Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1937
(1937)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 841]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Antoine-Augustin Parmentier en zijn voorgangers
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 842]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dekteGa naar voetnoot(1), misschien door Columbus naar Europa gebracht; zij leeren echter niet dat Parmentier de teelt van den aardappel in Frankrijk zoo algemeen maakte, dat de hongersnood onmogelijk, althans veel zeldzamer werd. Parmentier ontdekte den aardappel niet, hij overwon den hongersnood. Het is een groot genot heden over een mensch te mogen spreken, die 200 jaren geleden werd geboren en wiens leven een vorm van protest is tegen een beschaving van geweld en leugen. Parmentier kende noch politiek, noch diplomatie. In zijn vredelievenden strijdGa naar voetnoot(2) ontmoette hij de onverschilligheid. Zijn geest was zuiver genoeg om de menschen in hun domheid, en hun boosheid niet te misprijzen, maar tegen hun eigen onwetendheid en kwaden wil te redden. Zijn eenig geluk bestond in geluk te scheppen, het geluk van de menschen, ja zelfs van zijn vijanden, zelfs van de onverschilligen die nog schadelijker zijn dan vijanden. ‘Mes recherches n'ont eu d'autre but’, verklaarde hij eens, ‘que les progrës de l'art et le bien général. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 843]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
La nourriture du peuple est ma sollicitude; mon voeu, c'est d'en améliorer la qualité et d'en diminuer le prix. J'ai écrit pour être utile à tous’. ‘Nous l'avons vu, dans les dernières années de sa vie, zegt Cuvier, déplorant amèrement l'abandon où un gouvernement occupé de conquérir, et non de conserver, laissait les asiles des victimes de la guerre’. Parmentier proclameerde niet onder trommelgeroffel: ‘Ik dien’, maar van hem mag betuigd worden: hij diende. Hij is de type van den stillen held. ‘De geruchtmakende heldhaftigheid is alleen huichelarij, zegt GladkovGa naar voetnoot(3), de meest terugstootende uiting van het arrivisme. De echte heldhaftigheid is voor weinigen zichtbaar, omdat zij deemoedig en schroomvallig is. De heldhaftigheid is bezieling. Oceaanduikers zijn heldhaftige menschen’. De verspreiding van den aardappel is in het leven van Parmentier, slechts een hoofdstuk; hij liet zich door de erbarmelijke ziekte van de eenzijdigheid niet aantasten. Vrij, onafhankelijk, was hij, misschien alleen om een duidelijk begrip te missen van de waarde van zijn geest. In het midden van de afbrekende onverschilligheid was hij zijn gansche leven door, de man van de rechte lijn, de opbouwer. Niemand beter dan Balland, apotheker en bromatoloog net als Parmentier, kon over Parmentier schrijven: In zijn boek La chimie alimentaire dans l'aeuvre de ParmentierGa naar voetnoot(4) heeft hij, na een uitstekende levensschets, de beste verhandelingen van den geleerde verzameld onder de volgende titels: planten tot de voeding geschikt, chemische studie van den aardappel, onderzoek van koren en meel, methode om het beste brood te bakken, de bekwame bakker, methode om brood met aardappelen te bereiden, onderzoekingen over de voedzame planten, het bewaren van koren en meel, den teelt van den aardappel, het soldatenbrood, onderzoekingen over melk, groentensoepen, druivenstroopen, maïsgraan. Het overzicht eindigt met een goede biblio- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 844]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
graphische lijst der werken van Parmentier (tusschen 1771 en 1812, 165 titels), met de bibliographie en de iconographie over Parmentier. Men heeft reeds veel geschreven over Parmentier en over de geschiedenis van den aardappel, men zal, men moet over hem nog veel schrijven. Maar vergissingen dienen vermeden te worden. Een dagblad schreef nog onlangsGa naar voetnoot(5) over de ‘tricentenaire (sic) van Parmentier’ maar zei natuurlijk niet dat Parmentier in 1737 geboren werd! Onder die onnauwkeurigheid zag men het standbeeld te Neuilly, met bij het standbeeld, vier meisjes, aan het verslinden van gefruite aardappelen.
Dat was de hulde Parmentier!
Na de volledige verhandelingen van BallandGa naar voetnoot(3), van ClosGa naar voetnoot(6), van RozeGa naar voetnoot(1), blijkt mij een herhaling nutteloos. Ik verkies de geschiedenis van den aardappel op te stellen onder den vorm van een chronologie. Zulk overzicht waaraan ik mijn beste zorgen wijdde, maar dat onvermijdelijk onvolledig is en wellicht nog vergissingen bevat, is, meen ik, nieuw, en laat toe het belang der feiten met hoogere objectiviteit te begrijpen, de rol van Parmentier en van zijn voorgangers beter te bepalen.
***
De voorgangers van Parmentier leert men dus kennen door mijn chronologische lijst. Laat ons echter herinneren hetgeen Clusius, Dodoens, van Bavegem, Laurent over die voorgangers vertellen, wat zij over den invoer en het gebruik van den aardappel in ons land hebben geschreven.
In zijn uitgave van 1576 van Rariorum stirpium historia spreekt Clusius van den aardappel niet; wij treffen echter in de uitgave van 1601 een belangrijke uiteenzetting in de Latijnsche taal, die volledig in de chronologische lijst werd opgenomen. Onder de vele planten die door Clusius, zegt Hunger in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 845]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijn standaardwerkGa naar voetnoot(7), in zijn Rariorum plantarum historia voor het eerst worden beschreven, behoort de aardappelplant, waarvan hij door Philippe de Sivry in 1588 in het bezit van enkele knollen en wat zaad was gekomen, terwijl dezelfde hem in 1589 een gekleurde afbeelding van deze plant verschafte, de Sivry, heer van Walhain en gouverneur van Mons in Henegouwen, had een jaar te voren deze nieuwe plant van den pauselijken legaat in België onder den naam van taratoufli ontvangen. Zonder uitstel begon Clusius de plant te kweken in zijn tuin te Weenen en daarna in zijn ander tuin te Frankfurt. De gekleurde afbeelding is een gekleurde schets in waterverf, die berust in het Museum Plantin te Antwerpen. RozeGa naar voetnoot(1) in zijn Histoire de la pomme de terre heeft die gekleurde teekening vooraan geplaatst; aan de voorzijde leest men de woorden: ‘Taratoufli a Philipp de Sivry acceptum Viennae 26 januarii 1588. Papas Peruänum Petri Ciecae’; aan de achterzijde: ‘Remittatur ad Clusium’. Clusius beschrijft de plant onder den naam van Arachidna Theophr., ofschoon Caspar BauhinGa naar voetnoot(8) haar reeds in 1596 den zeer geëigenden naam van Solanum tuberosum esculentum had toegewezen. John Gerarde in 1597 geeft in zijn HerballGa naar voetnoot(9) de beschrijving en ook de eerste afbeelding van de aardappelplant, benevens die van hare knollen; hij was zoo trotsch deze plant te bezitten dat hij zich aan het begin van zijn kruidboek liet afbeelden met een bloeienden aardappeltak in de hand. Hij beschrijft onder den naam Battata Virginiana sive Virginianorum et Pappus een plant wier afbeelding zeker deze is van de aardappelplant. Solanum tuberosum L. Gerarde zegt onder meer: ‘It groweth naturally in America, where it was discovered, as reporteth C. Clusius; since which time I have received roots thereof from Virginia, otherwise called Norembega, which growe and prosper in my | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 846]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
garden, as in their own native countrie’, en hij voegt er toe: ‘The Indians call it Pappus.’ Met reden zegt Hunger dat Gerarde hier vreeselijk knoeit, daar in de 16e eeuw in geheel Noord-Amerika, dus ook in Virginië, de aardappel nog niet voorkomt; alleen werd de aardappel in de 17e eeuw in Virginië ingevoerd. De naam van papa was de inheemsche benaming voor den aardappel in Peru. Onmogelijk dus te spreken in 1596 van aardappel uit Virginië onder den naam van pappus. De knollen door Walter Raleigh in 1585 uit Virginië in Engeland gebracht werden beschouwd als deze van den aardappel; zij gelijken er op en worden door de inheemsche bevolking als voedsel gebruikt; zij werden echter door Thomas Heriot in 1588 beschreven als de knollen van Glycine apios, in Virginië openauk genoemd. Columbus had in 1493 de knollen van Ipomaea batatas, den zoeten aardappel naar Spanje overgebracht. Volgens Hunger blijft ons de eerste invoerder van den echten aardappel onbekend. Het eerste vertrouwbaar bericht vindt men in de Cronica del Peru van Pedro de Cieza de LeonGa naar voetnoot(10), op de gekleurde prent aan Clusius geschonken. Hij vond de plant in 1538 aan de Westkust van Zuid-Amerika, thans Columbia en Ecuador. De beschrijving is wel deze van den aardappelknol, papa in verschen toestand, chuno in gedroogden toestand in Spanje ingevoerd. Men kan veronderstellen dat de eerste invoerder een Spanjaard is, die in Peru met den handel in aardappelen rijk geworden, naar Spanje terugkwam. De knollen door Clusius in zijn tuinen verkregen werden aan vrienden geschonken; aldus heeft hij werkelijk tot de verspreiding van den aardappel bijgedragen.
Rembert Dodoens schreef in het Vlaamsch; ik laat hem zelf aan het woord. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 847]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In Cruydt-BoeckGa naar voetnoot(11): p. 1474: ‘Inhame, Batatas, Papas, ende andere vremde groote ende kleyne eetbaere wortelen. Inhame oft Igname ...’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 848]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
swarten peersachtigh, haprechtigh, die daer nae open gaende groen worden, vijf, seven oft meer aen een ribbe, de Radijsbladeren met seer onghelijck, altijdt onpaer van ghetal (daer andere kleyne bladerkens tusschen ghevoeght zijn) ende altijdt een enckelbladt op 't uyterste van de ribbe hebbende: den steel is eenen duym dick, hoeckigh, ruygh, somtijdst acht oft meer voeten langh, in verscheyden langhe teere ende slappe ligghende sijd-tacken verdeylt: uyt den oorsprongh van de welcke andere dicke kantighe steelen spruyten eenen voet langh, met tien, twaalf oft meer schoone bloemen, een duymbreedde groot, oft grooter, dan een enckel bladt ghemaeckt, dat soo ghebouwen is, dat het vijf bladeren schijnen te wesen, van buyten uyt den witten peersch, binnen heel peersch, met vijf grasverwighe stralen uyt den navel spruytende, sterres-ghewijs, met vijf geele draeykens ende een groenachtigh priemken verciert, van rueck de Linde - [p. 1477] bloemen wat ghelijckt: daer nae volghen ronde appels, kleyner dan die van de Mandragora, eerst groen, wit alses rijp zijn, vol vocht vleesch, inhoudende veele platte saden, niet grooter dan Vijgh-saedt. De wortel is enckel oft in twee oft dry rechte wortelen verdeylt: uyt het opperste van de welcke andere teerer witte wortelen voortkomen, ter sijden verspreydt, ende nieuwe bladeren ende struycken uytghevende: ende daer aen hanghen langhe ende dicke veselinghen; aen de welcke in de maendt van November veele knobbelen ende jonghe wortelen ghevonden worden, soo overvloedighlijck, datter somtijds meer dan vijftigh van eene middelwortel afhanght, sommighe groot, een once oft twee swaer, met een roodt oft persachtigh seer dun ende teer vlies bedeckt, ende somtijdts van binnen met schoon peers doorloopen; sommighe kleyner, ende wit van vel: doch allegader heel wit, ende vast van vleesch. Ende dese voorseyde knobbelen worden in eenen pot of teyl vol drooghe aerde gheleydt, ende des winters in huys bewaert, oft oock bloodt in een drooghe warme plaetse gheleydt, om het naeste voorjaer in d'aerde te steken: (oft, als Petrus Hondius bevonden heeft, men selve heel diep in d'aerde begraven, ende de selve met stroo bedecken, ende soo teghen den vorst beschutten:) want de groote oft middelwortelen vergaen wel meest; ende van saedt komen sy veel traegher voort, al is 't dat se dan somtijdts heel sneeuwitte bloem hebben, van de Hoymaendt af, heel diep in den Herfst vervolghens bloeyende. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 849]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
P.J. van BavegemGa naar voetnoot(13), arts te Baesrode, heeft in 1782 een verhandeling geschreven over den aardappel. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 850]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De opdracht aan de overheid van Oudenaerde is geteekend uit Baesrode-bij-Dendermonde den 12 April 1782. Schr. bestudeert het kwaad ‘waar door het komt dat het loof van den aardappel zig inkrimpt, of kruld.’ Hij noemt personen die over den aardappel hebben geschreven: Jones Alstrom 1727, Streitberger, K. Fr. Beerens 1738, Tobias Coenraed Hoppen 1747, Johan Gotlieb Gleditsch 1765, Unser 1768, Kalm 1768, de Ulloa 1769, Chomel, Zanoni 1767, Buchoz, Valmont de Bomare, Ludwig 1775. ‘Het synonimum zal de reden zijn, waarom er tot heden nog getwist word, welk eigentlijk het regt moervaderland der aardappelen zij: “Cyclamina der Grieken, Latijnen en Franschen, - Solanum tuberosum esculentum van Galenus, Lobelius, Bauhinus, niets gemeens met den echten aardappel, wel de aardappel volgens Tournefort, Buchoz, - Heliantemum tuberosum indicum is eene soort aardpeer, dat volgens Tournefort en Linnaeus van den aardappel verschilt, - Hopnes of hapnis van Kalm, Reize in Noordamerika, - Lycoberdon Tuber van Linnaeus, - Papas en Comates van Ulloa. Deze planten schijnen” van de aardappelen onderscheide planten zijn.’ Van Bavegem vermeldt dat PeereboomGa naar voetnoot(14), S. DaleGa naar voetnoot(15) en GeoffroyGa naar voetnoot(16) de meening hebben uitgesproken dat de aardappel als inlandsch gewas groeide. Daarentegen beweerden Ludwig, de Ulloa, Kalm, DampierGa naar voetnoot(17), AcostaGa naar voetnoot(18), BergzaberGa naar voetnoot(19), AlstromGa naar voetnoot(20), Miller, GleditschGa naar voetnoot(21) dat die plant afkomstig is | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 851]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van Zuid-Amerika. De Duitschers ontvingen den aardappel uit Virginië over Engeland, en uit Spanje over Burgondië. Beal in Philosophical Transactions zegt dat de aardappelen Ierland in 1693 van den hongersnood hebben gered, ‘voor eeten en drinken’. De voordeelen van den aardappel zijn dat hij 1o het brood gedeeltelijk vervangen: ‘Ja ik weet menigvuldige huisgezinnen die op een jaar nauwelijks niets anders gebruiken, dan zoete- en karnemelk, en aardappels; en de meeste welgegoede boeren volgen dit voorbeeld, om hunne dienstboden er mede te voeden, zoo dat hier door een menigte van brood gespaard word’. 2o De aardappelen bewaren langen tijd, van September tot Mei. 3o Zij kunnen dienen bij het bereiden van brood. 4o Zij laten toe ‘stijfsel en hairpoeder’ van te maken. 5o Zij worden gebruikt om brandewijn en koffie te verkrijgen. Na zijn historische beschouwingen, en zonder Verhulst van Brugge te noemen, besprekt dan van Bavegem de ziekten van den aardappel. Hier dient vermeld te worden dat de zeer verdienstelijke dokter René Van OyeGa naar voetnoot(22), op 18 Augustus 1845 een mededeeling las vóór het landbouwkundig genootschap te Torhout over de oorzaak van de ziekte van den aardappel; volgens hem wordt de ziekte veroorzaakt, noch door bijzondere luchteigenschappen, noch door de ontaarding der planten, wel alleen door een lagere zwam die zich zeer snel en zeer hevig in de stengels en in de bladen ontwikkelt. De ziekte is besmettelijk. Die bewering is merkwaardig, in een tijd, - wij zijn in 1845 toen de rol der microben nog niet was vastgesteld.
Paul LaurentGa naar voetnoot(23), archivaris der Ardennen, liet in 1892 een studie verschijnen waarin hij den aardappel bespreekt vóór | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 852]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den tijd van Parmentier. Waarschijnlijk werd die plant rond 1540 in Galicië door de Spanjarden ingevoerd; en in 1585 bracht Raleigh deze in Ierland van waar zij dan in Lancashire overging. Zij verspreidde zich vlug in de Nederlanden, in Italië, Zwitserland en Duitschland. Oude gerechtsstukken behoorende tot de gemeenten Pure, Rancennes, Chemery, Hautes-Rivières, bewijzen dat de aardappel vóór den tijd van Parmentier, in de Ardennen gekweekt werden: in 1749 te Pure, in 1750 te Rancennes, in 1772 te Chemery, in 1779 te Hautes-Rivières. De aardappel schijnt eerst in de tuinen, reeds in 1733, gekweekt te zijn. In vele streken van Frankrijk kweekte men aardappelen, rond 1633 in Lothringen onder de benaming Suédoise, in 1604 in de Dauphiné zooals zij door Olivier de SerresGa naar voetnoot(24) wordt genoemd cartoufle. Parmentier beweerde later dat de cartoufle van Olivier de Serres niet de aardappel, wel de aardpeer was. Voor HallerGa naar voetnoot(25) echter was die wel de aardappel. In zijn Histoire de la vie privée des FrançaisGa naar voetnoot(26) zegt in 1782 nog Le Grand d'Aussy: ‘Voici le plus mauvais de tous les légumes dans l'opinion générale. Cependant en 1749 le peuple, qui est la partie la plus nombreuse de l'humanité, s'en nourrit.’ Voor Laurent heeft Parmentier den aardappel in ‘France’ ingevoerd, als men niet vergeet dat die uitdrukking ‘France’ alleen een deel van de ‘Ile de France’ bij Parijs bedoelt. Het woord crompire in de Maasvallei algemeen gebruikt, zou van Grundbeere of van Grundbirne afstammen; het woord cartoufle, bij corruptie tartoufle zou denzelfden oorsprong hebben als Kartoffel. Een verwarring tusschen aardappel, met witte bloemen en rijpe knollen in September, en aardpeer of topinamboer met gele bloemen en rijpe knollen in den winter is volgens Laurent niet mogelijk.
L. GrootaersGa naar voetnoot(27) leidt het Vlaamsch woord patat van het Spaansch-Amerikaansch batate af en geeft in zijn woordgeogra- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 853]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
phische studie de verspreiding van het woord, alsook van het woord aardappel in de Nederlandsche gewesten. In 1620, Robert Clark, een Engelsche monnik in Vlaanderen voortvluchtig, voerde den aardappel in rond Nieuwpoort; daar wat later gebeurde weet men niet. In 1702 te Brugge echter had Antoon Verhulst aardappelen genoeg in zijn tuin geoogst om ze belangloos uit te deelen aan de leden van de hoveniersgilde van de H. Dorothea. Van 1740 kwam de aardappel overvloedig voor op de Vlaamsche markten. Antoon Verhulst blijft bij vele geschiedkundigen onbekend; hij wordt alleen genoemd in het groot werk van RozeGa naar voetnoot(28) door een aanhaling van Charles MorrenGa naar voetnoot(29); ik vond zijn naam niet in de verhandeling van van BavegemGa naar voetnoot(13) BourguignonGa naar voetnoot(30) en de Journal de Pharmacie de BelgiqueGa naar voetnoot(31). verdienen onze erkentelijkheid dien naam bekend gemaakt te hebben. Clusius en Dodoens met hun wetenschap, Philippe de Sivry en Antoon Verhulst met hun practischen geest hebben aan ons land een voortreffelijken dienst bewezen. Op een belangrijk landbouwcentrum zou ik wenschen deze vier namen aan ons volk zien bekend maken, b.v. door de benaming van vier straten leidende tot een bevoorradingsmarkt. Er werden toch zooveele onnoozele namen aan straten en pleinen gegeven, en er zijn ook zoovele groote namen die onbekend blijven. Wanneer krijgt een straat te Gent den naam van PalfijnGa naar voetnoot(32) wiens beenderen, ergens rond de St. Jacobskerk, liggen en elken Vrijdag door kramen van kaas, worst, schoenen, suikergoed, oud ijzer en keukengerief, door verkoopers en koopers worden verpletterd? In Vlaanderen, reeds in 1740, kwam de aardappel op de markten, als die nuttige plant bijna onbekend was in de meeste Fransche streken.
*** | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 854]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Onder de talrijke levensschetsen van Parmentier die door Balland worden aangehaald, blijkt de redevoering van den krijgsapotheker Coulier, uitgesproken bij de onthulling van het standbeeld te Montdidier op 26 April 1886, wellicht de beste. Balland heeft die redevoering in zijn boek overgenomen. Ik laat die redevoering in Vlaamsche vertaling hier volgen. ‘De gansche wereld kent zijn grooten naam en zijn weldoende werk. Zijn geboorte stad Montdidier, zoo fier hem het leven geschonken te hebben, weet sedert lang aan welken geleerde en aan welken edelen mensch zij een standbeeld heeft opgericht. Het bleek mij, om de welwillendheid te verechtvaardigen die mij thans wordt bewezen, dat ik nu een trouwe schets zou kunnen voordragen, minder van zijn werken, toch door iedereen gekend, dan van zijn geest en van zijn karakter; aldus zal Parmentier als het ware voor ons in werkelijkheid verschijnen, door de verbeelding en de piëteitsvolle gedachtenis. Daartoe heb ik de vroeger geschreven levensschetsen bestudeerd en zijn verhandelingen grondig onderzocht, ten einde hier aan het belangrijkste van zijn werk te herinneren, en nevens den geleerde, ook den mensch en den philantroop af te schilderen. Parmentier behoorde tot een burgerlijke familie, die sedert lang te Montdidier gevestigd, deel had genomen aan het openbaar leven. Maar hij was vooral een volkskind. Het vroegtijdig overlijden van zijn vaderGa naar voetnoot(33) en het beperkt bedrag van het pensioen voor zijn moeder en drie kleine kinderen, lieten niet toe hem van een bijzondere opvoeding te genieten. Zijn moeder leerde hem een weinig Latijn, en omdat het leven moest onderhouden worden, ging hij werken in de apotheek van een familielid te Parijs. De zevenjarige oorlog brak uit; in 1757 vertrok de twintigjarige Parmentier naar Hannover. De krijgsapothekers onthouden dit feit met eerbied: want dan was hij in een korps getreden dat hij door zijn werk zoo zeer ging opluisteren. Deze ongelukkige oorlog liet ons onze schoonste kolonieën verliezen. Parmentier was zelf in dien tijd niet gelukkig: hij werd vijf maal krijgsgevangen genomen en van zijn klein bezit beroofd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 855]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deze hussaren, zeide hij soms later met een glimlach, zijn de bekwaamste kamerknechten die ik ooit heb ontmoet; zij hebben mij ontkleed veel vlugger dan ik het zelf zou kunnen gedaan hebben; overigens zijn zij toch eerlijke menschen: zij namen slechts mijn kleederen en mijn geld. Het toeval was echter niet altijd tegen hem gekant; gedurende dien oorlog kwam hij in kennis met twee mannen die zijn waarde konden vaststellen: Chamousset en Bayen. Die naam zijn heden slechts door enkele geleerden gekend; zij verdienen echter aan waarde te worden geschat omdat zij de loopbaan van Parmentier zoo sterk hebben beïnvloed. ChamoussetGa naar voetnoot(34) gebruikte zijn vermogen ten voordeele van de zieken; hij verbeterde de ziekenhuizen, richtte zelf op eigen kosten een modelziekenhuis, waar voor de eerste maal elke zieke zijn eigen bed kreeg. Hem komt het gedacht toe de inrichting der vereenigingen van onderlingen bijstand. Hij was generaalbeheerder der zittende krijgshospitalen. Van hem zeide Parmentier later: zijn huis mocht den tempel van de weldadigheid worden genoemd. BayenGa naar voetnoot(35) was een bekwame chemicus en vooral een volledig rechtzinnige mensch. De geschiedenis was voor hem onrechtvaardig. Hij was de voorganger van Lavoisier, hij was de vader der krijgsapothekers wiens naam met grooten eerbied wordt onthouden. Parmentier die reeds beroemd begon te worden, werd zekeren dag tot lid van den raad der genees- en heelkundigen genoemd; hem werd de voorkeur gegeven boven Bayen, zijn leermeester en zijn vriend. Men raadt wat er gebeurde: Parmentier weigerde. Misschien in onze tijden van hevigen strijd tot het bekomen van ambten, zou zulks wel eens ook gebeuren; het was echter noodig het feit te herinneren, typisch voor het portret dat ik tracht hier af te schilderen. Zulke menschen waren voldoende gevormd om het voorge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 856]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voel te hebben wat Parmentier eens zou worden; ook deden zij al het mogelijke om hem te helpen en te aanmoedigen. In 1763, bij het sluiten van den vrede, komt Parmentier naar Parijs terug om in het beheer der Invalieden, eerst als hulpapotheker, dan in 1772 als hoofdapotheker met een wedde van 1200 pond per jaar en met inwoonst dienst te nemen. Aldus was het bestaan hem verzekerd en kon hij beginnen werken zonder materieele bekommeringen. Die bediening was echter een bron van moeilijkheden; zijn titel werd hem ontnomen ten voordeele van personen die geen apothekersstudiën hadden gemaakt. Koning Lodewijk XV, die soms helder zag, verklaarde dan dat, moest hij minister geweest zijn, zulke maatregel nooit zou genomen worden; hij beval dat wedde en huisvesting aan Parmentier zouden behouden blijven, onder voorbehoud echter dat hij aan de apotheek vreemd bleef. Van dit oogenblik af begonnen zijn onderzoekingen die zonder ophouden tot zijn dood zullen worden voortgezet. Zijn betrekkingen met Lodewijk XVI kwamen verdacht voor; hij was aan het hof ontvangen, de koning had aardappelbloemen aan zijn knoopsgat gedragen. Hij, de volksvriend, de weldoener van de zwakken, werd verplicht gedurende de duistere dagen van de omwenteling Parijs te verlaten. Zijn ballingschap duurde echter niet lang. De Convention belastte hem, met den titel van apotheker-toeziener, de krijgsapotheken her in te richten, zware taak die heden nog geen voldoende oplossing heeft gekregen, en de bevoorrading der legers na te gaan. Van dit oogenblik af kon zijn werk onafgebroken voortgezet worden. Dat werk bedraagt meer dan honderd verhandelingen, boeken, mededeelingen, oorspronkelijke bijdragen, vertalingen waarvan de krijgsapotheker BallandGa naar voetnoot(36) de volledige lijst heeft opgesteld. Zijn voornaamste medewerkers waren Cadet de Vaux. Deyeux, Pelletier, Chaptal, Rozier en Dussieux. Benevens die gepubliceerde bedrijvigheid, had hij een zeer werkzame taal te vervullen; indien tijd was de gezondheidsraad | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 857]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
druk beladen met het oplossen van allerlei vraagstukken betreffende land en zee, niet alleen over de ziekten te behandelen en te vermijden, doch ook over de keus en de leiding der gezondheidsofficieren. Zulke arbeid eischte een groote werkzaamheid en veel behendigheid. Als men de lange lijst zijner werken nagaat, blijft men getroffen over de inspanningen tot een enkel zelfde doel: het practisch nut. Uit zijn geschriften straalt stelselmatig de zelfde zedenles: de menschen dienen, vooral de armen en de zwakken. Zijn leus was: Nisi utile est quod facimus, stulta est gloria. Wat ook ons diep treft, dat is het gezond verstand in alles wat hij zegt: men wordt door hem medegesleept om zijn oordeel aan te nemen. In de scholen bij voorbeeld, zou met voordeel ieder onderdeel van de geneeskunde moeten onderwezen worden door een leeraar die daartoe door zijn studieën volledig zou bevoegd zijn. Laat ons, zegt hij of wel geneeskundige zijn, of wel heelkundige, ofwel apotheker; maar dat het niet toegelaten weze, tegelijkertijd de drie vakken uit te oefenen, wij zouden dan driemaal meer medioker worden. Ver boven zijn hooge deugden heerschte zijn grenzelooze goedheid. Zijn behendigheid kende geen palen als hij de menschen zocht te helpen. De geschiedenis van zijn aardappelenveld te Sablons is wel bekend. Nooit, vóór en na Parmentier, werd dat veld op zulke bijzondere wijze bewaakt; men kan zich de verwondering der bewakers voorstellen, die elken ochtend hun verslag kwamen voorleggen over de verwoestingen van den vorigen nacht, en die bij hem het geluk zagen aangroeien, naarmate de plundering heviger was geweest. Op zeer zonderlinge wijze bewees Parmentier de gevraagde diensten. Eerst sprak hij hopeloos, omdat hij vreesde niet te kunnen gelukken; men verliet hem zonder iets bekomen te hebben. Maar dadelijk zette hij zich aan het werk, bezocht de ministers en de gezaghebbenden. In de meeste gevallen bekwam hij het gewenschte; en dan met de grootste vreugde, maar nog met eenige woorden van ontevredenheid, kwam hij aan de betrokkenen zelf het gunstig antwoord brengen. Dan meende men de grootste erkentelijkheid te moeten betuigen; aldus nam hij het niet op, hij keerde de rollen letterlijk om, en deze die hij aldus had geholpen werden het voorwerp van zijn genegenheid. Maar daar bleef de uitgestrektheid van zijn taak niet: hij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 858]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gaf de middelen om goedkoope volksoepen te bereiden, bij werkte aan de verspreiding van de inenting, hij richtte de centrale apotheek der ziekenhuizen van Parijs in, hij stelde de codex der krijgsapotheken op, hij nam het bestuur der oorden voor oude gezinnen in handen, hij bekommerde zich volledig met het lot der acht honderd ouderlingen, mannen en vrouwen van die oorden. ‘En un mot, zegt Cuvier, partout où l'on pouvait travailler beaucoup, rendre de grands services et ne rien recevoir; partout où l'on se réunissait pour faire le bien, il accourait le premier et l'on pouvait être sur de disposer de son temps, de sa plume et au besoin de sa fortune.’ Zijn geldelijk vermogen moet zeker niet groot geweest zijn. De weldadigheid heeft toch als edel kenmerk niet evenredig te zijn met een betaling. Het beroep der deugden is altijd een beroep zonder materieel belang, niemand tracht het te beproeven voor de voordeelen die er uit vloeien. In zijn edele ziel was er geen plaats voor geldelijke bekommeringen. Hij zeide immers: ik behoor tot geen enkele onderneming en drijf geen handel; ik wensch noch ambt noch pensioen; ik heb geen stelsel te vestigen noch te verdedigen; als ik een waardevolle waarheid ontdekt heb, dan tracht ik deze op onze eerste nooden toe te passen. Op zijn sterfbed schonk hij aan elk zijner medewerkers van de Bulletin de pharmacie, een werk uit zijn bibliotheek, volgens hun keus, over geneeskunde, over chemie, over natuurwetenschappen; het mocht echter acht boekdeelen niet overschrijden. Aldus gaf hij aan zijn talrijke vrienden een herinnering uit hetgeen hij als het kostbaarste beschouwde, zijn boeken. Parmentier bleef vrijgezel. Hij leefde met zijn zuster die hem getrouw in zijn streven heeft geholpen, en die vóór hem overleed, zijn laatste dagen werden daardoor droeviger; hij zelf echter bleef de zelfde goede en werkzame mensch. Het nageslacht was hem erkentelijk. Zijn geboortestad heeft hem met fierheid dit standbeeld opgericht. De Val-de-Grâce bezit van hem een borstbeeld. In de school van pharmacie van Parijs, om zijn voorbeeld voor de jeugd te bestendigen, staat zijn standbeeld benevens dit van Vauquelin. Zijn portret versiert een der zalen van de school. Door steendruk werd zijn beeld verspreid. Hij slaapt de eeuwige rust op het kerkhof van de Père- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 859]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
LachaiseGa naar voetnoot(37), niet ver van La Fontaine en van Molière, in een graftombe door zijn vrienden opgericht. Rond zijn graf een tuintje met bloemen, dikwijls vernieuwd. Zijn naam verdiende in een plechtigheid van den landbouw niet vergeten te worden; de eer hem heden toegewezen door een gezelschap die hooge verdiensten aan waarde kan schatten, zou voor hem, moest hij ons aanhooren, een zachte, doch onvoorziene belooning zijn; want gedurende zijn leven was hij zeker de eenige om van zijn eigene grootheid onbewust te zijn.’
***
De redevoering van Coulier is onvolledig, zij leert ons weinig over het leven van Parmentier, zij zegt ons bijna niets over zijn streven om den aardappel rond Parijs te verspreiden. ‘Le grand préjugé contre l'usage de la pomme de terre comme aliment pour l'homme, zegt Sainte-BeuveGa naar voetnoot(38), venait de l'idée qu'elle était per le creature, c'est à dire pour les porcs’. Parmentier gaf het bewijs dat de in omloop zijnde vooroordeelen geen waarde hadden. ‘Je sais zegt hijGa naar voetnoot(39), qu'on a déjà beaucoup écrit sur la culture et sur les avantages économiques des pommes de terre; mais ce sujet est du nombre de ceux dont on ne saurait trop parler, puisqu'il intéresse la nourriture du peuple, et je ne crois pas qu'il y ait d'objet plus important, plus digne des méditations du philosophe et de la protection du gouvernement’. De hongersnood van 1770 was buitengewoon hevig. Het volgend jaar, in 1771, werd door de Academie van Besançon de prijsvraag gesteld: ‘Indiquer les végétaux qui pourraient suppléer en tems de disette à ceux que l'on emploie communément à la nourriture des hommes et quelle en devrait être la préparation?’ In 1860 stelde de Academie van Parijs deze prijsvraag: ‘Door middel van wel ingerichte proeven, nieuw licht werpen op het vraagstuk der spontane voortteling.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 860]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In 1861 zond Louis Pasteur, die juist gereed stond, stelde zijn beroemd antwoord dat werd bekroond en hem tot de beroemdheid bracht. Evenals Pasteur 90 jaren later, was Parmentier in 1771 ook gereed; zijn geest was ook beladen met een sterke theoretische voorbereiding. Er waren zeven antwoorden; op 24 Augustus 1772 werd de verhandeling van Parmentier door de Academie bekroond. Het was het begin van een schitterende loopbaan, het was de overwinning van de teelt van den aardappel. In zijn inleiding zegt Parmentier deze treffende woorden: ‘Sans rien ôter de la gratitude que nous devons aux Aristotes, aux Descartes et aux Newtons, dont le génie à éclairé l'univers, n'eut-il pas été à desirer qu'un d'entre eux, au lieu de planer dans la région la plus élevée, se fut abaissé jusqu'à considérer les premiers besoins de ses semblables? Qu'importe, en effet, au commun des hommes de quelle manière les astres se conduisent dans leur route, si pendant ce tems ils meurent de faim? Vraisemblablement leur génie où les circonstances déterminent ces grands hommes à d'autres spéculations que nous admirons avec justice, mais dont l'utilité paraîtra toujours éloignée pour ceux qui s'accoutument à distinguer dans l'homme ses besoins réels de ses besoins fictifs’. De baan stond recht open voor Parmentier: zijn werkzaamheid, zijn wetenschap zonder uitstel en zonder grenzen ter beschikking te stellen van de maatschappij om de ellende te bestrijden en te overwinnen.
Uit Ferney, op 1 April 1775 antwoordde Voltaire aan Parmentier die hem twee van zijn verhandelingen had gezonden: ‘J'ai reçu les deux excellents mémoires que vous avez bien voulu m'envoyer... Si j'ai tardé un peu à vous remercier, d'est que je mangerai plus de pommes de terre, dont j'ai fait un pain très savoureux, mêlé avec moitié de farine de froment, et dont j'ai fait manger à mes agriculteurs dans un temps de disette avec le plus grand succès... Vous avez rendu à la France un grand service en lui prouvant qu'elle peut tripler et quadrupler les substances nécessaires à l'alimentation de ses nombreuses populations. Le vulgaire fait grand cas des brigands illustres qui désolent le monde et il les décore du titre de héros. Croyez-moi, Monsieur, une gloire comme la vôtre est bien supérieure à celle de ces dévastateurs. Leur gloire est sanglante et entourée de ruines, la vôtre est pure et mérite l'ovation de tous ceux qui aiment l'humanité’. Ja, het woord van Cuvier, veel werken, de grootste diensten bewijzen en geen salaris, geen belooning ontvangen! Dat woord | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 861]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
is Parmentier volledig, boven alle politiek, allen godsdienst, alle beschaving, zoo zuiver schitterend als de stralen van de zon.
Meirelbeke-Klokhof, 12 Aug. 1937. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het leven van Antoine-Augustin Parmentier
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Verhandelingen van A.-A. Parmentier over den aardappelZie de chronologie tusschen 1773 en 1812. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 862]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Chronologie over den aardappelIk bezit de chronologie over de oorlogsgassen: het gebruik wordt algemeen na enkele jaren. De chronologie van den aardappel bedraagt verscheidene eeuwen. Jaren voor de misdaad, eeuwen voor de weldaad.
1493. Columbus zou de knollen van den zoeten aardappel (Ipomaea batatas) naar Spanje overgebracht hebben. 1519. De Italiaan Pigafetta vindt in Brazilië de batata, waarvan de smaak op dezen van de kastanje gelijkt, en waarvan de lengte deze is van een raap; dat laat veronderstellen dat hier de wortel van Convolvulus batatas bedoeld wordt en niet de knollen van den aardappel. 1526. Clusius te Utrecht geboren. 1530. Circa 1530 zou de aardappel in Galicië (Spanje) ingevoerd geweest zijn. 1533. Pizarre, bij de verovering van Peru, stelt het belang vast van den aardappel voor de voeding van de bevolking. 1534. De Italiaansche koopman Fiaschi schrijft uit Amerika aan zijn broeder op 24 Januari 1534 dat te Valenzuela maïs en ook patata worden gezaaid, waarvan de wortels zeer dik zijn en eetbaar worden na de verwarming onder asch. 1538. Het eerste bericht over den gewonen aardappel, zegt Hunger 1927, is in de Cronica del Peru van Pedro de Cieza de Leon (1519 † 1560) die de plant vond in 1538 aan de Westkust van Zuid-Amerika, thans Columbia en Ecuador. De Cronica verscheen te Sevilla 1553, herdrukt te Antwerpen 1554 en te Rome 1555. 1539. Olivier de Serres geboren. 1540. De truffole, ingevoerd door monnik Pierre Sornas, wordt te Saint Alban d'Ay gekweekt. 1545. De slavenhandelaar J. Hawkins zou den aardappel van Santa Fé naar Ierland hebben ingevoerd. 1553. De Kronijke van 1553 van Pieter Cieça vermeldt hoofdstuk XI p. 49 dat de inwoners van Quito maïs kweken, en ook een eetbaren knolvormigen wortel, papas genoemd (zeer waarschijnlijk de aardappel). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 863]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1554. Lopez de Gomara, in zijn geschiedenis der Indiën, noemt de papas of aardappel. Herdruk te Antwerpen door Jan Steels van de Cronica del Peru van 1553. 1555. Aug. de Zarate, in zijn geschiedenis van de ontdekking en de verovering van Peru noemt de papas of aardappel. Herdruk te Rome van de Cronica del Peru van 1553. 1557. Hyeronymus Cardanus, in zijn De rerum varietate (Basel 1557), beweert dat in Peru uit Papas die den vorm hebben van kastanjes, een voedsel wordt bereid dat het brood kan vervangen. 1565. John Hawkins zou de eerste zijn om uit Santa Fe de Bogota in Ierland den aardappel in te voeren. 1576. In: Caroli Clusii Atrebat. Rariorum aliquot stirpium per Hispanias observatarum Historia, Libris duobus expressa: ad Maximilianum II imperatorem. Antverpiae, Ex officina Christhophori Plantini, Architypographi Regii: MDLXXVI (17,8 × 10,9 cm., 529 + (12) pp., Bi Un Gent Acc 12010). P. 297: ‘De Batatas. Cap. XVIII: Producit autem cucumeris silvestris modo sarmenta humi diffusa satis crassa, & succulenta, & laenia..... Veteribus hanc plantam ignotam fuisse puto, & ideo nullum nome Graecum aut Latinum proditum. Hispani vocant Batabas, & etiam Camotes aut Amotes, quidam etiam Ajes, tamet si nonnihil, ut aiunt, inter se differant, sitg. Batatas radix longe & suanior & tenerior.’ Op p. 290, figuur van Batatas. 1580. Volgens Baldini zou Girolamo Cardano den aardappel in Italië ingevoerd hebben. 1582. In Aliquot notae in Garciae aromatum historiam spreekt Clusius over de aanwinsten van Gerardus ontvangen, maar zegt niets over den aardappel. 1584. In Herbario nuovo geeft Castor Durante de beschrijving en de teekening van Batata of Convolvulus Batatas, en niet van Solanum tuberosum. 1586. Franz Drake, na den aardappel in Virginie te hebben ingevoerd, brengt hem in Engeland waar deze in zijn eigen tuin werd gekweekt. Waarschijnlijk werd de aardappel ook uit Amerika naar Engeland gebracht door Walter Raleigh en Thomas Heriot. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 864]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1587. Door Thomas Heriot wordt een verslag opgesteld over de ontdekking van nieuwe streken in Virginie en over het belang dezer ontdekking voor den handel. In dat verslag wordt vermeld dat openhank een soort wortel is samengesteld uit bollen van de grootte van een noot of grooter, die na gekookt een zeer goed voedsel is. 1588. Philippe de Sivry, heer van Walhain en prefekt van Mons, schenkt twee aardappelknollen aan Clusius te Weenen, met de verklaring dat die knollen hem door den gezant van den Paus in België werden gegeven, onder de benaming van taratouffli of tartufoli. Ook een schetsGa naar voetnoot(1) van de plant met bladen, bloemen en vruchten werd aan Clusius gezonden. Clusius kweekt den aardappel te Weenen in ‘meo hortulo’. De aardappel gekweekt in Toscane. Te Atrecht wordt de aandacht gevestigd op het belang van den aardappel (Girardin, en Pubreuil, Cours d'agriculture, II, p. 8). De aardappel in het groot gekweekt rond Atrecht (Bouillet, Diction. Univ. Sciences, lettres et arts, p. 324). 1589. Clusius kweekt den aardappel te Frankfurt waar hij hem ‘in meum hortulum’ had gebracht. 1590. Gaspard Bauhin ontvangt van Scholtz een gekleurde schets van de Pappas der Spanjarden; de plant werd in de Phytopinax onder den naam van Solanum tuberosum beschreven, en eene schets werd aan Clusius overgemaakt. 1591. Pater Josef de Acosta zond in het licht te Barcelona zijn Historia natural y moral de las Indias, waarin hij vertelt dat de inwoners van Peru planten kweeken waarvan de knolvormige wortels of Papas tot een soort brood genoemd Chugno kunnen worden bereid; de Papas worden ook gebruikt na koken of na roosten. 1592. Gaspard Bauhin raadt in de streek van Lyon en in de Voghezen het kweeken van den aardappel aan. De aardappel reeds verspreid in de Franche-Comté, Voghezen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 865]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en Burgondië. (Gossin, Encyclopedie de l'agriculture, 1866, XI, p. 659). 1596. Gaspard Bauhin, in zijn Phytopinax, te Bazel gedrukt, noemt den aardappel Solanum tuberosum. John Gerarda publiceert de lijst der planten in zijn tuin gekweekt; de aardappel wordt daar genoemd Papus orbiculatus. 1597. The Herball of generall Historie of plants door John Gerarda. Daar wordt de aardappel beschreven onder de namen Batata virginiana sive virginianorum, Pappus, Potatoes of Virginia, door hem uit Virginia of Norembega ontvangen. De knollen, waarvan hij een figuur teekent, worden onder warme asch geroost, of wel met water gekookt en dan gebruikt met olie, azijn en peper. 1598. Robert Regnault vertaalt in het Fransch de Historia natural y moral de las Indias van Joseph de Acosta (Barcelone 1591) en zegt over de Sierra in Peru: ‘... du pain y est recompensé par les racines qu'ils sèment, lesquelles ils appellent papas, et croissent dedans la terre. Cette racine est le manger des Indiens, car les sechans et nettoyans ils en font ce qu'ils appellent chugno, qui est le pain et la nourriture de ces provinces... Il y a en ce royaume fort grande traitte de ce chuno, pour porter aux mines de Potozi: l'on mange mesme ces papas, ainsi fraisches bouillies ou rosties, et des espèces d'icelles y en a de plus douce et qui croist es lieux chauds, dont ils font certaines sauces et hachis, qu'ils appellent locro. En fin ces racines sont tout le pain de ceste terre, tellement que quand l'année en est bonne, ils s'en resjouissent fort, pource que assez souvent, elles se gellent dedans la terre, tant est grand le froid et intempérature de ceste région ...’ 1600. Eerste uitgave van Théâtre d'Agriculture et Mesnage des champs van Olivier de Serres, waarin hij vermeldt dat de aardappel gekweekt wordt in Frankrijk, Engeland, België, Oostenrijk, Duitschland, Zwitserland, Spanje en Italië. 1601. In Rariorum Plantarum Historia (Antwerpen, Moretus) beschrijft Clusius en teekent den aardappel onder de benaming papas van Peru, en neemt een zekere overeenkomst te vinden met Arachidna van Theophrastus. 1601. In Caroli Clusi Atrabatis, Impp. Caess. Augg. Maximiliani II. Rudolphi II. Aulae quondam familiaris, Rariorum Plantarum Historia. Quae accesserint, proxima pagina docebit. Antverpiae Ex officina Plantiniana Apud Joannem Moretum. CIƆ. IƆCI | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 866]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(35,6 × 22 cm., (14) + 364 + CCCXLVIII + (6), Bi Un Gent A 9589. Medegebonden met Curae posteriores 1611 en Oratio funebris 1614). Op blz. LXXVII. Batatas Cap LI: Tria hujus plantae sunt genera, quae Baeticam peragrans observabam, colore externo inter se differentia, etiam gustus suavitate: nam aut cortex externus quodammodo rubescebat, sive purpurascens erat (& hoc genus prestantissimum judicabatur) aut pallescebat, aut albus erat: singula tamen genera album interius carnem habebant. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 867]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nem CLXXXI cap. XVII. lib. XV. de Subtilitate ad Cardanum: in primis verô cap. IIII. lib. VII. Primae partis Historiae generalis & naturalis Ferdinandi Oviedi. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 868]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 869]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tuber ex quo planta nata, cum eruitur, inane prorsus interdum reperiri, aliquando integrum adhuc & firmum. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 870]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
quam simile, sed quasi utrimque fructum edere, quod mitum, inquit, videtur. Sed mihi facile persuaserim, utriusque plantae historiam, Theophrasto sua commentanti, parum integrâ fide recitatem: primo etiam ejusdem libri capite, illam reponit inter stirpes quae sub terra fructum ferunt. Diligenter expendant Peritiores, & forsitan ad meam sententiam accedent. 1602. In de eerste uitgave van The merry wives of Windsor (5e bedrijf, 5e tooneel) doet W. Shakespeare aan Falstaff zeggen: ‘Let in rain potatoes’. In de vertaling van A.S. Kok (Amsterdam, Elsevier, 1900, III): ‘Laat de hemel aardappelen regenen’. 1604. In Theatre d'agriculture et mesnage des champs (livre VI, 1604), van Olivier de Serres (1539 † 1619): ‘Cest arbuste, dict cartoufle, porte fruict de mesme nom, semblable à truffes, et par d'aucuns ainsi appelé. Il est venu de Suisse en Dauphiné, depuis peu de temps en ça. La plante n'en dure qu'une année, dont en faut venir ou refaire chacune saison... auquel temps (aoust) les jettons cessent de croistre en florissant, faisans des fleurs blanches, toutes fois de nulle valeur. Le fruict naist quand et les jettons, à la fourcheure des noeuds, ainsi que glands de chesne. Il s'engrossit et meurit dans terre, d'où l'on retire en ressortant les branches provignées, sur la fin du mois de septembre, lors estant parvenu en parfaite maturité .... non si bien en couleur, qu'elles ont plus claire que les truffes: l'escorce non rabouteuse, ains lice et desliée. Voilà en quoi tels fruicts different l'un de l'autre. Quant au goust, le cuisinier les appareille de telle sorte, que peu de diversité y recognoit-on de l'un de l'autre’. 1609. Overlijden van Clusius te Leiden. 1616. Volgens de Candolle (Origine des plantes cultivées...) kan alleen sprake zijn van den topinambour in Europa van 1616 af; Olivier de Serres heeft deze plant niet gekend. De aardappel verschijnt op de tafel van den Franschen koning. 1619. Overlijden van Olivier de Serres. De aardappel verschijnt op de tafel van den Engelschen koning. 1620. Prodromos Theatri botanici (Frankfurt a.M.) van Gaspard Bauhin. Daar leest men van Solanum tuberosum esculentum, met een figuur van de plant en van de knollen. Na de volledige beschrijving zegt Bauhin dat de plant afkomstig is van Virginië en eerst in Engeland toekwam, daarna in Frankrijk; de knollen worden genoemd openhauck, papas te Quito, tartuffoli in Italië en Grüblingbaum in Duitschland. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 871]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hij voegt er bij dat zij in Fransche-Comté was gekweekt, doch met tegenzin, omdat men daar meende dat zij de melaatschheid verspreidde. Robert Clarke zou den aardappel uit Engeland in Vlaanderen hebben ingevoerd, waar deze rond Nieuwpoort gekweekt werd. 1623. Pinax Theatri botanici van Gaspard Bauhin, met de gekende synonymen voor den aardappel. Dell' Agricoltura toscana van Magazzini uit Vallombrosa: de aardappel werd in Toscanje door religieuzen uit Spanje en Portugal ingevoerd. 1625. Francis Bacon, in de History of life and death zegt dat een vierde meelhoudende wortels, zooals deze van den aardappel, aan graan toegevoegd, het bier gezonder maakt en beter geschikt tot het verlengen van het leven. 1630. Het Parlement van Besançon zou de volgende verordening hebben uitgesproken: ‘Attendu que la pomme de terre est une substance pernicieuse et que son usage peut donner la lèpre, défense est faite, sous peine d'une amende arbitraire, de la cultiver dans le territoire de Salins.’ Die verordening behoort tot de legende, omdat een Parlement niet te Besançon, wel te Dôle, heeft bestaan. J. Tripard heeft ook zulke verordening in het Archief van de Doubs niet gevonden. 1632. Apparatus plantarius primus (Frankfurt a.M.) van Peter Lauremburg, waarin de aardappel genoemd wordt Adenes virginiani of Halicacabus glandifier, om een onderscheid te maken met Adenes canadenses of topinambour. De aardappel laat zich vermenigvuldigen door de zaden, beter door de knollen. 1633. De aardappel in Lotharingen gekweekt. 1636. Op zijn portret van zijn Herball verschenen te Londen, draagt John Gerarde in de hand een takje met bloemen van de aardappelplant, alsof daardoor hij betuigen wilde welk belang voor hem dit kruid had. In de Catalogue des plantes du Jardin royal des plantes médicinales van Guy de la Brosse wordt de aardappel niet genoemd. 1640. Van af 1640 wordt een wel bepaald onderscheid gemaakt tusschen batatas en den aardappel patatas van Virginië. 1644. In Cruydt-Boeck van R. Dodoens (p. 1474), beschrijving van den aardappel. (Zie deze verhandeling, p. 847). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 872]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1650. Volgens Bibliothèque universelle de Genève (Agric. VIII) wordt de aardappel gekweekt in Duitschland. 1651. Jean Bauhin, in zijn Historia plantarum generalis (Iverdun), verhaalt wat Clusius en Gaspard Bauhin hebben geschreven) onder de benaming van Papas americanum; hij wijst echter op het verschil met de plant die volgens Gaspard Bauhin in Bourgogne genoemd wordt artichaut des Indes. Jean Bauhin geeft ook een teekening van de aardappelplant met de knollen. 1663. Buckland van Somerset raadt aan den aardappel te kweken in Engeland, ten einde hongersnood te vermijden. De Royal Society moedigt het kweeken van den aardappel aan. 1665. De catalogus van de planten gekweekt in de Jardin Royal te Parijs, opgesteld door Joncquet en Vallot vermeldt: ‘Solanum tuberosum esculentum (Bauhin Pinax), forte Papas Peruanorum (Clusius Hist.)’ varieteit met witte bloem. Van af 1665 wordt de aardappel in Lothringen geteelt. 1666. In Stirpium Icones et Sciagraphia geeft Chabree te Geneve een kort overzicht van Historia plantarum generalis van Jean Bauhin, en hij wijst op het feit dat Papas americanum, aldus de aardappel, in de tuinen van Europa wordt gekweekt. 1667. Brief van Redi aan Pietri Nati, op 23 januari 1667 waarin geschreven wordt over patatas, Helianthus tuberosus (aardpeer), in Toscane gekweekt, waar echter ook de aardappel gekweekt was. 1680. Ray publiceert de lijst der planten door Johannes Banister in Virginië gedurende 12 jaren verzameld; Solanum tuberosum wordt in die lijst niet genoemd. 1683. Volgens Bradley wordt in Scotland de aardappel van af 1683 gekweekt. 1686. In zijn Historia Plantarum (London) herhaalt John Ray wat vroeger over den aardappel werd geschreven. 1687. Gabbema S.A., Friesche Lustgaarde. Leeuwarden, Rintjes, p. 252, zegt bij Mandragora (alruim, tooverwortel, Atropa mandragora: doel-worttel, dolworttel, doolappelen, een vrucht die een appel gelijkt, alruyn, tooverkol, xeranthe, antimnion, antimion, bombochylon, terrae malum, malus terrestris, eerdappel. De benaming aardappel behoort hier tot eene plant van dezelfde familie (Solanaceeën) als Solanum, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 873]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1689. In Schola botanica ou Catalogue des plantes que démontrait depuis quelques années, aux étudiants dans le Jardin royal, Joseph Pitton Tournefort, aan Sherard toegeschreven, wordt de aardappel genoemd Solanum tuberosum esculentum de G. Bauhin, Pappas Americanum de J. Bauhin, Truffe rouge. 1691. De aardappel in de plantentuin te Straatsburg gekweekt. 1693. Op 13 December 1693, aldus het geschreven verslag van de Royal Society, deelt Robert Southwell voorzitter aan zijn medeleden mede dat zijn grootvader den aardappel van Walter Raleigh gekregen, in Ierland had ingevoerd. Volgens Beal werd Ierland door de aardappelen van den hongersnood gered. Door beslissing van de overheid van Badonviller zijn de inwoners verplicht het vijftigste van de aardappelopbrengst aan den pastoor Louis Piat af te staan.’ 1698. Tournefort, in zijn Histoire des plantes qui naissent aux environs de Paris, spreekt van den aardappel niet. 1699. Evelyn beschouwt den aardappel als minderwaardig; hij raadt aan daarvoor de slechtste gronden te gebruiken, en den oogst te doen in November. 1702. De Brugsche argonoom Antoon Verhulst raadt het kweeken van den aardappel sterk aan; hij deelt knollen onder de hoveniers rond Brugge uit. 1704. De hoveniers en groenselbouwers rond Brugge kweeken den aardappel en brengen de knollen op de markt, waar zij eerst door volksmenschen werden gekocht. 1709. De aardappel zeer verspreid in Elsas, volgens H. Oberlin. 1710. Van af 1710 wordt de aardappel in Duitschland gekweekt. 1714. Volgens Loiseleur Deslongchamps, begint men den aardappel te kweeken in Suabe, Elsass en Pfalz. 1715. Morison in Plantarum Historia universalis (Oxford) herhaalt wat vóór hem over den aardappel werd geschreven; hij noemt Johannes Banister die 12 jaren Virginië doorliep zonder echter de aardappelplant gezien te hebben. Een besluit van het hof van Lothringen te Nancy bepaalt | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 874]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat het tiende gedeelte zal worden betaald voor den aardappel zooals voor de andere teelten. 1716. In Relation du voyage de la mer du Sud aux côtes du Chily et du Perou 1712 à 1714, zegt Frezier, ingenieur van den koning, weinig over den aardappel die hij verwart met de aardpeer: ‘La nourriture ordinaire des Indiens du Chily, aux environs de La Conception, est chez eux des pommes de terre outaupinambours qu'ils appellent papas.’ 1717. Volgens Humboldt wordt de aardappel in Saxen alleen van af 1717 in het groot gekweekt. Volgens Schkuhr zou die plant echter vroeger in Duitschland niet gekend geweest zijn. (Bot. Handbuch, I, p. 144). 1718. In New improvements op planting and gardening vermeldt Bradley dat de aardappel weinig in eer was in Engeland. 1719. De hoveniers London en Wise in Complete Gardener beschouwen den aardappel als zonder belang. Hertog Leopold van Lothringen beveelt op 4 Maart 1719 ‘qu'à l'avenir la dixme des topinombours ou pommes de terre soit délivrée en espèces aux décimateurs’ (Coutumes de Lorraine p. 354). 1723. In Botanicon pariense van Seb. Vaillant leest men: ‘Solanum tuberosum esculentum (Pinax), patate ou truffe rouge’. 1725. In de 2e uitgave van Histoire des plantes qui naissent aux environs de Paris van Tournefort, door Bernard de Jussieu uitgegeven, wordt de aardappel niet genoemd. Feuillée in zijn Histoire des plantes médicinales qui sont le plus en usage aux royaumes du Perou et du Chily noemt alleen den aardappel onder de wetenschappelijke benaming Solanum tuberosum esculentum (G. Bauhin, Pinax) of papa. Hij beschrijft echter uitvoerig Solanum tuberosum minus, Atriplicis folio, vulgo Papa montana waarvan de knollen door de inwoners worden gebruikt. (N.B. Solanum montanum van Linnaeus). 1726. De General report of Scotland (II p. 111) vermeldt dat de aardappel in de tuinen rond Edimburg wordt gekweekt. 1727. De Botanicon parisiense van Vaillant, door Boerhaave uitgegeven, noemt ook den aardappel, zooals in 1723, maar wijst op het feit dat deze rond Parijs wordt gekweekt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 875]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Jones Alstrom handelt over den aardappel in Zweedsche schaapswegwijzer. 1728. Voor de eerste maal in Schotland wordt door Thomas Prentice, te Kilsyth de aardappel in volle veld met groot bijval geplant. De aardappel algemeen geteelt in de velden rond Straatsburg (Lindern, Flore d'Alsace I, p. 532). 1730. Rond 1730 wordt door toedoen van Bonstetten de aardappel ingevoerd in de kantonnen Bern en Tessin, waar, volgens Sainte-Beuve, de knollen alleen als voedsel voor de zwijnen moesten gebruikt worden. 1732. Ludwig J.A.J. Verhandeling over den aart der nuttige aardappelen. Hoorn. 1735. De aardappel in de Velay gekweekt (volgens Aymard, Mem. du Puy 1864-1865, p. 70). 1737. Antoine Augustin Parmentier op 12 Aug. te Montdidier geboren. 1738. Invoering in Pruisen volgens Humboldt. K. Fr. Beerens bespreekt den aardappel in zijn Reis door het Zuidland. 1740. Loudon beweert dat het kweeken van den aardappel in Schotland geen bijval vindt. Van 1740 af komt de aardappel overvloedig op de Vlaamsche markten. 1745. P.J. van Bavegem geboren. 1747. In Zweden raadt Ch. Skytes aan alcohol uit den aardappel te verkrijgen ten einde het koren te besparen. Tobias Coenraed Hoppen, bericht over de aardappelen. 1749. In Prodromus Florae parisiensis van Dalibard wordt Solanum tuberosum esculentum (Pinax) of truffe rouge genoemd, de eenige varieteit in dien tijd gekend. De Combles in Ecole du Jardin potager beschrijft de methoden om den aardappel te bereiden. De aardappel te Pure gekweekt (Paul Laurent). 1750. De aardappel te Rancennes gekweekt (Paul Laurent). 1752. In zijn Ecole du jardijn potager (t. 2 p. 577) bespreekt de Combles het belang van den aardappel, truffe genoemd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 876]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1755. Duhamel du Monceau raadt het teelen van den aardappel aan (Traité de la culture des terres, t. 4, p. 61). 1757. Duhamel du Monceau geeft (Traité de la culture des terres, t. 5) verslag over de teeltproeven met aardappelen te Villiers-en-Lieu. 1760. Corps d'observations de la Société d'agriculture, de commerce et des arts établie par les Etats de Bretagne, met uitslagen van de aardappelteelt in Frankrijk. 1760. De aardappel overal gekweekt in de Ardennen. 1761. Turgot, intendant van Limoges, verspreidt, door daden het gebruik van den aardappel. 1761. Duhamel du Monceau (Traité de la culture des terres VI) bespreekt verder de proeven over aardappelteelt. 1762. In Eléments d'Agriculture (Livre IX, chap. IV van vol. 2) handelt Duhamel du Monceau over den aardappel. 1763. Volgens Dictionnaire français van de Vorepierre is de aardappel in dien tijd in Frankrijk een zeldzame plant. 1764. Zweedsche verordening om het kweeken te bevorderen. Studie in Memoires de la Société oeconomique de Berne. Buchoz in Tournefortius Lotharingiae (Nancy p. 39) zegt dat de aardappel Solanum tuberosum overal gekweekt wordt. 1765. Joh. Gotlieb, Vrugtbaarheid der aardappelen. Bisschop du Barral verspreidt in de streek van Castres den aardappel. De aardappel besproken in de Encyclopedie van Diderot en d'Alembert. 1767. Zanoni. Delle coltavazione delle patate. Mustel. Mémoire sur les pommes de terre et le pain économique. 1768. De Gardener's Dictionary (8e uitgave) van Philip Miller brengt den aardappel bij Lycopersicon en niet bij Solanum. De aardappelplant is thans overal gekend, onder den naam van potatoe, blijkbaar uit batatas. Miller wijdt uitvoerig uit over het bebouwen van deze plant, en onderscheidt een varieteit met geele kleur en paarse bloemen en een witte varieteit met witte bloemen. In L'art de se guerir soi même (t. 2. p. 87) van Daniel Langhaus dat de aardappel het zwellen der halsklieren veroorzaakt. Studie door Unser, Artz of geneesheer, 5e deel. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 877]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Studie door Kalm, Artz of geneesheer, 5e deel. 1769. Studie door de Ulloa, Reis door Zuidamerika. 1770. In Traité sur les maladies des gens du monde (p. 267) zegt Tissot dat de aardappel dient gebracht te worden ‘dans la classe des aliments gras, visqueux et épaississants.’ Ludwigs J.A.J. Abhandlung von den Erdäpfeln. Bern. De hongersnood heeft de verspreiding van het kweeken van den aardappel als gevolg, vooral in Duitschland en in Frankrijk. 1771. Engel, S. Traité de la nature, de la culture et de l'utilité des pommes de terre par un ami des hommes. Lausanne. La Tourette (Voyage au Mont-Pilat p. 130) zegt dat de aardappel gekweekt wordt te Pilat en in de gansche streek van Lyon. Lettre d'un vrai citoyen adressée aux médecins sur le pain fait avec les pommes de terre (1 februari) waarin de waarde, als gezond voedsel, van den aardappel in twijfel wordt gebracht. Brief van J.M. Terray, generaal toeziener der finantiën, van 26 februari aan de Faculteit van geneeskunde van Parijs om te vragen of de aardappel een gezond voedsel is. De Faculteit der geneeskunde verklaart dat de aardappel een gezond voedsel is (zitting van 23 Maart). 1771. De Feuille hebdomadaire de Normandie van 5 Juli bewijst dat de aardappel een gezond en nuttig voedsel is. 1771. De Academie van Besançon stelt de volgende prijsvraag: ‘Indiquer les végétaux qui pourraient suppléer en tems de disette à ceux que l'on emploie communément à la nourriture des hommes et quelle en devrait être la préparation?’ 1772. Ludwig J.A.J. Verhandeling over den aart, de voortplanting en het veelerhande gebruik der nuttige aardappelen. Uit het Hoogd. vertaald door Corn. Peereboom. Hoorn in 8. De aardappel te Chemery (Ardennen) gekweekt (Paul Laurent) verslag over de 7 verhandelingen aangeboden als antwoord aan de Academie van Besançon (24 Augustus). 1773. Mémoire qui a remporté le prix des Arts au jugement de l'Academie des sciences de Besançon sur cette question: Indiquer les végétaux qui pourraient suppléer en temps de disette à ceux que l'on emploie communément à la nourriture des hommes et quelle en devrait être la préparation? par M. Parmentier. Paris, Knapen et Delaguette, 90 pp. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 878]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Examen chimique des pommes de terre, dans lequel on traite des parties constituantes du blé, par M. Parmentier, Paris, Didot, 252 pp. 1774. Parmentier A.A. Ouvrage économique sur les pommes de terre, le froment et le riz. Paris, Monory. 1774. In de Cévennes verschijnt de aardappel. 1775. Brief van Voltaire, uit Ferney, aan Parmentier, over het belang van brood met aardappelen. (Zie deze verhandeling, p. 860). Ludwig J.A.J. Tweede uitgave van Verhandeling over den aard der nuttige aardappelen. Amsterdam. (1e uitgave in 1772). Feestmaal door Parmentier aangeboden, waar Franklin en Lavoisier aanzaten, en waar de aardappel de grondstof was van het voedsel en van de dranken. De uitover van aardappelen langs Duinkerken verboden. De pogingen van de Broglie om den aardappel in het groot te teelen in het departement Deux-Sèvres. 1776. In Introduction à l'histoire naturelle de l'Espagne beweert Bowles (p. 242) dat de Solanum-soort genoemd patate nevens Atropa Belladona groeit. Picot de la Peyrouse verspreidt den aardappel in de streek der Pyreneeën. 1777. Avis aux bonnes ménagères des villes et des campagnes sur la manière de faire leur pain, par M. Parmentier. A Paris, de l'Imprimerie royale, 108 pp. Artikel van Engel in het Supplément van de Encyclopédie du 18e siècle, waarin de varieteiten van aardappel worden genoemd. 1778. Le parfait boulanger, ou traité complet sur la fabrication et le commerce du pain, par M. Parmentier. Paris, Imprimerie royale (19,4 × 11,5 cm., LIII + (1) + 639 pp., Bi A.J.J.V.). Daarin gebruik van aardappelen als voedsel en in brood. 1779. In de nieuwe uitgave van Eléments d'Agriculture, spreekt Duhamel-Dumonceau over de onderzoekingen van Parmentier, namelijk over brood met aardappelen. Na een reis in Ierland van 1777 tot 1779 vertelt Arthur Young dat aardappelen en melk het hoofdvoedsel is van de landbouwers van deze streek, en ook van de dieren in de hoeve. Manière de faire le pain de pomme de terre sans mélange de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 879]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
farine par Parmentier. Paris, de l'imprimerie royale 56 pp. (Kon. Bi Brussel 7e Cl VI). De aardappel te Hautes-Rivières (Ardennen) gekweekt, (Paul Laurent). 1780. Jugement impartial et serio-comi-critique d'un manant cultivateur et bailli de son village sur le pain de pommes de terre par MM. Cadet et Parmentier. Berne et Paris. 1781. Recherches sur les végétaux nourrissants qui, dans tous les temps de disette, peuvent remplacer les aliments ordinaires avec de nouvelles observations sur la culture des pommes de terre, par Parmentier. Paris, de l'Imprimerie royale, 600 pp. Parmentier. Les pommes de terre considérées relativement à la santé et à l'économie. Ouvrage dans lequel on traite aussi du froment et du riz. Paris, Nyon. 1782. In Histoire de la vie privée des Français (Paris I, p. 113) zegt Le Grand d'Aussy: ‘Voici le plus mauvais de tous les légumes dans l'opinion générale. Cependant le peuple, qui est la partie la plus nombreuse de l'humanité, s'en nourrit. Avis aux bonnes ménagères des villes et des campagnes sur la meilleure manière de faire leur pain, par M. Parmentier. Paris, Barrois l'ainé, 96 pp. Over de ontaarding der aardappelen, door P.J. Van Bavegem, Dordrecht, Blussé en Zoon, (8) + 96 pp. 1783. De pomi di terra Ragionamento (Napoli) van Filippo Baldini, vermeldt den invoer van den aardappel in Piemont. Lieutaud (Précis de matière médicale, t. 3 p. 285) vermeldt goede uitslagen uit Rowaan. 1784. Clément Cendré herbegon de proef door Bouteiller (Cf. 1803) gedaan in het departement Deux-Sèvres, en met eenig bijval. Brisson voert den aardappel in het Kanton Coulange. 1785. Met Jard-Pauvilliers begint het teelen van den aardappel in het groot in de ‘pays Mellois’. Charles du Faure de St. Sylvestre de Satillieu. La truffole en France. Lettre de Parmentier sur la dégénérescence des pommes de terre en divers endroits de l'Europe. Bibl. physico-économique. Mémoire sur les semis de pommes de terre, lu à la séance publique du 30 mars par M. Parmentier. Mem. d'agriculture, 13 pp. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 880]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1787. Rapport sur plusieurs mémoires de M. de Chancey relatifs à la culture des pommes de terre. Mem. d'agric. 8 pp. Parmentier, Mémoire sur la culture des pommes de terre aux plaines des Sablons et de Grenelle, Mém. d'agric. 7 pp. De la Bergerie de Bleneau, Observations sur la culture et l'emploi des pommes de terre, Mém. Agr. pp. 81-85, brengt hulde aan Parmentier en raadt aan den aardappel voor het vetten der runderen. Parmentier. Sur la dégénération des pommes de terre et leur culture. Bibl. physico-économique, 8 pp. 1787. Villars in Histoire des plantes du Dauphiné (II p. 495) vermeldt dat de aardappel in het Oosten van Frankrijk wordt geteelt van het plein tot op de hoogvlakten der Alpen. 1788. Men begint den aardappel te kweeken in Vendee (Cavoleau, Notice sur l'agriculture du département de la Vendée). 1789. Essai sur l'histoire naturelle du Chili par M. l'abbé Molina. Livre III, Herbes ou plantes medicinales. Trad. française par Gruvel. Parmentier. Succès de la culture des pommes de terre dans les plaines des Sablons et de Grenelle. Bibl. physico-économique, 3 pp. Parmentier. Traité sur la culture et les usages des pommes de terre, de la patate et du topinambour. Paris, Barrois, 390 pp. Volgens H. de Richeprey is de aardappel het eenig redmiddel tegen hongersnood. De aardappel ingevoerd in de streek van Kamerijk (Mem. Soc. émul. Cambrai, XXXII p. 375). 1790. Parmentier. Culture et usages des pommes de terre. Nancy, Hoener, 34 pp. 1793. Rapport sur les travaux de A.A. Parmentier, fait au Lycée des Arts par le citoyen Silvestre le 7 juillet 1793. Paris, Ballard. Chaumette raadt aan den aardappel te kweeken op de gansche oppervlakte van de Jardin du Luxembourg te Parijs. 1794. Instruction sommaire sur la culture des pommes de terre à l'occasion de décret de la Convention nationale, rendu le 23 nivose (12 janvier) en faveur de cette culture. Extrait du traité de Parmentier. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 881]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1794. France. Décret du 23 nivose au II, relatif à la culture de la pomme de terre: Art. I. Les autorités constituées sont tenues d'employer tous les moyens qui sont en leur pouvoir, dans les communes où la culture de la pomme de terre ne serait pas encore établie, pour engager tous les cultivateurs qui les composent, à planter, chacun selon ses facultés, une portion de leur terrain, en pomme de terre. Art. II. Les agents nationaux des districts où la pomme de terre ne serait pas encore en usage, sont tenus d'en donner avis, dans le mois, à la Commission des subsistances, et de lui faire connaître leurs besoins pour les plantations de ce légume. Art. III. Le Comité d'agriculture rédigera une instruction sur la culture, les espèces et les usages de la pomme de terre, pour être répandue dans les départements. Avis sur la culture et les usages de la pomme de terre, par Parmentier, Paris. 1797. Parmentier. Culture et propriétés des bonnes pommes de terre. Ann. chimie. 1798. In Flora peruviana (1798-1802) geven Ruiz en Pavon een korte beschrijving van Solanum tuberosum, in het Peruviaansch papas, in het Spaansch Patatas manchegas. (An. IX) 1800. De Dictionnaire d'histoire naturelle van Valmont de Bomare wijst op de sterke verspreiding van den aardappel als voedingstof in Zwitserland. In Le bon Jardinier leest men dat de aardappel een drogen en warmen grond eischt; ‘mais elles seront lourdes et indigestes si elles proviennent d'un sol froid et humide.’ (An. XI) 1802. De Bibliothèque britannique (Agric. X) vermeldt dat sedert 1802 in de Mandria (Piemont) meer dan elf hectaren voor den aardappel worden voorbehouden. De Memoires statistiques pour le departement de la Moselle vermeldt de sterke verspreiding van den aardappel. (An XII) 1803. Het verslag van de Departement de la Lys vermeldt dat in 1620 Robert Clarke de eerste aardappelen uit Engeland invoerde. De Memoire statistique du département des Deux-Sévres vermeldt (p. 234) dat de aardappelteelt door Bouteiller werd begonnen rond 1750, doch tegengewerkt. De Memoires statistiques pour le département du Rhin et Moselle | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 882]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
et du Doubs vermelden de sterke verspreiding van den aardappel. 1804. De Memoires statistiques pour la Meurthe vermelden dat in de bergstreken, de aardappel de eenige teelt is in de bergstreken. 1805. Overlijden van P.J. van Bavegem op 29 januari te Baesrode. Op 7 mei leest Joseph Banks in de Horticultural Society te London een verhandeling waarin hij vertelt wanneer en hoe de aardappel in Engeland werd ingevoerd: Thomas Herriot en Walter op 27 Juli 1586. De Theatre d'Agriculture van Olivier de Serres wordt door Parmentier bestudeerd; volgens Parmentier heeft Olivier de Serres de aardpeer beschreven en niet den aardappel. Tollard. Traité des végétaux que composent l'agriculture de l'Empire français. 1806. de Candolle, in zijn verslag Sur un voyage botanique et agronomique dans les départements de l'Ouest (Mém. soc. agric. Seine, X p. 274) vermeldt dat de aardappel wel overal wordt gekweekt, doch gewoonlijk als dierenvoeder. 1807. In zijn verslag over een reis in Amerika vermeldt Humboldt dat de aardappel in Chili tot op 3600 m. hoogte gekweekt wordt. Verslag van Feral (Mem. Soc. agric. Seine XII p. 365) over de gunstige opbrengst te Rouville (Loiret). Parmentier. Instruction sur la récolte, la conversation et les différents usages des pommes de terre, Paris, Marchant. 1809. In Memoires d'Agriculture Soc. Agric. de la Seine (XII, p. 75) wordt beweerd, in tegenstelling met Kirschleger, Oberlin, Lindern dat vóór ca 1750 de aardappel in Elsas voor zooveel onbekend was. Quizard (Mem. agric. Soc. Seine XII p. 73) verklaart dat in Savoie de aardappel geteeld wordt sedert 40 jaren. de Fayolle verklaart (Mem. Soc. agric. Seine XII, p. 68) dat in de Dordognestreek de aardappel in 1785 onbekend was. Deslandes (Mem. Soc. agric. Seine XII p. 86) vermeldt dat in de laatste 50 jaren de aardappel in de Sarthe door de pastoors en de eigenaars wordt verspreid. Goudinet raadt aan het gebruik in de Haute-Vienne (Mem. Soc. Agric. Seine, XII, pp. 69-70). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 883]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Broussous vermeldt het algemeen gebruik van den aardappel in de Gevaudan (Mem. Soc. Agric. Seine XII p. 71). Artikel van Parmentier in Nouveau cours complet d'agriculture théorique et pratique, als gevolg op de Dictionnaire van Rozier. 1812. Parmentier. Moyens de conserver les pommes de terre. Ann. agric., 5 pp. De aardappel zeer weinig gekend in het departement Lot. 1813. Antoine Augustin Parmentier te Parijs op 13 December overleden. Op zijn graf in het kerkhof van de Pere Lachaise, werd op een kant een mand met aardappelen aangebracht. C.L. Cadet. Eloge de Parmentier, Paris. Thouin. Discours prononcé le 21 décembre aux funérailles de M. Parmentier. Dunal. Histoire naturelle, médicale et économique des Solanum. A.A. Fr. Cadet. Des bases alimentaires de la pomme de terre, Paris. 1814. A.A. Fr. Cadet. De l'économie alimentaire du peuple et du soldat, Paris. De aardappel sterk gekweekt in het departement de l'Aisne (Ann. Agric. franç. LVII p. 26). Huzard. Notice sur Parmentier, CR. Soc. philantr. Paris. Picot de la Peyrouse in Topographie rurale du Canton de Montastruc handelt over de verspreiding van den aardappel in de Pyreneeën. Virey, J.J. De la vie et des ouvrages d'Antoine Augustin Parmentier. Bull. de pharmacie, t. VI. 1815. Picot de la Peyrouse handelt over de aardappelverspreiding in Ann. agric. franc. (LVII p. 195) en Journ. propr. ruraux midi France). (X p. 111 en 112). Cuvier. Eloge historique de Parmentier, Mem. Acad. Sc. Paris. Silvestre. Notice biographique sur feu M. Parmentier. Mem. Soc. agric. 1816. A.A. Fr. Cadet. L'ami de l'économie à propos de la pomme de terre, Paris. Hommages rendus par M. Bouriat aux Mânes de Parmentier. Paris, 7 pp. 1817. A.A.F. Cadet. Instruction sur l'emploi de la pomme de terre dans la panification. Paris in 8 (Kon. Bi Brussel II 1130). Laubert. Notice biographique sur Parmentier. Mem. med. et pharm. milit. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 884]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Laubert. Discours anniversaire prononcé sur le tombeau de Parmentier, Journ. pharm. 1818. A.A.F. Cadet. Pains divers obtenus avec la pomme de terre, Paris. In Description de département de l'Aude (t. 2, p. 515) vermeldt Trouvé dat de aardappel goed geteeld wordt. Duhamel (Mémoire sur le sol de l'arrondissement de Coutances-Manche) bevestigt dat de aardappel overal wordt geteelt, doch alleen op kleine schaal. De Société d'Agriculture de la Haute Garonne schrijft een gouden penning uit voor het beste werk over de verspreiding en het teelen van den aardappel. 1819. Versuch einer Monographie der Kartoffeln (XX + 158 pp.) van Puttsche te Weimar verschenen. Volgens dit geschrift zou John Hawkins de eerste zijn om in Europa den aardappel in te voeren. Mutel. Vie de Parmentier. Paris. 1821. Het kweeken van den aardappel heeft veel vooruitgang gedaan in het departement Lozere. (Mem. Soc. Agric. Mende). 1822. J. Sabine leest op 22 november vóór de Horticultural Society of London (Trans. 1824) een mededeeling over het land van oorsprong van den aardappel; die plant stamt af van wilde varieteiten groeiende in Chili en Peru. Brief van Alex. Caldcleugh, 24 februari, aan J. Sabine meldende het verzenden van wilde aardappelen uit de streek van Valparaiso; die plant wordt Maglia genoemd en schijnt door de inlanders niet gebruikt. Miquel. Eloge de Parmentier. Paris. Zea vond den aardappel wild groeiend in de wouden van de streek van Santa Fé de Bogota. Bosc in Dictionnaire raisonné d'agriculture bespreekt den aardappel. 1823. Van Aelbroeck J.L. Werkdadige landbouwkonst der Vlamingen. Gend. Grognier. Eloge de Parmentier. Paris, Ann. Agric. franç. Dubrunfaut A.P. (1797 † 1881). Memoire sur la saccharification des fecules présenté à la Société royale et centrale d'agriculture de Paris, pour le concours qu'elle a ouvert sur la culture de la pomme de terre et l'emploi de uses prodits. Paris, Hazard. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 885]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1825. Londen, Encyclopaedia of agriculture, London. Daarin worden de ziekten van den aardappel bestudeerd. 1826. Payen en Chevalier, Traité de la pomme de terre. 1828. In London's Encyclopaedia of gardening (London) herinnert schr. dat Gough in zijn uitgave van Camden's Britannia beweert dat Walter Raleigh den aardappel kweekte in zijn tuin van Jonghall bij Cork. 1830. Turpin. Memoire sur l'organisation des tubercules du Solanum tuberosum. Mem. du Museum d'hist. nat. t. XIX. 1831. Poiteau (Le cultivateur IV p. 99) zegt dat rond 1780 de aardappel te Parijs bijna niet gebruikt was. 1836. In zijn Histoire de St Dié zegt Gravier dat de aardappel in de Voghezen door de dalen van Schirmeck en van Celles te gelijker tijd met de gedachten van Calvin binnen drongen. 1842. E. Begin. Rapport sur les membres de l'Academie royale de Metz auxquels il conviendrait de décerner un hommage durable et solennel. Mem. Acad. Metz. 1843. Mouchon E. Notice historique sur Antoine Parmentier, Lyon 20 pp. 1844. De oproep om te Montdidier een standbeeld van Parmentier op te richten kwam alleen in 1886 tot uitvoering. A. de Falloux. Notice sur Antoine Parmentier. Angers 22 pp. 1845. Charles Morren. Instructions populaires sur les moyens de combattre et de détruire la maladie actuelle (gangrène humide) des pommes de terre. Considérations sur la cause et la nature de la maladie des pommes de terre; lues à la société agronomique de Thourout, en séance du 18 aout 1845, par le Dr. René Van Oye. (10 pp.). Met het microscoop vindt Van Oye dat de zieke aardappelen aangetast zijn door een lagere zwam, een mucedinee, die de echte oorzaak is van de besmetting. Harting onderzoekt de aardappelziekte en ontdekt een zwam, later als Phytophtora infestans bepaald. 1846. Weddell, in zijn reis in het zuiden van Bolivië, heeft den aardappel op hoogten van 2600 m. aangetroffen; die plant diende vooral tot de voeding van de volksklassen: de nationale chupé wordt met vleesch en aardappelen bereid. Decaisne. Histoire de la maladie de la pomme de terre en 1845. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 886]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Harting. Recherches sur la nature et les causes de la maladie des pommes de terre en 1845. Bonjean. Monographie de la pomme de terre. A. d'Orbigny. Note sur la pomme de terre et sa maladie. Soc. centr. d'agriculture. De verzameling van de Société d'Agriculture bevat 177 aardappelvarieteiten. (p. 175 van Bulletin); de lijst wordt gegeven door Roze 1898. 1847. J. Lindley, in Journal of the Horticultural Society of London bevestigt de meening van Sabine dat de aardappel afkomstig is van de knollen, verzonden door Caldcleugh, van de wilde varieteit van Solanum tuberosum. Die knollen gaven aanleiding tot den echten aardappel. Brief van Cruckshands aan William Hooker uit Chili over den aardappel Maglia waarin wordt beweerd dat die plant rond Valparaiso wild groeit. de Castelnau in zijn Voyage à travers l'Amérique du Sud 1843-1847 vertelt dat de aardappel te Samaipsta groeit, op den top van den berg Cincho, ook te Aiquilé, Chuquisaca, Puns en Arequipa. 1848. Cazin, Leroy en Brunet. Moyens de guerir la maladie de la pomme de terre. (Soc. agric. Paris). 1849. Wilde aardappelen werden door Wright in Nieuw-Mexico gevonden en bewaard in zijn verzameling, volgens een verslag van 1856 in The American Journal of sciences and arts. In Flora Chilena dat deel maakt van Histoire physique et politique spreekt Claude Gay van Solanum tuberosum, of papas, dat na het koren het belangrijkst landbouwproduct is in Chili. 1852. Wilde aardappelen werden nog ontdekt in Nieuw Mexico door Wright en Bigelow die konden vaststellen dat zij nauw verwant waren met den gewonen aardappel. In Prodromus systematis regni vegetabilis vermeldt A. de Candolle dat Solanum verrucosum uit Mexico gedurende twee jaren in des treek van Genève groeide zonder aangetast te worden door de ziekte, die echter het volgend jaar verscheen. A. de Candolle bespreekt Solanum verrucosum (Revue horticole 1 Juni). 1853. In het verslag over zijn reis in het Noorden van Bolivië en aan de grenzen van Peru zegt Weddell den aardappel gevonden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 887]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te hebben te Lapaz, Sorata, Tusuaya, Guyanapata en Puno op hoogten tot 4000 m. 1853. Oprichting te Offenburg van een gedenksteen aan Franz Drake, die volgens vele Duitschers, den aardappel in 1586 in Europa invoerde. In Belgique horticole wijst Charles Morren op de rol door Clusius gehouden in de verspreiding van den aardappel, ook van Van Sterbeeck in de 17e eeuw, van Verhulst in de 18e eeuw, van den apotheker Morin te Frankfurt waar Parmentier voor de eerste maal den aardappel zag, van den landbouwer Gregoire van Jalhay bij Luik die Parmentier leerde den aardappel kweeken. en die zijn medewerker werd. Cenni storici sulla introduzione die varie piante nell'agriculture ed orticultura toscana (Firenze) door Antonio Targioni-Tazzetti, waarin bestudeerd wordt hoe de aardappel in Italië werd ingevoerd: Cardano 1580, Pigafetta 1519, Fiaschi 1534, Magazzini 1623, Redi 1667, Durante 1584. Payen. Les maladies des pommes de terre, des betteraves, des blés et des vignes. 1854. Brief van Bonpland aan Fr. Delessert uit Paraguay op 2 october, verschenen in Bulletin de la Société botanique de France, waarin wordt vermeld dat Solanum Commersonii in de missies der Jesuiten worden gekweekt. Tulasne. Note sur les champignons entophytes, tels que celui de la pomme de terre. Acad. des sciences, 26 juni. 1855. In Geographie botanique (van A. de Candolle vindt men den tekst van den brief geschreven uit Chili in 1847 door Cruckshands aan William Hooker. Pavon zegt Solanum tuberosum rond Lima wild gevonden te hebben; volgens Dunal zou het zijn Solanum immite. 1855. Dumont. Eloge historique de Parmentier. Paris et Riom, 32 pp. In Le Chili zegt Mackenna dat de aardappel wild groeit op de bergen van Nahuelbuta. 1856. In American Journal of Sciences and Arts leest men dat Dr. Myer een mededeeling heeft ingezonden waarin hij beweert dat de aardappel wild groeiend in Nieuw Mexico en West Texas Solanum tuberosum zou zijn; die plant behoort echter tot Solanum Fondleri. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 888]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Schacht. Die Kartoffelpflanze und deren Krankheiten. Berlin. 1857. De Beauville. Histoire de la ville de Montdidier. Paris, Didot, 3 vol. 1858. Von Holle bespreekt in Botanische Zeitung de aardappelzwam. 1859. De Doryphora verwoest de aardappelplanten in Noord-Amerika (tot 1874). Kühn. Die Krankheiten der Kulturgewächse. 1860. Boullay. Rapport fait à la Société de pharmacie sur la proposition d'élever à l'Ecole de pharmacie une statue à Parmentier. Journ. pharm. Sainte-Beuve. Causeries du lundi, XIV, p. 453. 1861. Borstbeeld van Parmentier en inschrijving om een standbeeld op te richten te Parijs. Verhandeling van de Bary over de aardappelziekte (Leipzig). Grellois, Notice biographique sur Parmentier. Mem. med. pharm. milit. 1862. Sclater schenkt aan den tuin te Kew knollen van Solanum Maglia. 1863. de Bary. Recherches sur le développement de quelques champignons parasites. Ann. Sc. nat. 1864. Löbe. Die Krankheiten der Kulturpflanzen. 1866. Verhandeling van Gossin in Encyclopédie de l'Agriculture. 1867. De Bulletin de la Soc. zool. d'acclim. (IV. p. 301) geeft inlichtingen over het besluit van 1715 van het hof van Lothringen. 1870. Gourdon. La pomme de terre et sa culture. Toulouse. 1871. Vaillant in de Société centrale d'agriculture deelt mede dat in een boek van 1749 methoden om aardappel te bereiden worden beschreven. Decaisne en Naudin, in Manuel de l'amateur des jardins, bespreken de aardappelteelt. 1872. De catalogus van de Vilmorin noemt 210 aardappelvarieteiten. 1874. Clos D. Quelques documents pour l'histoire de la pomme de terre. Journ. agric. prat. et economie rurale pour le Midi de la France, pp. 131-157. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 889]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1875. De Doryphora decemlineata wordt uit Noord-Amerika in Europa overgebracht. 1876. Verhandeling van Ch. Riley over de Doryphora. Verhandeling van de Bary over de aardappelziekte (London). 1877. In Illustration horticole schrijft Edouard André dat hij het echte Solanum tuberosum wild vond op de Quindio in Colombie op een hoogte van 3500 m., ook in de Cauca op 1900 m., en dicht bij Lima. 1882. Ohrond brengt naar Frankrijk uit het eiland Goritti aan de monding van de Rio de la Plata, een varieteit van knollengevende Solanum die door Carrière Solanum Ohrondii werd genoemd. 1883. In Origines des plantes cultivées zegt A. de Candolle dat Solanum van Zuid-Chili zeker een andere soort is dan Solanum tuberosum. Blanchard kweekt te Brest de Solanum Ohrondii met gunstige opbrengst van knollen. 1884. Baker in A Review of the Tuber-bearing Species of Solanum, onderscheidt: in Chili S. tuberosum, S. etuberosum, S. Fernandezianum, S. Maglia, S. collinum; in Brazilië, Uruguay en Argentinië S. Commersonii, S. Ohrondii; in Peru, Bolivië, Ecuador en Colombia, S. tuberosum, S. Otites, S. Andreanum, S. immite, S. Colombianum, S. Valenzuelae; in Mexico S. verrucosum, S. suaveolens, S. stoloniferum, S. demissum, S. utile, S. squamulosum, S. cardiophyllum, S. oxycarpum; in de Vereenigde Staten Zuid-West, S. Fendleri, S. Jamesii. Volgens hem is de oorsprong van den echten aardappel het Zuiden van Noord-America. In Revue horticole zegt Carrière dat de onderscheiding tusschen de Solanum-soorten zeer moeilijk is; het is niet voldoende een beschrijving te doen van een levende plant of van een herbariummonster; het kweeken blijkt daarvoor eene noodzakelijkheid. Conférence faite à la Société pour l'instruction élémentaire sur Parmentier par Collineau. Paris, Wattier. J.D. Hooker beschrijft in Botanical Magazine de Solanum Maglia. 1886. Nouvelles recherches sur le type sauvage de la pomme de terre S. tuberosum (in Arch. Sc. phys. et nat. de Genève), waarin A. de Candolle de rangschikking van Baker (1884) bestrijdt, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 890]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijn vroegere beweringen bevestigt, en S. tuberosum en S. Maglia als de zelfde soort beschouwt. In zijn verhandeling On the wild forms of tuberous Solanum (Gard. chron., vol. 26), onderscheidt Baker nu slechts 5 soorten, en neemt aan dat S. Maglia niets anders is dan een vorm van S. tuberosum. 1886. W.S. Mitchell in The origin of the potato (Gard. Chronicle, vol. 25). stelt vast dat de beweringen van Herriot niet duidelijk zijn, en dat hij niets zegt over het invoeren van den openhauk in Engeland. Heuzé. Eloge de Parmentier. Mem. Soc. nation. agric. France, t. 130, pp. 167-190. Marcailhou d'Aymeric. Conférence sur Parmentier. Bull. Soc. pharm. Sud-Ouest. Standbeeld van Parmentier op 26 April te Montdidier opgericht. Redevoeringen van Coulier, Chatin, Bourgoin, Planchon, de Vienne. 1887. Jensen. Moyens de combattre et de détruire le Peronospora de la Pomme de terre. (Soc. Agric. France). 1888. Te Parijs en te Neuilly worden standbeelden ter eere van Parmentier opgericht; de stad Neuilly draagt drie aardappelbloemen in haar wapen in herinnering van de proeven van Parmentier op de plaine des Sablons. Schmitt. Discours prononcé à l'inauguration de la statue élevée à Parmentier à Neuilly le 11 mars. Bull. soc. acclimatution. 1891. Labourasse, H. Parmentier et sa légende. Bar-le-duc, 31 pp. A. Girard. Recherches sur la culture de la pomme de terre industrielle et fourragère. 1892. Variétés historiques ardennaises. La pomme de terre dans les Ardennes avant Parmentier par Paul Laurent, archiviste des Ardennes. Paris, Librairie Alphonse Picard, 1892. (21 × 13,4 cm., 28 pp., Kon Bi Brussel III 62.631 A 9). In Les plantes fourragères bestudeert Heuzé de aardappelteelt. 1893. H. de Vilmorin. Les meilleures pommes de terre. A. Girard. La lutte contre la maladie de la pomme de terre au moyen des composés de cuivre. 1895. A. Sutton, Potatoes (London, Journ. of Horticulture 31 Oct.) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 891]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tripard in de Annales franc-comtoises geeft bijzonderheden over de antwoorden op de prijsvragen van de Academie van Besançon in 1771-1772. Charles Baltet in L'Horticulture dans les cinq parties du monde stelt een overzicht op over de huidige verspreiding van den aardappel in Europa, namelijk in Engeland, Jersey, Belgie, Nederland, Denemarken, Noorwegen, Zweden, Rusland, Griekenland, Bulgarije, Oostenrijk, Hongarije, Duitschland, Zwitserland, Italië, Spanje, Portugal, en daarna in de andere werelddeelen. 1896. De vereeniging der Iersche hoveniers vierde op 9 December de 300e verjaring van het invoeren van den aardappel in Ierland. A. de St. Quentin brengt naar Frankrijk uit Uruguay knollen van Solanum tuberosum papilla. (Rev. horticole des Bouches-du-Rhône). De proeven van Heckel te Marseille met S. Ohrondii geven gunstige resultaten over het gebruik van deze soort (Rev. horticole des Bouches-du-Rhône). 1897. R. Lapierre. Conference sur Parmentier. Neuilly-sur Seine. Balland. Composition des pommes de terre. Acad. Sciences Paris. 1898. Histoire de la Pomme de terre traitée aux points de vue historique, biologique, pathologique, cultural et utilitaire par Ernest Roze. Paris, Rothschild, 1898, 464 pp. (Bi A.J.J.V.). 1899. Wetvoorstel om het stoffelijk overschot van Parmentier († 1813) naar het Pantheon over te brengen. (Blijkt zonder gevolg geweest te zijn, het stoffelijk overschot berust in het Pantheon niet.) 1902. A. Balland. La chimie alimentaire dans l'oeuvre de Parmentier. Paris, Baillière, 484 pp. 1925. W.E. Safford. The potato of romance and of reality. Journ. of heredity, vol. XVI (pp. 113, 175, 217). 1926. L. Grootaers. De Nederlandsche benamingen van den aardappel, Leuvensche Bijdragen 1926, 18, 89-93. 1927. Maurizio, A. Die Geschichte unserer Pflanzennahrung, von der Urzeiten bis zur Gegenwart. Bois, D. Les plantes alimentaires chez tous les peuples et à travers les ages. Paris, Lechevalier. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 892]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Charles de L'Escluse (Carolus Clusius) Nederlandsch Kruidkundige 1526-1609, door Dr. F.W.T. Hunger, vroeger privaatdocent in de geschiedenis der Botanie aan de Rijksuniversiteit te Leiden. 's Gravenhage, Martinus Nyhoff, (28 × 18,7 cm., XXIII + 446 pp., Bi A.J.J.V.). 1927. Mac Intosh T.P. The potato. Edinburgh, Olver. (Kon. Bi Brussel III 75.774 A.). 1928. Stuart. The potato. Philadelphia, Lippincott. (Kon. Bi Brussel III 87036 A). 1929. Forti Ces. La patata. Torino. (Kon Bi Brussel 5986 R V10). Bourguignon E. Comment la pomme de terre s'introduisit en Belgique et en Europe. Genbloux agricole, 6, p. 789. 1930. La pomme de terre avant Parmentier. Journ. pharm. Belg. 1930, p. 990. 1933. Quand la pomme de terre fut-elle introduite en Belgique? Journ. Pharm. Belg., 1933, 15, p. 628. 1934. Parmentier par Cortier. Bull. Soc. pharm. Bordeaux, pp. 130-147. 1936. Kartoffeldenkmal Würzburg. Ernährung Pflanzen 1936, p. 16. 1937. Ox. Le pharmacien Parmentier. Ann. Coop. Pharm. juillet 1937, Ref. Journ. pharm. Belg. 1937, p. 639.
S.d. Van Vlierberghe J. De eerste aardappel in Europa, en speciaal in Waasland. sl. (Kon. Bi Brussel IV 3154A). Ludwig J.A.J. Verhandeling over de aardappelen, 4e druk, Amsterdam (ca 1780?, Bi Un Gent HN 9638). Grogner. Eloge de Parmentier. Ann. d'agric., 23, p. 88. Zanon. Della coltivazione et dell'uso delle patate. (Vóór 1783?) |
|