Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1937
(1937)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 769]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Over het geslacht van aan het Fransch ontleende zaaknamen in het Nederlandsch
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 770]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ik ken nog totaal ongeletterde menschen die enkel het dialect spreken. Waar hebben ze dat geleerd en hoe? Naar het gewoon proces der mondelinge taaltraditie, hebben zij duizenden en nog duizenden malen, van moeders schoot af tot het einde der kinderjaren toe in huis en op de straat, de klanken, de woorden, de wendingen van de volkstaal gehoord, en getracht na te zeggen; duizenden malen werden ze in hun articulaties, in het gebruik van woorden en wendingen terechtgewezen en verbeterd, tot ze eindelijk spraken zooals hun omgevingGa naar voetnoot(1). In dit alles was er geen plaats voor iets anders dan voor een langzaam aanwerven van articulatie- en taalgewoonten welke hen in staat stelden door hun taalgenooten als een hunner te worden begrepen, en welke, in de eerste levensjaren opgedaan, tot echte automatismen overgingen. Zoodanig, dat zelfs de herinnering niet overbleef van de daartoe vereischte lange en moeizame inspanning. Het spreken van hun dialect is hun geworden als de gewone bewegingen der ledematen. Niet het minst wordt door hen noch over articulatie noch over de morphologische en syntactische gedaanten van hun taal nagedacht. Dergelijk nadenken is hun zoodanig vreemd, dat het hun een onmogelijke onderneming ware het te beproeven. En vooral over hun articulatie moet men hen niet ondervragen! De aangeworven articulatorische automatismen zijn inderdaad de oudste en de diepste, ze behooren tot de grondvesten van het innerlijk spraakcomplex. Om dit klaar in te zien, hoeven wij niet uitsluitend bij de ongeletterden stil te staan. Onze eigen ervaring leert ons, dat, zoo wij er geen speciaal werk van maken om onze klankarticulaties van het onderbewustzijn tot het be- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 771]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wustzijn te brengen, waartoe een niet gewone inspanning onontbeerlijk blijkt, die articulaties in het algemeen aan onze ontleding ontsnappen. Trouwens, de ontleding van de taalverschijnsels, in welke taal en van welken aard ook, is niet de zaak van de spraakmakende gemeente. Het hier besproken woordgeslacht is voor de ongeletterden,Ga naar margenoot+ evenals het overige van het taalmateriaal, louter overlevering, zonder meer. De termen mannelijk, vrouwelijk, onzijdig zijn hun volkomen onbekend. Genus heeft slechts eenigen zin voor hen wanneer sexus wordt onderverstaan, al is de betrekking tusschen beide ook niets anders dan een, zij het dan oeroude, conventie. En toch vergissen zij zich al zoo weinig in het gebruik der woordgeslachten in hun tongval als de dialectsprekers van zekere onzer gouwen in het bezigen van de bevestigende of ontkennende antwoordformules ja'k, ja't, ja's, ja'm, neen ek, enz., waar het onderwerp der gestelde vraag als automatisch in zijn verkorte voornaamwoordelijke gedaante verschijnt!
***
Waar vindt het taalgeheugen van onze dialectsprekers denGa naar margenoot+ noodigen steun tot het regelmatig toepassen van het woordgeslacht? Voor al de znw. welke daartoe aanleiding kunnen geven, in het begrip sexus. Voor talrijke andere, in de analogie en de traditioneele indeeling der znw. in vaste reeksen van geslachten, hetzij naar hun vorm (prae- of suffix), hetzij naar hun beteekenis (bv. boomen, dranken, dansen, enz.). Er bestaat echter een derde geval: de znw. die door zichzelf geen enkele aanduiding verschaffen tot het herkennen van het genus. Op welke gronden steunt hier het taalgeheugen, zoodat de dialectsprekers niet gedurig veroordeeld zijn tot twijfelen en falen? Het antwoord luidt natuurlijk: op indiciën buiten deze znw. aanwezig. Het kon dan ook vanwege een bekenden Vlaamschen taalgeleerde slechts een boutade zijn, toen hij schreef: ‘Bij ons voelt ieder dialectspreker - en dat wil zeggen nagenoeg de heele bevolking - het geslacht bij al de dialectwoorden, maar niet | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 772]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
alleen omdat lidwoord, adjectief, possessivum, persoonlijke en andere voornaamwoorden verschillend zijn naar het geslacht; veeleer zijn die juist gedifferentieerd, omdat het taalgevoel een verschil maakt’Ga naar voetnoot(1). Integendeel, het taalgeheugen wordt bij onze dialectsprekers onderhouden door de verschillende genusaanduidende bepalingen welke de znw. begeleiden. Ga naar margenoot+ Bij anderen dan dialectsprekers is dit hier evenzoo het geval: zij ervaren deze waarheid het best wanneer zij twijfelen aangaande het genus van een woord bv. in het Nederlandsch, het Fransch, enz. Voor zaaknamen zonder wezenlijke of vormelijke genusaanwijzing, zoeken zij dan zinsdeelen in hun geheugen op te roepen, waar bewuste znw. in verband verschijnen met naar het geslacht gedifferentiëerde adnominale woorden. Ja, men treft in onze Nederlandsche spraakkunsten van te lande, aangaande het genus, regels als de volgende aan: een zelfstandig naamwoord is mannelijk, vrouwelijk of onzijdig naar gelang men het door hij, zij of het kan vervangen: bv. de beuk, hij is; de linde, zij is; de Rijn, hij is; de Schelde, zij is; enz. - wat soms tot de verkeerde opvatting leidde, dat de voornaamwoordelijke aanduiding het eerste, het eigenlijk ‘wetenschappelijke’ criterium van het genusonderscheid bij de sprekenden zou uitmaken. Onzijdige voorbeelden blijven achterwege omdat die in zulk verband al te ongerijmd zouden voorkomen. Daar waar het znw. door het lidwoord het wordt voorafgegaan, blijkt het toch overbodig, zelfs voor een kind van onze lagere scholen, naar een andere genusaanwijzing te zoeken. Indien er in onze officieele taal voor mannelijk en vrouwelijk sterker uiteengehouden vormen van het lidwoord aanwezig waren, wie zou er aan denken zich de vragen hij? of zij? te stellen? Hebben de Duitschers dergelijke vraagstukjes op te lossen? Hebben de Franschen ooit behoefte gevoeld om, in geval van twijfel, zich af te vragen of een znw. kan vervangen worden door de pers. vnw. il of elle? Meer nog, aarzelen Hollanders bij het-namen? Neen, zoo het Zuidnederlandsch onderwijs tot zulke leermiddelen in zake mannelijk en vrouwelijk genus zijn toevlucht neemt, dan wijst dit eenvoudig op de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 773]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ontoereikendheid van het verschil tusschen het mannelijk en het vrouwelijk lidwoord der bij ons officieel onderwezen taal: nu dient wel een beroep gedaan op het geheugen om er een naklank op te vangen van de naamwoordelijke aanwijzingGa naar voetnoot(1). Hollanders zijn met die vragen dan ook niet gebaat, omdat het dialect hen in den steek laat en omdat de Hollandsche lagere school de genusverwarring niet heeft gestuit, veeleer in de hand heeft gewerkt. Het Zuidnederlandsche dialectgebied op weinig na in zijnGa naar margenoot+ geheel (zooals trouwens een deel van het Noordnederlandsche) is dienaangaande goed uitgerust: de van elkaar voldoende scherp onderscheiden vormen van bepaald en onbepaald lidwoord wijzen er onmiskenbaar het genus aan; waar het een in gebreke blijft, daar geeft het andere lichtGa naar voetnoot(2). De vergelijkende toestand, wat de vormen van het lidwoord betreft, eenerzijds in de zoogenoemde Beschaafde Spreektaal die wij hier met den term de Hollandsche Spreektaal zullen bestempelen, anderzijds in onze Zuidnederlandsche dialectenGa naar voetnoot(3), is de volgende:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 774]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Door deze tabel wordt, naar mijn oordeel, het verschil tusschen de Hollandsche Spreektaal en de Zndl. dial. in de houding tegenover het genus goeddeels verklaard.
***
Ga naar margenoot+ Bij zaaknamen die per se geen aanduiding verschaffen tot herkennen van hun woordgeslacht, levert het lidwoord het eerste en zekerste criterium van het genus. Immers het maakt om zoo te zeggen één complex uit met het substantiefGa naar voetnoot(1). En dit geldt natuurlijk niet alleen voor onze taal. A. Meillet schreef zelfs aangaande het Grieksche genus: ‘πατήϱ est reconnu pour masculin à ce qu'il est précédé de ῾ο, μήτηϱ pour féminin à ce qu'il est précédé de ιη.’Ga naar voetnoot(2). En J. Vendryes ging nog verder toen hij zei: ‘En quoi consiste le genre indo-européen? En une question d'accord.’ En hij voegde daaraan een zin toe waarop ik de aandacht vestig: ‘Le genre a suivi les vicissitudes de l'expression phonétique de l'accord’Ga naar voetnoot(3). Wat we dan ook vaststellen in de geschiedenis van al de talen waar een lidwoord aanwezig is. Ga naar margenoot+ Voor het Fransch kan men tal van levende voorbeelden van het verschijnsel aanhalen. Het Fransch heeft, zooals al de Romaansche talen op hun weg uit het volkslatijn tot hun huidigen vorm, het onzijdig geslacht der znw. verloren door het phonetisch versmelten van de onzijdige uitgangen met de mannelijke; maar het heeft de aanwinst gedaan van een bepaald en van een onbepaald lidwoord, mannelijk en vrouwelijk. Welnu, de Fransche zaaknamen waarvan het geslacht bij den vreemdeling en bij den Franschman zelf het meest twijfel verwekt, zijn die welke met een klinker of met een h muette aanvangen. We hebben allen gelegenheid te over om te hooren spreken van: une alvéole, une aphte, une astérisque, une astragale, une emplâtre, une entrecôte, une incendie, une obélisque, enz. Voor het woord entrecôte | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 775]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
is de toestand haast wanhopig, zoodat het vrouwelijk geslacht (op côte steunend) wellicht eens regel wordt. ‘Quand tout le monde a tort, tout le monde a raison’ is een Fransch gezegde dat mede op de taal toepasselijk is. Oorzaak der verwarring is, dat de aangehaalde zaaknamen door hun vorm niet aantoonen tot welk geslacht zij behooren, en het zekerst criterium, d.i. een onderscheiden vorm van het lidwoord niet voorhanden is. Vaugelas in zijn Remarques sur la Langue française had dit reeds opgemerkt: ‘la voyelle de l'article qui va devant se mange et oste la connaissance du genre masculin ou féminin; car quand on prononce ou qu'on escrit l'épigramme ou une épigramme, l'oreille ne sçaurait juger du genre’Ga naar voetnoot(1). Vaugelas schreef inderdaad in een tijd toen het onbepaald lidwoord un vóór vocaal-anlaut nog regelmatig als une verbonden werd: une homme, une ami, enz.Ga naar voetnoot(2). Het waargenomen verschijnsel leert ons, dat in het Fransch het criterium van het woordgeslacht op den vorm van het lidwoord steuntGa naar voetnoot(3). Zoodanig dat men voor de huidige Fransche taal den regel van het woordgeslacht kan formuleeren als volgt: een zelfstandig naamwoord is mannelijk of vrouwelijk naar gelang het algemeen gebruik dit door le, un, of la, une laat voorafgaan. Het voorbeeld van het Engelsch genus-verloop leidt tot dezelfdeGa naar margenoot+ gevolgtrekking. De taal van den Beowulf kent nog, net als het Hoogduitsch onzer dagen, in het bepaald lidwoord drie geslachten met vier naamvallen, enkelvoud en meervoud. Ze kent dan ook natuurlijk een drievoudig woordgeslacht. Phonetische factoren hebben eerst de mannelijke en vrouwelijke vormen van het bepaald lidwoord tot een enkelen vorm gereduceerd; het onzijdige lidwoord viel weg en er bleef slechts één vorm over voor de drie geslachten in de twee getallen, evenals voor het onbepaald lidwoord enkelvoud. Die phonetische gelijkmaking van beide lidwoorden had tot gevolg den huidigen toestand van het woordgeslacht in de Engelsche taal. In het Deensch staat het mann. en vrouw. gelijkvormig lidwoord en (den) tegenover het onz. et (det), en het | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 776]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
woordgeslacht verkeert daar ongeveer in hetzelfde stadium als in de Hollandsche Spreektaal, waar de vormen de en het van het bepaald lidwoord nog alleen overblijven om een tweeledige classificeering der znw. toe te laten welke met het genusbegrip schijnbaar niets meer te maken heeft.
***
Ga naar margenoot+ Men kan gerust aannemen, dat de toestand van de Hollandsche Spreektaal te dien opzichte het gevolg is van de sedert meer dan drie eeuwen in den sandhi der Hollandsche dialecten begonnen verstomming van de eind-n, -e, -en in het bepaald en het onbepaald lidwoord alsmede in andere adnominale woorden, tevens van de onbetoonde auslaut-e in een aantal substantieven; wat gepaard ging met de hiaatarticulatie: onbetoonde auslaut-e + anlaut-vocaal, een articulatie in de hiaatschuwende Zndl. dialecten volstrekt onbekend. Alles schijnt in de Hollandsche dialecten ten opzichte van het genus toegegaan naar de formule van Vendryes: ‘Le genre a suivi les vicissitudes de l'expression phonétique de l'accord.’ Buiten de klassieke schrijftaal en de literaire traditie om, hebben deze dialecten hun hierboven bepaalde kenmerken aan de Hollandsche Spreektaal opgedrongen. In de Zndl. dialecten is de phonetische evolutie anders uitgevallen en o.a. op zulke wijze, dat in de lidwoorden het genusverschil scherp afgeteekend is gebleven (zie tabel, p. 783). Zoodat deze laatste dialecten dichter bij de literaire traditie staan wat het genus betreft. Dààr zit, in de diepte der volksspraak, in eeuwenoude, ingewortelde spraakgewoonten, het conflict tusschen de twee principieel tegenovergestelde opvattingen der genuskwestie. Beide steunen, ieder van haar kant, op het levende dialectGa naar voetnoot(1).
***
Ga naar margenoot+ Wat niet beteekent dat al de Zndl. dialecten voor alle znw. hetzelfde genus, noch het genus van De Vries en Te Winkel's Woordenlijst der Ned. Taal vertoonen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 777]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In een studie door Dr. A.E. Van Beughem aan het woordgeslacht in de Zuidnederlandsche dialecten gewijdGa naar voetnoot(1), die een welkome bijdrage uitmaakt tot verrijking der gegevens van het Nederlandsch genus-probleem, stelt schr. als ‘verrassende gevolgtrekkingen’ van zijn onderzoek o.a. het volgende vast: ‘Het aantal mannelijke nw. in het Nl. die in het Znl. een ‘afwijking vertoonen is gering (op ongeveer 1500 afwijkende woorden slechts ± 250).
‘Het aantal vrouwelijke nw. die in het Zn. afwijken, gaan voor ± 5/6 naar het mannelijk en slechts ± een 1/6 naar het onzijdig...
En verder: “Het aantal onzijdige woorden... is veel geringer in het Znl. dan in het Alg. Beschaafd. Ook hier wijkt de groote meerderheid der woorden af naar het mannelijk (op ± 540 woorden gaan er slechts ± 150 naar het vrouwelijk...)”.
Al waarschuwt schr. in nota voor misverstand, wat de uitdrukkingen “afwijken naar” en “overgaan naar” betreft (“met de termen” afwijken’ en ‘overgaan’, zegt hij, wordt hier niet een historisch verloop, maar enkel een moderne toestand bedoeld’), toch ware het m.i. eenvoudig geweest alleen op verschillen te wijzen en de gebezigde termen te vermijden, welke bezwaarlijk in een andere beteekenis kunnen gebruikt worden dan de tot nog toe alleen bekende: niettegenstaande de voorzorg van Dr. V.B. krijgt de lezer den indruk dat de geciteerde Zuidnederlandsche dialecten in honderden gevallen het Nederlandsch woordgenus vooral in een zekere richting hebben veranderd, wat met de feiten misschien niet overeenkomt. Een kleine brochure welke aan Dr. V.B.'s onderzoek ontging en vóór een 40-tal jaren door mij zonder onderteekening werd uitgegevenGa naar voetnoot(2) stelt, wat het genus aangaat, den vergelijkenden toestand van het Leuvensch dialect en van het Nederlandsch | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 778]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in achtereenvolgende lijsten vast: Leuvensch mannelijk - Nederlandsch vrouwelijk (78 woorden), - Nederlandsch onzijdig (47 woorden); Leuvensch vrouwelijk - Nederlandsch mannelijk (31 woorden), - Nederlandsch onzijdig (16 woorden); Leuvensch onzijdig - Nederlandsch mannelijk (2 woorden) - Nederlandsch vrouwelijk (17 woorden). Al hoeft het niet gezegd, dat deze lijsten verre van volledig waren en alleen bedoeld om de aandacht van de Nederlandschleerende jeugd te Leuven op de voornaamste genusverschillen tusschen huis- en schooltaal te vestigen, toch ziet men daar die verschillen nagenoeg in dezelfde verhoudingen als bij Dr. V.B. zich voordoen:
In mijn Phonetisch en Spraakkundig Overzicht van het Leuvensch Taaleigen, dat ter perse is, werden de vergelijkende lijsten van de brochuur aanzienlijk aangevuld, doch de verhoudingen hebben hun beteekenis niet verloren. Ga naar margenoot+ Zoo wij echter in het Ndl. en in het Zndl. de leenwoorden uitschakelen, dan verandert eenigszins het uitzicht der feiten; o.a. worden dan Dr. V.B. 's gegevens vooral in twee gevallen zeer gereduceerd:
Nu weet ik wel, dat de formule ‘leenwoord’ door haar vaagheid eenig gevaar oplevert; maar toch zou het, in statistieken als deze, aanbeveling verdienen een zoo nauwkeurig mogelijk onderscheid te maken tusschen vreemd en inheemsch taalgoed. Voor het klaar inzicht der feiten is zulks van het grootste gewicht. Want opmerkelijk is het aantal gevallen van genusverschil tusschen het geijkte Nederlandsch en de Zuidnederlandsche dialecten in het algemeen, b.v. in onbetwistbaar aan het Fransch ontleende zaaknamen, en het komt me voor dat, zoo er tendenzen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 779]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
naar een bepaalde genuswisseling aanwezig zijn, deze duidelijker zullen waargenomen worden in een woordmateriaal dat niet den stempel van eeuwenoude spraakgewoonten draagt, maar in leenwoorden welke, als zoovele muntplaten met zeer zwak reliëf, zich gemakkelijk tot herstempeling leenen. Het apart behandelen van bepaalde leenwoorden brengt dan ook wellicht eenige klaarte bij het zoeken naar het ‘waarom’ van het hooger bedoelde genusverschil, wat steeds het belangrijkst deel van het probleem zal blijven. In het Aanhangsel van dit artikel treft men lijsten aan van Fransche (of Rom.) zaaknamen welke tevens in het Nederlandsch en in de Zuidnederlandsche dialecten (bepaaldelijk het LeuvenschGa naar voetnoot(1)) werden opgenomen, en waarvan vorm noch beteekenis een bijzonder genus suggereeren. Alleen de gevallen welke geen twijfel aangaande de bron der ontleening noch aangaande het genus in het dialect opleveren, zijn opgeteekend. Hoeft het gezegd, dat het niet mogelijk is tijd en plaats der ontleeningen stipt te bepalen. Alleen de relatieve ouderdom er van kan, naar gelang van den graad der assimileering in taal of dialect, vastgesteld worden: de meest geassimileerde leenwoorden zijn ook die welke het vroegst werden overgenomen. Wat de plaats van de ontleening betreft, het volstaat, met het oog op het hier bedoeld onderzoek, het onderscheid te maken tusschen het officieel Nederlandsch en de Zuidnederlandsche dialecten om de vraag te beantwoorden hoe zich beide tegenover het genus van de Fransche ontleeningen gedragen en welke beider tendenzen in de genusevolutie zijn. Al is het genus door de Vries en Te Winkel en door de woordenboeken aangeduid niet in ieder geval van willekeur vrij te pleiten, al zijn de lijsten van het Aanhangsel niet volledig, toch beschikt men daar over een voldoend aantal gegevens om de kansen van vergissing, in conclusies van algemeenen aard, welke uit de beschouwing er van voortvloeien, tot een minimum te kunnen herleiden.
*** | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 780]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De tabellen van het Aanhangsel kunnen samengevat worden als volgt:
Fransch > Nederlandsch
Fransch > Zuidnederlandsche dialecten.
Een eerste conclusie is, dat de Zndl. dialecten veel dichter bij het oorspronkelijk genus der ontleeningen staan, wat niet moeilijk te verklaren valt: de dialectsprekers die dgl. znw. in de volkstaal gangbaar hebben gemaakt, waren min of meer tweetaligenGa naar voetnoot(1). Vervolgens, wat het Nederlandsch betreft, blijkt uit de lijsten, dat de ontleeningen uit het Fransch de vrouwelijke en de mannelijke, maar vooral deze laatste, een sterke | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 781]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
neiging vertoonen om tot het onzijdig geslacht over te gaan; dat de mannelijke zelden mannelijk blijven en de vrouwelijke onzijdig worden of vrouwelijk blijven. Ook in de Zndl. dialecten gaat het Fr. leenwoord soms tot het onzijdig geslacht over. Maar hoe het overwegend aantal gevallen te verklaren van mannelijke en vrouwelijke leenwoorden uit het Fransch welke in het Nederlandsch tot het onzijdige geslacht behooren? ***
In het hooger aangehaald Phonetisch en Spraakkundig OverzichtGa naar margenoot+ van het Leuvensch Taaleigen wordt naar de oorzaak van genuswijzigingen in het dialect gezocht. ‘Zekere eigenlijke genuswijzigingen in het dialect, schreef ik daar, hebben een phonetische oorzaak, zooals reeds door Colinet (Leuv. Bijdragen, 1896, p. 131 en 194) en door mij (ibid., 1897, p. 144) werd aangeduid, en door Pauwels (ibid., 1931, p. 84 en vv.) voor het dialect van Aarschot meer in bijzonderheden werd nagegaan. Zulke wijzigingen vertoonen zich voor de woorden bij dewelke de in de volkstaal gebezigde namen van het bepaald lidwoord tusschen twee geslachten verwarring konden stichten.’ Zoo konden onzijdige znw. met vocaal-anlaut tot het vrouwelijk geslacht overgaan door verwarring van het lidwoord (he)t>'d met het lidwoord d(e)>d', b.v.: 't ei>dial. vrouwelijk d'a: r; 't oog> dial. vrouwelijk d'oog; naast 't hart>dial. 'd èt dat onzijdig bleef Omgekeerd gingen vrouwelijke zaaknamen tot het onzijdig over door verwarring van het vrouw. met het onz.lidw. d(e)> t' >'t vóór zekere consonanten, b.v.: de speen>d'speen>dial. 't speenGa naar voetnoot(1). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 782]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Niet ontleende znw. gaan in het Leuv. als in de andere Zndl. dialecten zeer zelden van het onzijdig naar het mannelijk geslacht over: dit gebeurt soms o.a. wanneer, door het veelvuldig gebruik van een znw. met vocaal- of b-, d-, t-, r-anlaut achter voorzetsels, de datiefvorm den voor het mannelijk lidwoord wordt aangezien, bv. ‘donker’ in spreekwijzen als ‘in, met, vóór den donker’. Het tegenovergestelde geval: mannelijk> onzijdig is nog zeldzamer, gezien de van elkaar al te duidelijk afwijkende lidwoordvormen. Hoe dan uit te leggen, dat een zeker aantal aan het Fransch ontleende zaaknamen (cfr. lijsten I, B; II, B.) toch in onze dialecten als onzijdig voorkomen? Wanneer men in de lijst de znw. uitschakelt waarvan het genus door den uitgang schijnt bepaald te worden en die wellicht door de school of door de kazerne in het dialect zijn gedrongen, dan blijven er haast geen over die, met het mannelijk bepaald lidwoord na regelmatige apocope van eind-nGa naar voetnoot(1), nl. de, verbonden, niet in den zinsandhi het lot van zekere oorspronkelijk vrouwelijke znw. konden ondergaan, als: de speen>t' speen>'t speen; de fabriek>t' fabriek>'t fabriek.
***
Ga naar margenoot+ Verre van mij te beweren, dat iedere Nederlandsche genuswijziging in de lijsten van het Aanhangsel opgenomen aan louter sandhi-werking zou toe te schrijven zijn. De analogie heeft zoowel in het genus als in de andere verschijnselen der taal haar rol gespeeld. Maar de overgang van het buitengewoon groot aantal Fransche mannelijke zaaknamen tot het onzijdig geslacht in het Nederlandsch tegenover de betrekkelijk zeldzame gevallen van deze wijziging in de Zndl. dialecten, is een typisch feit dat niet kan geloochend worden. Hoe dit feit te verklaren?
***
De Hollandsche dialecten hebben een overwegenden invloed op het heele genusregiem der huidige Hollandsche Spreektaal geoefend. Die invloed dagteekent ongetwijfeld van ouds. Zou | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 783]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het Nederlandsche genus van aan het Fransch ontleende zaaknamen aan dien invloed zijn ontsnapt? Dergelijke uitzondering is, naar mijn oordeel, niet te denken. Een der oorzaken van het hier beschouwde genusverschil tusschen het Nederlandsch en de Zndl. dialecten ligt zeer waarschijnlijk in den reeds vroeg gedifferentieerden vorm van de lidwoorden der laatstgenoemde en dat der Hollandsche dialecten. De twee dialectengroepen verkeerden ten anderen in een verschillende positie tegenover de Fransche ontleeningen. Deze waren steeds veel talrijker in Zuid- dan in Noord-Nederland. Doorgaans bleven ze in Zuid-Nederland meer rechtstreeks onder den invloed van de oorspronkelijke woorden, zoo wat het genus als wat de beteekenis en de uitspraak betreftGa naar voetnoot(1). Dank zij het merkbaar onderscheid tusschen hunne mannelijke en vrouwelijke lidwoorden konden de Zndl. dialecten het Fransche woordgeslacht meestal duidelijk laten gelden en behouden. In de Hollandsche dialecten was een eerste aanleiding tot genusverwarring, wat de zaaknamen aangaat, het reeds vroeg samenvallen, onder de werking van den sandhi, van de mannelijke en de vrouwelijke vormen der lidwoorden: de, een. De tweede was het algemeen verduisteren van het genusbegrip door het afslijten der genusverschillen ook in de andere adnominale woorden. Men voege daarbij de reduceering in den zinsandhi van het mannelijk en het vrouwelijk lidwoord de tot t' vóór zekere anlautconsonanten, waardoor verwarring kwam te ontstaan tusschen het mannelijk of het vrouwelijk geslacht eenerzijds, en het onzijdig geslacht anderzijds. Zouden de talrijke gevallen van Fransche mannelijke en vrouwelijke zaaknamen tot Nederlandsche onzijdige geworden niet op rekening kunnen gesteld worden van eenige standaardgevallen van dergelijken overgang in de Hollandsche dialecten? Op deze vraag kunnen alleen Hollandsche dialectologen met een voldoende phonetisch-historische documenteering antwoorden. Ik laat hun graag het laatste woord over deze hypothese. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 784]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Aanhangsel
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
I. - Fransche mannelijke Zaaknamen.A. - Fransch: mannelijk>Nederlandsch: onzijdig (Zuidndl. dial. inz. Leuvensch: mannelijk).
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 785]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Opmerkingen. - De namen van de kerkelijke gebeden zijn mannelijk in het dialect: ave, credo, requiem, enz.; ook die van muziektermen: allegro, andante, duo, trio, quatuor, enz. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 786]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
B. - Fransch: mannelijk>Nederlandsch: onzijdig (Zuidndl. dial. inz. Leuvensch: onzijdig).
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
C. - Fransch: mannelijk>Nederlandsch: vrouwelijk (Zuidndl. dial. inz. Leuvensch: mannelijk)
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 788-789]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
D. - Fransch: mannelijk>Nederlandsch nannelijk (Zndl. dial. inz. Leuv.: mannelijk).
OpmerkingGa naar voetnoot(1). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II. - Fransche vrouwelijke Zaaknamen.
|
|