Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1937
(1937)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdVerslag van den heer Em. de Bom, eersten verslaggever.Er is geen politieke gebeurtenis in ons land, die een uitgebreider volksliteratuur heeft verwekt dan deze welke ontstond tijdens het verzet onzer gewesten tegen het Oostenrijksch bewind in de jaren 1786-1791, - de geweldige schriftenvloed uit den tijd der godsdienstoorlogen in de 16e eeuw niet te na gesproken. Naast honderden pamfletten werden ook tallooze gelegenheidsdichtstukken, bestemd om door het volk gezongen te worden, geschreven. Natuurlijk gaat het niet aan deze uitingen van dikwijls zeer gebrekkig taalvermogen een artistieken maatstaf aan te leggen. Vele daarvan zijn rauwe, soms grove en platte rijmelarijen zonder andere beteekenis, dan dat zij op een of andere wijze de omstandigheid die ze deed ontstaan kunnen belichten. Al te zamen geven deze liederen, die soms in bundels verzameld werden, nadat ze op losse bladen onder het volk verspreid waren, een beeld, hoe verward en vormeloos dan ook, van den tijd en van wat de geesten van toen beroerde. | |
[pagina 654]
| |
Ettelijke van de auteurs dezer tijdsliederteksten zijn bekend: met name Jan Jozef van den Elsken, priester, en rector van het Atrecht-college te Leuven, die onder de schuilnamen Sincerus, Rechtuyt en Keuremenne een groote faam genoot, inzooverre dat hij, toen men hem te St. Truiden op last van de Oostenrijkers in de gevangenis had opgesloten, er door het volk werd uitgehaald. Daar was zijn drukker J.P.G. Michel, te Leuven, ook een hartstochtelijk patriot, die den laatsten Vijg gaarne had doen opknoopen; verder zijn te vermelden A.J.D. de Braeckenier te Brussel, en de straatzangers Joannes de Busschere, Joannes de Meyere, van Brugge, die te St. Nicolaas verbleef, Dom. van Han en J.B. van Han, enz., enz. Er is nog de Groote Nederlandsche Liedjeszanger, berustende in de Koninklijke Bibliotheek te Brussel, evenals dit met de Braeckenier c.s. het geval is. De schrijver heeft al de teksten, die in zijn verzameling te pas kwamen, met veel zin voor methode zorgvuldig gerangschikt, naar een door hem ontworpen schema: naar het onderwerp, en zooveel als doenlijk chronologisch. Elke rubriek wordt ingeleid door degelijke critische beschouwingen, die het lied situeeren in den tijd en in den strijd; de inhoud en bizondere feiten worden er bondig en duidelijk in verklaard. Men krijgt al spoedig den indruk dat des schrijvers oordeel op een zuiver inzicht en op beproefde kennis van de historie is gevestigd. Vermelding van bronnen, een bibliographie en de inhoudstafel besluiten de breedvoerige studie, die bij de 500 blz. 4o beslaat. Ziehier hoe de inhoud zich laat ontleden. Na het rustig-objectief gehouden historisch overzicht, waar oorzaken en feiten der Brabantsche omwenteling in saamgevat zijn, volgen de lijsten der belangrijkste feiten en data, en die der belangrijkste personen. Het daarop volgend literair-historisch overzicht bespreekt de beteekenis, de indeeling der stof, de dichters, de drukkers, gaat de verspreiding der liederen na, onderzoekt tevens de muziekwaarde. De liederen worden nu als volgt in rubrieken ondergebracht: eerst de spot- en hekelliederen, tegen Oostenrijk, tegen den Keizer Jozef II, tegen andere personen, tegen maatregelen en instellingen. | |
[pagina 655]
| |
Er zijn ook een aantal liederen, waarin de strijd der Belgische partijen onderling aan 't woord komt: Statisten (Van der Noot's aanhangers) tegen Vonckisten, Statisten tegen Vijgen, Vonckisten tegen Statisten, Vijgen tegen Statisten. Dan volgen:
Schutterijliederen, strijd- en wekliederen (vóór den inval der Patriotten in Brabant, en daarna), den strijd tegen binnenlandsche vijanden, kerkzangen. Daarna: Troostliederen, lof- en zegeliederen; op de personen van Van der Noot, Van der Mersch, Keuremenne e.a., van vrijwilligers, steden, dorpen, provinciën, over de nederlaag der vijanden en algemeene feiten. Verhalende liederen besluiten de merkwaardige verzameling. Zoowel de moeizaam saamgelezen liederteksten-verzameling als het commentaar erbij geven den indruk, dat de schrijver zijn taak met groote toewijding en wetenschappelijken zin heeft opgevat en voltooid. Dat er zooveel gebrekkig gebrabbel onder deze ‘rijmdichten’ voorkomt mag hem niet aangewreven worden; hij moest het tijdsbeeld geven met licht en donker. Er is echter ook een belangrijk aantal onder deze tijdsgedichten, die ons op dien tijd zelf een levendigen kijk gunnen. De schimpdichten tegen het Seminarie generaal zijn wrang en nijdig en vaak scherp geformuleerd. Men wordt ook verrast door uitspraken als deze uit een lied van Vonckistischen oorsprong: Juygt juygt o vrye Nederland
juygt verloste Leeuwendaelers...
waaruit te besluiten valt, dat in het donkere Zuiden toch niet alle Nederlandsche kultuur uitgebloeid was. Merkwaardig is ook het veelgenoemde lied Den Boer die zal 't betaelen, dat dagteekent uit 1790, een werkelijk door volksgeest gesatureerd lied, dat rijkelijk antwoorden en tegen-antwoorden uitlokte. Men leert er het ‘esprit de clocher’ onzer Brabanders in kennen, bijv. in dat lied waar de borgerlijke wachten van het vermaarde dorp Sichem in 1787 verheerlijkt worden: | |
[pagina 656]
| |
Doen nog het volck van onse buer-gewesten
Stond zonder wal, rondom in 't vlakke veld,
Trotsden wij reeds, op wel-gebouwde veste,
Van menig heer het dwingelandsche geweld.
De komst van het leger der Patriotten wordt als volgt wel fraai aangekondigd: Bedrukte Nederlanders,
Aenhoort myn droef geschrey!
Men smeet voor u de banden
van waere slaevernye
zoud gy die plaegen
nog langer draegen
Trekt op en gaet met my!
Doet zulk een fiksche toon niet denken aan dien van de kranigste Geuzenliederen? Al dient gezegd, dat deze toon dan ook een zeldzaamheid is. De ware volksstem herkent ge in een refrein als dit: o Liberteyt blyft gy van ons,
wy sterven t'allen stonden
waar iets van de Chant du départ en van de Marseillaise in te hooren valt. Het dagteekent trouwens van 1789. Er is beweging, hartige aanporring in een lied tegen de Vonckisten, kort vóór den slag van Turnhout (27 Oct. 1789): Sa borgers schept maer moed
men heeft voor vast vernomen,
dat in 't land
met 't sweert in d'hand
ons mannen af gaen komen.
En het losse blad, waarop ‘Turnhout verheven’ gedrukt staat, mag een kostbaar dokument heeten. ‘Turnhout, den eersten troost der Staten
van ons roemrijk vaderland...’
Ook de muziek die Seb. Jos. Robson, geboren te Thuin | |
[pagina 657]
| |
in 1730 en van Engelschen oorsprong, daarbij componeerde is inderdaad zeer merkwaardig. Het vertrek der ‘Duydsche’ wordt plechtig begroet: Standvastigheyd verwint, ons vryheyd is gered.
Het is vol schatering van ironie en van een, helaas al te voorbarigen, roes. Dat in éen lied het volk van Brabant, Mechelen, Vlaanderen, Henegouwen en de Naemsche Walen wordt gehuldigd, is ook wel teekenachtig. Men spreekt van Belgen, maar meer toch van Nederlanders: men weet niet goed. En wat te denken van een opwekkenden krijgsdeun als deze: Sa dan! Snaphaen op de schouders
en den Sabel op de zij,
voor nazaeten en uw Ouders
moet gy vegten, dood of vry.
Stoort 't gedommel
van de trommel,
't veld-musiek, het zoet geluyt,
Roept u moedig
Komt tog spoedig
Oft uw vryheyd is verbruyt.
Daar klinkt de oorlogstrompet in! En er mag ook op gewezen worden, dat de Kempische meisjes als refrein daarop laten volgen, dat zij geen jongeman willen ‘die vreezen zou voor krijgsgevaar’, en dat zij verlangen ‘een vryer vroom en kloek, geen hannebroek’... Het aangehaalde zal voldoende zijn om het bizonder verdienstelijke werk, dat ons ter beoordeeling werd gegeven, eenigszins te karakteriseeren. Mijn oordeel is, dat het lijvige werk zal blijken een aanwinst te zijn voor onze literair-historische literatuur en in ieder opzicht voor bekroning door de Kon. Vlaamsche Academie in aanmerking komt. | |
[pagina 658]
| |
Verslag van den heer Kan. Fl. Prims, tweeden verslaggever.‘Het Volkslied onder de Brabantsche Omwenteling’ is een uitmuntende studie; de historische inleiding die voor doel had de liederen en gedichten nader te verklaren, geeft terecht minder het synthetische beeld van het gebeurde weder dan de ontleding, de opsomming van de gebeurtenissen. De liederen zijn zorgvuldig verzameld, trouw afgeschreven naar een steekproef me bewees, en zeer voldoende toegelicht. Het werk is ongetwijfeld waardig om door onze Academie te worden bekroond en uitgegeven, en ik vereenig me dan ook geheel met het besluit van den eersten verslaggever. | |
Verslag van den heer Dr. J. Muls, derden verslaggever.Ik sluit mij aan bij het oordeel mijner collega's Em. de Bom en Dr. Floris Prims. ‘Het volkslied onder de Brabantsche Omwenteling’ is niet alleen een uitstekende studie over een belangrijk tijdvak onzer nationale geschiedenis, wanneer de samenhoorigheid onzer gewesten vasten vorm aanneemt tegenover vreemde overheersching, maar het is tevens een merkwaardige bijdrage tot de kennis onzer volksliteratuur in de 18e eeuw, wanneer de hoogere standen nagenoeg geheel verfranscht waren en onze taal haar behoud moest danken aan de onaantastbaarheid van arbeiders en boeren. Door de bekroning en de uitgave van dit werk zal onze Academie niet alleen den schrijver, maar ook zich zelve eeren. |
|