Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1937
(1937)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 743]
| |
Uit den Taalstrijd in Zuid-Nederland tusschen 1815 en 1830.
| |
[pagina 744]
| |
tot de zeldzame Zuid-Nederlanders, die zich, al zij het dan ook voorzichtig, verzetten dorsten tegen de dwingelandij van het Keizerrijk. Onmiddellijk na Waterloo gaf hij de eerste aflevering uit van het tijdschrift Le Spectateur belge (dat bleef verschijnen tot in 1823) met het doel een nationalen geest in België te wekken en aan te kweeken. In deze uitgave, opgevat naar den trant van Addison en Steele's Spectator, zocht hij met wijsgeerige, letterkundige, historische en politieke beschouwingen van allen aard den Franschen invloed op elk gebied te bestrijden en zoo stellen wij vast, dat hij o.a. gedurende de eerste jaren van het Vereenigd Koninkrijk der Nederlanden een beslist voorstander was van de volledige vernederlandsching van de Belgische provinciën en daarvoor in zijn Spectateur belge openlijk uitkomt. Bij weinige Vlamingen uit dien tijd vinden wij zulke onverholen anti-Fransche gevoelens als de E.H. De Foere er bij den val van Napoleon betuigde. De jaren der Fransche overheersching, de Fransche ‘dwangtijd’ zooals hij deze periode uit onze geschiedenis noemt, schildert hij met de donkerste kleuren: ‘Onzen Godsdienst geketend en bijna vernietigd, den toevlugt der armoede en der onnoozelheyd verydeld, onze zeden verdorven, onze kerken vergruysd, onze steden van behoeftigen bevolkt, boosaerdige gevoelens ingeboezemd, de dierbare traenen van vaders en moeders nouwlyks opgedroogd, ons vaderlandsch bloed vergoten voor onregtveirdige en gruwelijke staetbelangen, de slagvelden overdekt met lyken van kloekmoedige Néerlanders, onzen koophandel in kwijning, den naem en karakter van Belgen by staetregel vergeten en gehoond, onze hoogeschoolen afgeschaft en daerby gesmaed, onze vaderlandsche Tael en Letterkunde verdrukt en poogingen aengewend om ze uitteroeyen, en meer andere te heelen wonden, die Néerlands geheugnis noyt zullen ontsnappen, en die de geschiedkunde eens met egte verwen zal afschilderen, zie daer het treurig tooneel 'twelk de vlugtende Franschen ons ter droevige beschouwing agterlaeten.’Ga naar voetnoot(1) Als doeltreffende reactie tegen de hatelijke dwingelandij dezer natie, tegen de ‘maux affreux dont elle nous a accablés | |
[pagina 745]
| |
pendant vingt ans’,Ga naar voetnoot(1) stelt De Foere voor den nationalen geest zooveel mogelijk te wekken en daartoe het Nederlandsch in het openbaar leven in de Vlaamsche gewesten onbewimpeld en stelselmatig in eere te herstellen. De Foere's afkeer van het Fransch is ook grootendeels veroorzaakt door den verderfelijken, zedeloozen en ongodsdienstigen geest van zoovele Fransche boeken, die in gansch West-Europa een ‘doodelyk vergift hebben verspreid’.Ga naar voetnoot(2) De Foere begrijpt niet waarom Vlamingen en Brabanders nog langer de Fransche taal in hun besturen zouden gebruiken. Toch niet uit ‘herkentenisse, omdat (de Franschen) geduerende zoo véele jaeren onze geldkassen door overtollige belastingen hebben uytgeput, en de neerlanders hebben gepraemd om hun bloed te gaen vergieten in alle de landstreken van Europa?’Ga naar voetnoot(3). Dit schreef De Foere in 1815. De haat tegen de pas verdreven Franschen stond toen nog op het gloeipunt. Wie kon er toch op aandringen om het Fransch in onze gewesten te blijven gebruiken? De Foere kent ze goed, die Franschelaars, en teekent ze zeer gevat. ‘Het zyn voor eerst een zeker getal persoonen, de welke, om dat zy onderscheyden zyn door hunne geboorte, zig ook door het spreken van een vreemde taele willen onderscheyden van den gemeynen burger; persoonen, die zig zelver schynen te aenschouwen als wonderen der nature, wanneer zy met behendigheyd zeker aantal van fransche spreekwyzen weten aen een te schaekelen, en ondertusschen zoo onkundig zyn om twee of dry regels zonder grove misslaegen op het papier te brengen.’ ‘Voorders het tweede slag van iveraars voor het gebruyk der fransche taele in de Neerlanden, is een zeker getal van jonge regtsgeleerde, diè een weinig bestoven schynen te zyn met fransche grondregels en instellingen; wiens bezonderste wetenschap bestaet in den Code Napoleon, die zy hebben ingezwolgen: het zyn deze die bezonderlyk blyven aendringen, op dat de wetten zelfs en de bevelen van het opperbestier, de vonnissen der regtsbanken, de redenvoeringen en de betwistingen der regtsgeleerde in de pleytkamers, niet in de vaderlandsche taele, gelyk in de voorige | |
[pagina 746]
| |
tyden, maer in de fransche taele zouden voortgezet worden’.Ga naar voetnoot(1) In zijn Spectateur laat hij nog Fransche artikels verschijnen, verzekert hij, alleen omdat de omstandigheden hem daartoe verplichten en hij ook bij de Walen de nationale gevoelens wil opwekken. Maar hij zal in zijn tijdschrift vastberaden strijden opdat de Nederlandsche taal mettertijd uitsluitend zou gebruikt worden. ‘Je développerai, verklaart hij in zijn “préambule”Ga naar voetnoot(2), dans le cours du Spectateur Belge, mes motifs littéraires, politiques, et moraux, pour justifier le désir que dans la partie septentrionale de la Belgique, on introduise l'usage exclusif de la langue de nos pères; usage, qui, heureusement, quoiqu'en disent les français, exerce beaucoup de prépondérance sur celui de pafler la langue de la nation, qui naguère nous subjuguoit encore. Je mettrai dans un jour lumineux l'immense supériorité de notre langue sur celle des français.’ Hij verwijt aan de Franschen hun geringschatting voor alle andere talen, die wel eens bitter gestraft wordt. ‘L'insolence et l'orgueil français n'ont cessé, depuis nombre d'années d'appeler e mépris sur les langues et les littératures étrangères. Depuis Louis XIV, ils ne rêvent que langue sociale, langue des cours souveraines, langue diplomatique, langue Européenne, langue universelle, et je ne sais quelle langue encore; mais avec tous ces beaux titres dont ils ont investi leur langue, ils en sont venus aujourd'hui au point que leurs diplomates à Vienne, le duc d'Alberg excepté, ne peuvent goûter les douceurs de la conversation dans les illustres assemblées et fêtes, qui y ont lieu, où l'on affecte, sur-tout devant les français, de parler la langue des vainqueurs.’ Onder het Fransch bewind was het niet mogelijk de landstaal uit den staat van vernedering, waarin zij verkeerde, op te heffen. De pogingen van Dokter Frans Donaat Van Daele, uit Ieperen, die in 1805 zijn Tijd-verdrijfGa naar voetnoot(3) uitgaf, en van Petrus Behaegel, die zijn Grondregels der Vlaemsche tael aenkondigde, werden, ‘op eenige taellievenden na’, door niemand opgemerkt.Ga naar voetnoot(4) Het | |
[pagina 747]
| |
staatsbestuur had deze werken moeten verspreiden in de scholen, maar ‘het verdrukte ze’ integendeel, en had zulks nog eenige jaren geduurd, dan zou ‘de oudste, de schoonste, de rijkste, de uytdrukkenste, de natuerlykste der levende taelen in Europa, het nederduytsch, uytgeroeid (zijn), uytgeroeid uyt staetkunde, en, wie zou het geloofd hebben! uytgeroeid van een ryksbestier, 't welk zig, schaemteloos en tot walgens toe, den voorstaender der letterkunde voor geheel Europa uytriep.’ De Foere brandmerkt de denationalisatie-pogingen der Fransche veroveraars. ‘Die staetlisten waeren reeds gedrongen tot aen de kusten die van de baltische en middenlandsche zeen beschuymd worden. Wie heeft de poogingen niet gemerkt die men aenwendde om het eygen bestaen der landschappen, om dezer volkig aenwezenGa naar voetnoot(1) 't ondermynen door het ontzenuwen hunner tael- en letterkunde? En waerom geene tael verdrukt om de onderscheyde volkkarakters te verdooven, en zoo tot eene aenstootlyke eenheersching te komen, daer men over bloed en lyken stapte om tot het zelve doelwit voordterukken?’Ga naar voetnoot(2) Hij verheugt zich in het vooruitzicht op de nationale herleving, doch is vast overtuigd, dat zonder herstel van het Nederlandsch als taal van het openbaar leven, alle pogingen in die richting ijdel zullen zijn. De voorteekenen waren echter in 1815 gunstig, meende De Foere. De Prins van Oranje had besloten, dat de ‘staet- en gemeentenstukken’ in Vlaemsch België niet meer uitsluitend in het Fransch moesten opgesteld zijn, en alles liet voorzien, dat weldra de staatsambtenaren en rechtsgeleerden uitsluitend het Nederlandsch zouden moeten gebruiken. De Foere looft den Vrijheer Van Lens, burgemeester van Gent, die reeds een stadsoefenschool geheel op Nederlandsche leest had ingericht, met leeraars die uitstekend onze taal kenden. De Spectateur Belge belooft mede te werken tot bestudeering der volkstaal.Ga naar voetnoot(3) Hij zal de taal- en letterkundige werken in het Nede landsch gesteld ernstig bespreken, en van tijd tot tijd ook gedichten van Vlamingen opnemen. Dit was bvb. het geval met werk van Dominicus Cracco, Van Damme, Borggraeve, J.B.J. Hofman, Raes e.a.Ga naar voetnoot(4) | |
[pagina 748]
| |
De Foere's vreugde verhoogt nog als hij vaststelt, dat de bisschoppelijke colleges te Gent, te Sint Nicolaas, te Aalst en te Roeselare zich met ernst toeleggen op de studie der Nederlandsche taal.Ga naar voetnoot(1). Hij begroet o.m. het verschijnen van Vlaemsche Declinatiën en Conjugatiën, met eenige Aenmerkingen tot de zelve betrekkelyk, uitgegeven door het College te Roeselare. De Foere laat oorspronkelijk in zijn taalbesprekingen weinig of geen particularistisch gevoel doorschemeren. Hij komt beslist op voor eenheid. Hij geeft P. Behaegel den raad ‘uyt Des Roches, Weiland, Siegenbeek, de Bataafsche Maetschappij, Van Daele en uyt zyne eyge te vooren uytgegeeve Grondregels der Vlaemsche Tael het zuyverste, het eenstemmigste en het volmaekste te ziften en zoo een eenvoudig maer grondig taelwerk op te bouwen’. En dan bevestigt hij zeer beslist de eenheid van het Nederlandsch in Noord en Zuid: ‘Ten anderen, beyde die taelen hebben in hunne natuer niets verschillig en koomen onder de gemeene benaeming van Nederduytsche Tael’.Ga naar voetnoot(2) Hij begreep niet waarom sommige van zijn landgenooten voortdurend over Hollandsch en Vlaamsch spraken als over twee verschillende talen. ‘Eenige Nederlanders, schrijft hij, zonder dat men mag weeten waerom, maeken, in hunne redevoeringen, geduerig onderscheyt, tusschen hollandsch en vlaemsch of brabandsch; weynige, geen wezenlyke maer toevallige verscheydenheden, en daer by maer in de spelling, konnen, buyten twyffel, het hollandsch en het vlaemsch voor twee wezenlyk verscheyde taelen niet doen aenzien.’Ga naar voetnoot(3) De Foere verdedigde het Nederlandsch tegen zijn verguizers. De SpectateurGa naar voetnoot(4) bevat o.a. een zeer gevatte wederlegging van de brochure Sur la langue nationale van P.P. Jos. Barafin, waarover wij reeds vroeger spraken.Ga naar voetnoot(5) In een gesprek tusschen den spectator en den advocaat worden al de drogredenen van dezen laatste met veel gezond verstand ontzenuwd. De Foere behoorde tot degenen, die de Nederlandsche regeering voortdurend aanwakkerden om in het Zuiden het gebruik | |
[pagina 749]
| |
van het Nederlandsch als officieele nationale taal verplichtend te maken. ‘Si nous redevenons Belges, schrijft hij onmiddellijk na Waterloo, parlons et écrivons notre langue et alors nous redeviendrons une nation. Pour obtenir ce but, le Gouvernement n'a qu'à vouloir. Un seul arrêté opérera ce changement salutaire et sera reçu avec reconnaissance par tous les vrais amis de la Patrie. La langue française peut rester en Belgique, comme en tout autre pays, une langue de littérature comme toute autre langue étrangère; mais il seroit difficile d'assigner un motif plausible, pourquoi elle devroit rester la langue du gouvernement et des affaires, ce qui emporterait une idée de vasselage indirect, envers la France, peu honorable pour le Royaume des Pays-Bas.’Ga naar voetnoot(1) Nog kernachtiger drukt hij zijn verlangen uit in de volgende woorden: ‘Sans doute il est important que la langue française cesse d'exercer son empire dans les Pays-Bas. Aussi qui n'espëre fermement que le roi prendra toutes les mesures pour en faire cesser l'usage dans les collèges, dans l'administration et dans les tribunaux? Toutes les personnes sensées n'ont qu'un voeu sur ce point’.Ga naar voetnoot(2) En hij haalt er een vers van Körner bij, die de dichters opriep om met het zwaard in de hand de rechten der Duitsche taal te verdedigen! De Foere neemt zelfs aan, dat het ‘Nederduytsch’ als de nationale taal van heel België voorgesteld wordt, niettegenstaande de Walen deze taal niet kennen. Ziehier hoe hij daarover redeneert: ‘Hier tegen zal men zeggen, dat een groot getal inwoonders van het koningrijk der Nederlanden de vlaemsche taele teenemael onkundig is: hier op vraag ik, of de waelsche provincien het grootste deel uytmaeken van het koningryk van Belgien? neen, zy maeken er mogelyks maer het vierde deel van, en gemerkt men, volgens den algemeynen grondregel, de benoeminge eeniger zaeke moet nemen van het grootste deel (A majori parte fit denominatio); zoo mag men, gelyk eenige vermetentlyk doen, aan het opperbestier voor geenen misslag optygen, wanneer het zelve in zijn besluyt van den 1. 8ber gezeyd heeft, dat de taele van de belgische provinciën de vlaemsche is. Laet ons dan besluyten dat de wetten etc., in het koninkryk van de Nederlanden oorspronkelyk dienen geschreven te zyn in de vlaemsche taele: eene stipte- | |
[pagina 750]
| |
lyke overzettinge der zelve moet vergenoegen voor de waelsche provincien.’Ga naar voetnoot(1) De Spectateur Belge komt herhaaldelijk op die meening terug. ‘Mais, dira-t-on, l'usage du français dans quelques parties de la Belgique méridionale, où elle est la seule langue qui se parle, sera toujours un obstacle pour prescrire l'usage exclusif de la langue flamande. - La réponse est bien simple: que dans les pensionnats, dans les collèges, dans les tribunaux et dans l'administration on laisse aux belges méridionaux comme aux belges septentrionaux l'usage de la langue de leurs pères, et toute difficulté est levée. Il seroit désiroire et en même temps contraire à nos intérêts que la langue française fût celle du gouvernement du royaume des Pays Bas parcequ'elle est la langue d'un quart seulement de sa population, car en traitant des questions qui concernent le royaume entier des Pays-Bas, c'est un sophisme que de séparer la Belgique de la Hollande.’Ga naar voetnoot(2) De Spectateur Belge laat zijn ongeduld blijken over het lange uitblijven van een besluit, waarbij de nieuwe regeering het gebruik van het Nederlandsch in de Vlaamsche provinciën verplichtend maakte. In nr. V van jaargang IV (1816) lezen wij bvb.: ‘On a remarqué dans la marche du gouvernement, d'une part, une extrême promptitude, une hardiesse sans bornes à établir tout ce qui froissoit le sentiment national et tout ce qui perdoit l'esprit public, et, d'autre part, une foiblesse étonnante, une pusillanimité inconvenable à aller au-devant des voeux, les plus fortement prononcés. Pourquoi ces parties des provinces méridionales où se parle la langue flamande ne jouissent-elles pas de la même faveur que les provinces septenrionales? Pourquoi n'érige-t-on pas définitivement la langue nationale de ces provinces en langue législative, administrative et judiciaire?’Ga naar voetnoot(3) Het duurde tot den 15n September 1819 vooraleer dit door den Spectateur zoo zeer verlangde besluit genomen werd. Bij die gelegenheid herhaalde De Foere nog eens zijn meening daarover: ‘C'étoit une véritable oppression pour la plupart des Flamands de voir leurs affaires publiques administrées dans une langue que les uns n'entendoient pas et que les autres n'entendoient pas | |
[pagina 751]
| |
assez. Que de peines, de tracasseries, de dépenses de traduction, et de rançonnement dont la grande majorité a été, pendant 25 ans, la victime! Il est vrai que la classe élevée de la société a pu n'en pas supporter le poids; mais cette fraction de la nation ne peut être le but unique des gouvernemens. La classe moyenne, le bourgeois et l'agriculteur, voilà en quoi consiste la vigueur de l'état, et cette classe est digne de toute la sollicitude des gouvernemens. L'arrêté du 15 septembre dernier vient de mettre un terme à cette trop longue oppression. Les dispositions de cette arrêté sont justes et prudentes; justes, parce qu'elles rendent aux Flamands un droit dont ils n'auroient jamais dû être privés, et dont la privation ne cessoit d'entrainer de nombreux desagréments; prudentes, parce qu'on a laissé au petit nombre d'intérêts qui pourroient en être froissés, un sens et des moyens convenables pour s'associer à l'intérêt le plus commun.’Ga naar voetnoot(1) De Foere's liefde voor de volkstaal was oprecht en wij willen ze ook geenszins in twijfel trekken, maar onder den invloed van politieke en vooral godsdienstige beschouwingen scheen ze wel van lieverlede wat te verkoelen. In sommige pogingen van ijveraars voor de moedertaal zag hij bedoelingen, die hem ongerust maakten en waartegen hij zich op zijn hoede stelde. Zoo keurde hij het af, dat de Maatschappij, die te Brugge was opgericht, onmiddellijk, zonder verder onderzoek de spraakkundige beginselen van Weiland en Siegenbeek had aangenomen. Hij maakte daarbij de verbitterde opmerking: ‘Ce sera encore la politique qui aura raison en grammaire.’Ga naar voetnoot(2) Hier schrijft hij voor de eerste maal. dat het niet moeilijk zou zijn om al de vergissingen en inkonsekwenties van deze twee Hollandsche spraakkundigen aan te toonen. Hij prijst tegenover hun werk dat van Behaegel en vindt het betreurenswaardig, dat de Brugsche Maatschappij diens beginselen niet aangenomen had. En weer laat hij doorschemeren, dat de eenige oorzaak daarvan de politiek was. Zijn achterdocht van katholiek priester wordt ook opgewekt door de uitbreiding, die de Hollandsche Maatschappij Tot Nut van 't Algemeen in de Zuidelijke gewesten nam.Ga naar voetnoot(3) Hij trachtte de beginselen van deze vereeniging te leeren kennen, niet door | |
[pagina 752]
| |
haar woorden maar door haar werken. De uitgaven van het Nut beschouwt hij als zeer gevaarlijk voor het katholiek godsdienstig gevoel. ‘On peut appeler cette société une véritable propagande d'anti-catholicisme’. Deze waarschuwing van het Amsterdamsch tijdschrift De Godsdienstvriend maakt hij tot de zijne. Ook de bezwaren van MinervaGa naar voetnoot(1) tegen den geest van het Nut neemt hij in zijn Spectateur overGa naar voetnoot(2). Daar werd o.m. geschreven, dat het Nut werken bekroonde en uitgaf, waarin de waarheden van den Christen godsdienst alleen volgens protestantsche beginselen worden voorgesteld, zoodat de katholieken er onmogelijk vrede kunnen mede nemen. De vreugde, waarmede hij in den beginne de oprichting van Departementen van het Nut in het Zuiden begroette, was verkeerd tot bezorgdheid en vrees. Men voelt geleidelijk zijn houding tegenover al wat Holland in het Zuiden invoerde minder hartelijk worden. Zoo laat hij bittere klachten hooren over de wijze, waarop, volgens hem, door de Hollanders misbruik wordt gemaakt van vreemde woorden, vooral in bestuurlijke, rechterlijke en notariëele stukken. Hij noemt het een echte taalverknoeiing. Als voorbeeld haalt hij den volgenden volzin aan uit een ambtelijk stuk, uitgegeven door het bestuur der posterijen: ‘De aengeteekende brieven of paketten kunnen aan niemand anders dan aan den persoon zelven, aan wien het adres is luidende, of wel aan iemand, bij speciale, notariëele onderhandsche, edoch gelegaliseerde procuratie, daer toe gequalificeerd, worden ter hand gesteld.’Ga naar voetnoot(3) Welluidend, eenvoudig en zuiver van taal is deze volzin zeker niet. Met schijnbaren ernst, waarachter ironische kortswijl schuilt, raadt hij de Waalsche en andere Nederlandschonkundige ambtenaren aan dat voorbeeld der Hollanders toe te passen om de moeilijkheden te vermijden, die de uitvoering van de wet op het verplichtend gebruik van het Nederlandsch zou kunnen mede brengen. Ze hoeven maar overvloedig Fransche woorden te gebruiken en een taal te spreken als die waarvan sommige Hollanders het voorbeeld geven. Dan zal het luiden als volgt: ‘Min- | |
[pagina 753]
| |
heeren, de cause die ik entrepreneere te plaideeren is zeer important voor de publieke liberteyt en voor de individuele sureteyt.’ En zoo gaat het een heele redevoering door. ‘Ce langage, besluit De Foere, est, à certains degrés, usité et autorisé en Hollande; c'est même celui dont, à quelques termes près, se servent les autorités.’Ga naar voetnoot(1) Een ander maal heeft De Foere het over de ongodsdienstigheid en de onzedelijkheid van zoo vele Hollandsche boeken. Hij mengde zich even in het bekend debat tusschen J.F. Willems en Pastor BuelensGa naar voetnoot(2) die zoo anti-Hollandsch gezind was omdat hij in de Hollanders het calvini fex zag. Buelens leuze was: ‘Haereticum nescit Belga subire jugum’. De Foere geeft wel toe, dat de Hollandsche oorspronkelijke literatuur minder ongodsdienstig was dan de Fransche, maar toch gaf hij Buelens gelijk toen deze zich tegen den onzedelijken en ketterschen geest van vele in Holland uitgegeven boeken schrap zette. ‘De ce que je donnois la préférence, sous le rapport religieux et moral, à la littérature hollandaise, il ne s'en suivoit pas, schreef De Foere, que cette littérature ne contient pas un assez grand nombre d'ouvrages corrupteurs de la religion et de la morale pour justifier l'assertion de Mr. Buelens, d'autant plus que son assertion n'a pas seulement pour objet les ouvrages originaux des Hollandais, mais tous les livres étrangers, quelqu'impies et quelqu'immoraux qu'ils fussent, sur les sordides spéculations de ce peuple ont fait réimprimer et colporter partout, et dont la Hollande est inondée.’Ga naar voetnoot(3) Waar in den beginne door den Spectateur Belge steeds met voorliefde nadruk gelegd werd op hetgeen de Belgen en de Hollanders in de Nederlandsche taal vereenigde, wordt thans de antithese Hollandsch-Vlaamsch geleidelijk scherper voorgesteld. In de bespreking van het boekje: ‘Iets over de hollandsche tael, noch voor noch tegen (Gent, A.B. Steven, 1823), hetwelk wij in ons opstel over P. Behaegel reeds aanhaalden, verwijt de Spectateur Belge den schrijver te Hollandsch gezind te zijn. Al | |
[pagina 754]
| |
de Vlaamsche uitspraak- en spellingeigenaardigheden die in dat boekje op bescheiden wijze gewraakt werden, meent de Spectateur te moeten verdedigen.Ga naar voetnoot(1) Wie de steller van dat artikel is, weten we niet, doch wij meenen er eerder de pen van Behaegel dan die van De Foere in te herkennen. Wat er ook van zij, de strijdlustige Brugsche priester was het met de redeneeringen van den steller eens, vermits hij ze in zijn tijdschrift opnam. Ziehier een staaltje van die redeneeringen. De Vlamingen schrijven ae en ue wanneer de klinkers a en u ‘eenen open klank hebben’. Dan schrijven de Hollanders aa en uu. Dat zou desnoods kunnen aangenomen worden. Maar de Hollanders zijn niet logisch, schrijft de correspondent van den Spectateur Belge. ‘Waerom verdobbelen de Hollanders ook de i niet? Waerom schryven zy niet: biir, diir, miir, enz.? De Vlamingen zyn hier in gevolglyk (consequent); om de i haeren zuyveren klank te geeven, zy doen deeze letter, gelyk de a en de u, van eene e op volgen, en zy schryven: bier, dier, mier.’ Indien er geen verschil was tusschen zuivere en onzuivere i, zou deze redeneering misschien kunnen opgaan! Den, in den nominatief, wordt aldus verdedigd: ‘De Hollanders gebruyken den artikel de in den eersten naamval voor woorden van beyde geslachten, mannelyk en vrouwelyk; zy schryven de man, de vrouw; welke man, welke vrouw. Dus weygeren zy eenen klaeren middel om de geslachten t'onderscheyden, middel welken de schoonste taelen, als de grieksche, de hoogduytsche, de italiaensche en de fransche niet verontweerdigd hebben.’ Eenige opmerkingen nog over de geslachten. ‘Venster, oog, oor, feest, zyn van 't onzydig in 't hollandsch; zy zyn van een ander geslacht in 't vlaemsch; maer hier staet meer dan gebruyk voor. Venster by de Vlaemingen is van 't vrouwelyk, ook om dat de woorden, die eyndigen in ster, volgens den geest der nederlandsche tael, onder 't vrouwelyk gerangschikt worden. Dog, oor, feest, zyn van 't vrouwelyk, om dat, volgens den aerd dier tael, de woorden die eene e op 't eynde konnen aannemen, van dat geslacht zyn. Doch deeze reden kan voor 't hollandsch gehoor niet gelden. Oor, oog, feest, zyn ook in 't vlaemsch van 't onzijdig geslacht, wanneer zy iets anders beteekenen. De Vlaemingen | |
[pagina 755]
| |
zeggen, doch raer, het oor, het oog, wanneer 't een als een simplex, voor geöor, en 't ander voor 't gezicht genomen wordt. Zy zeggen het feest, wanneer het denkbeeld in 't algemeen beschouwd wordt en geene e op 't eynde kan aenneemen; dus het dry koningenfeest; zij zeggen: de feest, wanneer er van eene gevierde of te vieren feest in 't byzonder gesproken wordt, en 't woord eene e kan aanneemen; dus zeggen zy: de feeste was luysterlyk. Dien rykdom van woorden om verschillende denkbeelden yttedrukken, is, in de taelen niet te misagten.’Ga naar voetnoot(1) En verder nog: ‘Nogtans onderscheyden weer wyzelyk de Vlaemingen tusschen den boek en het boek; den boek is eenen boek in 't algemeen beschouwd in zyne byeengebragte bladeren en band; het boek, is het deel van een werk in boeken verdeeld; dus zeggen zy: het eerste, het tweede boek, het boek der koningen, het boek Job, spreekende van de verscheydene deelen der H. Schriftuer. - Artikel is in 't vlaemsch van 't mannelyk, om dat articulus waer het van afstamt, ook van dat geslacht is. - Oogenblik van 't mannelyk, om dat blik van 't zelve geslacht is. - Gedacht van 't onzydig, om dat het iets algemeen of onbepaald uytdrukt; als geöor, gezicht, gevoelen, geklop.’ Het besluit van dit artikel is een zeer besliste verwerping van het integraal overnemen van het Noordelijk taaleigen. Opmerkelijk is ook de uitval tegen de ‘Koninklijke Maatschappijen’, die zich hoe langer hoe minder in de gunst van den Spectateur mochten verheugen. ‘Hy zou geern de vlaemingen hollandsch aenpraeten, wordt van den Gentschen steller van de brochure Iets over de hollandsche tael gezegd; maer hy zal toch niet lukken ten zy by amptenaeren en koninglyke maetschappyen. De geleerde zullen noyt de hollandsche spraekkunst zich laeten opdringen; zy zullen blyven vlaemsch spreeken en schryven, ten waere men, tot het staeven en tot aenbrengen der nederduytsche tael, uyt beyde spraeken het beste nam; maer Hollanders doen gelooven dat hunne spraek zich, in alle opzichten, door klaerheyd, juystheyd en naeuwkeurigheyd niet onderscheyd, en dat de vlaemingen het beoefenen van hunne spraek toch niet, geheel en al, verlaeten hebben, zal meer als peerdewerk zyn.’Ga naar voetnoot(2) | |
[pagina 756]
| |
Om politieke, godsdienstige redenen ging zich de E.H. De Foere langzamerhand meer en meer vijandig stellen tegenover het Hollandsch regime. In 1817 was hij reeds gestraft geworden met twee jaren gevangenis onder beschuldiging met zijn tijdschrift wantrouwen tegen de regeering gewekt en in het land tweedracht gezaaid te hebben. De Spectateur was meer en meer den weg der politiek opgegaan en verdedigde een standpunt in den aard van dat van Bisschop de Broglie, waarover de regeering niet goed te spreken was. Dit anti-Hollandsch gevoel van De Foere strekte zich geleidelijk ook uit tot de Hollandsche taal, die zijn sympathie verloor, en men ziet heel goed, dat hij in zijn lateren strijd tegen de eenmaking van Noordelijk en Zuidelijk taaleigen niet door philologische, maar door louter politieke redenen en beschouwingen werd gedreven. Hij heeft wat hinderpalen op den weg van deze eenmaking kunnen leggen, doch hij heeft ze niet kunnen beletten. |
|