| |
| |
| |
De scheppingskracht van Rubens
Door Prof. Dr. Leo van Puyvelde
Werkend lid der Koninklijke Vlaamsche Academie.
De schetsen van Rubens zijn niet sprankels en notaties. Nog minder zijn zij probeersels. Zij zijn de plotselinge projecties van het plastisch beeld, dat in de verbeelding van den meester opgewekt wordt door de gedachte en door de aandoening. Al het essentiëele van een meesterwerk ligt al in een schets van Rubens: de beteekenis, de vormen met hun verhoudingen en hun uitdrukking, de samenstelling, het rhythme, het koloriet. Er ontbreekt alléén de maatvolle uitvoering om van deze werkjes voltooide schilderijen te maken.
Dit maakt de studie van deze schetsen zóó belangwekkend: in hun zoo spontane uitvoering betrappen wij het scheppingswerk van den kunstenaar op heeterdaad, en het komt ons voor alsof wij aan dit scheppingswerk deelnemen.
Wie ertoe wil geraken de scheppingskracht van Rubens op haar juiste waarde te schatten, mag zich niet bepalen bij het nagaan van 's meesters lotgevallen en het haastig bekijken van een paar van zijn schilderijen. Het is in zijn werken dat de kunstenaar het diepste van zijn levend en scheppend wezen openbaart, en het betaamt dat onze studie van deze werken even vlijtig als aandachtig zij. In den loop van onze vlugge bezoeken aan kerken en museums heeft ons moderne scepticisme maar al te licht op onze lippen het woord ‘breedsprakigheid’ uitgelokt, wanneer wij vóór tafereelen van Rubens stonden. Dat een kunstwerk bij den eersten aanblik niet alles levert wat het leveren kan, is veeleer een teeken van zijn grootheid; wij zijn niet altijd bij machte deze grootheid te vatten. Zoodra men echter zelf tot stilte gekomen is, het werk langer blijft aanschouwen en zich laat doordringen door den geest en het gevoel die ervan uitgaan, geraakt men van ontdekking tot ontdekking.
| |
| |
De kunst van Rubens is niet een uiterlijke kunst. Alleen oppervlakkige geesten kunnen er aldus over denken. Bij ernstige studie zal men in het werk van Rubens, en vooral in zijn schetsen, zich drie buitengewone hoedanigheden zien openbaren: de levenskracht van zijn scheppenden geest, de ruimheid van dezen geest, en de ordenende macht van zijn verstand.
De werkkracht van deze vermogens is een gave, die eigen was aan zijn genie. Ze komt hem niet van zijn omgeving noch van zijn tijd. Doch zij heeft zich kunnen ontwikkelen in zijn omgeving en zijn tijd.
Rubens, die zich wel rekenschap gaf van zijn eigen waarde, heeft het niet noodig geacht te gaan leven buiten zijn natuurlijken kring. Indien men alléén zijn persoon en zijn lotsgevallen in het oog had, dan zou het mogelijk wezen Rubens te beschouwen als den zuiversten vertegenwoordiger van de burgerij van het oude Vlaanderen, van dit sterke geslacht, uit de 17e eeuw, verstandig en hooghartig, waarvan het karakter zijn diepe wortels uitzond in den weelderigen Vlaamschen grond en in het arbeidzaam en trotsch leven van de Vlaamsche gemeentenaren, maar waarvan de geest doordrenkt was met humanisme en christelijken godsdienst.
De gegevens, door de geschiedenis over hem nagelaten, leeren ons een Rubens kennen, die in de maatschappij van zijn tijd nauw ingelijfd was. Zijn levensleuze kon deze wezen van eenieder rondom hem: mens sana in corpore sano. Hij is een degelijk burger, en hij blijft het, ook als hij aan de vorstelijke hoven verkeert. Hij blijft steeds gehecht aan zijn land, aan zijn volk, aan zijn landvoogden, getrouw aan zijn vrouw, aan zijn kinderen, aan zijn vrienden. Hij leidt een geregeld leven, en niemand heeft over hem een van deze losbandige artistenfratsen kunnen meedeelen, die schering en inslag zijn van de levensberichten der toenmalige kunstenaars. Zijn dag vangt aan met het bijwonen van de Mis te vijf uur. Hij werkt den heelen dag door. Hij vermeidt zich in de lectuur van Virgilius, Seneca, Plutarchus. Hij onderhoudt een drukke briefwisseling over zijn ondernemingen en over onderwerpen, die men voor dien tijd als wetenschappelijk kan aanzien. Tegen den valavond trekt hij het veld in, te paard. En 's avonds heeft hij een gezellig onderhoud met geleerde vrienden. Hij leeft aldus als een goede burger, die een fortuin wint met zijn werk. Zonder schraapzuchtig te zijn, doet hij zijn best om zijn werken en zijn verzamelingen tegen een goeden prijs
| |
| |
te verkoopen. Als familievader verlangt hij overvloed te hebben, en als kunstenaar vindt hij zijn genoegen in een prinselijk bestaan. Tegenover de grooten van den dag, waarmee hij veel omging, is hij noch kruiperig noch trotsch. Zijn geest, zijn kunstenaarstalent, zijn beschaafd woord en beschaafde manieren dwingen de achting af: hij wordt verkozen als gevolmachtigde door Filips IV, die hem eerst slechts wou ontvangen in zijn hoedanigheid als schilder, en van zijn zending aan het hof van Engeland komt hij terug met een ridderblazoen.
Dit regelmatig leven in zijn normalen kring, waartoe hij steeds terugkeert na zijn diplomatische zendingen, veroorlooft Rubens zijn geest te sterken met natuurlijk en degelijk voedsel en het heerlijk evenwicht te bewaren dat hem kenmerkt, te midden den bijval en de glorie.
Het valt niet te betwisten dat deze meester, als eenieder, zijn verbeelding en zijn gemoed verrijkte met de indrukken, door zijn zintuigen rondom hem waargenomen. Maar zijn schilderijen zijn daar om ons te doen afvragen: wie kan waarnemen en gevoelen met dezelfde kracht als Rubens? De scherpte van zijn waarnemingsvermogen was in verhouding met de uitgebreidheid van dit vermogen. Een doorslaande bewijs van de scherpte van zijn waarnemingsvermogen. vinden wij in een woord, door hem neergeschreven op een van zijn teekeningen in het Britsch Museum (G. 2-229). Deze teekening is een haastige krabbeling van boomen vóór een vijver. Men leest erop: ‘de boomen weerkaatsen in het water in bruine tonen en op een scherpere wijze dan de boomen zelf zijn’. Zóó nam zijn geest met uiterste nauwkeurigheid de dingen van buiten op. En de gretigheid, waarmee deze geest rondkeek en opnam, blijkt uit de onmetelijkheid van de wereld, die hij in zijn werken heeft opgeroepen: niets kon hem in de natuur belangloos schijnen, noch in den mensch, noch in de maatschappij. Hij heeft geput uit de beschaving van het verleden als uit de beschaving van zijn tijd.
Deze gretigheid van een nieuwsgierigen en zoekenden geest heeft de kunstenaar in tucht en orde kunnen houden door zijn philosophie en zijn godsdienstzin. Ook in dit opzicht was Rubens een man van zijn tijd en van zijn omgeving. De Vlaamsche burgerij, waarin hij leefde, was opgewassen in de worsteling om het vrij bestaan en haar geest was doordrongen met het christelijk humanisme. Zij geloofde in de strevende kracht van den mensche- | |
| |
lijken geest en in de heerlijkheid van de natuur. Zij geloofde even sterk in de goddelijke openbaring. En Rubens met haar. De moraal van Rubens was ook deze van de Vlaamsche burgerij. Zij ging uit van de stoïcijnsche zedenleer van Seneca, die in dien tijd opgang maakte. Deze moraal legt den zedelijken moed op, het besef van den plicht, de evenwichtige gemoedstemming bij welvaart en tegenspoed. Dit was een troostende moraal voor de Vlamingen in deze zware tijden, waarin hun land de speelbal was van de groote mogendheden en waarin zij verlangend uitzagen naar een vrede, die hun zekerheid en welzijn moest brengen. Deze heidensche moraal werd echter doordrongen met den gezonden christelijken geest, overgeleverd uit de middeleeuwen en die opnieuw was geformuleerd door het Concilie van Trente. De verruimde leering van den godsdienst, door nauwkeuriger onderrichtingen bepaald, bracht klaarheid en vrede in de geesten en de gemoederen, die geschokt waren geworden door de godsdienstige beroeringen. Het geweten van velen kwam tot berusting. In een vernieuwde en verstevigde leering van den godsdienst, vond een Rubens, evenals een Vondel, de vaste levensregelen, die hem de verhouding van den mensch aanduidden met het heelal en met het leven; en hij vond in de vrij aangenomen leiding het noodige evenwicht voor zijn moreel leven.
Aldus hebben het humanisme en de christelijke geest aan Rubens, als aan de meeste verlichte geesten van den tijd der Contra-Reformatie, een levensaanschouwing voorgehouden, die natuurlijk en ruim was, en die het leven deed liefhebben en het ook heiligde.
Maar de levenskracht en de universeele ruimheid van Rubens' geest zijn eigenschappen, die alléén aan zijn genie behooren. Het is de bijzondere gave van den geest van een groot kunstenaar als van een groot denker, dat alles wat hun ziel opvangt, gaat uitdeinen, en de kracht en de ruimheid van hun ziel aanneemt.
In de eerste plaats is het zijn eigen levenskracht, die Rubens verleent aan de vormen en de composities, die hij schept.
Het plan, waarop de kunst leeft, is geheel anders als het plan van de natuur. Wanneer de opvoeders en de dagbladschrijvers dit eens begrepen, dan zouden zoovele menschen niet zoo barbaarsch staan tegenover de kunst. Kunst is transpositie. En hoe machtiger een kunstenaar is, hoe meer hij zijn eigen levenskracht
| |
| |
overgiet in de vormen die hij schept, hoe meer hij het onzichtbare doet opleven in zichtbare vormen.
Hoe weinig realistisch zijn de vormen, geschapen door Rubens, dien men dwaasweg blijft beschouwen als den meester van het zoogenaamd Vlaamsch realisme! Hij maakt reuzen van zijn menschen. De volumens worden aangedikt. De rondingen zwellen. De spieren spannen en er worden spieren aangebracht, waar wij er geen hebben. Zóó overtreft de kracht van sommige bewegingen bij Rubens de werkelijkheid van de bewegingen in de natuur. Het heele werk van Rubens is één verheerlijking van het leven, het kan dan zijn een luidruchtige verheerlijking, maar toch eene, die niet ijdel is, die zwaar gaat aan levensblijheid en levenskracht.
Bij dergelijke opvatting van het leven is geen plaats voor kleinzielig realisme, voor al wat grof is, voor al wat troebel is of droefheid kan verwekken. De zieken krijgen lichamen van athleten, de armen gedragen zich in hun lompen als heeren, het stalletje van Bethleem, de bestijging van Calvarië, het woest ten dood brengen van een heiligen martelaar worden glorie-voorstellingen, en zelfs een voorval uit het volksleven, als een kermis, groeit uit tot een epos van het levensgeweld van een heel volk: een dorp in vroolijkheid wordt een groote werveling van menschelijke vormen, die zich overgeven aan dyonisische krachtvreugde omstraald door een lichtenden hemel.
Wij raken hier de tweede grootheid aan, die de scheppingskracht van Rubens' genie aan zijn werken verleent: de universeele ruimheid. Het wezen van een groot mensch streeft naar het onbegrensde, het oneindige, het goddelijke. Het wezen van een groot kunstenaar wil steeds weg uit het alledaagsche, boven een menschenleven, boven een bepaald tijdperk. En dit is de groote waarde van het werkelijk kunstwerk: het wijzigt niet onze gewone wereld, zooals de wetenschap en de nijverheid het wel doen; het roept een nieuwe wereld op, een hoogere, een ruimere wereld. waarin onze ziel zich tijdelijk vermeien kan.
Het specifiek Vlaamsche in Rubens, hetgeen louter Vlaamsch blijft bij tal van kunstenaars uit zijn omgeving, verliest bij hem de eigenschap van het plaatselijke, wordt opgeheven in het tooverland van 's meesters visioenenwereld en krijgt een universeel karakter. Wat kan nog als zuiver Vlaamsch gelden in het Boerengevecht van Rubens, dat de meester behandeld heeft naar het zóó
| |
| |
Vlaamsche Boerengevecht van Peter Bruegel? Beter nog: zelfs hetgeen betrekking heeft tot het dagelijksch leven van den meester wordt, in zijn kunst, verdroomde werkelijkheid. In zijn werk herinneren slechts de portretten van zijn beide vrouwen en van zijn kinderen aan het leven van alle dagen, en ook daar zien wij niets anders dan de uitdrukking van de levensvreugde van een wezen, waarvan het hart openbloeit in liefde. Voor het overige kan men in zijn werk nergens bespeuren dat deze artist het afsterven van zijn eerste vrouw innig betreurde, dat hij tegenslagen en ontgoochelingen heeft ontmoet in zijn diplomatische loopbaan, dat hij leefde in een stad, die haar wereldhandel zag verschrompelen, die haar burgerij zag verarmoeden, dat hij leefde in een land, waar elken dag de moeilijkheden van een blijvenden oorlogstoestand zwaar wogen.
Zijn heele werk wijst erop hoezeer zijn geest over de wisselvalligheden van zijn omgeving en van zijn leven heenzweefde. Rubens heeft het portret gemaakt van tal van zijn tijdgenooten. Hij heeft de geschiedenis voorgesteld van zijn tijdgenooten Maria van Medici, Hendrik IV en Jacob I. Hij heeft de godsdienstige onderwerpen behandeld, waarin zijn omgeving geloofde, en voorstellingen opgeroepen uit de fabelwereld, waarin haar geest zich verlustigde. Hij heeft gekeken naar het Brabantsch veld om landschappen te schilderen. Maar in zijn portretten heeft hij vooral weergegeven wat er van krachtige gezondheid en verstand schuilt in de menschheid, zooals hij ze ziet. De geschiedenis van zijn vooraanstaande tijdgenooten heeft hij verheerlijkt in uitgebreide composities, waarin zich vermengen de gedachten, voorgesteld door zinnebeelden, en de droom van de mythologie. In de godsdienstige schilderijen heeft hij zich niet bepaald, als zijn Vlaamsche voorgangers, het Bijbelverhaal of het leven der heiligen tot in de bijzonderheden na te vertellen en te verplaatsen in het raam van het leven van zijn tijd: hij heeft het leven en den dood van Christus, van Maria, van de heiligen verheerlijkt. Hij heeft gevonden dat de mythologische fabel en dat zelfs het genretafereel mochten dienen als een motief tot het oproepen van een menschheid, die bezeten is door een intens levensgevoel in een opgerepte natuur. En in de beste van zijn landschappen geraakt hij ertoe de universeele natuurkrachten uit te beelden.
Er zijn enkele landschappen van Rubens, waarin de kunstenaar genoegen schiep in het nauwkeurig bekijken en weergeven
| |
| |
van een banale werkelijkheid. Er zijn er, waarin hij slachtofferde aan de mode van den tijd en waarin hij van de natuur een romantisch beeld gaf, in den trant van den uitstekenden Gillis van Coninxloo. Deed hij het uit spel? Was het om te toonen dat hij ook dit kon? In elk geval dagteekenen deze landschappen uit den aanvang van zijn maturiteitsjaren, en in dezelfde jaren ving die wonderbaarlijke reeks landschappen aan, die eens zullen gelden onder de diepste inzichten in de grootheid van de natuur. Zijn Landschap met het Onweer uit de verzameling A. Neuerburg te Hamburg, zijn Schipbreuk van AEneas uit de Museums te Berlijn, zijn Philemon en Baucis uit de Uffizi te Florence zijn uit dezelfde jaren 1615-1620. Al het schilderachtige van Gillis van Coninxloo, van Tobias Verhaecht, van Joost de Momper verdwijnt er, om plaats te maken voor de visie van een fantastische wereld, waarin groeiende oerkrachten met dramatisch geweld tegen elkaar staan. Later, als hij in zijn volste ontwikkeling zal zijn, zal hij zijn Jacht van Meleager en Atalanta schilderen, tweemaal als schets en eenmaal in 't groot, zal hij zooveel andere landschappen schilderen, waarin hij het platteland van Brabant geheel zal omscheppen en waarin hij een visie zal geven van de natuur met een ruimheid, die alleen universeel kan genoemd worden. De bodem zwoegt van stuwende groeikracht. De planten en de boomstammen zwellen van overmatig sap en wringen zich omhoog onder de stuwing van uitbundig levensgeweld. De boomkruinen zwiepen mee met de beweeglijkheid van de wolken. De natuur, die de kunstenaar hier oproept, is bevangen door het ‘perpetuum mobile’, dat de artist met zijn correspondenten bestudeerde. Wie ziet niet in dat deze visie overeenkomt met de meest gewaagde opvattingen van de moderne wetenschap? Wij zijn hier verre van het nauwkeurig weergeven van een schilderachtig veldhoekje, ‘door een
temperament heen gezien’. Rubens ontwerpt een wereld, vol van het mysterie van de onophoudelijke teling, steeds in beweging om zich in stand te houden door een onophoudelijke vernieuwing.
De menschen, ontstaan uit Rubens' scheppend brein, zijn in verhouding met de ruime opvatting, die hij had van het heelal. De vormen van zijn personages komen steeds overeen met de werkelijkheid, en in dit opzicht alléén mag men spreken van Rubens als van een realist. Doch deze personages verbeelden een grootere waarde dan de reëele waarde. Wie kent niet het portret
| |
| |
van Helena Fourment met hare Kinderen uit het Louvre? Deze schilderij is feitelijk niet anders dan een groote schets, en zie maar hoe de kracht tot verruiming het beeld van de jonge vrouw heeft omgevormd tot het beeld van de moeder, centrum van het menschelijk leven, bron van liefde, bron van leven. In zijn godsdienstige en mythologische composities ziet Rubens niet, als Michel Angelo, een menschheid, die gemarteld wordt door de onrust van den geest en die met al haar energie uit deze onrust weg wil. Hij buigt zich niet, als Rembrandt, over de geheimzinnige diepten van het mysterie van het menschelijk gemoed. Hij verheugt zich in het geheroïseerd uitzicht van het leven inden mensch. Een heele optocht van goddelijke wezens, mythische figuren, historische machtsmenschen trekt door zijn werk, en alle zijn in samenklank met het grootsch heelal, waarin de schilder ze laat opleven. Een stoet pakt zich opeen om het Kind Gods te aanbidden. Een heele menigte dringt samen in mirakelscenen, beweegt zich en schreeuwt tot het wonder gebeurt. De menschelijke hartstochten zweepen de figuren van de mythologie op. In gevechten en jachten rukken vernielende krachten in dolle woede tegen elkaar op. En in de voorstellingen van de vier uitersten ziet men een heel menschdom op- en neerdwarrelen naar de afgronden van hemel en hel.
Rubens zelf was zich bewust van de ruimheid van zijn scheppenden geest, en hij legde geen valschen ootmoed aan den dag om ze te verduiken. In een brief van 13 September 1621 aan iemand, die op het punt stond hem een groote opdracht te geven, spreekt hij er zich boudweg over uit: ‘Ik erken dat ik, door mijn natuurlijken aanleg, beter in staat ben om zeer groote werken te scheppen dan kleine curiositeiten. Elkeen heeft zijn eigen begaafdheid, en de mijne is van dien aard dat nooit mijn moed zou te kort schieten voor een onderneming, hoe onmetelijk zij ook zou zijn in aantal en verscheidenheid van onderwerpen’.
De kunstenaar overschat hier geenszins de macht van zijn universeel scheppingsvermogen. En evenmin een derde macht, waarover hier nog een woord moet gezegd worden: deze van zijn ordenend verstand, dat steeds wakker is om zijn geest, zijn verbeelding, zijn gemoed te leiden. Zijn verstand laat niets over aan het toeval. Alles wat in hem opleeft zoekt de eenheid van het organisch leven, en de harmonie ontstaat als van zelfs tusschen de deelen en het geheel, tusschen den inhoud en den vorm.
| |
| |
In zijn schilderijen is elke vorm, elke houding en beweging, elke schaduw en elke lichtschamp, elke kleurtoets innig verbonden met het geheel en leidt onzen blik steeds naar het geheel. Vóór het Laatste Avondmaal van Michel Angelo worden wij aanhoudend verlokt tot het beschouwen van de plastische grootschheid van elke figuur op zichzelf. In het Laatste Oordeel van Rubens, in zijn Val der Verdoemden, brengt elk onderdeel ons steeds terug tot de algemeene krachtbeweging, die door de heele schilderij vaart.
Dit komt door dat het ordenend verstand ook de uitvoering van het werk beheerscht. En dit is het wat het meest onze bewondering verwekt, wanneer wij de schetsen van Rubens bestudeeren. Terwijl het penseel spelend over het witte paneel gaat en, in den gloed van de improvisatie, de vormen van de inwendige visie talrijk voor den dag komen, ontstaat er toch geen overrompeling en geen verwarring. Alles komt snel tot stand en komt terecht zonder schijnbare inspanning, als bij tooverslag. Geen verbetering is noodig. Het kan voorkomen dat de meester niet geheel tevreden is met zijn eerste ontwerp. Hij zal het breeder maken, als in de Mirakels van den heiligen Franciscus a Paulo uit Dresden, waarbij het verkeerd is te zeggen dat de toevoegingen niet van 's meesters hand zouden zijn. Hij zal het opnieuw beginnen, twee, drie maal, en telkens in een geheel nieuwe voorstelling, zooals hij deed voor de schetsen van den Tocht op Calvarië. Maar hij schildert steeds zonder zich te verbeteren, in een roes door. En telkens weer merkt men hoe zijn lyrisme in toom gehouden wordt door de beheersching van het verstand. In zijn haast zal Rubens vormen schetsen die weinig verzorgd lijken, groepen opstellen die niet stevig staan, maar zijn vernuft heeft telkens ervoor gezorgd dat alles zich toch schikt als in een welgeschapen organisme.
In het evenwicht tusschen zijn scheppingsvermogen en zijn ordenend verstand, ligt de verklaring van het mirakel van Rubens' gemak en trefzekerheid bij het componeeren.
|
|