche orthophonie door de Regeering in Augustus 1921 ingericht, hebben,’ zoo leest men daar, ‘goede uitslagen gehad. Onze leeraars in de talen beginnen eenig belang te stellen in een wetenschap waarvan de beginselen onmisbaar zijn voor wie opdracht heeft om levende talen te onderwijzen. Zuivere uitspraak van de klanken der taal welke ze moeten doceeren is wel het eerste dat van hen mag geëischt worden. Dikwijls is deze ver te zoeken. Doch er is meer. Zij moeten, op hun beurt, die zuiverheid der klanken onderwijzen. Hier vooral zal de klankleer hun kostbare aanduidingen over de werking der stemorganen, de articulatie, den kelmtoon, enz. verschaffen. De klankleer doet hun de zekerste middelen aan de hand om een gebrekkige, dialectische uitspraak te verbeteren... De voordeelen van een inwijding in de beginselen der phonetiek zijn dus niet te versmaden.’
In 1924 zou de hervorming van de programma's van het M.O. een welkome gelegenheid bieden tot verdere uitbreiding van het onderricht in de uitspraakleer. De orthophonie kreeg haar plaats in al de klassen der Middelbare Scholen en in de vier eerste studiejaren der Koninklijke Athenea, niet alleen in het onderwijs van de moedertaal, maar ook van de andere levende talen. In 1926 zond Minister Huysmans aan al de inrichtingen voor M.O. een rondschrijven dat met volgende woorden aanving: ‘Ik heb persoonlijk kunnen vaststellen - en de verslagen van het schooltoezicht versterken dien indruk - dat de uitspraak van onze twee landstalen in tal van onze scholen veel te wenschen overlaat...’ | |||||||||
[pagina 272]
| |||||||||
Men ziet dat hier door den Minister zelf werd ingegrepen. Practische wenken werden in dit rondschrijven met de gewenschte nauwkeurigheid, aangaande het oefenen bij de leerlingen van het gehoor en van de articulatieorganen verstrekt. Daarbij werden eischen aan de leeraars gesteld: zij moeten vertrouwd worden met de practische orthophonie en deze bedrevenheid moet steunen op een voldoende bekendheid met de beginselen van de physiologie der spraakorganen.
‘Alle opvoeders in alle graden van onderwijs hebben in dezen hun verplichtingen en hun verantwoordelijkheid: de leeraar bij het normaalonderwijs evenzeer als zijn collega aan athenaeum en middelbare school; en die rol is niet van minder belang dan die van den onderwijzer op de lagere school. Deze geniet het gevaarlijke voordeel een uiterst kneedbare stof te mogen bewerken; op hem weegt dan ook de grootste verantwoordelijkheid. De leerkrachten van middelbare en normaalonderwijs daarentegen moeten de reeds gedeeltelijk aangeworven goede gewoonten bestendigen of zulke aankweeken als de lagere school niet heeft kunnen verschaffen. Daartoe beschikken zij over de ontvankelijkheid, de geestdrift en de wilskracht der jeugd. Natuurlijk mag men niet overdrijven! Het invoeren van het Algemeen Beschaafd Nederlandsch beteekent niet het spreken van een gekunstelde, onnatuurlijke taal. Gezochtheid is evenzeer te laken als taalslordigheid. Doch thans moet vooral het slecht en slordig spreken bestreden worden. Ik verzoek derhalve de leden van het onderwijzend personeel al hun krachten in te spannen tot bereiking van het nagestreefde doel:
| |||||||||
[pagina 273]
| |||||||||
Weinigen tijd daarop verschenen achtereenvolgens de nieuwe programma's der Middelbare en der Lagere Normaalscholen. De toegepaste phonetica had overal haar recht veroverd. Het nieuwe programma der Middelbare Normaalscholen, door het Kon. Besluit van 28 October 1927 inzake uilspraakleer uitgevaardigd, kreeg nu volgden vorm: | |||||||||
Nederlandsch
| |||||||||
Tweede studiejaar.
| |||||||||
[pagina 274]
| |||||||||
In de Middelbare Normaalscholen werd o.m. deze nieuwigheid ingevoerd: de toekomstige regenten en regentessen zouden aan maandelijksche oefeningen in de uitspraakleer op de lagere en middelbare school deelnemen, met waarneming en bepaling der fouten tegen de uitspraak en der spraakgebreken bij de kinderen, alsook met toepassing van de verbetermethoden dezer fouten en gebreken. De toekomstige regenten en regentessen zijn voortaan verplicht in een speciaal notaboekje de opgedane waarnemingen, de toegepaste verbetermethoden en de bekomen uitslagen aan te teekenen. Dit notaboekje wordt na iedere zitting door den leeraar en het schoolhoofd onderteekend. Het wordt bij het examen aan de jury voorgelegd. Het programma der Lagere Normaalscholen nam later die nieuwigheid over en in de onderrichtingen welke dit programma voorafgaan werd nogmaals met nadruk gewezen op het feit ‘dat in het onderwijs der levende talen voortaan een bepaalde plaats aan de uitspraakleer toekomt.’ Middelerwijl waren ook de universiteiten niet achterwege gebleven, en wij konden ons verheugen in het stichten van cursussen in de experimenteele en de toegepaste phonetica eerst te Gent, daarna te LuikGa naar voetnoot(1), doch nog niet, helaas, in het voor de toekomstige taalleeraars verplicht stellen van deze lessen!
*** | |||||||||
[pagina 275]
| |||||||||
De kwestie van de uitspraakleer in het officieel Middelbaar Onderwijs en in de Normaalscholen scheen nu volkomen opgelost. De Regeering echter oordeelde daar anders over. Wellicht niet zonder reden. Want het spreekt van zelf dat de doelmatigste onderrichtingen in programma's en rondzendbrieven neergeschreven zonder uitslag blijven, indien het personeel niet zijn volle, toegewijde medewerking aan de voorschriften schenkt. Men heeft b.v. kunnen merken, dat de korte methodologische wenken in den vorm van brochuren door de Regeering vóór jaren uitgegeven, voor vele leeraars een doode letter zijn gebleven om de eenvoudige reden, dat zij die verzuimden te lezen. En nu verschenen in het Staatsblad van 24 Januari 1931 een reeks besluiten door eenige beschouwingen ingeleid, waaruit blijkt dat de Regeering het met taal- en uitspraakonderwijs allerernstigst meent en dat ze alle middelen beproeven wil om haar doel te bereiken. Ze vangt haar strafpreek aan met de bevinding mee te deelen, dat de voorschriften in zake beschaafde taal niet algemeen en niet streng genoeg nageleefd worden, dat men tal van jonge lieden aantreft die op 't eind van hun secundaire of normale studiën nog steeds een gebrekkige taal spreken. Zij stelt de leeraars daarvoor verantwoordelijk: ‘De eerste plicht van de leden van het personeel, zoo luidt verder de tekst van het Staatsblad, is het goede voorbeeld te geven; zij moeten in alle omstandigheden beschaafd spreken... Allen, zonder onderscheid, moeten zich voortdurend en nauwlettend in acht nemen, zoowel de leeraars in de wetenschappen als de leeraars in de talen, want de suggestieve kracht van het voorbeeld der eenen zou fataal ontzenuwd worden door de tekortkomingen der anderen... Tot dusverre wat de leeraars aangaat die in de scholen werkzaam zijn. Nu komen de toekomstige leeraars aan de beurt. Tegenover dezen zijn andere voorzorgen genomen. | |||||||||
[pagina 276]
| |||||||||
Er wordt nl. besloten een speciaal uitsluitingscijfer toe te passen voor de zuiverheid der taal en voor de uitspraak in de verschillende examens ter verkrijging van de diploma's welke tot het onderwijs bevoegd maken, in al de Normaalscholen voor regenten, regentessen, onderwijzers, onderwijzeressen, bewaarschoolonderwijzeressen. Ook de toekomstige leeraars van de Lagere Normaalscholen zijn in den maatregel betrokken. Die dubbele sanctie, oordeelkundig en vastberaden toegepast, moet van lieverlede een kentering teweegbrengen in opvattingen en verwezenlijkingen, wat betreft de beschaafde spreektaal in ons land. Alleen dient men nu nog te mogen rekenen op de ernstige medewerking van al de verantwoordelijke factoren, de schoolbesturen, het schooltoezicht, de jury's, de universiteiten, en last not least het Middenbestuur zelf. Elk van hen volbrenge zijn plicht ten bate van de gemeenschap. |
|