Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1938
(1938)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 91]
| |||||||||||||||
Het raadsel der vier Cassieres (ca. 1555 - ca. 1585)
| |||||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||||
Spijtig genoeg heldert het tweede supplement op F.V.H.'s Dictionnaire des Devises (Bruxelles, 1883) het probleem niet op, wel integendeel. Na de spreuk Duer hope verwacht ick leest men aldaar inderdaad: Cassiere, poète; na Waer schuylt de waerheyt?: Cassyere vanden Bossche, poète; na Waer S D [es de] waerheyt?: Cassyere, poète en na Waer is de waerheyt: Cassyere, poète.Ga naar voetnoot(3) Ook met G. Kalff komen we niet veel verder. ‘Over een present van Jonste etc.’, schrijft hijGa naar voetnoot(4), ‘behoeven we niet verder te spreken’, doch in de voetnota laat hij op deze ontmoedigende en onrechtvaardige oordeelvelling volgen: ‘Cassiere was lid (factor?) van de Kamer “Moyses Doorn” te 's-Hertogenbosch’, voorts verwijzende naar Dr. C.R. Hermans, Geschiedenis der Rederijkers in Noord-Brabant II ('s-Hert., 1867, p. 296), alwaar evenwel allersummierst gehandeld wordt over een van Cassyeres gedichten in de Deuchdelycke Solutien.Ga naar voetnoot(5) Twintig jaar later oppert J. LoosjesGa naar voetnoot(6) de vraag, of Cassiere duer hope verwacht ick soms niet te vereenzelvigen is met den 80-jarigen Willem Touwaert Cassiere, ca. 1560 in de Scheldestad onthoofd wegens het bezit van verboden boeken. Anderzijds looft hij Cassyere waer schuijlt de waerheijt om zijn stoutmoedigheid bij het laten opvoeren, onder zijn eigen naam, van een stuk, nl. Een present van Jonste etc., welks inhoud niet kettersch moge geweest zijn, maar welks bedoeling daarentegen duidelijk genoeg was. 's Mans reformatorische gevoelens zouden overigens voldoende blijken uit een referein bij Jan de Bruyne. Om te eindigen wijst hij op een derden (vierden) naamgenoot, nl. Peeter Cassier, deken van de kamer den Olyftack te Antwerpen, aan wien J. Moerman in 1584 zijn dichtwerk, De cleijn Werelt, opdroeg. | |||||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||||
Intusschen hakt J. te Winkel den knoop als volgt doorGa naar voetnoot(7): voor de loterij van 1574, redeneert hij, werden ook bijdragen geleverd door P. Cassiere van 's-Hertogenbosch, die ook blijkens de opdracht van Moerman's Emblematabundel ‘Cleyn Werelt’ in 1584, deken van de ‘Olyftack’ was en dat toen ook al lang was geweest, want als zoodanig schreef hij reeds in 1559 en 1562 refereinen en ook een tafelspel ..., getiteld ‘Een present van Jonste etc.’, waarin hij zich, evenals in zijn refereinen, een aanhanger der hervorming toont, maar in gematigden geest. We weten niet, op welke andere dan de hierboven reeds meegedeelde gegevens de hoogleeraar steunt, doch zeker is, dat zijn oplossing geheel en al verkeerd is. Wèl wordt een Peeter Cassier (niet Cassiere) in 1584 vermeld als de heroprichter en steunpilaar van den Olyftack te Antwerpen, doch uit niets valt af te leiden, dat hij uit 's-Hertogenbosch afkomstig is.Ga naar voetnoot(8) Aan den anderen kant staat er bij den naam Cassiere, in 1574, geen enkele andere aanduiding,Ga naar voetnoot(9) evenmin als er bij cassiere duer hope verwacht ick ook maar één detail voorkomt, dat ons toelaat, uit den doolhof te gerakenGa naar voetnoot(10). Wat nu cassiere Waer is de Waerheyt betreft, dezes identiteit hebben we volledig ontdekt in het beknopt verslag, dat de Brusselsche kamer, de Corenbloem, over haar | |||||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||||
refereinfeest van 26 Juli 1562 (waaraan de pas genoemde poëet deelnam) in haar register liet opnemenGa naar voetnoot(11) en waaraan we ontleenen:
‘Den derden prys. een silueren tiegieGa naar voetnoot(12) van een halff once / Waer. S.D. waerheyt. Jacop jacopsoon cassyere tot Tshertogenbossche. Facteur van Moeses doren /’
*** | |||||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||||
Met behulp van dit uittreksel nu kunnen we al dadelijk, zonder eenigen twijfel, op 's facteurs actief plaatsen:
Laten we thans al deze dichtvoortbrengselen eventjes onderzoeken. Referein 137, dan (17 × 4), is een antwoord op de vraag van Brussel: Oft die mensch mach salich worden / onwetende sijn best doende.Ga naar voetnoot(13) Wie zalig wil worden, betoogt de dichter, moet wetende zijn best doen en daarbij rotsvast in Christus gelooven (- 17), anders zouden heidenen en verachters van Christus evengoed de genade deelachtig kunnen worden (- 34). 't Geloof, d.i. ‘Gods woord, Zijn leer, sacramenten en alsulcx’ (r. 35-36) is een onlosmakelijke voorwaarde (- 51).Ga naar voetnoot(14) Men zij derhalve een echte Christen, niet in 't geheim, maar in 't openbaar en onderrichte voorts zwakken en afdwalenden; men murmureere evenwel niet bij Gods beschikkingen, al mag men uiting geven aan zijn door de Schrift verlichte gevoelens (- 68). Gewis zal men getroffen worden door de krachtdadigheid, waarmede de ijveraar zijn standpunt verdedigt, vooral in r. 40 vlgg.: sou donwetende / bestdoender der salicheijt
in tsijne / als dander / hier nae beeruen
wat waer dan christen gelooue / der liefden feijt
dan een jdel niet / datmen wel can deruen
o neen broeders / neen christus leuen en steruen
is dien contrarie / soo men merckt en siet ...
Doch ook de uitdrukking om beters wille, in den vijfden laatsten regel der slotstrophe zoo gepast aangewend, maakt onze | |||||||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||||||
belangstelling gaande, want hierdoor weten we dat de Brusselsche kamer, die de vraag uitschreef, het Boeck moet geweest zijn, aangezien dezer spreuk luidde: om beters wille.Ga naar voetnoot(15) Minder duidelijk is de datum, waarop het antwoord op de vraag werd ingeleverd. Viel die samen met de verkiezing van den jaarprins, d.w.z. eind Augustus,Ga naar voetnoot(16) ofwel met een der vier, elk jaar te houden coninckfeesten (tusschen kersmisse en grootvastelavond)?Ga naar voetnoot(17) Inmiddels merken we op, dat gelijkaardige ‘questies’ werden opgegeven door de Corenbloem, o.m. in 1559 en vooral in 1562.Ga naar voetnoot(18) Zeer nauwkeurige bijzonderheden, daarentegen, bezitten we over het spelletje: Een Present van Jonste Vrientschap / en Trouwe tpresent is eenen Bybel, waarvan de Koninklijke Bibliotheek te | |||||||||||||||
[pagina 97]
| |||||||||||||||
Brussel een afschrift (no. 21657) bewaartGa naar voetnoot(19). In 1559 vervaardigd en op 25 December van hetzelfde jaar door een zekeren Dalem afgeschreven,Ga naar voetnoot(20) werd het inderdaad op 21 Januari 1560 door den Olyftack gespeeld,Ga naar voetnoot(21) enkele dagen dus vóór de bekendmaking van het beruchte plakkaat van 26 Januari 1560, dat den Rederijkers zulke zware slagen toebracht.Ga naar voetnoot(22) Hier volgt een korte inhoud: In een mooi rondeeltje (- 8) zetten de drie personages er de toehoorders toe aan, Jonste, Vrientschap en Trouwe te beoefenen, daar deze goddelijke deugden ten grondslag liggen aan de talrijke werken van barmhartigheid (- 52), die de naastenliefde ons oplegt, doch die door de menschen van heden zoo zelden verricht worden, tenzij met woorden (- 95), of met verwerpelijke doeleinden, zooals woekeraars (- 112) en drinkebroers (- 137) bewijzen. Vroeger, nochtans, zelfs bij de heidenen, werden die deugden in al hun zuiverheid in eere gehouden (- 181), niet het minst door vrouwen (- 207). Laten de broeders dus, te beginnen met dit nieuwe jaar, de voornoemde deugden niet langer uit het oog verliezen! Ter aanmoediging zullen ze alvast | |||||||||||||||
[pagina 98]
| |||||||||||||||
beschonken worden ('t is Nieuwjaar) met een flesch wijn (- 270), een vat honig (- 290) en een bus zalf (- 311). Onder dit drievoudig cadeau verstaan de personages eigenlijk een bijbel, zooals ze dan ook op werkelijk indrukwekkende wijze uiteenzetten (- 338; - 361; - 384). De Schrift is immers het allerbeste op aarde en volgens haar dient te worden gehandeld, tot eer van God en tot heil van den evennaaste (- 398). Men hoede zich daarbij evenwel voor valsche, door den geest des kwaads beïnvloede leeraars. Ten slotte worden de broeders in de genade van den Heiligen Geest aanbevolen (- 414). We zagen reeds, dat zoowel J. Loosjes als J. te Winkel ons spelletje als niet bepaald kettersch beschouwen, ofschoon het, volgens hen, in gematigden geest de Hervorming voorstaat.Ga naar voetnoot(23) Zeker, het hameren op de kennis Gods en de naastenliefde klinkt reformatorischGa naar voetnoot(24) en een uitlating als de volgende, naar aanleiding van de bus met zalf, wellicht heiligschendend (298-99): wa die moet seer schoon syn / na v vermaen
en der dryer Marien bussen verd passerenGa naar voetnoot(25)
doch passussen als (389 vlgg.): Dwoort der scriftueren / nyet heel tsletters verclaren
na den Rechten sin Christi / gheestelyck verbreyt
oft van wysen God geleerden vuyt geleyt
als gesonden dienaers der Heyliger Kercken
is den besten wyn ...
| |||||||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||||||
en (399 vlgg.): vliedt de valsche leeraers / in elcke stede
die desen wyn / honich / en salue bequamelyck
met Godloose secten / menghen ontamelyck
duer djngheuen des vyants / noch sterck ter banen
bewijzen m.i. ten overvloede, dat de dichter met de Roomsche Kerk niet gebroken heeft. Zijn zgn. stoutmoedigheid is derhalve minder hoog aan te slaan, vooral daar we niet beslist weten, bij welke gelegenheid het stuk eigenlijk geschreven werd. Als we echter nagaan hoe, sinds ca. 1520, in de Nederlanden een ware geestdrift voor den Bijbel is ontstaan,Ga naar voetnoot(26) hoe op 't landjuweel te Gent (1539) een gloedvol referein aan de Schrift wordt gewijd (de dichter noemt haar zijn geliefde)Ga naar voetnoot(27) en aldaar in het Brugsche spel van sinne met klem wordt opgekomen voor het bestudeeren van de Heilige Boeken,Ga naar voetnoot(28) hoe voorts bijbeldrukkers worden vervolgd en terechtgesteld,Ga naar voetnoot(29) dan zullen we, geloof ik, niet mistasten wanneer we vermoeden, dat Cassiere Waer is de Waerheyt dit zeer eigenaardige gewrochtje zal hebben geleverd bij wijze van reclame voor den zgn. Leuvenschen, d.i. kerkelijk goedgekeurden, Bijbel, waarvan tusschen 1548 en 1560 ten minste zes drukken bekend zijn en die blijkbaar als middel werd | |||||||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||||||
gebruikt om het Protestantisme indirect tegen te gaan, door in de behoefte aan het Woord Gods te voorzien van hen, die met het kerkverband niet breken wilden, maar toch innerlijk met het beginsel der Hervorming instemden.Ga naar voetnoot(30) Inmiddels bevat ons stukje, welks grondgedachte den dichter misschien werd ingegeven door de haast identieke wijze, waarop de Waldenzen van oudsher den Bijbel plachten te verspreiden,Ga naar voetnoot(31) o.m. een zeer merkwaardig woord, dat we elders tevergeefs hebben gezocht, nl. gods conste (d.i. de kennis Gods) en dat ons in 't vervolg als criterium zal dienen bij het identificeeren van Cassieres arbeid.Ga naar voetnoot(32) Overigens bewonderen we in ons presentspel (een genre, waarvan slechts enkele specimina in de Nederlandsche letterkunde bekend zijn)Ga naar voetnoot(33) niet alleen den eenvoud van opzet en de duidelijke lijn, maar vooral de behendigheid van den ‘keer’, de tastbare verrassing en niet het minst de levendigheid en de innigheid, waarmede de personages hun toehoorders trachten te overtuigen. We beschikken trouwens, in dat opzicht, over een kostbaar getuigenis, dat we, ten minste voor dien tijd, slechts bij uitzondering kunnen aanhalen: de op ons afschrift neergepende, doch tot heden onopgemerkt gebleven waardeering van een eeuwgenoot, i.c. niemand minder dan den beroemden Dirck Volckertsz. | |||||||||||||||
[pagina 101]
| |||||||||||||||
Coornhert (1522-90). O.d. is het inderdaad zijn initiale die we, tusschen jaartal en titel van het handschriftje, na de vleiende appreciatie: bouen maten goet, meenen te moeten herkennenGa naar voetnoot(34). Zijn goedkeuring verbaast ons niet. Ook hij was hervormingsgezind zonder daarom, ten minste openlijk, de moederkerk vaarwel te zeggen.Ga naar voetnoot(35) Ook hij komt op meer dan ééne plaats in zijn overtalrijke werken met de bewering naar voren, dat vele heidenen uit de Oudheid op verschillende punten de Christenen van zijn tijd tot een beschamend voorbeeld strekken en stelt daaromtrent zelfs een tractaat in regel op: Van der Heydener Salicheyt.Ga naar voetnoot(36) Ook hij dichtte strekkingstooneelstukken (het oudste ca. 1550)Ga naar voetnoot(37) en ook hij ten slotte heeft zijn heele leven door een groote plaats ingeruimd aan de bestudeering van de Heilige Schrift en aan deze groot gezag toegekend.Ga naar voetnoot(38) Anderzijds liet de literatuur der Zuidelijke Nederlanden hem allesbehalve onverschillig. Zijn vertaling van Boëthius (1557) bv. heeft hij gemaakt naar een oude Vlaamsche overzettingGa naar voetnoot(39) en hem alleen is het te danken, zoo De Spiegel der Minnen, het meesterstuk van den Brusselschen dramaturg Colyn van Ryssele, voor goed van een gewissen ondergang werd gered dank zij de door hem met zooveel nauwgezetheid bezorgde uitgave van dit oud versleten handschrift (1561)Ga naar voetnoot(40). Ook de Antwerpsche Spelen van Sinne | |||||||||||||||
[pagina 102]
| |||||||||||||||
(1561) moet hij èn als drukker-uitgever, èn als graveur, èn als dichter, èn als moralist naar waarde hebben geschat.Ga naar voetnoot(41) In elk geval komt hij in zijn verhandeling De Koopman veelal met dezelfde argumenten voor den dag als die, waarmede de rederijkers de tweede vraag van het landjuweel hadden behandeld: Hoe oirboirlijck ons sijn die cloecke engienen
Cooplieden die rechtuerdich handelen sietGa naar voetnoot(42)
terwijl in het slot van het spel van sinne der Mechelsche PioeneGa naar voetnoot(43) de kern, ja zelfs de titel te vinden is van zijn beroemde Wellevenskunste (1586). Het is bovendien bekend, dat hij in 1566 en 1567 geruimen tijd te Brussel en te Antwerpen heeft verblevenGa naar voetnoot(44) en dat hij nauwe betrekkingen onderhield met Zuidnederlandsche intellectueelen, want nog in 1578 bv. schrijft hij, naar aanleiding van een gravure, een langen en geestigen rijmbrief aan Abraham Ortelius.Ga naar voetnoot(45) Neen, wij herhalen het, zijn goedkeuring verbaast ons niet. Zij wordt overigens bekrachtigd door de schitterende onderscheiding, die een onderdeel van Cassieres productie voor het Antwerpsche landjuweel (1561) mocht te beurt vallen. Als facteur van Moyses DoornGa naar voetnoot(46), een der kamers van 's- | |||||||||||||||
[pagina 103]
| |||||||||||||||
Hertogenbosch, die waarschijnlijk aan het landjuweel te Brussel (1532)Ga naar voetnoot(47) en aan het zottenfeest in dezelfde stad (1551)Ga naar voetnoot(48) had deelgenomen, was hij inderdaad belast met het dichten van zes zeer verschillende bijdragen. De eerste (presentacie; 13 × 4) is een toespraak, waarin de facteur, bij de aanbieding van het blazoen der kamer, dit laatste verklaart (- 26) en er een zedelijke toepassing op maakt: de mensch dient zich van alle ondeugden te ‘ontschoeyen’, zooals Mozes zich ontschoeid heeft vóór den Heere in het brandende braambosch (- 39). Alleen de reine liefde blijve over, die tweedracht verjaagt, minnelijk doet scheiden en een vast fundament oplevert (- 52).Ga naar voetnoot(49) In de tweede bijdrage (tpoëtelijc punt; 14×4) bezingt de dichter, door middel van een fijn uitgewerkte allegorie, het wederkeerig dienstbetoon: in zijn jeugd leent de olmboom zijn stam aan den wingerd en beschut dezen met zijn bladeren, terwijl het tortelduifje op zijn takken nestelt (- 14). Zoo ook zal de mensch zijn evennaaste dienen en Gods geest op zich laten rusten (- 28). In zijn ouderdom echter wordt de olmboom op zijn beurt door den wingerd bedekt (- 42). Op dezelfde wijze moeten de menschen elkaar wederliefde betoonen. In ruil voor Christus' liefde | |||||||||||||||
[pagina 104]
| |||||||||||||||
tot ons moeten wij Zijn schepselen beminnen en dusdoende de aanvallen van den booze weerstaan (- 56).Ga naar voetnoot(50) Van grooter beteekenis is natuurlijk de derde bijdrage (Tspel van sinnen; 705 r.). Hier wenschen twee kunstenaars hun broeders de genade der Drievuldigheid toe (- 8), vermelden de eerste vraag van het landjuweel:
Dwelck den mensch aldermeest verwect tot consten
en heffen een lofzang op de kunst aan (- 35), waarop twee sinnekens verschijnen, die hun willen beletten, desnoods met geweld, de questie op te lossen en intusschen bij Nijd te rade gaan (- 85). Nu treedt Simpel op en roept, ten einde de ‘solutie’ te kunnen vinden, de twee kunstenaars ter hulp, die hem echter meenemen naar het huis der waarheid, bij twee volledig ingewijden (- 117). Inmiddels onderbreken de op de loer liggende sinnekens spottend de kunstenaars. Een hunner smaalt (136-7): Maer wat is toch van desen ijdelen cout
Jck had lieuer smout // van een vette gans
terwijl de andere grinnikt (140-4): Tis al van Conste datmen v hoort craeyen
Wech sulcke draeyen // al ijdelheyt scheeren
Segt hoemen een groot vol bacxken sal cleeren
Oft de borste smeeren // met een pintken soets
Beiden dringen er dan ook bij Simpel op aan, zijn mentors te laten varen (178). Zij krijgen van dezen echter een sermoen te hooren en verdwijnen voor goed, want: Als meerder man comt / moet minder man swijghen (238)
Thans verneemt Simpel, dat de kunst steeds met lage bekampers heeft af te rekenen, ten bewijze die twee sinnekens (- 254). Hij ontvangt bovendien een mantel, om de wijsheid beter te kunnen vatten (- 272). | |||||||||||||||
[pagina 105]
| |||||||||||||||
Eindelijk verschijnen de twee ingewijden (- 308). Een van hen zet nu uiteen, hoe alle kunsten gaven Gods zijn (de mensch heeft dus geen verdienste; - 330) en geenszins uit de natuur voortkomen (- 359). De Bijbel bewijst het trouwens (- 374). God handelde aldus ten behoeve van den mensch. Wie door Zijn genade geleid wordt, zal overwinnen (- 396). Alle kunsten zijn overigens uitstekend Want hy goet is diese ons eerst voort brachte
En noyt niet dan goet daer door en wrachte
Aen haer seluen / al sijn sy verscheyden
Jn thanteren en diueersch wt breyden (- 424)
maar vaak worden zij misbruikt. De voornaamste is evenwel de Gods conste Oft ghy schoon hadt alle Consten ouervloedich
Diemen noemen mach / is v dese absent
Soo ist al niet / waer ghy v henen went
Dit voor al toch prent // in v memorie. (- 456).
Daarna komen de zeven vrije kunsten (- 580), de staatkunde (- 586), de huishoudkunde (- 590) en de ambachten (- 602). De beterwetenden nu moeten de minderwetenden helpen uit naastenliefde (- 626). Dit alles wordt samengevat in een figuere, die de solutie verduidelijkt (637-44): Waer by ghy verstaen sult na der schriften thoone
Dat den Gheest Gods der wijsheyt alleene
Die door de Liefde werckt in tsmenschen persoone
Js / die den Mensch alder meest tot consten reene
Verweckt / als een gaue Gods elcken ghemeene
Diese met begheerte neemt vlijtich aen
Want sonder den Gheest der wijsheyt groot noch cleene
Jn loflijcke consten en mach blijuen staen.
Over dit antwoord verrukt dankt Simpel de ingewijden (- 668). Dezen drukken hem nog eens op het hart, dat alle kunstenaars zich vóór alles op de Godskunst dienen toe te leggen (- 684) en de bestrijders der kunst te versmaden (- 688). Ten slotte | |||||||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||||||
vragen zij aan de toehoorders, alles in 't beste te willen verstaan, opdat Rhetorica moge bloeien (- 705).Ga naar voetnoot(51) Op deze derde bijdrage volgt een prologhe van drie personages (199 r.) over het onderwerp: Hoe nuttig ons de kooplieden zijn, die rechtvaardig handel drijven. Om deze vraag op te lossen, roept Wel dbest willen weten den bijstand in van twee vrienden (- 16). Dezen meenen, dat rechtvaardige kooplieden den Heer zoowel behagen als de gewone arbeiders (- 32). Zeker, zij zouden talrijker kunnen zijn en hun stad dan tot blijvend nut verstrekken (- 51). Zij handelen eerlijk in nuttige waren (- 76), hebben maar één woord, helpen hun evennaaste zooveel mogelijk (- 88), zijn geduldig tegenover schuldenaars (- 92) en denken aan 't gebod: doe een ander niet etc. (- 100). Met één woord: zij zijn een sieraad voor hun stad: Hadder Antwerpen soo thienduysent inne
Dat ghondick haer van herten vry onuerseert
En is oock mijn wenschen door rechte minne (- 104)
Voorts bezorgen zij werk aan menig arbeider, die daardoor tevreden leeft (- 140). De onrechtvaardige koopman, integendeel, doodt zijn ziel (- 148) en is der gemeenschap schadelijk (- 153). De rechtvaardige is echter nuttig aan zich zelf (- 158), heeft een gerust geweten (- 160) en zal God in Zijn glorie mogen aanschouwen (169). Wel dbest willen weten is hiermede tevreden en dankt zijn vrienden (- 180). Dezen sporen hem - en den toeschouwer - er toe aan, de deugd en bevenal de caritate te beoefenen (- 196).Ga naar voetnoot(52). Als vijfde bijdrage krijgen we de factie (10 personages, 177 r.). De Patroon van den Aluen (d.w.z. van de dwazen) bezit een zalf, waarmede hij de door de zotheid aangetasten nog zotter kan maken. Op den raad van zijn wederhelft probeert hij, onder het uitdeelen van menigen kwinkslag, zijn geheimzinnige kunst aan vier zottenparen (32-49; - 69; - 87; - 111) en met zulk een succes | |||||||||||||||
[pagina 107]
| |||||||||||||||
(- 124), dat de overgelukkige patiënten een liedje te zijner eer aanheffen (133-177; 9 × 5).Ga naar voetnoot(53) Eindelijk komt de zesde en laatste bijdrage, het esbatement (ca. 500 r.), waarmede Jacop Jacopsoon Cassyere Waer. S.D. waerheyt den hoogsten prijs van dit en van alle landjuweelen wegkaapte, d.w.z. 42 ons zilvers. Tot onze allerinnigste spijt kunnen we er niets over meedeelen daar het stukje, zoover bekend, nooit werd gedrukt, hetzij naar het voorbeeld van 1539Ga naar voetnoot(54), hetzij om practische redenen (de bundel zou werkelijk al te lijvig geworden zijn)Ga naar voetnoot(55), hetzij tengevolge van een oneenigheid, die omtrent de toekenning van den hoogsten prijs onder de mededingers zou zijn ontstaanGa naar voetnoot(56) en waarvan wij een duidelijken en veelzeggenden echo terugvinden in den Oerloff: Rhetorica vaart er uit tegen de kluchten en vraagt, dat de aanzienlijkste premie in 't vervolg zou worden verleend aan een stichtelijk stuk, aangezien de tijdgeest nu eenmaal naar dergelijk voedsel verlangt.Ga naar voetnoot(57) | |||||||||||||||
[pagina 108]
| |||||||||||||||
Buiten het esbatement, dat zelfs als handschrift verdwenen schijnt, kwam geen enkele van Cassieres overige bijdragen in aanmerking voor een onderscheiding. Nochtans dient opgemerkt, dat de animator van het landjuweel, de Hervormingsgezinde Willem Van Haecht, den gedachtengang van Cassieres spel van sinne tot den zijnen maakte (nl. in den Oerlof, bij monde van Rhetorica)Ga naar voetnoot(58), zooals hij trouwens, naar het ons ten minste wil voorkomen, 's dichters Kamer telkens met dieper aanhankelijkheid dan de andere toesprak.Ga naar voetnoot(59) Het zal intusschen niemand verwonderen zoo de heeren schepenen van 's-Hertogenbosch, die aan de Kamer van Moyses Doorn een toelage van 300 gulden hadden ingewilligd, ten einde haar toe te laten, aan het landjuweel deel te nemen, thans buitengewoon in hun schik waren. Allereerst kreeg de bode, die op 31 Augustus de tijding der overwinning kwam brengen, zoo maar 7 gulden tot belooning. De overwinnaars zelf echter werden, bij hun terugkomst, prachtig ontvangen en door de met piktonnen | |||||||||||||||
[pagina 109]
| |||||||||||||||
en pikworsten verlichte straten naar het stadhuis gevoerd, waar ze met 3 amen wijns werden beschonken ‘voer een propine ende gratuiteyt’. Op 27 Sept. 1561 voerden ze het bekroonde werk ter markt op.Ga naar voetnoot(60) Ook de factie moet opnieuw vertoond zijn; zijnerzijds werd het factieliedeken nog jaren nadien op straat gezongen en schijnt zelfs ten tijde van Alva staatsgevaarlijk te zijn geweest, omdat men verband meende te zien tusschen Alva en den patroon der Alven, het hoofdpersonage van het stukje.Ga naar voetnoot(61) Met dat al zijn de vijf besproken bijdragen ten zeerste het lezen waard.Ga naar voetnoot(62) Vooral de factie heeft de literatuurhistorici geboeid, daar dezen in den waan verkeerden, dat dit stukje eigenlijk het geprimeerde esbatement was.Ga naar voetnoot(63) Het is hun inmiddels | |||||||||||||||
[pagina 110]
| |||||||||||||||
ontgaan dat het, evenals de andere factiën, een voornaam bestanddeel uitmaakt van de letterkunde ‘in 't sotte’.Ga naar voetnoot(64) Voor ons bevatten de bijdragen bovendien heel wat eigenaardigs: niet alleen ontmoeten we er tot tweemaal toe het ἃπαξ λεγόμενον, Gods conste, inGa naar voetnoot(65), alsmede een toespeling op den Bijbel,Ga naar voetnoot(66) maar ook de naam Wel dbest willen wetenGa naar voetnoot(67) herinnert levendig aan 's dichters devies Waer is de waerheyt, terwijl voortdurend, tot zelfs in de factie, de caritate of 's naesten profyt ter sprake wordt gebracht. Nauwelijks was dit glorierijke landjuweel voorbij, of Cassiere werkte mede aan den niet minder merkwaardigen dichtwedstrijd, door de Brusselsche Corenbloem ingericht bij gelegenheid van haar jaarlijksch Prinsfeest (26 Juli 1562) en die zoo maar 70 dichters uit Noord en Zuid naar de pen deed grijpen (het grootste aantal, dat ooit werd bereiktGa naar voetnoot(68). Zooals we hierboven zagen, behaalde hij er den derden prijs met een referein (17 × 4), dat we aldus samenvatten: Nu er overal onrust heerscht, dienen we den Heer te bidden, dat Hij den regeerders de noodige wijsheid gunne (- 17). Deze is immers als het roer, dat het schip tijdens den storm in de goede | |||||||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||||||
richting houdt. Zij moet voor alles zorgen. Wie haar weerstaat, weerstaat den Heer (- 34). De Bijbel toont aan, dat alle onrust steeds werd genezen door die wijsheid. Wee het land, waar zij ontbreekt. (- 51). Christus, in wien Gods wijsheid rust, heeft Zijn volk ter zaligheid gebracht. Die wijsheid dient bemind en de onrust geschuwd (- 68).Ga naar voetnoot(69) Minder succes echter had hij met zijn liedeken (8 × 8), dat m.i. nochtans een juweeltje is. ‘Dochters Sion’, roept hij uit, ‘zingt den Heer, die ons Zijn genade schonk, een vroolijk lied (- 8). Die milde gever is Christus, de nieuwe Goliath (- 16). Arm en rijk staat Hij bij (- 24). Berouwhebbenden is Hij barmhartig (- 32). Vooral oprechten en wereldversmaders zijn Hem lief (- 40). Wel hun, die in Hem vast gelooven en de naastenliefde beoefenen (- 48). Hij zal hen voor lijden vrijwaren, den nijd doen wijken en hun Zijn rijk geven (- 56). De prins neme dit liedeken voor lief en zij tevens den Heer bevolen (- 64)’Ga naar voetnoot(70) Ook ditmaal valt de sympathie in 't oog, waarmede de dichter, in de Prologhe, door de inrichters bejegend wordt.Ga naar voetnoot(71) We vreezen evenwel dat de dubbele censuur, eerst te 's-Hertoghenbosch en nadien te Brussel (alwaar vijf bijdragen gladweg werden geweigerd), hier en daar in zijn tekst wijzigingen zal hebben aangebracht.Ga naar voetnoot(72) Anderzijds zal de drukker wel niet bij onzen Bosschenaar hebben beproefd, wat hij alleronbeschaamdst ver- | |||||||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||||||
klaart, in zijn berijmde opdracht aan de regeering van Brussel, jegens nietbrabantsche inzendingen te hebben bedreven: Dese Refereynen (wilt dit deurgronden)
Zijn som wt Vlaenderen / mijn Heeren loyale /
Ja / wt Hollant en Zeelant ghesonden /
Ende en waren niet al Brabantsche tale:
Maer den Druckere heeftse int generale /
Nae sijn beste / op Brabantsche tale gheset /
Waer deur wel Fauten souden principale
Ghecomen zijn / ghestelt t'uwer jugen net.Ga naar voetnoot(73)
Hoe dit zij, nieuw werk was voor den dichter weggelegd. Nog in 1562 immers werd te 's-Hertogenbosch een dichtwedstrijd uitgeschrevenGa naar voetnoot(74) en twee jaar nadien een loterij ingerichtGa naar voetnoot(75), doch preciese gegevens ontbreken omtrent zijn mogelijk aandeel aan deze plechtigheden. Aan den anderen kant is er aangaande zijn Kamer geen enkel bericht meer voorhanden, d.w.z. tusschen 1568, het jaar, waarin zij door Alva werd afgeschaft en 1597, het jaar, waarin zij opnieuw werd opgericht.Ga naar voetnoot(76) | |||||||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||||||
Ook is hij niet opgenomen in den Nederduytschen Helicon (1610), waarin nochtans tal van onbekenden worden vernoemd.Ga naar voetnoot(77) ***
Tot dusver beschouwden we het werk, dat met volle zekerheid aan cassiere waer is de waerheyt dient toegekend. Thans komen de twijfelgevallen aan de beurt en in de eerste plaats de gedichten, door Cassiere (zonder meer) vervaardigd naar aanleiding van de loterij te Antwerpen (1574).Ga naar voetnoot(78) Twee ervan bezitten we nog, een referein en een liedeken en uit beide blijkt, dat hier wel degelijk onze factor aan 't woord is. De ouders, betoogt hij in het referein, die hun kinderen een goed voorbeeld geven, winnen voor zichzelf en ook voor hun kroost het eeuwige leven. Alle andere handelwijze leidt ten verderve (- 15). De kinders volgen inderdaad het voorbeeld, goed of slecht, na, overeenkomstig het oude spreekwoord, soo d'ouders pypen danssen de jonghers (- 30). Wat men hun in hun jeugd inplant, goed of kwaad, blijft hun steeds bij, vooral het kwaad (- 45). De ouders dienen derhalve een recht Christelijk leven te leiden; de kinderen, anderzijds, moeten gehoorzaam zijn, ook aan hun geestelijken vader (- 60): Hier om ghy ouders en wilt niet setten dan
Den worm inden pels / die van selfs wel groeyt:
Deur een ongheschickt leuen vol smetten dan /
Daer ghy v seluen en v kinders deur ontgoeyt:
Maer gheeft hen een exempel dat deuchdelijck bloeyt /
Deur een recht Christelijck leuen naer dbetamen:
Op datmen v als Heydens niet en verfoeyt /
Die tgheloof missen / hen voor Godt moeten schamen.Ga naar voetnoot(79)
| |||||||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||||||
Herinneren r. 51 vlgg. aan het Presentspel en aan het referein uit 1559Ga naar voetnoot(80), even opvallend zijn de overeenkomsten tusschen het Liedeken uit 1562Ga naar voetnoot(81) en het Liedeken uit 1574 (10 × 5), ‘ghestelt op den Sinne Loeft godt om zijn Elementen schoone’ en waarin de dichter (In viericheyt groeyende, Cassyere. Tshertoghenbosch) den Heer prijst om Zijn genade (- 10), Zijn scheppen van hemel en hemellichamen (- 20), van de aarde met al wat haar versiert (- 30), van wateren en visschen (- 40), van 't vuur en andere elementen (- 44), doch vooral om Zijn gave van 't eeuwig leven door Christus (- 50): men vergelijke maar even (1574) r. 4, 18, 29-30 en 45 vlgg. resp. met (1562) r. 6 vlgg., 35, 43, 16 vlgg. en 54 vlgg. In hoeverre de censuur in beide gevallen opgetreden is, kunnen we niet uitmaken.Ga naar voetnoot(82) Resten nu nog 3 refereinen en, om te beginnen, één (no. 139 by Jan de Bruyne), waarvoor de auteur, Cassijere vanden bossche (geen spreuk), te Antwerpen, op 21 Augustus 1559, een vierden prijs, een stoop, verwierfGa naar voetnoot(83). Na 's menschen zondenval, aldus de dichter, schonk God hem, door Christus, weer genade, op voorwaarde nochtans dat hij, door 't geloof in den verlosser, deze genade waardig zij (- 18). Dat zal hij, indien hij, in Christus herboren, ‘één met Godt is, of sijn euenbeelt crachtich’ (- 36) en een geloof belijdt, dat hem Gods eer en des naasten profijt doet zoeken, dè kenteekens van den rechten Christen (- 54). God is overigens zoo goed, dat Hij allen zoekende, mits deze maar op de beschreven wijze gelooft, zal genezen (- 72).Ga naar voetnoot(84) Welnu, dit referein herinnert zóó aan het hierboven reeds besprokene (no. 137)Ga naar voetnoot(85), dat we 't zonder aarzelen aan Cassyere | |||||||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||||||
waer schuylt de waerheyt mogen toeschrijven. Daar we 't bovendien als een uitbreiding van een regel uit no. 137 mogen beschouwen, zijn we geneigd, dit laatste vóór 21 Augustus 1559 te plaatsen. Op zijn beurt schijnt no. 137 een antwoord te zijn op een mogelijke tegenwerping in verband met het gedeelte uit het presentspel, waarin de lof der heidenen wordt gemaakt,Ga naar voetnoot(86) zoodat de drie werkjes chronologisch als volgt zijn te rangschikken: presentspel 1559 (nieuwjaar, d.i. 26 Maart); Ten slotte komen de twee refereinen (nos. 90 en 108 bij Jan de Bruyne), beide onderteekend cassiere duer hope verwacht ick, beide gedateerd 1556 en beide een toespraak tot den wereldsgezinden mensch bevattende. ‘Mij’, verklaart de dichter in het eerste (15 × 4), ‘mij, een verstokt zondaar, heeft Christus, door Zijn menschwording, tot nieuw leven gewekt (- 15). Zijn leven en Zijn leer hier op aarde zijn voor mij een voorbeeld (- 30). Zóó groot was Zijn liefde tot mij, dat Hij voor mij gestorven is. Door 't geloof in Hem zal ik 't eeuwig leven genieten (- 41). Men bouwe dus op Hem en geloove in de verwezenlijking Zijner belofte (- 60).Ga naar voetnoot(87) In het tweede (16 × 4) toont hij aan hoe de wereld, door de slang gevoed, haar liefhebbers bedriegt en in 't verderf stort (- 16). Johannes toch heeft gezegd dat zij, die de wereld zoeken, eigenlijk naar de duisternis verlangen (- 32). De genietingen der wereld lachen den dwazen toe, maar berokkenen de ziel niets dan nadeel (- 48). Men late dus de wereld varen en roepe, wordt men door den booze bekoord, de hulp van den Almachtige in (- 64).Ga naar voetnoot(88) M.d. doet de ons bekende Cassiere in deze twee gedichten doodeenvoudig, wat hij elders aanbeveelt: de onwetenden of dolenden helpenGa naar voetnoot(89). Argumenten en woordenschat zijn gelijkend. | |||||||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||||||
No. 90 is bovendien, net als het liedeken uit 1562, tot ‘ghy Sions dochter’ gericht.Ga naar voetnoot(90) 't Is waar: het devies is verschillend. Doch hiertegen voeren we aan, dat eensdeels het devies Waer is de WaerheytGa naar voetnoot(91) op zichzelf al twee varianten vertoont, nl. waer S.D. waerheytGa naar voetnoot(92) en waer schuijlt de waerheijt,Ga naar voetnoot(93) terwijl andersdeels gevallen bekend zijn van dichters, die twee kenspreuken gebruikten, hetzij nu eens de eene, dan weer de andere, zooals bv. Cornelis Everaert (Ic comme om leeren en So reine verclaert)Ga naar voetnoot(94) en Adriaan Wils (Alst Godt belieft en Godt kent alle herten),Ga naar voetnoot(95) hetzij beide tegelijk, zooals Frans Van Ballaer.Ga naar voetnoot(96) We meenen dan ook als volgt te mogen besluiten: cassiere duer hope verwacht ick en cassijere waer schuijlt de waerheijt zijn één en dezelfde dichterGa naar voetnoot(97), nl. Jacop Jacopsoon Cassyere, factor van de rederijkerskamer Mozes Doorn te 's-Hertogenbosch, wiens werkzaamheid we kunnen volgen van 1556 tot 1574 en die in 1561 te Antwerpen den hoogsten prijs en elders meer dan één onderscheiding verwierf. Hij heeft niets te maken nòch met Willem Touwaert, een gegoeden Antwerpenaar, die niet eens | |||||||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||||||
Cassiere heetteGa naar voetnoot(98) en die op 5 Augustus 1559 (80 jaar oud), in de Scheldestad werd onthoofd, o.m. wegens het bezit van enkele verboden boeken, nôch met Peeter Cassier, in 1584 vermeld als de heroprichter van den Antwerpschen Olyftack.Ga naar voetnoot(99) Hij moet zeer veel hebben voortgebracht, zooals trouwens menig factor uit die jaren. Wij hebben ons best gedaan, om uit allerlei zeldzame, zooniet unieke bundels te verzamelen, wat er nog van zijn oeuvre overblijft. Wij hopen, dat dit ons vluchtig onderzoek er anderen moge toe aanzetten, eveneens op jacht te gaan, opdat het beeld van dezen interessanten rederijker zoo spoedig mogelijk kunne voltooid worden. | |||||||||||||||
[pagina 118]
| |||||||||||||||
Bijlage I
| |||||||||||||||
Ga naar margenoot+ Refereijn
Ga naar margenoot+ Hoort ghij sions dochter / die noch sijt clachtich
Jn vreese geseten / duer onkennisse blint
wat mij (eens v gespelinne warachtich)
geschiet is / van hem die mijn siele beuindt
5[regelnummer]
als ick duer dboeleren / gans adams gesint
gewondt / (ja doot) lach voer mijnen vader goet
heeft hij / mijn lieff / als de getrouste bekint
mijn leuen weder gesocht / geuonden metter spoet
waer duer / duer sijn genade / liefde en ootmoet
10[regelnummer]
en menschwordinge / daer hij mij me weckte
en op dede staen / mij wassende van dbloet
des doots / en der sonden / dwelck mij bedeckte
sijn siel hij voer mij / soo minnelijc streckte
dies ick wel seggen mach / duer dit aencleuen // fier
15[regelnummer]
aldus vant triomphant dit lieff mijn leuen // hier
Opt dat ick sijn liefde sou kennen in desen
en op niemant sien / dan op hem alleen
heeft hij mij voorts gesterckt / duer tsienlijc wesen
sijns leuens / hier op daerde net en reen
20[regelnummer]
duer tvasten / bidden / waken / druck en ween
mij bewarende / als een hin haer kiecxkens siet
en met sijn soete leeringe gemeen
mij altijt troostende in mijn verdriet
Ga naar margenoot+ waer duer hij mij oock een exempel liet
25[regelnummer]
sijn voetstappen vlijtich te volgen naer
op dat ick als een rancxken / soo hij mij hiet
in hem / (den wijnstock) sou blijuen vruchtbaer
siet / geenen last voor mij / en was hem te swaer
midts desen stercken brandt der minnen verheuen // fier.
30[regelnummer]
aldus vant triomphant dit
| |||||||||||||||
[pagina 119]
| |||||||||||||||
O welcken liefde hij mij noch al toonde
desen compassiuesen samaritaen
Siet met welcken olie / hij mij verschoonde
op dat ick de wreede doot niet en soude ontfaen
35[regelnummer]
hij is selfs als een lam / totten cruijce gegaen
mijn misdaet dragende / duer sdoots torment
maer van godt weder verweckt / is op gestaen
ten derden dage / soo ick weet ongeschent
ten hemel geuaren / sittende present
40[regelnummer]
ten godts rechter handt / daer ick bij hem sal comen
ja alree ben ick inden geest / die mij sulcx inprent
duer tgelooue / de herboringe vol vromen
wech doot van hier dese heeft v cracht benomen
dits mijnen roem / tegen v ingeuen // schier
45[regelnummer]
aldus vant triomphant / dit lieff mijn leuen // hier
| |||||||||||||||
Ga naar margenoot+ Prinche.Triomphantelijc wast / dat hij ooijt dede
dese / mijn / en alder mensen lieff vol trouwen
voer godt / daer de waerheijt / altijt grijpt stede
hoe wel de weirelt / dit qualijc can verdouwen
50[regelnummer]
dus ghij liefkens / wilt opt sant niet meer bouwen
maer op christus den steen / die eeuwich sal dueren
die ons leuen vandt / en vindt / soo wij ons houwen
aen hem / duer tgelooue / in sijns woorts volvueren
hier roept / weent / en clopt / minlijc tallen hueren
55[regelnummer]
hoorende / comen opdoen / eest dat hij begeert
neemt hem waer / inden tijt alst mach gebueren
op dat ghij sijn goetheijt / van v niet en weert
soo moecht ghij met mij / elck seggen expeert
tot sijnen prijs / ten spijte den verdreuen // gier
60[regelnummer]
aldus vant triomphant // dit lieff mijn leuen // hier
Jn viericheijt groeijende / moijsen doren
schertogen bossche per cassiere
oft duer hope verwacht ick
| |||||||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||||||
Bijlage II
| |||||||||||||||
Ga naar margenoot+ Refereijn
Ga naar margenoot+ Ghij weirels gesinde / adams kinderen
verdoolde schapen van de reçhte strate
die den schat der boosheijt / die saen sal minderen
prijst / bouen deeuwich goet / der sielen bate
5[regelnummer]
hoe sijdij sus verblindt / wie heeft v de mate
des woorts / en der redene / soo onttogen
Siet ghij niet / hoe de weirelt vroech en late
haer liefhebbers / soo valslijc heeft bedrogen
haer samblantelijc soch / waer heeft sijt gesogen
10[regelnummer]
wt der slangen borsten / als trecht dootlijc fenijn
dwelck (soot van v hier niet en wordt verspogen)
Sal eeuwich / uwer sielen verderuinge sijn
daerom vliet van desen bedriechelijcken schijn
tot de sonne der waerheyt / nae godts gebodt
15[regelnummer]
denckende soot oock blijcken moet telcken termijn
Sweirels samblant // is als drijfsant // niet / sonder godt
Sweirels samblant / des woorts wederpartije
Segt hoe hoort ghij dat johannes noemen
waeij vlees lust / oogen lust / sleuens hoouerdije
20[regelnummer]
tsaet / een wortele / van smensen verdoemen
den babeloensen mantel / tsieraet / de bloemen
daer hen de godloose / me tooijen en behangen
wiens boose gedachten / en hooch beroemen
als een schaduwe is / een ijdel omvangen
25[regelnummer]
Ga naar margenoot+ Siet alle die hier nae stellen haer verlangen
den wech des vreden / beneuen treden
Sij wijcken dlicht / en hebben verlangen
nae de duijsterheijt / van alder onvreden
maer al telt dit de sulcke / heel onbesneden
30[regelnummer]
Jnden gheest / voer een weluaert / hier in sweirels codt
acht dat niet / want nae der schriftueren reden
Sweirels samb
Als drijfsant / drijuende ongestadich
nu hier / dan ghinder / midts der stroomen cracht
35[regelnummer]
Js des weirels samblant / dwelck geueijst sucadich
maer altijt wanckelbaer / den sotten aenlacht
| |||||||||||||||
[pagina 121]
| |||||||||||||||
hoogen naem / wellust / eere / srijckdoms pacht
solaes / bancketten / en triompheringe siet
wat ist / wat windt hij / die dat al bevracht
40[regelnummer]
dan een handt vol sonnen / ja een ijdel niet
dwelck in deijnde / dick weckt / dwaenhopich verdriet
cnagende consiencie / oft crancke sinnen
daermen tprofijt der sielen (soo christus bediet)
bij verliest / als alle rechtwijsen bekinnen
45[regelnummer]
wel hen dan / die / dit tegen deel beminnen
dats de verneringe des geests / na swaerheijts slodt
want als wij de sake / te recht sien binnen
Sweirels samblant // ...
| |||||||||||||||
Ga naar margenoot+ Princheniet sonder godt / eedel / prinche tis waer
50[regelnummer]
want al wadt jet is / oft staende sal blijuen
is godt / oft godts / als diet al in allen is claer
wiens mogentheijt / men niet en can beschrijuen
daerom / salich is den man / die nae sgeests drijuen
jn godt dwarachtich wesen / leeft en rust certeijn
55[regelnummer]
en sweirels samblant / dwelck niet en mach beclijuen
maer corts eijndt / laet varen / als een saet onreijn
dus al lockt v den sathan / sweirels prins gemeijn
duer sijn loose treken / en laet v niet verdoruen
is tvlees cranck / bidt om hulpe uwen cappeteijn
60[regelnummer]
hij sal v bijstaen / wilt dit vrij geloouen
oock en can dit niet / dat jet / niet beroouen
noch de vijandt ontrecken / godts deel en lodt
denckt op uwen regel / dorscht op geen jdel schoouen
Sweirels samblant // is als drijfsant // niet / sonder godt
Schertogen bosch op moijses doren
jn viericheijt groeijende
per cassiere duer hope verwacht ick
| |||||||||||||||
[pagina 122]
| |||||||||||||||
Bijlage III
| |||||||||||||||
Ga naar margenoot+ Refereijn
Ga naar margenoot+ Die hier onwetende altijt sijn beste // doet
oft sonder kennisse / goetdunckende voort voert
is te prijsene / in swerrels geweste // soet
bouen dien die wetende / swoorts veste goet
5[regelnummer]
misbruijckt / veracht / den heijlijgen geest beswaert
nochtans om salich te sijne / soo de schrift verclaert
is dit niet genoch / want die hier nae wil leuen
moet wetende sijn beste doen / midts tgelooff gepaert
Jn christo welck ons de salicheijt can geuen
10[regelnummer]
want wat niet wt den rechten gelooue euen
en geschiet / is voer godt onrecht / quaet oft sonde
en onwetentheijt / en can niet aencleuen
tgelooue de timmeringe van gronde
dus en wordt niemant salich tot geenen stonde
15[regelnummer]
noch en is de geschoncken genade weert
dan die / soot ooijt de schriftuere orconde
die wetende sijn best doet / geloouich volheert
Sout anders wesen / soo ick can mercken // hier
sou ons sgeloofs wetentheijt / weijnich baten
20[regelnummer]
soo mochten oock veel heijdensche clercken // schier
machemetisten / Joden / som van wercken // fier
soot schijnt / die oock christum / noch sijns woorts mandaten
niet en kennen / maer met verachtinge haten
salich worden / dwelck niet mach wesen
25[regelnummer]
wie niet en gelooft / seijt christus / elck macht vaten
is verdoemt / wat dient dan sulcke daet gepresen
Ga naar margenoot+ die hier sijn best doet / duert gelooff wtgelesen
wordt alleen een herboren godts kint genaemt
die is reijn / en van alle qualen genesen
30[regelnummer]
daer donwetende onreijn / cranck blijft befaemt
de genade christij / soot recht is en betaemt
wordt hem alleen / toegeschreuen / expeert
dus en wordt niemant salich // dan diet soo raemt
die wetende sijn best doet / geloouich volheert
| |||||||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||||||
35[regelnummer]
Waerom heeft godt sijn woort / en leere // jent
sacramenten / en alsulcx voer oogen geleijt
dan om datmen van donwetentheijt keere // blent
totter waerheijt / die altijt godts eere // ment
Daer duer sou gaen / als nieu creatuere bereijt
40[regelnummer]
sou donwetende / bestdoender der salicheijt
in tsijne / als dander / hier nae beeruen
wat waer dan christen gelooue / der liefden feijt
dan een jdel niet / datmen wel can deruen
o neen broeders / neen christus leuen en steruen
45[regelnummer]
is dien contrarie / soomen merckt en siet
Die wetende sijn best doet / bruijckt soete conseruen
Daer dander niet dan bitter pijne en bespiet
Sonder tgelooue / en machmen godt behagen niet
hoe sterck hem dijpocrijt / hier tegen weert
50[regelnummer]
Dus wordt alleen salich / naer swaerheijts bediet
Die wetende sijn best doet / geloouich volheert
| |||||||||||||||
Ga naar margenoot+ Princhehier om prinche / waeckt / en sijt int weten // cloeck
namelijc int gene / dat v godt heeft beuolen
Doet v beste / niet inden secreten // hoeck
55[regelnummer]
als sulcken secktenstichter / oft verbeten // roeck
maer als een christen / openbaer onverholen
Siet ghij donwetende falen oft dolen
Duer v wetentheijt / wilt hem saen onderrichten
want sulck meijnt / hij gaet bijde waerheijt ter scholen
60[regelnummer]
Daermen niet en hoort / dan luegenen dichten
in godts oordeel / wilt v tonge swichten
die ongrondelijc sijn / en wij niet en verstaen
Dan sentencien / nae des schrifs verlichten
muecht ghij om beters wille / wel wtspreken saen
65[regelnummer]
soo wij in desen / hier oock hebben gedaen
dwelck ghij prinche / wijselijc hebt begeert
Dus niemant en wordt salich / dan nae schrifs vermaen
Die wetende sijn best doet / geloouich volheert
op de vraghe van brussel / oft die mensch
mach salich worden / onwetende sijn best doende
per waer schuijlt de waerheijt
cassijere vanden bossche
| |||||||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||||||
Bijlage IV
| |||||||||||||||
Ga naar margenoot+ Refereijnno 139 4/18 Duer der slangen bedriegelijc onbesneden // saet
en douertreden // quaet
van adam / waren wij inde doot gesoncken
ja kinderen des torens / die der vreden // raet
5[regelnummer]
welck noch vast heden // staet
verachten / dies ons wercken voer godt stoncken
mer de heere / duer sijn bermherticheijts voncken
dit siende / sant ons christus sijnen sone soet
waer duer hij ons weer rijckelijc heeft geschoncken
10[regelnummer]
sijn genade / diesmen hem eeuwich louen moet
nu is hier der vieolierkens vrage vroet
wie sulcx werdich is / nae schrifs orconden
tis waer / soomen sgeests oogen / recht open doet
worter van ons selfs wegen / niet een geuonden
15[regelnummer]
maer van slams wegen / dwelck wech neemt swerrels sonden
daer den sondaer duer troostelijc bedaeckt // leeft
is hijse werdich / soo wijt recht duergronden
die christus duer tgelooue / werdich gemaeckt // heeft
Die christus duer tgelooue / heeft gevrijdt // fier
20[regelnummer]
is gebenendijt hier
vercoren / herboren // een nieu / creatuere
godts erfenaem / ten spijte / tvijants nijt // ghier
en al sijn verwijt // schier
eenen tempel / daer godt in wil woonen puere
25[regelnummer]
is hij nu sulcx alst blijckt / nae als vuere
en een met godt / oft sijn euenbeelt crachtich
soo is hij der genaden / en sleuens duere
Ga naar margenoot+ duer godts genade / oock werdich warachtich
en dat nader godlijcker natueren sachtich
30[regelnummer]
van godt / duert gelooue / in hem geplant
sonder welcke / alle werdicheijt onmachtich
is en moet blijuen / nae trechte verstant
dat ons godt jondt / geeft / maeckt / broeder vaelijant
is onse / en sijn wij / dit vast ongelaeckt // cleeft
35[regelnummer]
dus is hij werdich / der genaden plaijsant
die christus duer tgelooue / werdich gemaect // heeft
| |||||||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||||||
niet dat hier een blau doot gelooue gelt // jet
Soo jacobus spelt // siet
als de sulcke wel meijnt / duer sijn veel weten
40[regelnummer]
maer een leuendich / soot den geest ongequelt // hiet
dat dadich gestelt // biet
dwerck der liefden / getroulijck wt meten
der gauen godts / die reijn en ongespleten
godts eere / en des naesten profijt soecken
45[regelnummer]
waer aen men een recht christen / vol secreten
godts / kennen mach / hier en in alle hoecken
en duer ditte / midts godts genadich vercloecken
mach sulcken seggen / met paulo serteijn
ick vermacht al / wie mach mij vervloecken
50[regelnummer]
en bens werdich // christum mijnen heere reijn
diet in mij al werckt / is / en oock schenckt gemeijn
wat sijn is / dus dees reden te kennen naeckt // geeft
dat hij werdich is / die genade pleijn
die christus duer tgelooue / werdich gemaect // heeft
| |||||||||||||||
Ga naar margenoot+ Prinche55[regelnummer]
Dits v tot trooste / ghij bedruckte sinnen / swaer
Soo ghijt cont innen // daer
duer godts goetheijt / te kennen gegeuen // al
op dat ghij sijn genade / oock met minnen // claer
soet int bekinnen // naer
60[regelnummer]
sout volghen / en waernemen / hier in dit ertsche dal
want de heere / is bermhertich / die elck wt den val
des doots wil trecken / die getogen wil wesen
Daerom al sijdij noch cranck / en van duechden smal
soeckt / bidt / keert v tot hem / hij sal v genesen
65[regelnummer]
maer duer tgelooue / op dat ghij midts desen
een lidt van christus leden / voer godt moecht blijcken
en met hem de croone / der glorien gepresen
deelachtich wort / hem / duer hem / soo muecht gelijcken
want dit blijft vast / dat hij nae schrifs bedijcken
70[regelnummer]
werdich is / voer hem / die van dwoort wel geraeckt // sneeft
die geschoncken genade / diet al doet rijcken
die christus duer tgelooue / werdich gemaeckt // heeft
opde vrage / wie werdich is / cristus geschoncken genade
op de violiere tot antwerpen anno 1559 / 21 august
per cassijere vanden bossche den vierden prijs
eenen stoop
| |||||||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||||||
Bijlage V
| |||||||||||||||
[pagina t.o. 126]
| |||||||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||||||
Ga naar margenoot+ PersonagienJonste een schoon Jonghe maeght heel fray ghehabitueert
Vrientschap een ghedaeght man fray ghehabitueert
Trouwe een deghelycke vrouwe
Ga naar margenoot+ Jonst
Hebt Jonste
Vrientschap
Thoont vrientschap
Trou
Bemindt de Trouwe
Jonst
schout den haet
Vrientschap
vliedet tquaet
Trou
die duecht Laet blycken
Jonst
by Rade
Vrientschap
slaet gade
Trou
dwoort / soet van beschouwe
Jonst
hebt jonste
Vrientschap
thoont vrientschap
Trou
bemindt de trouwe
Jonst
5[regelnummer]
seer Rustich
Vrientschap
seer Lustich
Trou
een werrelt van gouwe
| |||||||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||||||
Jonst
vindt ghy
Vrientschap
hier naer siet
Trou
geen haers gelycken
Jonst
hebt jonste
Ga naar margenoot+ Vrientschap
thoont vrientschap
Trou
bemindt de trouwe
Jonst
schout den haet
Vrientschap
vliedet tquaet
Trou
Die Duecht Laet blycken
Jonst
in Gods consten / syn dit die Rechte practycken
Vrientschap
10[regelnummer]
die hier aff wycken // het seyl sy strycken
der ghenaden soet
Trou
dat tuyght oock Redene
Vrientschap
wel hen / die pynen den tyt te bestedene
deur ons / als Dry Rechte werckelycke gheesten
Jonst
Jonste
Vrientschap
deur vrientschap
Trou
doet trouwe volleesten
Jonst
15[regelnummer]
sboosheyts tempeesten // aen deen syde varen
| |||||||||||||||
[pagina 129]
| |||||||||||||||
Vrientschap
eerlyck Leven
Trou
Gods gheboden bewaren
ja syn wet verclaren // met vierichede
Jonst
twist / haet / en nydt
Vrientschap
valsch ghewin met ghierichede
straffen / verjaghen / als Dootlycke sonden
Trou
20[regelnummer]
Liefde thoonen
Jonst
de gheschoncken ponden
van Godt gesonden // wel employeren
Vrientschap
Den bedructen troosten
Ga naar margenoot+ Trou
De Crancke visiteren
den naecten cleeden / Den hongherighen spysen
Jonst
de verlatene by staen
Vrientschap
de verdoolde wysen
25[regelnummer]
den rechten wech / die hy behoort te wandelen
Trou
in Ambacht en Comeschappen
Jonst
oprecht handelen
gheen quay Amandelen // voor goeye tellen
Vrientschap
Recht ghewicht en mate
Trou
elcken voortstellen
de waerheyt mellen // vry en ongheveyst
Jonst
30[regelnummer]
nyet metten mondt spreken
| |||||||||||||||
[pagina 130]
| |||||||||||||||
Vrientschap
dan therte en peyst
ja ja / neen neen / syn recht sonder Lueghene
Trou
in eens anders weluaert
Jonst
meer te verhueghene
dan in ons selffs / soo Scriftuere Leert
Vrientschap
nyemant te verheeren
Trou
Lieuer te worden verheert
35[regelnummer]
elcken euen dienstich / te synen behoeue
Jonst
metten Blyden / blyde
Vrientschap
metten Droeuen / droeue
der Liefden schroeue // altyt tontdrayene
Trou
Donuerstandighe
Jonst
verstandich te payene
elck te verfrayene // met goey manieren
Ga naar margenoot+ Vrientschap
40[regelnummer]
De Crancke int ghelooue
Trou
gheloouich stieren
van arghernis vieren // daer hem sulc aen stooten mocht
Jonst
Die liefde die ons dryen heeft voortgebrocht /
heeft sulcx van dbeghin / in ons geplant // oock
Vrientschap
twaer teghen recht / en Redelyck verstant // oock
45[regelnummer]
deden wy anders / aen mannen oft vrouwen
Trou
hoe souden wy sonder datte / ons namen behouwen
want waer is / Jonste / vrientschap / en trouwe goet
daermen sulcx (soot de liefde Riet) / nyet en doet
voorwaer nerghens / tot gheenen plecken
| |||||||||||||||
[pagina 131]
| |||||||||||||||
Jonst
50[regelnummer]
tis soo / waer wy comen men heet ons nijet vertrecken
tsy by wat natien / soot dick is vercleert
want jonste / vrientschap en trouwe elck begeert
maer dit is te beclaghen / by leecken en clercken
datter luttel syn / die duer ons sulcx wercken
55[regelnummer]
als wy hen thoonen / en doende voort Leeren
Vrientschap
Ons namen / en sietmen by tvolck nyet verkeeren
maer ons daden volghen sy contrarie naer
jonste metten monde / eest meest hier en daer
vrientscap / maer met wensschen / sonder te doen blycken
60[regelnummer]
Trouwe / met schoon woorden / hoortmen se vuytstrycken
als boomkens schoon geblayt / diemen can luchten
gheenssins voortbringende / profytelycke vruchten
oft yet / daer de sulcke by mocht genyeten
Trou
sulcx heetmen met recht jnde locht schieten
65[regelnummer]
oft na een schaye grypen / diemen niet en can Raken
Jonst
nochtans goey jonders / en syn nyet te Laken
die haren naesten goet jonnen / vroech en spaye
Ga naar margenoot+ Al en connen sy / hem nyet helpen staen in staije
midts oorsake van nyet hebben / connen / oft vermueghen
Vrientschap
70[regelnummer]
Jnsgelycx canmen vrientschap en trouwe toe vueghen
God siet aen elcx herte / en gheneghentheyt / maer
die sulcke die als een goet jonder Loffbaer
vriendt oft ghetrou broeder wil gesien syn hier
en God begaeft heeft / met tswerrels goeden fier
75[regelnummer]
oft ander goey ghauen / den mensch conforteerlyck
en siet synen mebroeder / in Lyden / persequeerlyck
Armoey / mistroosticheyt / en diesgelycke
oft hy hem schoon jont alle goet / en themelrycke
vrientschap en trouwe toe wenscht syn Leuen
80[regelnummer]
ende en staet hem nyet by / jnt Leenen oft gheuen
oft int ghene dat hem meest is noottelyck
wat is sulcken jonst / vrientschap / oft trouwe bloottelyc
way een ydel dinck / nyet te achten een Luere
| |||||||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||||||
Trou
en alsulcx (soomen siet) heeft de werrelt meest vuere
85[regelnummer]
veel gheruchs / Luttel wolle / is haer voorbringhen
Jonst
groeten / en voorby gaen
Vrientschap
dou liedeken singhen
dwelckmen voor dbeste hout jn dees landouwe
Trou
tis alsmen seyt / jonst / en vrientschap sonder trouwe
hoewel men den behoeftigen / daer me niet en payt
Jonst
90[regelnummer]
tsyn saykens / diemen al seer selden sayt
bysonder daert schayt // oft inde borsse sou nopen
Vrientschap
sulck pryst wel vrientschap
Trou
maer de handen open
getroulyck te Doene / soo ons christus leer // gaff
dats al wat swaer
Jonst
ygo daer doet den buyck zeer // aff
95[regelnummer]
daer scheyt schay vrientschap / soo tspreeckwoort luyt // fyn
Ga naar margenoot+ Vrientschap
maer gheuen / om weer gheuen
Trou
Dat wil de bruyt // syn
die meest elck voor danst / na tswerrels consten
Jonst
dan synder oock veel jonders
Vrientschap
Die wel gheuen met jonsten
maer in tghene / dat hem nyet toe en behoort
| |||||||||||||||
[pagina 133]
| |||||||||||||||
Trou
100[regelnummer]
Ofte / die Dies nyet en behoeft
Jonst
oft om vrientschap voort
aen een ander te weckene / tot haer selfs bate
Vrientschap
Al sonder jngheuen / vande charitate
buyten dwelck nyet goets en is / hoe goet dattet schynt
Trou
Dan synder oock vele / met Lueghenen gepynt
105[regelnummer]
en noement vrientschap en trouwe / nyet om vercleenen
dat sy haren naesten / thondert voor ses tsjaers leenen
oft achte / daer sy seker syn voor Dbetalen
om dat sy aen die briefkens geen segels en halen
en nyet en woeckeren / als die veerthien strycken
Jonst
110[regelnummer]
dats minst byde Arme
Vrientschap
maer meest byden Rycken
die nyet anders en wycken // van haren Ronden godt
die sy seer Lieff hebben
Trou
en by Dees nabals sodt
die altyt den pot // opheffen sonder trueren
daer canmen oock / jonst / trouwe / en vrientscap in spueren
115[regelnummer]
deur dbrassen en Tsuypen / van hen meest gepresen
Jonst
datswaer seyt de sulcke / ick wil hem jonstich wesen
en bringhen hem een halffken / sonder snoeuen
Ga naar margenoot+ Vrientschap
ja tis myn vriendt / tsa helpten my toeuen
en Laet ons hem droncken maken / seyt een ander dan
Trou
120[regelnummer]
sidt hem op syn cladden
| |||||||||||||||
[pagina 134]
| |||||||||||||||
Jonst
brenghet hem / als een man
op dat hy myn jonste vriendelyck oorboort
Vrientschap
ja en soo maken sy malcanderen versmoort
met gapen en ghieten / in sulcken clap
Trou
is dat nyet een schoon jonste
Jonst
en een groote vrientschap
Vrientschap
125[regelnummer]
jaet / die de siele quetst / en dlichaem maect dol
Trou
jck was hem getrouwe / en schonct hem heel vol
seyt dan die derde / daer wort trouwe verheuen
Vrientschap
en teghen myn viere / Dronck hy er wel seuen
soo ick metter waerheyt / wel can bedien
Jonst
130[regelnummer]
maer soumen op de mate / en soberheyt sien
oft na Asswerus weertschap voort varen
men sey / men wilder / die vrientschap sparen
en vrients trouwe / achter die duere // setten
Vrientschap
die scherp sou op des Dronckaerts labuere // letten
135[regelnummer]
souts vele diesgelycke / te verhalen // vinden
Trou
sy / die oyt tswerrels Liberalen // kinden
souwen van Desen / noch wel brieuen scryuen
Jonst
jck prys de jonste / die recht jonstich can blyuen
Vrientschap
jck prys de vrientschap / die voor God oprecht staet
| |||||||||||||||
[pagina 135]
| |||||||||||||||
Trou
140[regelnummer]
jck prys de Trouwe / getrouwich jnde daet
Ga naar margenoot+ Die vroech en Laet // sonder ommekycken
aen allen menschen haer cracht laet blycken
weerdich by den heere / altyt te syn gepresen
Jonst
Dbehoort byden Christenen / alsoo te wesen
145[regelnummer]
hoewel soomen siet / dattet verd van daer // is
Vrientschap
ten syn al gheen Christenen / soot claer // is
die christen heeten / oft soo willen genaemt // syn
Trou
byden Rechten christenen / voor God recht befaemt // fyn
gaget nochtans soo toe / Dit is warachtich
150[regelnummer]
ten heeft aen Dauid en Jonathas voordachtich
oock nyet geleghen / noch aen veel vrome joden siet
Jonst
noch oock aen veel andere / diemen heydensch hiet
en voor rechttgheloouige / nyet en wou tellen
Vrientschap
Siet aen der Ouder historien vermellen
155[regelnummer]
wat frayer gesellen // men voortyts heeft vonden
Trou
wat Leestmen van Codrus weerdich om vermonden
Den Lesten Coninck van Athenen bekent
welcken jonste / vrientschap en trouwe jent
bewees hy syn ondersaten / als hy ter noot
160[regelnummer]
hem seluen vry willich gaff / jnde Doot
ende hen soo verloste / en bracht jn vrede
Jonst
Eleasar / voor syn broeders / oock tselue dede
soo de boecken der machabeen dat openbaren
Vrientschap
wat heeftmer al / onder die Romeijnsche scharen
165[regelnummer]
diesgelycx oock vonden / soot heeft gebleken
| |||||||||||||||
[pagina 136]
| |||||||||||||||
Trou
is Lucius nijet / vuyt syns vaders lant gestreken
vuyt vrientschap / Affricanum verlatende syn goet
Ga naar margenoot+ Jonst
stelde hem Terentius nyet / met een trou ghemoet
voor Brutum synen vriendt / in des doots ghevaer
Vrientschap
170[regelnummer]
jonde Gisippus nyet / deur liefde voorwaer
syn beloofde bruyt / Tytum synen vrient vercoren
Trou
wat sachmen Pompejum / en letorium oorboren
alsmen Graccum / op de Tyberbrugge sou deur schieten
hoe getrouwelyck sy beye haer leuen Lieten
175[regelnummer]
vuyt vrientschap / haers vrients jonstich en getrouwe
Jonst
jn welcken peryckel / met grooten rouwe
hem voluminus / en Luculum stelde
Vrientschap
Plosius / syn vrients vrientschap / openbaer melde
nyet aensiende De doot / die hem daerom quam
Trou
180[regelnummer]
hoewel Philocrates / Gaijum dleuen nam
soo en spuertmen in hem nyet / dan vrientschap nochtans
Jonst
welcken vrientschap en trouwe / dees vrouwen haer mans
bewesen / die wy hier moeten noemen siet
Vrientschap
Siet hoe Argia / Polinitys verdriet
185[regelnummer]
en doot beweent / onder de verslagene meest
Trou
Siet wat Arthemesia / bedruct jnden gheest
om haers mans doot drinct / al haer leuen lanck
| |||||||||||||||
[pagina 137]
| |||||||||||||||
Jonst
de Grieksche hippo / jnde zee lieuer spranck
dan sy in ontrouwe / soude werden geschent
Vrientschap
190[regelnummer]
mitridates / in eerbaer vrientschap gewent
met haren man vluchtich darmoey aenveert
Trou
Admijte Coninghinne van thessalien vermeert
Ga naar margenoot+ vercoos sy nyet Lieuer die Doot onsochte
op dat sy haren man bevryden mochte
195[regelnummer]
naer Appollinis openbaringhe Daer
Jonst
Portia / vernemende Brutus doot swaer
deur trouwe / en wou haer nyet Laten troosten
Vrientschap
Siet aen Lucretiaes / en thisbees propoosten
ja meer andere / te Lanck om verhalen // hier
200[regelnummer]
Ga naar margenoot+ haer wercken / jonst / vrientschap / en trouwich bepalen // fier
sy haer mans thoonden / sonder affwycken
Trou
hoe wel mense som naer tscrifts gelycken
aen Die rechte kennisse sach faelgeeren
Jonst
nochtans prysweerdich / syn sy te Laudeeren
205[regelnummer]
bouen vele teghenwoordich / die sy beschamen
Vrientschap
nv dat is Daer siet
Trou
Gods gratie Amen
wensschen wy haer toe / en die sulcx oyt pleechden
Jonst
De trouwe / den ghetrouwighen oyt beweechden
deur trouwe / elcx trouwe / topenbaren vlytelyc
Vrientschap
210[regelnummer]
daerom doen wy alsulcx
| |||||||||||||||
[pagina 138]
| |||||||||||||||
Trou
tis oock profyttelyck
den toehoorders / die Redene ghebruycken // wel
Jonst
behooren wy nyet / jonstich tontluijcken // snel
der duechden standaert / nyet om verchieren
Vrientschap
ja wy / daerom en willen wy oock nyet vieren
215[regelnummer]
oft ophouden te thoonen / ons vermuegen // voort
maer wy willen Dees goey heeren verhuegen // voort
hier jonstich / vuyt vrientschap (soo my dunct) vergaert
Ga naar margenoot+ met onser consten / op Dat sy Den aert
der rechter jonsten / vrientschap / en trou vol minnen
220[regelnummer]
wel Leeren kinnen
Trou
en tselue beghinnen
metten nieuwen jare / dat heden jn gaet
te wercke te stellen / op dat twist en haet
en trouwe en alle quaet // blyue aen deen sye
Jonst
juijste / want wy comen (sye ick) recht te tye
225[regelnummer]
met ons presenten / fray en gerieffelyck
die wy tsamen / naer ons voornemen Lieffelyck
dees heeren / en goey vrienden dachten te schincken
Vrientschap
sy sullen hier dienen
Trou
jaes / wilment bedincken
met rechten verstande / vuyt goeder trouwen
Jonst
230[regelnummer]
wat helpen goey gauen / en nyet behouwen
oft vermaninghen / sonder bewaringhen certeyn
Vrientschap
way nyet / daerom radick dat wy ons presenten reyn
(soo den tyt heyscht) in nieuwe jaren verkeeren
oft noemen // en die met jonste (hem ter eeren
| |||||||||||||||
[pagina 139]
| |||||||||||||||
235[regelnummer]
die ons tselue salichlyck Laet beleuen)
al dees goey heeren en vrienden verheuen
presenteren en schencken (soot behoort) heel rustich
Trou
dat dunct my oock dbeste
Jonst
vuyt jonsten Lustich
op dat wy ons vrientschap en trouwe voorts planten
240[regelnummer]
soo wy eerst seyden
Vrientschap
die bouen dyamanten
nyet alleen Dit nieu toecomende jaer
Ga naar margenoot+ maer altyt moet blincken / by dees heeren eerbaer
en tgoet geselschap / na Gods behaghen
Trou
wel dan / op datmen bet kennisse mach draghen
245[regelnummer]
soo sal elck het syne / eer hyt sal thoonen // nv
en daer hy den heeren / me wil verschoonen // nv
als voor een nieu Jaer noemen / en vry Bedien
wat het wesen sal
Jonst
dat salmen haest sien
Trou
en van wyen // oft van waer / dat hyt is bringende
Vrientschap
250[regelnummer]
elck macher wel na / oock syn verlinghende
als na een schinckinghe / oprecht / en wat fyns
Siet / het myne sal wesen / een flessche vol wyns
welcken wyn seer goet is / en weerdich om louen
Jonst
en van waer bringht ghy die
Vrientschap
voorwaer van bouen
255[regelnummer]
als vuyt dat recht Ouerlandt / vruchtbaerst gepresen
| |||||||||||||||
[pagina 140]
| |||||||||||||||
Trou
alsulcken wyn dient hier
Jonst
Om vrolyck te wesen
Vrientschap
hy is conforteerlyck / tot allen stonden
Trou
goet voor den crancken
Vrientschap
Oock voor den ghesonden
die syn principael voetsel / stercte / en cracht
260[regelnummer]
hier deur onderhouden moet
Jonst
Loff hem dien voortbracht
en eerst vuyt perste / tot smenschen behoeuen
Vrientschap
Ga naar margenoot+ Alle / dien met kenlycken smake proeuen
moeten jnden gheest / verhueghen altyt
Trou
der herten solaes
Jonst
der sielen jolyt
Trou
265[regelnummer]
is hy / en bevryt // voor alle qualen
Vrientschap
jck creegh hem om nyet / vry sonder betalen
deur dlieflyck nederdalen / myns vrients vermeerdich
dien my jonde / hoe wel ick dies onweerdich
was / van my seluen / en alle menschen tot my
270[regelnummer]
die oyt waren
Trou
Daer blyf icx oock by
nv suster seght ghy // wat duwe sal wesen hier
dat ghy sult schincken
| |||||||||||||||
[pagina 141]
| |||||||||||||||
Jonst
hoort / tsal blycken schier
een vat vol honichs / soet bouen maten
passerende verde / alle honich raten
275[regelnummer]
oock suyckeren / Cyropen / hoe goet van smake
Vrientschap
een vat vol honichs
Jonst
ja ghy kent myn sprake
soo ick bewysen sal / met claren verstande
Vrientschap
en van waer bringht ghy dat
Jonst
vuyt den beloofden Lande
die beste warande // diemen te syne vermoeyt
Trou
280[regelnummer]
trouwen daer eest / daer dmelck en honich vloeyt
soo die Scriftuere tuyght / op diuerssche plecken
Jonst
gheen bitterheyt soo groot / sy en moet vertrecken
Ga naar margenoot+ Daermen van desen wat jn neempt met Luste
verlichtinghe des gheests / der Conscientien ruste
285[regelnummer]
gheuet / ja der jnwendiger sielen confoort
Vrientschap
eest van natuerlycke biekens gecomen voort
Jonst
neent / hoe wel mense by Biekens mocht gelycken
diet vergadert hebben / en jnt vat doen strycken
onder hen dryen / met eendrachticheyt
290[regelnummer]
soo des gheests ghetuygenis / oock warachtich // seyt
Vrientschap
nv noemt ghy duwe / als leste van ons dryen
op dat wyt cort maken
| |||||||||||||||
[pagina 142]
| |||||||||||||||
Trou
wye sout my benyen
een Busse met salue / seer medecinalyck
die vanden Berch Synay principalyck
295[regelnummer]
Deur den dienst der enghelen / chierlyck en jent
eerst voort is comen / sal myn present
oft nieu jaer syn / dwelck ick sal thoonen zaen
Jonst
wa die moet seer schoon syn / na v vermaen
en der dryer Marien bussen verd passeren
Trou
300[regelnummer]
Ga naar margenoot+ Al veel hoogher / is sy te weerderen
hoe wel / men Samuels horen / met dat daer in was
Daer hy Dauid mede salfde op Dat pas
tot eenen Coninck / en Prinche ouer jsrahel
midts Dat het geschiede / na gods beuel
305[regelnummer]
een fighuere / van Deser mocht noemen // oock
Vrientschap
Den hiericonijt machs hem beroemen // oock
sulcke Salue / heeft by de Olye gheweest
Des Samarittaens
Trou
Ga naar margenoot+ jaet / warachtich eest
Daerom / wye hem met dees salue (hoe seer ghewont)
310[regelnummer]
te rechte bestryct / wort genesen terstont
Loff hem diese sont // Deur syn gratie
Vrientschap
nv tsa / Laet blycken / De presentatie
salt voor den verstandighen / breeder verclaren
Trou
gaet ghy ons dan vore
Jonst
ghy hebt de jaren
315[regelnummer]
en sonder dat / den man oock sulcx bet betaemt
| |||||||||||||||
[pagina 143]
| |||||||||||||||
Vrientschap
thoont eenen Bybel
Siet hier desen boeck / Den Bybel genaemt
tis myn flessche / die ick meene / naer tsgeests bespien
Dwoort daerin gescreuen / nyet letterlyck geraemt
maer gheestelyck verclaert / na christus bedien
320[regelnummer]
js den wyn conforteerlyck / voor alle Lien
ghecomen vuyt dat recht ouerlandt hier bouen
deur Gods ghenade / die wy daer claer in sien
diesmen hem oock / jnder eeuwicheyt moet Louen
die desen wyn drinct / en blyft onuerschouen
325[regelnummer]
jn Christo den stock / met begheerte vierich
hoe cranck / hoe leelyck / hy met sonden bestouen
is / wort gesont / en gewasschen. Rosierich
desen wyn / heeft den bruygom / syn bruyt goedertierich
ghetoont / en sonder siluer om nyet geschoncken
330[regelnummer]
Die propheten / met Dapostelen princhierich
hebben haer in desen wyn gedroncken droncken
jnde bruyloft van Cana / deur tsgeloofs voncken
en was hy oock nyet gebreck / soo wy bekinnen
syns duechts gheschal / heeft jnde werrelt gecloncken
335[regelnummer]
Ga naar margenoot+ en clinct noch / deur dwoort / gesonden vol minnen
O wel hen / diet deur de Liefde recht jnnen
en sonder menghen voorts schincken / na haer vermuegen // goet
Dit is den wyn / die den man meest verhueghen // doet
Jonst
Siet / dits oock naer myn voorgenomen verstant
340[regelnummer]
het vat vol honichs / dat ick meene certeyn
welck honich is gevloeyt / vuyt dat beloofde lant
Dat ons Christus / deur syn bloet / als een trou capiteyn
verworuen / en belooft heeft / dwelc den helschen vileyn
met al syn ghevalste / vergalde bitter brynen
345[regelnummer]
verdryft deur syn soetheyt / midts tghelooue reyn
Dat hier by / voor God / oprecht moet schynen
wel te Rechte seyt Dauid / by schoonen termynen
heere v woort / (elck gheuende ghesonde)
js my een licht goet / boetende myn pynen
350[regelnummer]
een vloeyende honich / heel soet mynen monde
Der sielen ghesontheyt / tot elcken stonde
vandt hy / diet als Magdalena volheerdich
oyt / midts rechte ghelatentheyt in sonde
Met danckbaerheyt des herten / ontfinck begeerdich
| |||||||||||||||
[pagina 144]
| |||||||||||||||
355[regelnummer]
Assenaths vlaye vanden Biekens vermeerdich
int paradys gewrocht / dit nyet en passeert
noch die spyse van helias eerweerdich
Die hem veertich daghen / heeft geconforteert
hoe wel vanden spinnen dit wort geblameert
360[regelnummer]
ende vanden Sueghen vertreden met voeten // dan
Dits thonich / dat lichaem / siele en gheest versoeten // can
Trou
Dits oock myn Salffbusse / na dopenbaren // recht
Diemen opten Berch Synay / eerst sach blycken
Ga naar margenoot+ waer in die Thien gheboden / deur tswoorts verclaren // recht
365[regelnummer]
met Gods vingher gescreuen staen / noyt dies gelycken
Siet dees salue / deur des gheests bestrycken
nyet alleen tot Coninghen / en pristers maect
maer Leert den boosen / die boosheyt wycken
Gods ghenade vinden / Reyn en ongelaect
370[regelnummer]
De siele verleyt / van tserpent ontschaect
in haer eerste weerde / weer statueert sy net
den ghewonden by jherico / mordadich geraect
gheneest sy / als Rechten wyn en Olie vet
nyet vuyt verdiensten / is sy ons voor geset
375[regelnummer]
Maer alleen vuyt Louter puerder genaden
op dat wy ons Conscientien sondich besmet
hierdeur souden reynighen in Gods paden
hier om die Daer Arbeyt en syt beladen
compt probeert dees salue / na des meesters woort
380[regelnummer]
verlaet den plaesterpot / des vernufts toe raden
v eyghen wysheyt / die Gods gheest verdoort
die anders doet / syn siele in sonden versmoort
want dees salue / soo alle Godtgeleerde scryuen
is die heylsaemste / en sal eeuwich blyuen
Vrientschap
385[regelnummer]
Deur jonste / trouwe / en vrientschaps beclyuen
myn heeren / broeders / en goey jonders der consten
wilt dit present voor v nieu jaer vuyt jonsten
gheschoncken / ontfanghen / en tselue bewaren
Jonst
Dwoort der scriftueren / nyet heel tsletters verclaren
390[regelnummer]
na den Rechten sin christi / gheestelyck verbreyt
oft van wysen God geleerden vuyt geleyt
| |||||||||||||||
[pagina 145]
| |||||||||||||||
als gesonden Dienaers der heyliger kercken
is den besten wyn / tot des siels verstercken
honich / en Salue / Diemen ter werrelt vint
Ga naar margenoot+ Trou
395[regelnummer]
Soo ghy dan Ditte / deur Gods ghenade versint
diet ons deur syn jonste vrientschap / en trouwe soet
eerst schonck / Siet dat ghy daer dan oock na doet
ten pryse Gods / goet // en uws naestens dienst mede
Vrientschap
vliedt die valsche Leraers / in elcke stede
400[regelnummer]
Ga naar margenoot+ die desen wyn / honich / en Salue bequamelyck
met Godloose secten / menghen ontamelyck
deur djngheuen des vyants / noch sterck ter banen
Jonst
drinct desen wyn vry / voor den beanen
oft Rinsschen / hy sal v bet verhueghen siet
Trou
405[regelnummer]
Nut dit honich / met danckbaerheyt sonder verdriet
en Latet v nyettom den mont / maer daer jn smeeren
Jonst
Salfft v siele jnwendich / na Gods begheeren
met dees salue / en wilt v tot duechden keeren
Dwoort / dwelck God selue is / altyt louen en eeren
Vrientschap
410[regelnummer]
neempt danckelyck dit spel / tot sduechs vermeeren
metten nieuwen jaer gedaen / deur djonstich passen
op dat vrientschap en trouwe / onder ons sou wassen
soot behoort / in alle Rethorices scholen
.14.[regelnummer]
hier mede blyft sheylichs geest gratie beuolen
| |||||||||||||||
[pagina 146]
| |||||||||||||||
Waer is De Waerheyt
Cassiere Composuit anno 1559
Vt Vis fac Alterj scripsit
per Dalem
Den .25. decembris anno 1559
dit spel is lanck in dichte 414. | |||||||||||||||
[pagina t.o. 146]
| |||||||||||||||
[pagina 147]
| |||||||||||||||
Bijlage VI
| |||||||||||||||
[pagina 148]
| |||||||||||||||
De benedictie vast toe ghesworen
Abraham en sijnen zade in eewicheyt
Die wy in Christo volcomelijck sporen
35[regelnummer]
Die ons wt den diensthuyse Pharaonis leyt
Wt tsvyants ghewelt / en daer by heeft bereyt
Een seker woonstede die eeuwich blijft staen
Door sijn ghenade heerlijck wt ghebreyt
Wel hem die hier stelt sijn betrouwen aen.
40[regelnummer]
Dit present eel Princelijcke Violieren
Wilt in dancke nemen / na der liefden aert
Want metter liefden seer reyn van manieren
Die nijdt / en discoort van haer gaet stieren
Canmen best vercieren // Rhetoricam vermaert
45[regelnummer]
En soo haer beminders wt Jonsten vergaert
Hier aen midts eendrachticheyt blijuen ghebonden
Sullen sy soo ons volghende figuer verclaert
Oock wel met minnen scheyden tallen stonden
Wie op haer wel gheheyde vaste gronden
50[regelnummer]
Timmert / oft boudt / en maect hier sijn werck niet slecht
Hierom seytmen / en tis oyt soo beuonden
Daer liefde de peerden drijft, gaet de waghen recht.
| |||||||||||||||
[pagina 149]
| |||||||||||||||
Bijlage VII
| |||||||||||||||
Tpoëtijckelijck punt van Shertogenbosch.(houtsnede)
Ga naar margenoot+ Tpunct.
DEn Olmboom soo Plinius bescrijft // rustich
Jonck sijnde / wel staende in sijnen fluer
Wordt een vriendinne / wiens vrucht beclijft // lustich
Der wijngaerden ghenoemt door tionstich favuer
5[regelnummer]
Dat hy bethoont / want soomen merct op sijn labuer
Leent hy den wijngaert sijnen stam / oft struyck minlijck
Om aen te wassene / en met sijn bladers puer
Bedect hy hem voor der sonnen hitte sinlijck
Dies Tortelduyfken dat altijt liefde inlijck
10[regelnummer]
Tot haer gaeyken draecht / hier op haer dick onthoudt
Als eenen besonderen boom die sy kinlijck
Bemindt / vruecht en solaes / daer by is ghewinlijck
Dwelck men v figuerlijck hier nv eerst ontvoudt
Wel hem die op dmorael van desen recht boudt
15[regelnummer]
Jnsghelijcx sal de mensch oock soo leuen // hier
Met sijnen naesten in alle ghehuchten
Hem als eenen goeden boom tot dienst gheuen // fier
Eens yeghelijcx / op dat sulck / door sijn goey vruchten
Sijns vry gheniete / en soo voorts sonder cluchten
20[regelnummer]
Jn duechden groeye / ghelijck de wijnrancke doet
Daer Christus af spreect door sijn woort soet om luchten
Hier by elcken gheuende een exempel vroet
Oock op dat / dat tortelduyfken den gheest Godts soet
Als des christens gaeyken duer liefde playsant
25[regelnummer]
Op hem mach rusten / en hy soo metter spoet
Als een beminder / ia recht bewaerder van tgoet
Jn viericheyt blijft groeyende triumphant
Reyn liefde thoonen is des wets volcomen bant
| |||||||||||||||
[pagina 150]
| |||||||||||||||
Den Olmboom nv als eenen dorren struyck // siet
30[regelnummer]
Oudt sijnde / wiens groeytsel schier is vergaen
Ghelijck ons claer het natuerlijck ghebruyck // biet
En wy ooghenschijnlijck oock voor ons sien staen
Wort vanden wijngaert / die van hem eerst had ontfaen
Secours / en troost / weder om soot oock is nootlijck
35[regelnummer]
Becleedt / bedeckt / met sijn groen rancxkens saen
En veelheyt der bladers / op dat hy niet blootlijck
En sou staen / oft schijnen verwesen dootlijck
Ga naar margenoot+ Ghelijck een dor houdt daermen luttel op acht
Dus dmorael van desen broeders miniootlijck
40[regelnummer]
Niet en leert dan trouwe en minne grootlijck
Dwelck van alle menschen moet sijn verpacht
Wijs is hy, die de waerheyt met verstant beuracht
Hier sal een ieghelijck wel by mercken // claer
Dat soo desen wijngaert desen boom weer verschoont
45[regelnummer]
Dat soo deen deught / dander leert stercken // daer
En trouwe met trouwe behoort tsijne gheloont
Voor de liefde die ons Christus heeft ghethoont
Als den boom daer wy by moeten groeyen al
Wassen / toenemen / sullen wy onbecroont
50[regelnummer]
Weer liefde thoonen aen de sijne groot en smal
Die hier oudt en verdort schijnen in tswerelts dal
Nochtans eewich voor hem groeyen en bloeyen
En soo doende / daer hy ons toe helpen sal
Sullen wy wel vast staen tegen sboosheyts aenval
55[regelnummer]
En als boomen wel gheplant in Christo groeyen
Door Godts ghenade die ons al wil behoeyen
| |||||||||||||||
[pagina 151]
| |||||||||||||||
Bijlage VIII
| |||||||||||||||
Ga naar margenoot+ Personagien.
| |||||||||||||||
Tspel van Sinne
Tgoethertich vermueghen.
DOnbegrijpelijcke vroedtheyt des Vaders ient
Jn consten verhueghen.
Donwtsprekelijcke goetheyt des soons verheuen
Tgoethertich vermueghen.
De lieflijcke soetheyt des heylichs gheests bekent
In consten verhueghen.
De eenighe fonteyne daer bouen schreuen
Tgoethertich vermueghen.
5[regelnummer]
Den schat der ghenaden / ia deewich leuen
Met alle goede gauen / en Consten vry
In consten verhueghen.
Dus wt coemt gheuloten / wenschen wy euen
V broeders voor een salutatie bly
Tgoethertich vermueghen.
Jn wiens namen / en salicheyts / vermueghen wy
10[regelnummer]
En alle constenaers wel mueghen beghinnen
Sonder dwelck gheen goet werck / hoe schijnlijck het sy
En gheschiet / als wijt na den gheest recht versinnen
| |||||||||||||||
[pagina 152]
| |||||||||||||||
Ga naar margenoot+ Jn consten verhueghen.
Der hoochster consten gratie vol minnen
Dats Godt in sijn woort kennen / hem nemen aen
15[regelnummer]
Sy hem die dese vraghe dede bekinnen
Dwelck den mensch aldermeest verwect tot consten saen
Tgoethertich vermueghen.
Jck hope datse tot een stichtelijck vermaen
Den toehoorders lieflijck sal worden ghesolueert
Midts warachtich bewijs en skennis bijstaen
20[regelnummer]
Die den simpelen verstande gheinclineert
Jn consten verhueghen.
Ter duecht dickmaels hebben gheleert gheinstrueert
En tot cloecker kennissen ghebrocht edelijck
Daer Gods eere oock door wordt ghepubliceert
En des naestens profijt vermeerdert sedelijck
Tgoethertich vermueghen.
25[regelnummer]
Wel hem die de Conste beminnen vredelijck
Insiende waer toe sy ons is ghesconcken
Wat oorbaar / profijt / sy den mensche redelijck
Jn brenght / diese waer neemt / als een van sgheests voncken
Jn consten verhueghen.
Veel soeter dan claren dranck met dorst ghedroncken
30[regelnummer]
Is sy den ghenen diese met liefde smaeckt
Want sy den Mensch / in onuerstandt ghesoncken
Weer verstandich / tot duechden weckt / en wijser maeckt
Tgoethertich vermueghen.
Diese heeft en bewaert is vrijlijck gheraeckt
Aen eenen schoonen schat bouen siluer oft goudt
35[regelnummer]
En door den Gheest der wijsheyt reyn en onghelaeckt
Als tfundament met Liefde daer vast op boudt
Wel hem die hem constich aen den heere houdt
Discoordich voordtstel.
Waer sijdy nu nichte
Onwetentheyt.
Hier ben ick neue
Discoordich voortstel.
Hoe gaet v dat inne?
| |||||||||||||||
[pagina 153]
| |||||||||||||||
Onwetentheyt.
Als een quaey teue
40[regelnummer]
Die een goey dreue / crijcht voor haer sterre
Discoordich voortstel.
Was dat het beghin?
Onwetentheyt.
Jaet / soot vander kerre
Eens viel ghinder verre / daert de lieden saghen
Discoordich voortstel.
Ga naar margenoot+ Hier moesten wy kennisse in leeren draghen
Oft haer aenslaghen / ons oock sullen dienen
Onwetentheyt.
45[regelnummer]
Wat passen wy op dees Rhetorisienen
Oft ander engienen / die van Conste spreken
Sijn wy van sulcke niet gheheel versteken?
Door ons ouders treken // al sijn wy quadere
Discoordich voortstel.
Ja wy / maer v moeder en mijn vadere
50[regelnummer]
Haddent te gadere // wel verdient certeyn
Als negligentie / en bothoot ghemeyn
Die der consten treyn // stelden in verghetentheyt
Onwetentheyt.
Ghy Discoordich voortstel / en ick Onwetentheyt
Naer ons vermetentheyt // blijuen dies ghedachtich
55[regelnummer]
Dus waer dat men spreeckt van consten crachtich
Moeten wy tweedrachtich / weer teghen rallen
Op datse door ons opstel en aenvallen
Niet recht haer ballen // en sijn wt slaende siet
Discoordich voortstel.
Lieten wy dees questie solueren iet
60[regelnummer]
Naer haerlieder bediet // ons vruecht sou versluysen
Onwetentheyt.
Wy souwen int eynde noch moeten verhuysen
Oft cleyn bier buysen // metten verachten
Dus radick dat wy onsen toer wel wachten
De catten slachten // die op dmuysken loeren
| |||||||||||||||
[pagina 154]
| |||||||||||||||
Discoordich voortstel.
65[regelnummer]
Ja / en dat wijse doen haer monden snoeren
Door ons beroeren // en vreemt aenhechten
Onwetentheyt.
My dunckt ick souder noch lieuer om vechten
Eer sy souden rechten // haer constich voortstel
Discoordich voortstel.
Hadick als een heere ouer tvolck beuel
70[regelnummer]
Jck deedtse seer snel // op grauken rijen
Onwetentheyt.
Twaer een cleyn sake lieten sy ons betijen
Oft henen scrijen // vry sonder meer // lasten
Dan altijt willen sy ons op ons seer // tasten
Als cacx tsijn teer // gasten // sy moeten subiect // sijn
Ga naar margenoot+ Discoordich voortstel.
75[regelnummer]
Sy laten hen duncken dat wy inperfect // sijn
En sy heel correct // sijn // door haer constich bestier
Onwetentheyt.
Tis waer / wy hebben schuyms ghenoech op ons bier
Maer wy en willens hier // niet hebben gheseyt
Discoordich voortstel.
Nu nichte / om wel ons voorghenomen feyt
80[regelnummer]
Te doene wiet misgreyt // sonder dilaeye
Soo laet ons gaen met Inuidia te raeye
Die vroegh en spaeye // elck informeren // can
En teghen de Waerheyt sterck procederen // can
Wel argueren // can // maer met riguer // quaet
85[regelnummer]
Daer vrede in huys is / dick twist voor de duer // staet
Simpel van verstande /
Dwelck den mensch alder meest verweckt tot consten
Jck Simpel van verstande en bens oock niet wijs
Tsa edel gheesten hier versaemt wt ionsten
Staet by wt liefden hoort wijselijck daduijs
90[regelnummer]
Siet soo elcx herte hier is hakende naer prijs
En den dorstighen verlangt om te drinckene
Haeckt / en verlangt mijnen gheest met iolijs
Na dees solutie weert te bedinckene
Hoe wel Discoordich voortstel dit te crinckene
| |||||||||||||||
[pagina 155]
| |||||||||||||||
95[regelnummer]
Meynt / midts onwetentheyt diemen siet faelgeren
Soo hou icx my aen die my daer te winckene
Begost hebben / en sullen conforteren
Tsa Goethertich vermueghen om sgheests stofferen
Met in consten verhueghen / wilt toch niet toeuen
100[regelnummer]
Comt wilt den verlanghenden secoureren
Op dat mijn simpelheyt v verstant mach proeuen
Tgoethertich vermueghen.
Alle die tot sulcx hulpe behoeuen
Der duechden groeuen // gheerne open saghen
Sijn wy tot dienste na der liefden behaghen
105[regelnummer]
Vry tallen daghen // gheordineert voorwaer
In consten verhueghen.
Simpel van verstande mijn vrient eerbaer
Twaer teghen redenen dat wijs niet en deden
Soo wy de kennisse van rechter wijsheden
Hadden / die ons noch eens deels is falende sterck
110[regelnummer]
Ga naar margenoot+ Dan hier aen sult ghy nemen v ghemerck
Wy sullen v door Godts ghenadich ghehinghen
Eer lanck by twee goey vriendekens bringhen
Die v in die dinghen // wel sullen bescheyden
Tgoethertich vermueghen.
Wy en willender v niet alleen toe leyden
115[regelnummer]
Als leytslieden die haer leyders verlaten
Dan in eendrachticheyt / om me tonser baten
Meer kennissen van tselue te crijghene siet
Discoordich voortstel.
Gans hoereuoeten nichte en dacht icx niet
Dat wy onsen clap wat maeckten te langhe
Onwetentheyt.
120[regelnummer]
Hoe soo cousijn?
Discoordich voortstel.
Nu wordick heel banghe
My dunckt sy sijn aen dargueren al ree
Onwetentheyt.
Wat segdy? gans roock / dat doen sy ons telee
Nu schuer ick ontwee // schier alle mijn cleeren
| |||||||||||||||
[pagina 156]
| |||||||||||||||
Discoordich voortstel.
Laet hooren wat sullen sy hier eerst leeren
125[regelnummer]
Wat siet als heeren // sy ghepersoneert sijn
Luystert toe nichte
Onwetentheyt.
Dat sal ick heel fijn
Maer al met ghepijn / en herten quellagie
In consten verhueghen.
Voorwaer hy heeft een schoon auantagie
Die lust en couragie // inde conste spuert
130[regelnummer]
Die Donwetende versmader niet en ghebuert
Noch hem die hier vuert // Discoort tot strijdinghe
Tgoethertich vermueghen.
Die inde conste heeft een verblijdinghe
Sal gheen afsnijdinghe // van eerbaerheyt maken
Maer tot sijn meyninghe seer wel gheraken
135[regelnummer]
Door tconstich waken // dat sy elcken voorhout
Onwetentheyt.
Maer wat is toch van desen ijdelen cout
Jck had lieuer smout // van een vette gans
Discoordich voortstel.
Ga naar margenoot+ Ghy staet en clapt als wijfs / wa houdt v als mans
Die (als wy) den dans // hier helpen verfraeyen
Onwetentheyt.
140[regelnummer]
Tis al van Conste datmen v hoort craeyen
Wech sulcke draeyen // al ijdelheyt scheeren
Segt hoemen een groot vol bacxken sal cleeren
Oft de borste smeeren // met een pintken soets
In consten verhueghen.
Discoordich voortstel ghy en deedt noyt iet goets
145[regelnummer]
Noch ghy vol ontspoets // onwetentheyt boos
Wie roept v hier nu
Tgoethertich vermueghen.
Segt meyndy ons altoos
Met herten gheestloos // voorts te quellene
Neen / men sal v hier wat anders te spellene
Om sulcx te vellene // saen voor gaen legghen
| |||||||||||||||
[pagina 157]
| |||||||||||||||
Discoordich voortstel.
150[regelnummer]
Jck weet wel ghy souwet al gheerne segghen
Hoe tconstich dregghen // eerst by moet comen
Onwetentheyt.
Oft waer sy haren oorspronck wt heeft ghenomen
Dwelck ons als dromen / duncken in tschijne
Jn consten verhueghen.
V discoordich voortstel / donwetenheyts scrijne
155[regelnummer]
Te desen termijne // wordt hier gheopent saen
Op datmen daer door oock wel soude verstaen
Dat naer tswoordts vermaen // de conste vermeerdich
Niet alleen tot vianden heeft onweerdich
Diese soetgheerdich // niet en connen certeyn
160[regelnummer]
Maer oock die door tdiscoordich opstel onreyn
Onwetelijck tgreyn // der Consten versmaden
Als contrarie van deendrachtich toe raden
En tswetentheyts paden // met wijsheyt beset
Tgoethertich vermueghen.
Ghy sijt erfvianden der consten net
165[regelnummer]
Diesmen luttel let // op v fabutatien
Des heeren gauen en goede gratien
Ghy met turbatien // verachtende sijt
Want dit moet ghy kennen al duncket v verwijt
Dat goey Consten altijt // ghiften vanden heere
170[regelnummer]
Sijn / die / soomense ghebruyckt tsijnder eere
Ga naar margenoot+ Nut in elcken keere // sijn / en ons dienstlijck bloot
Ja soo wel (alsment merckt) als ons daghelijx broot
Daer wy cleyn en groot // na den vleesch by leuen
Discoordich voortstel.
Wa soo / hadtse vry totten hemel verheuen
175[regelnummer]
Ghy souwes hem gheuen // wel meer met v blasen
Onwetentheyt.
Sy sullen noch inde Conste verdwasen
Oft heymelijck rasen // willen sy soo voort
Discoordich voortstel.
Simpel van verstande eel ghilde hoort
Compt pijpt met ons accoort // en laetse varen
| |||||||||||||||
[pagina 158]
| |||||||||||||||
Onwetentheyt.
180[regelnummer]
Ghy sijt wel daer by / en ionck van iaren
V lichaem wilt sparen // v seluen beminnen
De Conste en maect niet dan ijdel sinnen
Die veel beghinnen // doet / en luttel enden
Dulle hooyen hebben / de ghedachten wenden /
185[regelnummer]
Daer men veel ellenden // dick wt siet spruyten
Simpel van verstande.
Soo en crijghdy my noch niet wt der muyten
Die woorden en sluyten // niet so sy souwen
Jck sie ghy en sijt niet wt dan om brouwen
Quaet bier vol ontrouwen // dat ick niet en mach
190[regelnummer]
By dees twee wil ick blijuen in een verdrach
Dus soeckt v beiach // al by ander lien
Discoordich voortstel.
Ke bloet / ghy en hebter noch niemant ghesien
Haer constich bespien // sal v / als ons / wals sijn
Onwetentheyt.
Ja luttel wolle / en maer veel gheschals sijn
195[regelnummer]
Dat v om den hals sijn / sal eenen strick quaet
In consten verhueghen.
Siet uwer beyder voornemen opiniaet
Hier niemant aen en staet // soo wy sijn ramelijck
Ghy en sijt niet alleen der Consten blamelijck
Noch beschamelijck // diese beminnen ient
200[regelnummer]
Maer den gheuer (dats Godt) diese van bouen sent
Die ghy niet en kent // noch v seluen mede
Tgoethertich vermueghen.
Al wat discoordich voortstel oyt dede
Ga naar margenoot+ Niet dan tot onvrede // en was streckende
Die altijt den mensch van tgoet is aftreckende
205[regelnummer]
Treyn beuleckende // met vuyl colueren /
Den oorspronck van alle des werelts oprueren
Dnijdich becueren // der tyrannen fel
De bloedighe strijden // teghen Godts beuel
Tverradelijck spel // van den beghin ghesticht
210[regelnummer]
Den twist tusschen den vader en tkint opghericht
Thertneckich ghedicht // teghen de ouerheyt
Tsnel aenloopen sonder reghel / wet / oft bescheyt
Eest niet al verbreyt // door v voort drijuinghe
| |||||||||||||||
[pagina 159]
| |||||||||||||||
Jn consten verhueghen.
En ghy Onwetentheyt door v verstijuinghe
215[regelnummer]
En doorheyts blijuinghe // wat hebdy oyt ghemaeckt
Dan Idioten die gheesteloos ongheraeckt
Den Priapum naeckt // in Bachus quartieren
Meer dan Apollinis choor helpen vercieren
Daermen conste vieren // siet vroegh en late
220[regelnummer]
Alle die met v oyt inghinghen de strate
Hebben de mate // der wijsheyt ghefaelgeert
Oft wetentheyt / daer de heere gheexalteert
Ons door heeft gheleert // sijn weghen condich
Dus swicht hier v valsch voortstel ongrondich
225[regelnummer]
Dat niet soetmondich // maer suer is blijckende
Discoordich voortstel.
Van ons voornemen en sijn wij niet wijckende
Al sijt ghy strijckende // soot schijnt heel recht
Het iudicium, dan dit bekennen wy slecht
Dat ghy soomen secht // ons veel sijt te sterck
230[regelnummer]
Jnden mont / daer sulck op mach nemen ghemerck
Die hier in een clerck // wil worden ghepresen
Onwetentheyt.
Onsen kerf is ijser / wy latent best wesen
Op dat sy lesen // haer lesse voorts ane
Want duerdent noch langher na mijnen vermane
235[regelnummer]
Der schanden vane // souden sy ons ontdoen
Discoordich voortstel.
Jck en dacht niet dat sy souden wesen soo coen
Met desen vermoen // mueghen wy gaen vijghen
Als meerder man comt / moet minder man swijghen
Tgoethertich vermueghen.
Ga naar margenoot+ Om dat ghy alleynskens tverstandt soudt crijghen
240[regelnummer]
Van deser saken daer wy om laboreren
Mijn vriendt / diende ons seer wel dit argueren
Hoe wel sijt soo niet en meynden aldaer
Hier by sult ghy weten dat de conste eerbaer
Oock vyanden heeft / en dat haer beminders vry
245[regelnummer]
Veel aenstoots hebben / tsy verre oft by
Vanden onwetenden discoordich ghesindt
| |||||||||||||||
[pagina 160]
| |||||||||||||||
Jn consten verhueghen.
Wiens woorden / argumenten / als caff voor den windt
Ghy sult laten vlieghen / soo de wijse pleghen
Wetentheyt oft conste moet altijt teghen
250[regelnummer]
Hebben onwetentheyt oft onconste hier
En door sulcx als door een nootsakelijck vier
De conste alder hoochst en best wort gheprobeert
Simpel van verstande.
Tis waer ick kent / Redene exponeert
In my oock sulcx door den gheest gheriefelijck
255[regelnummer]
Nv om voorts tonser materien liefelijck
Te comene / soo laet ons voorder treden
Rechte kennisse (hoopick) sal ons bevreden
Met warachtich bewijs soo ghy vlus claer // seydt
Tgoethertich vermueghen.
Wel aen dan / maer eer wy gaen na thuys der waerheyt
260[regelnummer]
Daer sy beyde hebben haer residentie
Sult ghy desen mantel tot assistentie
Smaeck van scientie // recht ghenoemt alsoo
Aen doen) waer by dat uwen gheest corts vroo
Sal worden als ghy hoort haer leeringhen vroet
Jn consten verhueghen.
265[regelnummer]
Sonder smaeck van scientie can niemant tgoet
Als goet / int herte wel gheplanten vast
Hoe wel hy v noch niet gheheel wel en past
Int draghen sal hy hem noch veel beter schicken
Simpel van verstande.
Dat hoopick / daer sal ick oock neerstich op micken
270[regelnummer]
Mijn vrienden ick bedanck v der goeder duechden
Die ghy my bewijst / daer therte door in vruechden
Hoe langher meer toe neemt / soo ick gheuoele siet
Tgoethertich vermueghen.
Souden sy verstaen hebben ons redens bediet /
Ga naar margenoot+ Siet waer sy hier comen / recht naer onsen wensche
Des waerheyts bewijs.
275[regelnummer]
Ghenade en vrede van Godt sy den mensche
Die lust heeft in een goede speculatie
| |||||||||||||||
[pagina 161]
| |||||||||||||||
Jonste en Liefde door des Heeren gratie
Heeft tot de rechte Philosophye
Die den wijsen wijser maeckt // een melodye
280[regelnummer]
Der sinnen / die therte best can verfraeyen
Rechte kennisse.
Oock die haer begheerte wel wilden versaeyen
Midts Liefde / Minne en Eendrachticheyt
Met dinghen diemen oprecht door voordachticheyt
Volbrengt / dat sijn Consten goet en expeert
285[regelnummer]
Waer by hem lichaem / en ziele gheneert
Soot wel is vercleert // in verscheyden boecken
In consten verhueghen.
Dats tghene dat wy met ons drijen soecken
En na verlanghen met grooten appetijte
Simpel van verstande.
Tot dyer intentien met vierighen vlijte
290[regelnummer]
Hebben wy herwaerts den ganck ghenomen
Tgoethertich vermueghen.
Niet denckende dat ghy ons teghen soudt comen
Ghelijck ghy nu doet wel tonsen confoorte
In consten verhueghen.
Daer desen onsen vriendt na de behoorte
Ons toe verweckt heeft als Simpel van verstande
295[regelnummer]
Wiens hert ontsteken is met vierighen brande
Door dees vraghe (soo wy sien) die tot duechden streckt
Dwelck den mensche alder meest tot consten verweckt
Die hem imperfeckt // noch al leydt voor dooghen
Daer wy oock beyde die in sulcx verhooghen /
300[regelnummer]
Lust en vruecht by scheppen naer tsrechts conditie
Des waerheyts bewijs.
Voorwaer mijn vrienden / sulcx eyscht ons officie
Oock eest recht dat deen broeder dander vrientschap thoont
Rechte kennisse.
En datmen weer vrientschap met trouwe loont
Namelijck met trouwe / die goet en oprecht // is
| |||||||||||||||
[pagina 162]
| |||||||||||||||
Des waerheyts bewijs.
305[regelnummer]
Dees vraghe te soluerene die niet slecht // is
Ga naar margenoot+ Eyscht veel verstants na des waerheyts bewijs
En der Rechter kennissen claer aduijs
Die v hier in / alder best sullen bystaen
Simpel van verstande.
Dat hoor ick wel aen v recht vriendelijck vermaen
310[regelnummer]
En is oock mijn bede wt der herten lustich
Jn consten verhueghen.
Soo ghedenct dan aen / uwen mantel rustich
Smaeck van scientie die hier best toe dient
Des waerheyts bewijs.
Siet eerst en voor al / is v noot mijn vrient
Te wetene dat alle consten om louen
315[regelnummer]
Die goet sijn als Godts gauen / alleen van bouen
Comen / als vanden Vader der lichten ient
Die hy ons wt liefden hier neder sent
Oock sandt / door den gheest der wijsheyt verheuen
Op dat wy hem alleen den prijs souden gheuen
320[regelnummer]
Ja als wilder / en volbrengher der duechden al
Eeren / sonder aen te nemene groot oft smal
Dat eyghen prijs betreft / oft ons selfs weten
Dwelck met Adam is inden appel ghebeten
Teghen Godts ghebodt / soo den gheest openbaert
325[regelnummer]
Want hadde hy hem des aennemens ghespaert
Alsoo dat hy selue wilde wesen reen
Dat Godt in hem vry moeste sijn alleen
Dats kennen / willen / weten / en connen daer by
Hy en waer totten val niet ghecomen vry
330[regelnummer]
Die Christus door sijn doot weer moeste boeten
Simpel van verstande.
Dat doet mijn herte al ree meer versoeten
Dan duysant honichraten soo ick beuinde
O Conste dat ick v niet eer en beminde
En meer liefden toe droech van mijn ionghe daghen
Rechte kennisse.
335[regelnummer]
Voorts heeft de Heere na sijn wel behaghen
Alle goede consten soo ghy sult mercken // wel
| |||||||||||||||
[pagina 163]
| |||||||||||||||
Gheordineert tot sduechs verstercken // snel
Als opperste Constenaer / diet al weet en can
Wil / en vermach / dwelck ter werelt gheen man
340[regelnummer]
En doet / hoe constich begaeft oft vermaert
Op dat wy daer door oock midts wijsheyt ghepaert
Ga naar margenoot+ Sijn Vaderlijcke liefhebbende goey-daden
Sijn Constich hantwerck soet bouen sucaden
Sijn wel ghemaecte schepselen goet van cueren
345[regelnummer]
Als hemel / aerde / en alle creatueren
Diemen mach noemen oft den mensch bekent sijn
Souden leeren kennen / hem altijt ontrent sijn
Met loff / prijs / en danckbaerheyt liberalijck
Dwelck vele (eylaes) doen al te qualijck
350[regelnummer]
Als die daer meynen dat sulcx al sijnen ganck
Heeft / wt der natueren / na dopinien cranck
Van sommighe Heydens in sinnen ghespleten
Die Godt hier in te danckene vergheten
Als fonteyne daer alle consten wt vloeyen
Tgoethertich vermueghen.
355[regelnummer]
Soo diepe en heb icx noyt connen bevroeyen
Ghy segt de waerheyt o kennisse vol eeren
In consten verhueghen.
Hoe sou de Mensch dit van hem seluen leeren
Oft verstaen / twaer onmoeghelijck warachtich
Des waerheyts bewijs.
Alsmen der rechter waerheyt wel is indachtich
360[regelnummer]
En met goeden verstande de Cronijcken aensiet
Soo inden Bybele en meer andere die / niet
Gheheel besijden den wech en leyden
Vindtmen dit claer / soo wy met ons beyden
(Dat noot ware) wel breeder souden doen blijcken
Simpel van verstande.
365[regelnummer]
Soo hoor ick wel na des waerheyts bedijcken
Dat alsulcke kennisse der consten weerdich
Wel tprincipaelste stuck (daer in men volheerdich
Hoort te blijuene) is naer v meeninghe
| |||||||||||||||
[pagina 164]
| |||||||||||||||
Rechte kennisse.
Jaet / die dit niet en weet sonder vercleeninghe
370[regelnummer]
Oft hy schoon is een Constenaer ghepresen
Voor de werelt / die op duytwendich wezen
Oft gaue meer siet dan op den gheuer heerlijck
En weet niet met allen / Maer is afkeerlijck
Godts eewighe wijsheyt diet al vercieren // can
Tgoethertich vermueghen.
375[regelnummer]
Soo wil daer wt volghen naer sgheests aenstieren // dan
Dat sulcx oock is der consten verweckinghe
Ga naar margenoot+ De wackermakinghe / de rechte treckinghe
De claer ontdeckinghe / daert al op staet
Des waerheyts bewijs.
Godt, als al in allen / heeft sijn constich saet
380[regelnummer]
Midts den gheest der wijsheyt ghesaeyt seer sterckelijck
Door de Liefde in hem die altijt werckelijck
Js / maer al tot behoef sijns schepsels playsant
De Mensch meyn ick / die hy oock heel triumphant
Vercoren heeft bouen dEnghelsche natie
385[regelnummer]
En alsoo wat mensch dan door dese gratie /
Daer wy de goede Heere oock dach ende nacht
Om hooren te biddene / wel hem dier op acht /
Ghestiert / gheleydt wort / ghewesen ghetoghen // net
Als die tpuer ongheualst melck heeft ghesoghen // bet
390[regelnummer]
Wt Godts borsten / tot consten en sal niet falen
Maer een constenaer worden en prijs behalen
Aen sijn werck excellent / en constich besteden
So Beseliel en Ahaliab deden
Aen Tsheeren Tabernakel in Moysis tijden
395[regelnummer]
En meer andere die hen verblijden
Door den gheest der wijsheyt van Godt ghegheuen
Jn consten verhueghen.
Tis waer alle die den seluen aencleuen
En mach niet ghebreken aen gheenen dinghen
Den gheest der wijsheyt doet willen en volbringhen
400[regelnummer]
Met liefde duerdringhen // al wat Godt begheert
Tgoethertich vermueghen.
Simpel van verstande / daer wort v vercleert
Eenen schoonen sin / daer ghy corts wt sult spueren
| |||||||||||||||
[pagina 165]
| |||||||||||||||
De claer solutie die hier moet ghebueren
Wijslijck / figuerlijck / tot des naestens stichtinghe
Simpel van verstande.
405[regelnummer]
Voorwaer dats mijnder sinnen een verlichtinghe
Ja een vruecht mijnder herten / en des gheests solaes
Tfy datmen vindt soo menich onwetent dwaes
Die discoordich ghesindt hier soo luttel op let
Verachtende Godts gauen teghen sijn wet
410[regelnummer]
Gheoordineert gheset / tot sduechs oorboren
Nv moet ick eens vraghen mijn vrienden vercoren
Om alle consten diemen constich mach noemen
Hier onder ghetelt als eenderley bloemen
Ga naar margenoot+ Van eenen coluere: maect my dat toch vroet
Rechte kennisse.
415[regelnummer]
De caerte spreect van loflijcke consten goet
Diemen soot schijnt voor behoort te stellene
Daer op wy v dit respons te spellene
Gheuen / siet alle consten hoe danich sy sijn
Als Gods gauen / sijn goet / excellent / en fijn
420[regelnummer]
Want hy goet is diese ons eerst voort brachte
En noyt niet dan goed daer door en wrachte
Aen haer seluen / al sijn sy verscheyden
Jn thanteren en diueersch wt breyden
Al worden sy schoon van sulcke gheuseert
425[regelnummer]
Tot valscheyt / en bedroch / daer sulck in glorieert
Ghiericheyt / hoouerdije / en diesghelijcken
Maer dit sult ghy weten dwelck claer moet blijcken
Dat sulcke (die de conste alsoo aenhechten)
Gheen constenaers / noch meesters / maer knechten
430[regelnummer]
En sijn / ia botte Sathans engienen
Misbruyckers des goets / die niet en verdienen
Dan loon der sonden / en der sielen schade
Al moeghen sy hier schoon naer tswerelts rade
Eere / grooten naem / en veel goets becomen
Tgoethertich vermueghen.
435[regelnummer]
Tis waer / die de redene tot sijnder vromen
Waer neemt / moet bekennen sonder teghen segghen
Jn consten verhueghen.
Hei / soo soumen der consten duechde wtlegghen
Simpel van verstande, hoe gaet v dat inne?
| |||||||||||||||
[pagina 166]
| |||||||||||||||
Simpel van verstande.
Seer wel / en soo ick hier by oock versinne
440[regelnummer]
Sullen wy noch voorder den cloot sien loopen
Tgoethertich vermueghen.
Mijn vrienden wilt ons noch hier by ontknoopen
Welcke consten na des waerheyts beschouwen
Men dan voor de loflijckste sal houwen
En die den mensch meest sijn dienende hier
Des waerheyts bewijs.
445[regelnummer]
Godt in sijn woort kennen, hem aennemen fier
Door dbetrouwen, met wercken der caritaten
Is de principaelste die ghy moet aenvaten
Want sy en is niet alleen profitable
Ga naar margenoot+ Dlichaem / maer oock der zielen / en laudable
450[regelnummer]
By alle Godts vruchtighe Constenaren
Die duer haer / voor Godt ghenen arbeyt en sparen
En haers naestens profijt sijn soeckende spoedich
Oft ghy schoon hadt alle Consten ouervloedich
Diemen noemen mach / is v dese absent
455[regelnummer]
Soo ist al niet / waer ghy v henen went
Dit voor al toch prent // in v memorie.
Rechte kennisse.
Voorts lesen wy in menighe Historie
Onder Vaderen schriften en ander Boecken
Jnden Philosophen die duer sgheests vercloecken
460[regelnummer]
Der wijsheyt van veel Consten hebben ghescreuen
Maer onder vele werter by sonder seuen
Ghenoemt / nootelijck / goet / en aengename
Te wetene / die seuen vrye eersame
Diemen oock niet recht en can leeren noch kinnen
465[regelnummer]
Dan doer den gheest der wijsheyt vol minnen
Die des menschen herte hier ierst toe moueert
Duer die liefde / daer sulcke dan mede studeert
Hier inne / mits een loflick neerstich ghespan
En diese dan na den rechten aert wel can
470[regelnummer]
En voort constich ghebruyckt met scientie
Js sijnen naesten een assistentie
Jn veel dinghen die den Heer behaghen
Soo in tijtlijcke / diemen hier na moet iaghen
| |||||||||||||||
[pagina 167]
| |||||||||||||||
Als borgherlijcke saken en polityen
475[regelnummer]
Oock in gheestelijcke die de ziele verblijen
En therte bevryen // van boese rancueren.
Simpel van verstande.
Wilt ons die doch noemen soot mach ghebueren
Met haer virtuyten / ingenieuselijck
Want op die ben ick heel amoreuselijck
480[regelnummer]
Ghesint / dat weet die Heere almachtich.
Des waerheyts bewijs.
Ga naar margenoot+ Dat sullen wy doen duer liefde eendrachtich
Als vanden gheest der wijsheyt daer toe verwect
En op dat ghyse mueght leeren kennen perfect
Sullen wijse v oock figuerlijck thoonen
485[regelnummer]
Siet / dit sijnse tsamen tot tsmenschen verschoonen
Gonstich / en dienstich / hen presenterende
Ga naar margenoot+ Die eerste soomen v is declarerende
Js Arithmetica schoon en excellent
Een Moeder der Consten die diligent
490[regelnummer]
Leert tellen / cijfferen / en rekenen vast
Dwelck den Mensch in sijn hanteringhe wel past
Hy sy Coopman / Ambachtsman / en soo voorts ane
Rechte kennisse.
Die tweede oock schoon en lieflijck van ghedane
Js Grammatica seer dienstich by desen
495[regelnummer]
Die constich den Jonghers leert schrijuen en lesen
Tot mans van verstande maeckt / in allen percken
Wijse scholieren / en gheleerde Clercken
Die om verstercken // der goeder seden
Tot dienst der ghemeynten / en tslants bevreden
500[regelnummer]
Noot / goet / en bequaem sijn / soot die reden bediet
Des waerheyts bewijs.
Die derde dat is Dialectica siet
Die met corten woorden leert disputeren
Verscheyden argumenten rustich proberen
Questien solueren // met cloecken verstande
505[regelnummer]
Oock al seer dienstlijck in tswerelts warande
Om te doen zwichten twistighe discoorden
Tusschen ghebroeders / en hen die veel woorden
Sonder discretie ghebruycken sottelijck
Dwelck niet alleen by den Poëten spottelijck
510[regelnummer]
En is / maer oock den verstandighen misgrieflijck.
| |||||||||||||||
[pagina 168]
| |||||||||||||||
Rechte kennisse.
Die vierde dat is Rhetorica lieflijck
Jn midden gheseten als verheuen bouen
Principael dienstich en weerdich om louen
Den mensche / wel hem diese in eeren houdt
515[regelnummer]
Sy is een Conste aenghenamer dan gout
Voor groote en cleyne / als die den gheest verfraeyt
Een Moeder der eloquentien / duerlaeyt
Met cloecken verstande / dwelck sy doet wt meten
Jn alle goede talen / soo elck moet weten
520[regelnummer]
Met schoonen perfecten woorden ouervloedich
Soo niet alleen Demosthenes / vrymoedich
En Cicero spoedich / wel connen betuyghen
Voorts alle Orateurs die haer Borsten suyghen
Oft ghesoghen hebben van dbeghinne lustich
525[regelnummer]
Ga naar margenoot+ Maer oock alle Rhetorizienen rustich
En beminders hier wt ionsten nu versaemt
Liefde / eendrachticheyt / mate / recht gheraemt
Leedt sy den onbekenden claer voor ooghen
Stichtelijcke Moralen naer tschrifts bethoogen
530[regelnummer]
Gheestelijcke Baladen der sielen profijtlijck
Eerbaar Refereynen die den gheest iolijtlijck
Sijn / sijn haer daghelijcsche Inventien.
Momus spottinghe / Midas sententien
Zoylus / Bacchus / en Priapus ghesellen
535[regelnummer]
Leert sy schouwen / dus al haer voortstellen
En is niet dan tot duecht en eere streckende
Des waerheyts bewijs.
De vijfste soomen v is ontdeckende
Js Geometria hupsch en veruaren
Eertijts best bekent den Egiptenaren
540[regelnummer]
Midts den vloet Nylus soo elck can lesen vry
Leert landtmeten / en meer consten daer by
Den menschen seer profijtelijck ouer al
Waer door men veel onrechts en twistichs gheschal
Neder leedt / recht en vrede / leert vseren
Rechte kennisse.
545[regelnummer]
De seste dier vele doet recreeren
Js Astronomia die haer constich gheneert
Jnden loop des hemels / de planeten vermeert
Minuten / vren daghen / maenden / en Jaren
| |||||||||||||||
[pagina 169]
| |||||||||||||||
Veel veranderinghen naer stijts openbaren
550[regelnummer]
Leert sy kennen en recht onderscheyden saen
Welcke conste naer sommighe scrijuers vermaen
Niet alleen Ptholomeus en sijns ghelijcke
Ghekent / ghesterckt hebben door sgheests practijcke
Maer oock Abraham der gheloouigher vader
Des waerheyts bewijs.
555[regelnummer]
De seuenste diet al verhueght te gader
Js Musica een Conste net int volbringhen
Die discanterende fraey accoordt leert singhen
Oock spelen op alle instrumenten goet
Niet als Pan / maer als Phebus en Apollo soet
560[regelnummer]
Jck swijghe van Orpheus constighe sede
En Amphions / alsmen Theben de stede
Timmerde soo de Poeten vertellen
Ga naar margenoot+ Den boosen gheest die Saulem quam quellen
Heeft Dauid door dees conste oock verdreuen
565[regelnummer]
Den Godt Israels daer by deere ghegheuen
Als hy voor Gods Arcke speelde triumphant
Tot lofsanghen / gheestlijcke liedekens playsant
Gheeft sy elcken verstant / midts sgheests bestieren
De neghen Musen soo sy som versieren
570[regelnummer]
Diemen als voesters van dese voor sou // setten
Laet ick drijuen / op datmen sou // letten
Op den gheest der wijsheyt daer sy alle wt spruyten
Simpel van verstande.
Soo en hoordick noyt den sin alsoo ontsluyten
Van desen / wie sou met verstande hier teghen
575[regelnummer]
Ghy sout mijn herte daer door wel beweghen
Dat ickse eensdeels sou willen gaen leeren
Rechte kennisse.
Die met smaeck van scientie tot hem keeren
Sullense wel vinden ghelijck ghy hier doet
Dus hout met ons viere voorts aen den voet
580[regelnummer]
En laet v ghemoet // in verstant al waken
Des waerheyts bewijs.
Daer sijn noch veel Consten loflijck int smaken
En goet / ten eersten dat ghijt wel verstaet
Dats wel Regeren der ghemeynten vroegh en laet
| |||||||||||||||
[pagina 170]
| |||||||||||||||
En sulcke constenaers wijs en voordachtich
585[regelnummer]
Sijn dobbele eere weerdich waerachtich
Diemen oock ghehoorsaemheyt altijt is schuldich
Rechte kennisse.
Christlijck huyshouden vriendelijck en ghehuldich
Teghen een yeghelijck en is gheen cleyn conste
Daer elck mensche / midts der liefden ionste
590[regelnummer]
Op hoort te achtene vrij sijn leuen lanck
Des waerheyts bewijs.
Voorts alle ambachten die ient in haren ganck
Gaen / die de heere door sijn wijsheyt vol minnen
Laet leeren / waer mede men den cost can winnen
Sijn oock al consten soot blijckt / goet en lofbaer
595[regelnummer]
Wel hem diese naer haer vocatie daer
Waer nemen / den heere danckende sonder trueren
Hier in / van sijn goetheyt die eeuwich sal dueren
En seer goede gauen niet om verienten
Ga naar margenoot+ Tgoethertich vermueghen.
Simpel van verstande wilt dit al inprenten
600[regelnummer]
Den gheest der wijsheyt voorts sijnde subiect
Die midts liefde dees goey vrienden heeft verwect
Die om ons te leerene hier sijn ghecomen
Jn consten verhueghen.
Hier sijn nu ymmers wel claer tonser vromen
Alle Loflijcke consten ons voor gheleyt
605[regelnummer]
En ontdeckt / soo de Charte beueelt en seyt
Oock tot stichtinghe der toehoorders soot betaemt
Simpel van verstande.
Tis waer / ter goeder vren sijn wy versaemt
Dan / ick ben beschaemt // in tionstich bethooghen
En dmoeyelijck behulp / tot des sins verhooghen
610[regelnummer]
Dat ghy my hier doet door v trouwe vaeliant
Rechte kennisse.
Waer toe is de kennisse ons ingheplant
En tredelijck verstant // ons ghecomen by
Dan dat wy malcanderen als broeders vry
Tot dienst souden leuen naer der liefden aert
615[regelnummer]
Die Gods gauen noch consten gheensins en spaert
Besonder aen dien / diese is begheerende
| |||||||||||||||
[pagina 171]
| |||||||||||||||
Des waerheyts bewijs.
Hebt lief uwen naesten is Godt vercleerende
Als v seluen / soo volbrengdy de wet
Aldus dan die de liefde achter set
620[regelnummer]
Den Gheest Gods seer net // hy oock van hem iaecht
Rechte kennisse.
Nv mijn vrienden op dat ghy hier tslot mede draecht
En de claer solutie / eens deels bewesen
Voor / en dick gheruert daer de Caerte na vraecht
Na dien dat v sijn ontdect by desen
625[regelnummer]
Alle Loflijcke consten reyn wt ghelesen
Oft ymmers de nootlijckste hier in tswerelts perck
Soo neemt voorts op dees figuere ghepresen
Diemen v hier thoonen sal / noch v ghemerck
Des waerheyts bewijs.
Ga naar margenoot+ Siet hier dees personagien sijnde int werck
630[regelnummer]
Bijden Gheest Gods der wijsheyt ghecompareert
Liefde en den Mensch daer ment al mede sterck
Beuesten can / watmen van Consten allegeert
Siet / den Gheest Gods werckt / de Liefde opereert
Jn haer officie / den Mensch ydoone
635[regelnummer]
Wordt wacker / opstaende wel ghemoueert
Aenschout met vrueghden der eeren croone
Rechte kennisse.
Ga naar margenoot+ Waer by ghy verstaen sult na der schriften thoone
Dat den Gheest Gods der wijsheyt alleene
Die door de Liefde werckt in tsmenschen persoone
640[regelnummer]
Js / die den Mensch alder meest tot consten reene
Verweckt / als een gaue Gods elcken ghemeene
Diese met begheerte neemt vlijtich aen
Want sonder den Gheest der wijsheyt groot noch cleene
Jn loflijcke consten en mach blijuen staen
Des waerheyts bewijs.
645[regelnummer]
En daer desen dan is soo met liefde om vaen
Als gheuer / en wilder dat men dwerck volbringt
Wercken / oft consten na des heeren vermaen
Sonder eyghen eere daer in ghemingt
Wordt sulcke niet alleen / daer therte toe dringt
650[regelnummer]
Een constenaer / oft meester / rustich en vroet
Maer crijcht daer den prijs door / daer na elck verlingt
| |||||||||||||||
[pagina 172]
| |||||||||||||||
By de Croone der Eeren gheleken soet
Daer de Vader sijnen soon inde Menscheyt goet
Mede vercierde / door sijn conste rechtueerdich
655[regelnummer]
Als hy hem salfde midts der liefden gloet
Met olie der blijschappen eer-weerdich
Bouen sijn mede ghesellen / dwelck soet-gheerdich
Den reynen constenaers is een exemplaer
Dus wel hem die dit met verstande vol-heerdich
660[regelnummer]
Door de rechte Gods conste is volghende naer
Simpel van verstande.
O warachtich bewijs en kennisse daer
Hebt ghy den naghel recht op thooft ghesmeten
Schoonder solutie en mocht men voorwaer
Met claren verstande ons niet wt meten
665[regelnummer]
Jck bedanck v der hoogher wijser secreten
Die ghy my Simpel van verstande daer ontvlecht
De goede heere inden hemel gheseten
Die wilt u loonen met sijn ghenade recht
Jn consten verhueghen.
Tis waer den Gheest der wijsheyt eest diet al beslecht
670[regelnummer]
Die den eersten steen leet / die de liefde aen drijft
Die meest inden Mensche / Gods gauen hecht
En alle Loflijcke goey consten inschrijft
Tgoethertich vermueghen.
Ga naar margenoot+ Wie sijn ghedachten hier niet mede en stijft /
Hy sy schoon een constenaer hoe hooghe gheacht
675[regelnummer]
Die is eenen bottaert voor den heere die blijft
Eeuwich / en warachtich / in sijn woort wel bedacht
Rechte kennisse.
Hierom alle die Consten hebben verpacht
Beminnen / hanteren / oft ionste toe draghen
Sullen den gheest der wijsheyt wt der zielen cracht
680[regelnummer]
Ghehoorsaem sijn / door der liefden aenslaghen
Des waerheyts bewijs.
Dus voor al sult ghy v naer Godts behaghen
Tot de rechte Gods conste keeren snel
Daer Gods eere ws Naestens dienst tallen daghen
En salicheyt in is gheleghen wel
| |||||||||||||||
[pagina 173]
| |||||||||||||||
Rechte kennisse.
685[regelnummer]
Met lof / en danckbaerheyt / in al v voortstel
Sult ghy metter herten totten Heere treden
Niet achten op discoort oft onwetentheyts rel
Daer de Conste dick moet af worden bestreden
Des waerheyts bewijs.
Oock sult ghy dencken uwen tijt recht besteden
690[regelnummer]
Dat wy van ons seluen al sijn ijdel vaten
Daer niet goets in en is morghen noch heden
Dan datter Godt in stort wt caritaten
Simpel van verstande.
Tis soo waerachtich / O wat schoonder cieraten
Hebt ghy my / en alle constenaers ghetoont siet
695[regelnummer]
Godt gonne dat wijse al tonser baten
Na den gheest oock aendoen soot de wijsheyt riet
Rechte kennisse.
Eerweerdighe heeren ons simpel bediet
Wilt als Liefhebbers der consten ghelijcke
Jn dbeste verstaen soot de liefde ghebiet /
700[regelnummer]
Die niet erchs en soeckt / list noch quaey practijcke
Des waerheyts bewijs.
Op dat de Edele reyn Rhetorijcke
Jn esse blijuen mach door dwijselijck ramen
Van ons / en dat wy soo in duechden rijcke
Met Christo ons hooft by Godt versamen
705[regelnummer]
Dat gonne ons de heere door sijn goetheyt Amen.
| |||||||||||||||
[pagina 174]
| |||||||||||||||
Bijlage IX
| |||||||||||||||
Fol. X Prologhe.
Personagien.
Wel dbest willen weten.
Redelijck bewijs.
Stichtelijck vermaen.
Wel dbest willen weten.
HOe oirboirlijck ons sijn die cloecke engienen?
Cooplieden die rechtueerdich handelen siet?
Tis waer / eenen goeden sin sou hier wel dienen
Door Tredelijck bewijs / soot de waerheyt riet
5[regelnummer]
Met een stichtende vermaen / oft gheestlijck bediet
Dat de liefde drijft en leert telcker spatie
Want / wel dbest willen / als die trecht bespiet
Js mijnen name reyn sonder fallacie
Redelijck bewijs.
Daer toe sal ons de heere gheuen gracie
10[regelnummer]
Tijt en statie / hopen wy certeyn
Want sonder sijns gheests goede informacie
En canmen sulcx niet ghedoen / die reden is pleyn
Stichtlijck vermaen.
Daer om sijn wy (mijn vrient) naer v begheerte reyn
Alsoo ghenoemt / tuwen dienste vredelijck
15[regelnummer]
Hier ghecomen / wetende dat ghy dedel greyn
Des rechten verstants sult sijn bestedelijck
Redelijck bewijs.
Siet eerst en voor al sult ghy mercken redelijck
Dat coopen / vercoopen door tsrechts na-iaghen
Als handen arbeyt oft wercken sedelijck
20[regelnummer]
Den heere almachtich oock moet behaghen
Soo oock de Cooplieden die haer oprecht draghen
Godt in al haer handelinghe bekinnen
Als den arbeydere die tallen daghen
Jnt sweet sijns aenschijns sijn broot moet winnen
| |||||||||||||||
[pagina 175]
| |||||||||||||||
Stichtelijck vermaen.
25[regelnummer]
Hoe wel Godt den mensch gheschapen wt minnen
Jn dbegin gheboden heeft tarbeydene wel
Niet te coopen / vercoopen soo wy versinnen
Ga naar margenoot+ Stoot v daer niet ane / duer tsvernufts voortstel
Die Heere voorsiende / mits sijn ghenade snel
30[regelnummer]
Die tijden / en des volcx dominatie / hier
Prijst elcken die hem vreest na sijn beuel
En recht doet / soot hoort / in sijn vocatie fier
Wel dbest willen weten.
Tis waer mijn Vrienden / maer turbatie / ghier
Duer donrecht handelen soomen siet ghebueren
35[regelnummer]
Wil my eens deels tot murmuratie / schier
Trecken / en mijnen gheest hier noch becueren
Met een vraghe die ick simpelijck sal rueren
Sonder achterdeel / schimp / oft vilonye
Wie sijn die Cooplieden die gherechtich vueren
40[regelnummer]
Haren handel oft coopmanschap / seght dat ghye?
Redelijck bewijs.
Wel dbest willen weten set sulcx aen deen sye
Dat weet Godt alleen / die alle herten duertast
Kent / en siet / wiens oordeel oock int wye
Eewich recht is / en blijuen sal onbelast
45[regelnummer]
Maer ick segh v onghetwijfelt ghelooft dit vast
Daer sijnder / dan tghetal mocht wel meerder wesen
Och of Godt die gratie gaue / diet al past
Dat sijt waren / die voeren den naem van desen
Voorwaer duer sulcke inwoonders ghepresen
50[regelnummer]
Sou een stadt vanden Heere ghebenedijt sijn
Daer ons nacomers / meer goets wt souden lesen
Dan wt veel boecken / die in tswerelts crijt sijn.
Stichtelijck vermaen.
Datse meest al wt om eyghen profijt sijn
En swerelts ghewin / voor des Hemels soecken
55[regelnummer]
Dat ontrouwe / bedroch / stercker inden strijt sijn
Dan liefde / en trouwe / verstooten in hoecken
Weten wy wel / oock tswets reghels vervloecken
Dat daer na volght / dan ons motijf alleene
Js / daer wy ons toe moeten vercloecken
60[regelnummer]
Vanden oorboor en rechten handel ghemeene
Der Cooplieden / die ons groot en cleene
| |||||||||||||||
[pagina 176]
| |||||||||||||||
Toe comt / soot wijsselijck voor is begheert
Daerom treckt alleen ons reden te beene
Met goeden verstande die v wort vercleert.
Redelijck bewijs.
65[regelnummer]
Ga naar margenoot+ Siet alsulcke Cooplieden goet en expeert
Ons veel verscheyden profijts inbringhen
Soo tijtlijck / en gheestelijck / daer hem by gheneert
Dlichaem met de ziele door Gods ghehinghen
Stichtelijck vermaen.
Ten eersten houden sy in wereltsche dinghen
70[regelnummer]
De mate naer recht / redene / en wet
Sy coopen / vercoopen / maer sonderlinghen
Ware die ons nut is / dienstelijck en net
Sonder lieghen / bedrieghen / vry en onbelet
Om een tamelijck ghewin soo dat behoort
75[regelnummer]
Niet als de sulcke / die met ghiericheyt besmet
Syn / oft metter Joden spiesse rennen voort
Redelijck bewijs.
Haer ia / is haer ia / neen / neen / met accoort
Dies haer Gods segheninghe toe comt ghestreken
Sy sijn haren naesten een hulpe en confoort
80[regelnummer]
Jn alle benautheyt als hy wordt versteken
Jnt dborghen / leenen / en voor hem te spreken
En maken sy haer niet tsoecken als sulcke doen
Die vande rechte liefde sijn af gheweken
En haers broeders armoede niet en bevroen
Stichtlijck vermaen.
85[regelnummer]
Als andere triumpheren stout en coen
Ja met ouerdaet eens anders goet verquisten
Besoecken sy de huysarmen na Gods sermoen
Niet sparende het ghelt in haerder kisten
Met haren schuldenaers en gaen sy niet twisten
90[regelnummer]
Ter stont voor trecht / als soeckende haer schaeye
Maer gheuen hen lieflijck sonder erch oft listen
Midts pacientie / respijt / en dilaeye
Redelijck bewijs.
Sy en gaen niet metten baetsoeckers te raeye
Met de groote / die de cleyne op willen eten
95[regelnummer]
Door cracht van ghelde / en niet dan onghenaeye
Haer mebruers de schamel ghemeynte wt meten
| |||||||||||||||
[pagina 177]
| |||||||||||||||
Maer ghedencken vry soot de heere laet weten
Tghebodt der liefden dat ons allen leert
Doen / als wy wilden datmen onghespleten
100[regelnummer]
Ons dede / daer hem de boose niet toe en keert
Wel dbest willen weten.
Ga naar margenoot+ Voorwaer sulcke cooplieden sijn weert ghe-eert
Hadder Antwerpen soo thienduysent inne
Dat ghondick haer van herten vry onuerseert
En is oock mijn wenschen door rechte minne
Stichtlijck vermaen.
105[regelnummer]
Sy vercieren een stadt soo ick versinne
Met al veel schoonder en costelijcker cieraet
Dan men aen Salomon / ia van dbeghinne
Ghesien heeft aen eenich Coninck oft potestaet
Men seyt die in deene recht doet vroegh en laet
110[regelnummer]
En sal in dander oock niet faelgeren siet
Soo sijn dan sulcke Cooplieden door haer daet
Jn als / ons oorboorlijck naer Tredelijck bediet
Redelijck bewijs.
En voorts soo Tstichtlijck vermaen noch bespiet
Sijn sy ons profijtlijck in meer ander saken
115[regelnummer]
Als maetlijck bouwen / daet darbeyder bij gheniet
Die sy eerlijck loonen / en goetwillich maken
Soo datmen hem daer door in vruechde siet waken
Sijn huysghesin voeden eerlijck en tamelijck
Die spijse en dranck met appetijt can smaken
120[regelnummer]
Naer Gods ordinantie seer bequamelijck
Stichtlijck vermaen.
Jn neersticheyt / huyshouden / eersamelijck
Jn dwaer-nemen des tijts / ons van Godt ghegheuen
Dwelck alle negligentie blamelijck
De traegheyt / en veel zonden heeft verdreuen
125[regelnummer]
Jn een ghemeynsaem recht borgherlijck leuen
Jn ruste / vrede / minne / en eendrachticheyt
Daer ouders / en ionghers aen souden cleuen
Soo de waerheyt ons leert met voordachticheyt
Redelijck bewijs.
En door al sulcx / siet na der waerachticheyt
130[regelnummer]
(Dwelck Godt behaeght) legghen sy ons voor ooghen
Een exempel der duecht / dat tot crachticheyt
| |||||||||||||||
[pagina 178]
| |||||||||||||||
Des lichaems en der zielen / midts tswercx bethooghen
Streckt / dat wy ons alle toe souden pooghen
Toch elck in sijnen roep door der liefden bant
135[regelnummer]
Want allen handel voor Godt inden hooghen
Die niet rechueerdich en gheschiet aen elcken cant
Js een ijdel timmeringhe gheset op tsant
Ga naar margenoot+ En niet op den steen der gherechticheyt puerlijck
Die haest vergaen moet / als een schaeye aenden want
140[regelnummer]
Door den storm der ongherecheyt stuerlijck
Stichtelijck vermaen.
Wat batet sulcke coopman / al doet hy suerlijck
Sijn coopmanschap / dat hy veel schats in-tont
Met onrechtueerdighen handel becuerlijck
Way niet / dan dat hy sijn arme ziele wont
145[regelnummer]
Jae doodet / die de heere subijt en terstont
Van hem eyscht / na des rijcken mans exempel claer
Die / als hijt in voorspoede maeckte heel bont
Jnder nacht sijnen gheest moeste opgheuen daer
Redelijck bewijs.
Ghelijck roest den ijsere / de motte eenpaer
150[regelnummer]
De cleederen schaeyt / opeet en door cnaecht
Soo schaden sy de ghemeynte allegaer
Die onrechtueerdich handelen onuersaecht
Maer die rechtueerdich handelen soot Godt behaecht
En sijn niet alleen oirboirlijck haer seluen hier
155[regelnummer]
Maer alle menschen soot de wijsheyt ghewaecht
Midts Gods gratie diemer door siet blijcken fier
Stichtelijck vermaen.
Dus wel hen die al haer handels bestier
Hier na stellen en alle inuentien
Der onrechtueerdicheyt verlaten schier
160[regelnummer]
Op dat sy rust in haerlieder conscientien
Vinden / en hier na met reuerentien
Godt in sijn glorie mueghen aenschouwen
Diese al bemint die met diligentien
Rechtueerdich handelen en op hem bouwen
Redelijck bewijs.
165[regelnummer]
Wel dbest willen weten wilt dit onthouwen
Van ons stichtelijck vermaen en redelijck bewijs
Soo oirboirlijck sijn die cooplieden vol trouwen
| |||||||||||||||
[pagina 179]
| |||||||||||||||
Ons / die rechtueerdich handelen naer dit aduijs
Hier ghenoech bewesen / dus der liefden accijs
170[regelnummer]
Helpt ons voorts verpachten naer broeders seden
En neemt dit in dancke / denckt tghelt hier om prijs
Daermen scientie aen moet besteden
Wel dbest willen weten.
Ghy en mocht my (tis waer) niet bat bevreden
Ga naar margenoot+ Noch schoonder bewijs doen / mijn vrienden vercoren
175[regelnummer]
Des gheests ghetuyghenisse vol soeticheden
Brengt my int herte voorwaer oock alsulcx voren
V / bedanckende moet ick vruecht oirboren
Nu versta ick den sin en meeninghe goet
Hoe mocht men toch meerder perfectie sporen
180[regelnummer]
Dan ghy my door Gods gratie hier open doet
Stichtlijck vermaen.
Om voorder te sterckene noch v ghemoet
Naer dwoordeken der caerten leert charitate
Soo sult ghy na desen oock houden den voet
Jn ws selfs handelinghe wel tuwer bate
185[regelnummer]
En ws naestens profijt / want soo wy de mate
Der liefden aensien na des heeren beuel
En moeten wy niet gaen wt de rechte strate
Noch vanden handel ons voorgheschreuen wel
Redelijck bewijs.
Sijt ghy coopman / ambachtsman / tsa voecht v snel
190[regelnummer]
Ter duecht / en voert v handelinghe fijn
Tot profijt uwer sielen / schoudt des boosheyts spel
Dat goede seden verderft telcken termijn
Stichtlijck vermaen.
Soo sult ghy alle menschen oirboirlijck sijn
En besonder de plaetse daer ghy resideert
195[regelnummer]
Ja blincken voor Godt verre bouen den robijn
Jn fijn goudt gheset / weert gheexalteert
Wel dbest willen weten.
Hier mede edel gheesten ter duecht ghemoueert
Eynden wy ons prologhe / die ghy wt ionsten
Jnt goede wilt nemen / na den aert der consten.
| |||||||||||||||
[pagina 180]
| |||||||||||||||
Bijlage X
| |||||||||||||||
Ga naar margenoot+ Personagien
| |||||||||||||||
Factie.
Den Patroon vanden Aluen.
Aluinneken wijf wou ons coe dick caluen
Dat ick coste aen veel vets gheraken
Jck (als meester en Patroon vanden Aluen)
Sou al dit volcxken met mijnder saluen
5[regelnummer]
Terstont wel bestrijcken voor alle saken
Jck canse / die na tstof vander muelen haken
Daer de keye maer lotert aen den eenen cant
Hier mede ghenesen / dats noch sotter maken
Soo elck can mercken aen mijn daden playsant
Aluinne.
10[regelnummer]
Tis waer lief man / ghy hebt seer schoon verstant
Maer sijt ghy een eel quant // en fraey van cueren
Soo helpt eerst voor al v naeste ghebueren
V vrienden / en maghen / die ons volghen naer
Patroon vanden Aluen.
Mijn vrienden waer sijnse
Aluinne.
Ga naar margenoot+ Wa siet hier en daer
15[regelnummer]
Die haer paer // en paer // by een wel schicken.
| |||||||||||||||
[pagina 181]
| |||||||||||||||
Patroon vanden Aluen.
By den rebben daer moest ick wel scherp op micken
Mijn Busse na quicken // die wel vol en soet is
Wel wat segdy Gasten / den Windt of hy goet is
Sal die Muelen wel draeyen al fijn van passe.
Peerken van Tuyl.
20[regelnummer]
Ja sy Patroon latet cooren vanden tasse
Voeren na der casse // tsal wel wesen.
Coppen van Mal.
Ghy moet ons van onser sieckten ghenesen
Die wy met desen // al hebben ghecreghen.
Maes vau Keyendael.
Bestrijckty ons niet wy blijuen verleghen
25[regelnummer]
Als thuylaerts versleghen // van keydaels winden.
Heyn van Sotteghem.
Ghy en moet gheen Broodt sluyten voor die vrijnden
Noch Salue sparen voor dees compangye.
Patroon vanden Aluen.
Voorwaer ghy en quaemt noyt soo wel te tye
Met herten blye // sal ick v nv helpen.
30[regelnummer]
Maer eer ick uwen commer al wel mach stelpen
Moet ghy my v namen hier fijn ontdecken.
Peerken van Tuyl.
Peerken van Thuyl bekent op veel plecken
Heet ick / en mijn Wijfken groote Laudate
Die dick Tousterweel inde botermelck strate
35[regelnummer]
Hebben ghewandelt als Liefkens tsamen
Patroon vanden Aluen.
Wat dunckt v goey lien / sijn dat niet schoon namen
Jaet naer dbetamen / sonder buyl of blutse
Maer waer lettet v meest.
Groote Laudate.
Recht onder sijn mutse
En my onder mijnen doeck soo ick meene
Patroon van den Aluen.
40[regelnummer]
Daer lettet hen meest alle groot en cleene
Nu tsa staet by / ick salt ons wel cloeck coken
| |||||||||||||||
[pagina 182]
| |||||||||||||||
Peerken van Tuyl.
Ga naar margenoot+ Soo strijckt wel stijf.
Groote Laudate.
Houdt / ghy sult mijnen doeck cronke
Ha ha / dat helpt my tot aen mijn herte.
Patroon vanden Aluen.
Mijn salue en brengt niemandt gheen smerte
45[regelnummer]
Al duertreckt / en loopt sy nochtans wel dat hoot.
Peerken van Tuyl.
Maer seght hoe heetse?
Patroon vanden Aluen.
Stultorum sonder noot
Daer veel Meesters groot // dick sijn me bestreken.
Peerken van Tuyl.
Sy sal wel boet doen aen onse ghebreken
Nv tsa hier andere / wy sijn ghepaeyt.
Coppen van Mal.
50[regelnummer]
Siet hier Coppen van mall / seer wei ghegaeyt
Met Lys roomeloose / mijn wyf seer stout en coene.
Lijs Roomclosse.
Patroon strijct ons oock wel / wy hebbens van doene
Want auont en noene / worden wy ghequelt
Met deser plaghen.
Patroon vanden Aluen
Wel / en al sonder ghelt
55[regelnummer]
Al en sou ick oock gheen salue behouwen
Nv laet my eerst wel v troongien aenschouwen
Of daer noch vouwen // der wijsheyt aencleuen.
Coppen van Mal.
Die hebben wy teghen t kalfs hoot af ghewreuen
Dat te blaesuelt eertijts eens was gheslaghen.
Patroon vanden Aluen.
60[regelnummer]
Jck sie wel ghy sijt van mijn naeste maghen
Dies ick v toe draghen // moet ionste sterck // saen
Longheren / dit sal heel fijn in sijn werck / gaen
Comt al vry int perck / staen / sonder langher beyen.
| |||||||||||||||
[pagina 183]
| |||||||||||||||
Lijs Roomclosse.
Patroon van blyschap gheuoelen wy die keyen
65[regelnummer]
Duer cracht van v salue alree daer loteren.
Coppen van Mal.
Ghelijck die pappe goet is der boteren
Soo is dat goet voor onse hoyen cranck.
Ga naar margenoot+ Patroon vanden Aluen.
Ghy sulles my weten noch grooten danck
Ouer seuen iaer dat moetty wel weten vry
Coppen van Mal.
70[regelnummer]
Nv Maes van keyendale comt ghy oock by
Met iongkfrou dante dat aerdich teefken
Maes van Keyendael.
Dat doen wy al quantken
Ionckvrou Dante.
Siet Patroon neefken
Wat dunckt v / van ons twee naer / v vermeten
Patroon vanden Aluen.
Ghy hebbes al veel meer dan ghy selfs wilt weten
75[regelnummer]
Hier blijues / wel twee oncen onghebueselt
Ghy hebt bey al te wel aen tcalfs hoot ghepueselt
Soo ick wel can sien / sonder toortsse oft brille
Maes van Keyendael.
Patroon ken achts niet laet draeyen die spille
Strijckt / thoont v grille // soo ghy best cont en mueght
Ionckvrou Dante.
80[regelnummer]
Ghy hebter soo veele met v salue verhueght
Twaer schade bleefse aen ons nv achtere
Patroon vanden Aluen.
Ken heb / noyt schande / oneere / noch lachtere
Hier door behaelt / noch aen gheen driakel / goet
Ionckvrou Dante.
Voorwaer my dunct datse alree mirakel // doet
85[regelnummer]
En datse gaet wercken / van onder tot bouen
| |||||||||||||||
[pagina 184]
| |||||||||||||||
Maes van Keyendael.
Wy souden v voor een vry santken louen
Haddy een heylich daeghsken maer eens int iaer
Ionckvrou Dante.
Wacht / wacht / Heyn van sotteghem treet oock vast naer
Met Vrou schieloose / door een cloeck bedrijfken
Heyn van Sotteghem.
90[regelnummer]
Heer Patroon / siet dat ghy my / en mijn Wijfken
Niet en vergheet / al comen wy op dleste
Patroon vanden Aluen.
Sotteghem en schieloose / ghy sijt die beste
Die beyde wel cont met uwen clater / rallen
Dat ghy van mijnen hals / moet int water // vallen
95[regelnummer]
Ga naar margenoot+ Ghy moetes meer hebben dan dander tsamen
Vrou Schieloose.
Vry / met beyden handen al sonder schamen
Ghy sijt toch sie ick een goet Meester van deghe
Patroon vanden Aluen.
Gants roock daer was my uwen nues inde weghe
Certeyn ghy hebter daer eenen die ghewis is
Heyn van Sotteghem.
100[regelnummer]
Ick heb eenen domphooren / die goet en fris is
En mijn wijf een troongie / om potten te cleerne
Vrou Schieloose.
Tis waer om ionghe tatolfs te verueerne
Wisten wy wel raet al waerder oock sesse
Patroon vanden Aluen.
Nv laet my noch eens sien elck aen v blesse
105[regelnummer]
Of ghijs al ghenoech hebt hier voor dees reyse
Heyn van Sotteghem.
Ja wy / maer hoort waer ick op sta en peyse
Sout ghy al ons susters en bruers soo bestrijcken
V sou wel een salf busse soo groot ghelijcken
Als een Hombergher tonne oft iopen vat
| |||||||||||||||
[pagina 185]
| |||||||||||||||
Patroon vanden Aluen.
110[regelnummer]
Men vint aluen om vele in elcke stat
Maer siet aen dat blat // steeck ick een spelle
Coppen van Mal.
Peerken van thuyl / hoe eest eel gheselle?
Die salue gheeftse oock confortatijf
Peerken van Tuyl.
Sy leet my en worstelt lancx en dweers door dlijf
115[regelnummer]
Maer meest gheuoel ickse bouen in mijn topken
Maes van Keyendael.
En daer gheeftse my oock al dmeeste clopken
En mijn Wijfken oock soot blijckt heel rustich
Heyn van Sotteghem.
Vrou laudate dunckt my / wort oock heel lustich
Of neen die vloyen moeten haer bijten
Ionckvrou Dante.
120[regelnummer]
Dus / wijsheyt en derf men ons niet verwijten
Die niet ses mijten / en gou waerse veyl
Groote Laudate.
Theeft ons daer elck wel ghewaeyt fijn in ons seyl
Ga naar margenoot+ Al hadden wy ten deyl // gheweest te gadere
Lijs Roomclosse.
Wy hooren onsen Patroon als ons Vadere
125[regelnummer]
Hier voor te danckene met eeren grootelijck
Vrou Schieloose.
Twaer groote redene als alfkens blootlijck
Met herten deuootlijck // wou hijt ghehinghen.
Peerken van Tuyl.
Neen wy willen hem ter eeren een liedeken singhen
En om hem springhen // vry sonder claghen
130[regelnummer]
Want sulcx sal hem seer wel behaghen
Dus komt al aue met vryen labuere
En singt na / ick sal v gaen singhen vuere.
Ga naar margenoot+ Peerken van Tuyl.
Comt groot en smal // Helpt hier tghetal
En vrueght der sottekens stercken
135[regelnummer]
By sonder al // die half sijt mal
En noy int vroede wercken
| |||||||||||||||
[pagina 186]
| |||||||||||||||
Vry onbeschaemt / ghelijck als wy
Soot wel betaemt // verthoont v vry
Denckt soo ghy sijt ten haluen / eest haest ghewonnen spel
140[regelnummer]
Ons Patroon vanden aluen // sal v met sijnder saluen
Bestrijcken alsoo wel.
Al eest dat grof // der muelen stof
V hoyen heeft door toghen
Der boonen snof // dien ghy spreeckt lof
145[regelnummer]
V noyt en heeft gheloghen
Noch is v noot / meer hulpen hier
Op dat den cloot // wel rolle fier
Denckt soo ghy sijt ten haluen / eest haest ghewonnen spel
Ons Patroon vanden aluen // sal v met sijnder saluen
150[regelnummer]
Bestrijcken alsoo wel.
V niet en weert // daert v noch deert
Wilt vry te kennen gheuen
Als ghy besmeert // sijt onverueert
Sals v al meer aencleuen
155[regelnummer]
Vry thuyls ghesint / volgt desen voet
Siet inden wint // maect goeden moet
Fol. Yiij Denckt soo ghy sijt ten haluen / eest haest ghewonnen spel
Ons Patroon vanden aluen // sal v met sijnder saluen
Bestrijcken alsoo wel.
160[regelnummer]
Des keyaerts mast // staet hier door-vast
Daer ghy v aen moet houwen
Tcaproenken past // daer elck na tast
Die gaern den alf aenschouwen
Dit blijckt toch claer // soomen hier spuert
165[regelnummer]
Dus treedt vry naer // de bellen ruert
Denckt soo ghy sijt ten haluen // eest haest ghewonnen spel
Ons Patroon vanden aluen // sal v met sijnder saluen
Bestrijcken alsoo wel.
Ghy prinskens fraey / al comdy spaey
170[regelnummer]
Men sal v niet wech iaghen
Des alfkens draey // om v lamaey
Sal v seer wel behaghen
Dus hier op dlest // eer wy dan gaen
Neemt dit in dbest // van ons ghedaen
175[regelnummer]
Denckt soo ghy sijt ten haluen // eest haest ghewonnen spel
Ons Patroon vanden aluen // sal v met sijnder saluen
Bestrijcken alsoo wel.
| |||||||||||||||
[pagina 187]
| |||||||||||||||
Bijlage XI
| |||||||||||||||
[pagina 188]
| |||||||||||||||
Verstant.
Sijt dan verwect om die te ghebruyckene
Aent wel leuen salmen de wijsheyt mercken
Redelijckheyt.
Hy is wijs / die wijs is metten wercken
En onwijs / die alleen wijs is inden mont
Verstant.
Leeft dan wel / soo sal v de wijsheyt stercken
En hoeden van weene / ick segt v goet ront
Redelijckheyt.
Ghelijck eenen steene // op eenen vasten gront
Blijfdy stantachtich / ghy en werdt niet ontsticht
Wat v ouercomen mach tsy swaer oft licht
Ghy doeghet al met goeder manieren
Verstant.
De wijshet sal v seer menighertieren
Veel deuchden toe stieren // en by een vergaren
Redelijckheyt.
Leefdy wel / soo sal v liefde vercieren
Die haer seluen vieren // en can noch sparen
Verstant.
Haer goetwillich herte moetse altijt baren
Redelijckheyt.
Wilt die wel leuende int herte bewaren
Verstant.
Sy can verlichten dat v mach beswaren
Redelijckheyt.
Als een hemelsche vreucht can sy verclaren
Sy is goet / ghetrouwe / soet / en ghemeedsaem
Die accoort doet naren // want sy is vreedsaem
Goet herte tot alle menschen draghende
Verstant.
Ga naar margenoot+ Laet v desen vrede sijn behaghende
Die van v iaghende
Js de boose nijdicheyt / gramschap en discoort
Die de herten altijt sijn doorcnaghende
| |||||||||||||||
[pagina 189]
| |||||||||||||||
Redelijckheyt.
En weest naer vreedsame eenicheyt vraghende
Niet vertraghende
Jn ledicheden / maer naer goede consten spoort
Altijt wel leuende alsoot behoort
Soo sijdy van nv voort // in alle reenicheyt
Wel verwect tot wijsheyt liefde en eenicheyt
Verstant.
Niet aensiende dan grootheyt oft cleenicheyt
Daer en is gheen redelijck mensche ghehuldich
Hy en behoort wel / ia hy is schuldich
Altijt de quade ledicheyt te vliene
Redelijckheyt.
En door dbevroetsaem wercken te bespiene
Haer dexcellentie der consten goet
Verstant.
Midts dat ghy mensch dexcellentste dier sijt / moet
Dexcellentie der consten v verwecken
En door dbevroetsaem mercken alderbest trecken
Tot liefden van allen goeden consten
Redelijckheit.
En voorts de sulcke doen hanteren wt ionsten
Daer v natuere naer ghetrocken meest // werdt
Verstant.
En daer aldermeest toe uwen gheest // terdt
Want ghijse niet al machtich en sijt te doene
Bevroetsaem.
Edel Violieren / in consten seer coene
En alle diet hoort / laet niet v dus te spoene
Tot loflijcke consten / raet v de Peoene
Mensch.
Blijft Gode beuolen te desen saysoene.
Jn principio erat verbum.
| |||||||||||||||
[pagina 190]
| |||||||||||||||
Bijlage XII
| |||||||||||||||
[pagina 191]
| |||||||||||||||
Bijlage XIII
| |||||||||||||||
In viericheyt groeyende.
| |||||||||||||||
[pagina 192]
| |||||||||||||||
En wie sulcx weder staet / weder staet en versaeckt
Godts Ordonantie / ons voor gheschreuen /
Dus houdt dit de Landen in Rusten onghelaeckt /
Der Regenten Wijsheyt hun van Godt ghegheuen.
35[regelnummer]
Deursiet den Bybel / Israels Regiment /
Alle Cronijcken / Historien ghepresen /
Als hem Crijch / Opruer / deur Onuerstant blent /
Twist / Tweedracht / tot verderuinghe ghewent /
Verbreyde / en d'Onruste voort quam / midts desen /
40[regelnummer]
Oft sulcke quetsueren anders zijn ghenesen
Dan deur dees Wijsheyt der Regenten reyn /
Neen sy / daerom moeten sy gheluckich wezen
(De Landen meyn ick) die dat soo hebben certeyn/
En daer sulckx faelgeert / en is de plaghe niet cleyn:
45[regelnummer]
Maer is een Teecken dat de Heere almachtich /
Sijn Roede seyndt ouer sulck volck ghemeyn /
Als hy dede in Dauids tijden crachtich /
Ghy Onuerstandighe dit soudy indachtich
Aensien / met een gehoorsaem Godtvruchtich leuen /
50[regelnummer]
T'is claer / dit houdt de Landen in Rusten sachtich
Der Regenten Wijsheyt / hun van Godt ghegheuen.
⁌ Prince.
Den oppersten Regent Prince eerweerdich /
Dats Christus / daer Godts eewige Wijsheyt in rust /
Ga naar margenoot+ Thoont dat dit waer is / want hy als Heer rechtveerdich
55[regelnummer]
En den rechten Josue / sijn volck volherdich /
Hier deur tot de salighe Ruste met lust /
Ghebrocht heeft / dus alle ghy Regenten sust
Voor desen / en in al gheeft hem de Eere saen /
Ghy Landen en toeft niet / denckt dese heeft gheblust
60[regelnummer]
Den thoren die ouer v sou hebben ghegaen /
Sonder Gods Wijsheyt moghen geen Regenten staen /
Noch Landen gheregeert worden nae Godts beuel /
Daer om hoort / en volght der Schriftueren vermaen /
Bemint de Wijsheyt / eert des Ouerheyts opstel /
65[regelnummer]
Schoudt allen Onrust / en tweedrachtich ghequel /
Den wech die tot Vrede streckt gaet niet beneuen /
Siet / dit houdt de Landen altijt in Rusten wel /
Der Regenten Wijsheyt hun van Godt ghegheuen /
| |||||||||||||||
[pagina 193]
| |||||||||||||||
Bijlage XIV
| |||||||||||||||
Ga naar margenoot+ ⁌ Een nieu Liedeken op de wijse /
| |||||||||||||||
[pagina 194]
| |||||||||||||||
Want siet / aen hem heeft hy een goet behaghen /
Die t'allen daghen // oprecht van herten zijn /
25[regelnummer]
Jn vreese haers Godts na sijn Gheboden vraghen /
Swerelts toedraghen // met haren valschen schijn /
Altijt versmaden / dus siet met moede fijn /
Vast op dees dinghen /
Soo sult ghy voortbringhen
40[regelnummer]
Vruchten des Leuens // tot elcken termijn /
Al sijn Beloften sal hy v sterck houwen /
Wilt daer op bouwen // vast deur t'gheloouich werck /
Ga naar margenoot+ Salich zijnse die soo in hem betrouwen /
Liefde ontvouwen // hier in des werelts perck /
45[regelnummer]
Hierom ghestadich neemt op Gods woordt gemerck
Teghen ts' Vleeschs lusten:
Wilt daer vry op rusten /
Soo sult ghy verwinnen // al metter deuchden sterck.
Ghelijck den Appel van sijnder ooghen
50[regelnummer]
Sal hy voor dooghen // v wel bewaren reyn //
Hier om en vreest dan gheen Nijdts bethoogen:
Maer met verhooghen // lijdt sulckx vry ghemeyn /
Blijft vast by hem / als hy by v certeyn /
Soo sult ghy eruen
55[regelnummer]
Vol soeter conseruen /
T'Rijck Godts met Christo / dat alderbeste greyn.
⁌ Prince.
Prince / dit Liedeken zeer slecht van prijse /
Laet met sijn wijse // v toch ghelieuen hier /
Oft Sauls gheesten / noch eens docht een spijse /
60[regelnummer]
Die nae de Ghijse // Dauids wat smaeckte schier /
Hier nu beuolen den oppersten Princier /
Die v volleestich
T'Corenbloemken gheestich /
Sijns Woordts laet plucken / als Heere goedertier.
| |||||||||||||||
[pagina 195]
| |||||||||||||||
Bijlage XV
| |||||||||||||||
Ga naar margenoot+ In viericheyt groeyende.
| |||||||||||||||
[pagina 196]
| |||||||||||||||
35[regelnummer]
Hoe wel sulcx aen hen seluen buyten noch binnen
Niemant en schaet / noch baet / dan diet doet alleene:
Daerom sullen d'ouders den jonghen sinnen
Der deuchden exempel voor wysen reene.
Want watmen den kinders jonck inplant ghemeene /
40[regelnummer]
Blijft hen (oudt sijnde) best bi / tsy boosheyt oft deucht /
Hoe wel de natuere t'quaet meest trect te beene
Daer sy toe geneycht is / en dick in verheucht.
Dus is d'exempel der ouders die jonghe jeucht
Soo schadelijck en deuchdelijck diet recht bespiet /
45[regelnummer]
Als steruen en dleuen / haerder sielen siet.
Prince.
Hier om ghy ouders en wilt niet setten dan
Den worm inden pels / die van selfs wel groeyt:
Deur een ongheschickt leuen vol smetten dan /
Daer ghy v seluen en v kinders deur ontgoeyt:
50[regelnummer]
Maer gheeft hen een exempel dat deuchdelijck bloeyt /
Deur een recht Christelijck leuen naer dbetamen:
Op datmen v als Heydens niet en verfoeyt /
Die tgheloof missen / hen voor Godt moeten schamen.
En ghy kinders wilt oock de mate soo ramen /
55[regelnummer]
Met ghehoorsaemheyt / en bysonder hebt acht /
Op d'exempelen en gheboden tsamen
Ws gheestelijcken vaders / als wyse bedacht:
Want siet / dits den kinders / soo sijt hebben bevracht /
Schadelijck en deuchdelijck hoet gheschiet /
60[regelnummer]
Als tsteruen en dleuen haerder sielen siet.
Cassyere.
| |||||||||||||||
[pagina 197]
| |||||||||||||||
Bijlage XVI
| |||||||||||||||
Ga naar margenoot+ Liedeken op de wijse: Ierusalem hoort des Heeren woort.LOf / prijs / en eer // sy v o heer
Seer goet in al v daden
Die mijn siel teer / van tsondich seer
Gheneest deur v ghenaden
5[regelnummer]
Veel liefden hier bewijst
Met uwe woorden spijst
Dies thert in vreuchden rijst
Dat voortijts was in trueren
V goetheyt diemen prijst
10[regelnummer]
Sal eeuwelijck hier dueren.
Den hemel ient // seer excellent
Hebt ghy hier deur gheschepen
Son / Maen / bekent // het firmament
Seer wyselyck begrepen
15[regelnummer]
Op dat wy deur dit licht
En cracht die niet en swicht
Hier souden sijn ghesticht
En naer v weghen vraghen
Dus met ws woorts ghedacht
20[regelnummer]
Loof ick v tallen daghen.
Den eertschen cloot // wonderlijck groot
Ghemaeckt om ons verchieren
Eerst sijnde bloot // voorsien twas noot
Met loof / cruydt / gras / en dieren
25[regelnummer]
Op dat wy al ghelijck
Hier in des weerelts wijck
Desen ghenaden dijck
Te recht betreden souwen
En altijt wesen rijck
30[regelnummer]
Als die op v betrouwen,
Ga naar margenoot+ Des waters vloet // zee / stroomen soet
Sijn hier deur oock voort comen
Vol visschen goet // tot dienst en spoet
| |||||||||||||||
[pagina 198]
| |||||||||||||||
Des menschen hier vol vromen
35[regelnummer]
Op dat wy dach en nacht
V heerlijckheyt en macht
Als wyse wel bedacht
Oock souden leeren innen
Dies elck die hier op acht
40[regelnummer]
V altijt looft wt minnen.
Prince.
Delement claer // des viers voorwaer
O edel Prince verheuen
Met al dat daer // is ver oft naer
Hebdy ons al ghegheuen
45[regelnummer]
En deeuwich leuen vry
Deur Christum kennen wy
Vwen soon die ons by
Staet met sijn goede seden
Dies v alleen lof sy
50[regelnummer]
Nv / en in eeuwicheden.
In viericheyt groeyende, Cassyere.
Tshertoghenbosch.
|
|