Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1937
(1937)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdOnderwijs.Men vraagt een studie over de didaktiek der moedertaal in Vlaamsch-België sedert het begin van de 19e eeuw.
Een antwoord is ingekomen met de kenspreuk:
‘Wij moeten Vlamingen zijn om Europeërs te worden.’
Tot leden van den keurraad werden aangesteld: de heeren Prof. A. Vermeylen, Kan. J. Jacobs en Kan. A. Joos. | |||||||||||||||||||||||
Verslag van Prof. A. Vermeylen, eersten verslaggever.Het werk ‘Moedertaalonderwijs in de Nederlanden’, ingezonden onder motto: ‘Wij moeten Vlamingen zijn om Europeërs te worden’, beantwoordt niet geheel aan hetgeen door de gestelde prijsvraag geëischt werd, nl.: ‘Men vraagt een studie over de didaktiek der moedertaal in Vlaamsch-België sedert het begin van de 19e eeuw’. De schrijver geeft ons iets minder maar in anderen zin weer veel meer: hij heeft zich beperkt tot het middelbaar onderwijs, maar heeft zijn studie uitgebreid tot Noord-Nederland. Zijn werk is aldus geworden: ‘Een historisch-kritisch overzicht van de methoden bij de studie van de moedertaal | |||||||||||||||||||||||
[pagina 638]
| |||||||||||||||||||||||
in het middelbaar onderwijs (zoowel in Noord- als in Zuidnederland) sedert het begin van de 19e eeuw’. Er mag echter op gewezen worden, dat waar ‘een studie’ gevraagd werd, dit ook op een onderdeel kan slaan; en dat de geschiedenis van de ontwikkeling der algemeene methodiek en der beschouwingen die haar bevrucht hebben, zooals die geschiedenis hier beschreven wordt, ook haar weerslag op het lager onderwijs heeft; en dat aan den anderen kant de hoofdstukken over Noordnederland niet alleen een merkbare verrijking van de stof zijn, maar zelfs onontbeerlijk lijken: want de ontwikkeling in Vlaamsch-België ware buiten den invloed van het Noorden haast niet te begrijpen. Wordt het werk aldus opgevat, dan dwingt het eerbied af door de ongemeene vlijt, waarmee naar volledigheid is getracht. De schrijver heeft zich geen moeite gespaard om de verschillende zijden van zijn onderwerp met behulp van een zeer omvangrijk materiaal voortreffelijk toe te lichten. Wie vlug op de hoogte wenscht gebracht te worden, zou eerder kunnen klagen over een te uitvoerige behandeling: het werk beslaat (zonder de bijlagen!) niet minder dan 524 groote bladzijden. Toch zou men er niet graag in snoeien: het laat zich aangenaam lezen en wint aan levendigheid door des schrijvers wakkeren zin voor het verband tusschen de cultuurstroomingen en de denkbeelden omtrent het onderwijs. Een beoordeelaar, die meer dan ik met de practijk van de school vertrouwd is, zal wellicht 't een of ander aan te merken hebben. Wat er van zij, verdient m.i. het werk bekroond te worden, - cum laude. | |||||||||||||||||||||||
Verslag van Kan. J. Jacobs, tweeden verslaggever.Ons werd ter beoordeeling voorgelegd een lijvig handschrift, bestaande uit 524 bladzijden in 4o en 12 bijlagen; het draagt de hier wel passende kenspreuk: ‘wij moeten Vlamingen zijn om Europeërs te worden’. Het wil een antwoord zijn op de prijsvraag: Men vraagt een studie over de didaktiek der Moedertaal in Vlaamsch België sedert het begin van de 19e eeuw. Het draagt echter den ietwat bevreemdenden titel; Moe- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 639]
| |||||||||||||||||||||||
dertaalonderwijs in de Nederlanden. Een historisch-kritisch Overzicht van de methoden bij de studie van de Moedertaal in het Middelbaar Onderwijs sedert het begin van de 19e eeuw. De schrijver van het antwoord, die volkomen op de hoogte is van zijn taak, en zich ook geen moeite heeft gespaard, dankt in zijn Voorrede (blz. 1) Professor Dr. Fr. Baur van de Gentsche Universiteit, omdat deze zijn werk als doctoraal proefschrift heeft willen leiden, en omgekeerd meldt Prof. Baur in zijn MoedertaaldidactiekGa naar voetnoot(1) meermaals gebruik gemaakt te hebben van gegevens van historischen aard uit dit proefschrift, dat toen (1934) reeds den algemeenen titel droeg: Historisch-kritisch Overzicht van het Moedertaalonderwijs in de Nederlanden sedert het begin van de 19e eeuw. Onze geachte Collega, Prof. Dr. A. Vermeylen, heeft, blijkens zijn verslag, ook ingezien dat de ingezonden studie geen adequaat antwoord op de prijsvraag der Academie geeft. Zij behandelt ten eerste de didaktiek van de moedertaal in de Nederlanden, d.i. in Vlaamsch België en in Noord-Nederland. Zij geeft dus te veel; wat meer is, zij geeft veel te veel. De studie van de moedertaaldidaktiek in Noord-Nederland is zelfs hoofdzaak in dit handschrift. Zulks blijkt dadelijk uit de inhoudstafel, als we daarbij de in het handschrift ontbrekende paginatie opgeven. We deelen den inhoud hier des te liever mede, omdat hij de leden der Academie toelaat over het plan, de indeeling en het verloop van het moedertaalonderwijs door de 19e eeuw heen mede te oordeelen:
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 640]
| |||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 641]
| |||||||||||||||||||||||
Een aandachtig lezer zal dra opgemerkt hebben dat aan de bespreking van de moedertaaldidaktiek in Noord-Nederland ± 400 bladzijden, in Vlaanderen ± 75 bladzijden gewijd zijn. Dat het taalonderricht in Noord-Nederland in deze studie moest betrokken worden, lijdt voor niemand twijfel. De periode 1815-1830 bij voorbeeld kan niet ernstig behandeld worden zonder te spreken van het moedertaalonderricht in Noord-Nederland, en wanneer later in 1880 en vooral in 1890 de didaktiek alhier nieuwe banen opging, kwam de stoot grooten- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 642]
| |||||||||||||||||||||||
deels uit Noord-Nederland. Strikt genomen kan de studie van de didaktiek in Noord-Nederland in deze verhandeling gewettigd, ja zelfs als een welkome verrijking aangezien worden. Wat echter erger is, er bestaat in ons handschrift een merkbaar tekort, dat ook onze Collega Prof. A. Vermeylen niet ontgaan is, en dat moeilijker goed te praten is. Wie de studie of zelfs maar de inhoudstafel aandachtig doorloopt, bevindt dat aan de didaktiek der moedertaal in de Nederlandsche lagere school ± 45 bladzijden, en in de Vlaamsche lagere school ± 25 bladzijden besteed zijn. Nog eens de gegevens voor Noord-Nederland zijn hier zeer welkom, omdat we aldus de zeer verschillende toestanden in Zuid en Noord kunnen vergelijken, en den invloed, die van het noorden naar het zuiden is uitgegaan, beter kunnen vaststellen; maar om zulks met meer vrucht te kunnen doen, diende er ten minste tweemaal zooveel tekst aan de studie der didaktiek in Vlaanderen gewijd. Daarover echter verder. Volledigheidshalve zouden we te dezer plaatse een derde punt kunnen onderzoeken, nl. wat schrijver zegt van de moedertaaldidaktiek op de hoogeschool. De inhoudstafel alleen leert ons dat de toestanden aan de Universiteiten in Zuid en Noord lang niet vergeten werden, al worden zij niet duidelijk in een afzonderlijk kader uiteengezet. Alweer bespreekt schrijver de evolutie der didaktiek in Noordnederlandsche hoogescholen veel breedvoeriger dan die in de Zuidnederlandsche. En dat is heel natuurlijk. Na de verfransching van België (1792-1815) en de gehate regeering van Willem I genoot de Nederlandsche taal een langen tijd noch den steun van den Staat noch de sympathie van de leidende klassen. In Holland daarentegen ontwikkelde zich de eigenlandsche taal- en letterkunde in volle vrijheid met den geldelijken steun der Regeering. Vandaar wordt in ons handschrift voor de periode 1830-1930 slechts gewezen op het werk en den invloed van onze hoogleeraars: Kan. J. David, J. Vercoullie, Aug. Vermeylen, W. de Vreese, Lecoutere, L. Scharpé, Fr. Baur en E. Blancquaert. Groote leemten bestaan er op dit derde gebied in de aangeboden dissertatie wel niet. *** | |||||||||||||||||||||||
[pagina 643]
| |||||||||||||||||||||||
Laten we thans een oogenblik op de studie van de moedertaaldidaktiek in het Middelbaar Onderwijs in Vlaamsch België even terugkomen. Rechtuit gezegd hadden we verwacht dat schrijver door het mededeelen van regels, richtlijnen, ook oefeningen uit nog bestaande geschreven of gedrukte handleidingen, programma's en schoolboeken - zooals hij zulks gedaan heeft voor Noord-Nederland met de Practische Taalstudie van A.M. Bogaerts (blz. 170) en zelfs met het Practisch Handboek van Frans Willems, 1881 (blz. 215) - ons duidelijk zou gemaakt hebben wat in elke klas van een Middelbare School, een Normaalschool, een College in de jaren 1845-1900 geleerd werd (leerstof), hoe de leerlingen in het spreken, in het voordragen, in het stil- en luidop-lezen, in het rechtschrijven gedrild werden, hoe de woordenschat, de spraakkunst, de stijl, het opstel onderwezen werden, of er gradatie bestond in de keus van de steloefeningen, hoe een letterkundig stuk en met welk doel verklaard werd. Stellig zijn we den schrijver van het antwoord dankbaar, dat hij de werken citeert, de pogingen waardeert van Jan David (we halen de namen der schrijvers aan in de orde, waarin zij in het hs. voorkomen), N.J.V.C. Mussely-Boudewijn, C.L. de Vrieze, J.B. Courtmans, J. Fr. Heremans, J. Van Beers, J. Van Biesbrouck, H. Blieck, J.J.M. Van Langendonck, Ch. Van der Vorst, L. De Bo, P. Baes, G. Gezelle, Th. Roucourt, J. Bouchery, F.G.B. De Paeuw, A. Mathijs, Frans Willems, J. Bols en J. De Ruysscher, P. Aerts en Th. Den Doncker, J.D. Sleeckx; - F. Van de Velde (prosodie), J.F.J. Heremans (metriek), E.M. Meganck; - J. Van de Velde (leesboek), J.A. De Jonghe, C.J. Bogaerts, Edw. Vermandel, J.M. Dautzenberg en Pr. Van Duyse, E. Van Damme, die tot 1880 of 1885 vooral in het M.O. werkzaam zijn geweest. Doch zooals die gegevens daar medegedeeld worden twijfel ik sterk of de lezer zich aldus de leerwijzen zal voorstellen, zooals zij feitelijk waren. Daarover had schrijver ongetwijfeld zeer bepaalde, interessante bijzonderheden kunnen geven; want hij mag niet denken, dat hij alle gebruikte schoolmateriaal heeft vermeld of benuttigd. Het wil ons voorkomen dat schrijver geen profijt genoeg getrokken heeft uit het hem wel bekende materiaal. Belangrijk zijn bij voorbeeld de Voorberichten in schoolboeken, waarin de auteur soms twee verschillende leerwijzen bespreekt: de | |||||||||||||||||||||||
[pagina 644]
| |||||||||||||||||||||||
eene behoorende tot het verleden, de andere tot de toekomst. Verder stellen we vast dat hij van een streng wetenschappelijk standpunt uit alleen het officiëele, het openbare, het gedrukte heeft geraadpleegd. Hij weet nochtans dat van 1830 tot 1890, ja tot heden toe naast het officieel Middelbaar Onderwijs een Vrij M.O. heeft bestaan, dat zeker over minder geldmiddelen beschikte, maar daarom toch wel zijn leermiddelen, zijn leerprogramma's, zijn methodologie bezat. Hij spreekt ons vooral van schoolboeken in openbare scholen gebruikt, zelfs heeft hij de officieele schoolprogramma's zeer aandachtig (blz. 516) ingekeken. Maar is hij gaan aankloppen aan een oude drukkerij, heeft hij den voet gezet in de bibliotheek of in het archief van een oud Bisschoppelijk gesticht, bv. van het Klein Seminiarie te Hoogstraten, dat in 1935 zijn eeuwfeest vierde, of van de gemeentelijke Colleges te Geel en te Herentals, of van het Klein-Seminarie en het College van Pitzenburg te Mechelen? Daar kon hij aantreffen, zooals wij het hebben ondervonden, 1. de lange reeks der leerprogramma's (leerstof, richtlijnen, paedagogische wenken) jaarlijks door de Bisschoppelijke Inspectie medegedeeld, - 2. de didaktiek, die lang vóór de Méthodologie générale van Prof. Collard in vele Vlaamsche gestichten gevolgd werd nl. Le Guide de l'élève dans les voies de la vertu et de la science et dans tout ce qui tend à polir son langage et ses manières à l'usage de la Première Section du Séminaire Archiépiscopal de Malines (Malines, Van Velsen, 1849, 154 p. in 8o) door Mgr. J.B. Van Hemel, wiens verdiensten onze betreurde Collega, Kan. Dr. Jac. Muyldermans, op paedagogisch gebied te recht heeft doen erkennen; - 3. een macht schoolboeken uitgegeven zonder auteursnaam of onder een deknaam (het werk van bescheiden leeraars, die vaak alleen voor de leerlingen van hun gesticht lieten drukken); - 4. een hoop oude schrijfboeken (met taalregels, oefeningen, opstellen, letterkundige verklaringen), die van hand tot hand overgeleverd zijn, en ons nog inlichten nopens de manier waarop in lang vervlogen tijden het Nederlandsch werd aangeleerd. We laten hier ten gerieve van den Schrijver eenige titels volgen van nog bestaande schoolboeken, die door hem niet onderzocht werden: | |||||||||||||||||||||||
[pagina 645]
| |||||||||||||||||||||||
A. Spraakkunsten:
J.A. Ter Bruggen, Nederduytsche Spraekkunst, 2 dln., 4e druk. Antwerpen, Wed. J.S. Schoesetters 1830. J. Pietersz., Nederduitsche Spraekkunst ten gebruike van Collegiën en Middelbare Scholen in België, Brussel, Deprez-Parent, 1843. Courtmans, leeraar bij 's Rijks Normaelschool te Lier. Afbeelding der tien Rededeelen in hunne onderlinge betrekking, Gent, Hemelsoet, 1851. (J. David). Eenige regels over de Vlaemsche Tael bijzonderlijk... de spelling van Siegenbeek (in nota staat de naam David bijgeschreven). A. Van Neste-Vitse, Oefeningen op de Nederduitsche Spraakkunst, Brussel, D, Windels, 1874. S. Canoy, Nederlandsche Spraakkunst met oefeningen voor lager en middelbaar onderwijs, 2e druk, Luik. H. Dessain, 1880, 122 blz. J.L. Methodische Verzameling van de bijzonderste regels der Vlaamsche Taal, Turnhout, Splichal-Roosen, 1883, 32 blz.
B. Leesboeken:
A. Zilgens, Leesboek ten gebruike der Schoolen, 1e deel, 3e dr. Wed. J.E. Schoesetters, Antwerpen, 1824. X. - Voorlezingen van Nederduytsche Dichtstukken, 2e vermeerderde druk, P.J. Hanicq, Mechelen, 1836. X. - Keur van Dichtstukken voor de Jeugd, 2e uitgave. C.J. de Moet, Brussel, 1844. J. David, De Vriend der Belgische Jeugd of Bloemlezing uit de Vaderlandsche Historie. Van Linthout, Leuven, 1876. G.D. Minnaert, Dicht- en Prozastukken der beste Nederduytsche Schrijvers voor L. en M. Scholen, 3e druk. Gent, Ad. Hoste, 1880.
F.A. Robijns, Methodische Denk- en Stijlleer voor Nederduitsche Scholen (Handboek des Meesters). Nieuwe uitgave, Luik, H. Dessain, 1881. D. Sleeckx, Stijl- en Letterkunde. Handboek voor het opstellen | |||||||||||||||||||||||
[pagina 646]
| |||||||||||||||||||||||
en beoordeelen van Nederlandsche Schriften, H. Dessain, Luik (z.j.). Ph. De Coster, Lessen van Methodologie gegeven in 's Rijks Normaalschool te Lier, Joseph Van In en Cie 1877; 1e uitg., 1856. X. - Beknopte Nederduitsche Versificatie gevolgd van een kort overzicht der Nederlandsche letterkunde ten gebruike der scholen van middelbaar onderwijs, Antwerpen, P.E. Janssens, 1853, in 16o.
Voor het tijdvak 1885-1935 is schrijver zichtbaar beter ingelicht en kunnen wij, die het moedertaalonderwijs zagen verbeteren, de vernieuwing der didaktiek in hare geheele werkelijkheid volgen. Hier krijgen we de namen en de werken van de leeraars, die zich bij de volkstaal aansloten: Hugo Verriest, J. Bols, Jac. Muyldermans, enz., die voor een algemeen beschaafd gesproken en geschreven Nederlandsch ijverden: L. Scharpé, E. Verachtert, enz., die de wetenschappelijke taalkunde beoefenden: J. Vercoullie, C. Lecoutere, enz., die betere spraakkunsten opstelden: J. Vercoullie, Allegaert, enz., die de moedertaal zuiverden: W. de Vreese, H. Meert, enz., die bloemlezingen uitgaven: Ev. Bauwens, S.J., Jac. Muyldermans, enz., die letterkundige stukken ontleedden: P. Tack, J. Geurts, enz., die de geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde schreven: A. Bielen, E. De Neef, enz.; die cursorische- en huislectuur bezorgden: C. De Baere en Verboven, enz. Het treft ons alweer, dat het proefschrift ons haast volledig inlicht wat betreft de vorderingen in het officieële moedertaalonderwijs, doch dat het, ondanks den goeden wil van den schrijver, het werk van het leeraarskorps van onze Vrije Middelbare scholen niet tot zijn recht laat komen. Het is nochtans een openbaar geheim dat er gedurende het tijdvak 1885-1914 in de meeste Colleges en Seminariën heel wat ten goede is veranderd. Toen zag men daar leeraars, die daags vóór het verlof hun leerlingen uitgelezen lectuur in de hand stopten, die de puikste Noordnederlandsche en Vlaamsche litteraire stukken, zelfs op het programma niet vermeld, op de hun eigen manier verklaarden, die daarbij soms uitgingen van de dichterlijke schepping of het verband tusschen plastische kunsten, muziek en literatuur uit | |||||||||||||||||||||||
[pagina 647]
| |||||||||||||||||||||||
diepten, die de keus en het plan van een opstel aan hun leerlingen al eens overlieten, zoodat deze in 't verhalen van beleefde feiten, in 't beschrijven van belangwekkende zaken en toestanden hun persoonlijke opvattingen en indrukken mochten neerpennen. Schrijver wijst te recht op hetgeen in dien zin te Gent door Heremans, te Lier door J. Van Beers en D. Sleeckx, te Brugge door J. Sabbe werd verricht. Wij citeeren hier uit den hoop de namen van eenige collegeleeraars, hoofdfiguren die om hun vernieuwingswerk bij hun oudstudenten, thans menschen van 40 tot 65 jaar nog hoog aangeschreven staan: de EE. HH. Gust. Janssens (Geel); A. Laurent, O. De Puydt (Herentals); J. Van Hoeck, A. Commissaris, K. De Wals, Al. Walgrave (Hoogstraten); L. Vermeersch (Mechelen); J. Hallez en J. Hammenecker (Aarschot), e.a. Het zou ons zeer verwonderen moest in de Jezuïetencolleges sedert 1890 buiten de uitgaven van allerlei bekende schoolboeken, ook nog geen geschreven handleidingen en aanteekeningen te vinden zijn van de EE. PP. Ev. Bauwens, Stracke, Salsmans, Geerebaert, Van Mierlo senior en junior. Schrijver zal het ons niet kwalijk nemen, zoo we hier met nadruk zijn aandacht vestigen op een paar belangrijke tekstuitgaven, die destijds zoo welkom waren: Nederlandsche Schrijvers voor het M.O. onder leiding van den E.H.Th. Spaeninckx (1906-1909), L. Van Hoof-Roelans, Hoogstraten, en de jongere Reeks: Uit Eigen Gaard onder leiding van Kan. A. Van den Dries, J. Theys, J. Van den Broeck (Blijde Inkomststraat, 77, Leuven) waarin reeds een half dozijn mooie voorbereide teksten verschenen (1934-1937).
Vooraleer de bespreking van de Moedertaaldidaktiek in het M.O. te beëindigen willen wij om wille der waarheid een paar uitlatingen van den auteur wat nader toelichten. Bladz. 502 schrijft hij: ‘Bij sommige taalleeraars (in Vlaanderen) kreeg ook de ‘klassieke’ schoolsche dogmatiek dikwijls nog een al te ruime plaats toegemeten, om te culmineeren bij Jac. Muyldermans in Opstellen over ‘De Leeuw’, ‘Eenheid en Macht van het oude Rome op het oogenblik van St-Petrus' komst’, ‘Gutenbergs Droom’, ‘een Romeinsch Senator tot Paus Leo den Groote’, enz. - Schrijver heeft hier natuurlijk zonder eenige kwade bedoeling de leeraars op het oog van onze Vrije | |||||||||||||||||||||||
[pagina 648]
| |||||||||||||||||||||||
gestichten (colleges en seminariën), waarin haast overal tot 1890 slechts Grieksche en Latijnsche humaniora bestonden. We geven graag toe, dat aldaar om de zedelijke en verstandelijke vorming der leerlingen te bevorderen - een der doeleinden van de Oude Humaniora - de leerstof van den godsdienst en de geschiedenis, ja zelfs van het Grieksch en het Latijn tot onderwerp van Nederlandsche opstellen verkozen worden. Maar hij zal niet loochenen, dat desniettegenstaande leerlingen uit zulke gestichten, waaronder Jac. Muyldermans zelf, herhaalde malen in de Staatsprijskampen de eerste prijzen in Nederlandsch opstel wegkaapten. Naderhand werden in diezelfde gestichten ook Moderne Humaniora ingericht, waar het Nederlandsch meer als afzonderlijk vak aangeleerd werd, en uit dien hoofde o.a. het vrije, persoonlijke ervaringsopstel in zwang kwam. Doch, zoo het waar is, wat Prof. Dr. Fr. Baur in zijn Schets der Moedertaaldidaktiek, blz. 82 schrijft, dat thans naast het vrije ervaringsopstel opnieuw de bruikbaarheid wordt bevestigd van het oude, aan geheel de klas opgelegde dissertatie-thema, zelfs van nuchter verstandelijken aard, kan men het Kan. Jac. Muyldermans moeilijk ten grieve maken, dat hij ‘De Leeuw’, ‘Gutenbergs Droom’ in zijn Handboek als opstelonderwerp heeft opgegeven. Op een andere plaats (blz. 512) verklaart de steller van het proefschrift: ‘Het litterair onderwijs in Vlaanderen heeft lang gelaboreerd aan de zoo genaamde “letterkundige ontleding”, waarbij... de tekst in een op den duur alle belangstelling doodende regelmaat vergeleken werd met andere teksten, met verwante themabehandeling’. Wij geven nogmaals grif toe, dat de letterkundige ontleding, zooals die voor de Klassieke Schrijvers plaats vond, vooral voor de Moderne Nederlandsche Schrijvers minder practisch is; maar we herinneren ons nog goed dat de beste leeraars de doodende verveling uit hun taalonderwijs wisten te bannen door de litteraire teksten nu en dan uit een ander standpunt te beoordeelen, en verwante teksten uit vreemde taalwerken ter vergelijking aan te halen. En zoo hebben die leeraars, die in de vrije gestichten doorgaans vier talen in hun eigen klas doceerden, een concentrisch onderwijs gegeven, dat allesbehalve vervelend was, en leerlingen heeft gevormd, die thans nog de elite der natie uitmaken.
*** | |||||||||||||||||||||||
[pagina 649]
| |||||||||||||||||||||||
Wat nu verder de didaktiek van de Moedertaal in het Lager Onderwijs in Vlaamsch-België betreft, die heeft schrijver, zooals boven betoogd is, niet ex professo behandeld. Het zou wel interessant zijn te vernemen op welke wijze het spreken, het lezen, de woordenschat, de spraakkunst, het rechtschrijven, het opstel, enz. in de zes leerjaren van het Lager Onderwijs werden aangeleerd. Dat de toestand aldaar niet schitterend was vooral van 1830 tot 1865 is algemeen bekend; maar gaarne hadden we toch bepaalde gegevens wat betreft de doelstelling, de onderdeelen van het moedertaalvak, en de te volgen methodes, wenken en richtlijnen. Gelukkig is het nog doenbaar na 100 jaar de didaktiek van de Moedertaal op te maken uit de bestaande handleidingen en schoolboekjes. We deelen hieronder een lijstje van boeken mede, welke we bij één drukker en in het archief van twee scholen ontdekt hebben. Hoeveel dergelijke werkjes kunnen zonder al te veel moeite links en rechts gevonden worden! We rangschikken het materiaal volgens de tijdsordeGa naar voetnoot(1):
C.L. Tanghe, Natuerkundig Leesboek voor School- en huisgebruik, De Moor, Brugge, 1850. X. - Oefeningen bij het aanvankelijk lezen in gebruik in de Oefenschool te Lier, Jos. Van In, Lier 1851. Grein, Zinnelijk en zedelijk aanschouwingsonderwijs. Leesboek voor lagere scholen, 3 dln. Van Dieren, Antwerpen, 1852. J.M. Dautzenberg en Pr. Van Duyse, Volksleesboek voor Middelbaar en Lagere school, Brussel, C. Muquardt, 1854. X. - Oefeningen in het lezen en regtschrijven naar de methodenleer van den eerw. Heer Ph. De Coster, 1e stuk, Lier, Jos. Van In en Cie, 1857. (De lessen van deze methodologie staan boven (M.O.) vermeld.) J.G. Peeters, Nederduitsche Spraekleer met oefeningen en stijlleer ten gebruike van lager- en middelbaer onderwijs, Wed. Fr. Lamot-Jacobs, 1858. F. Van de Walle, Kort begryp der Spelkunst en Woorden- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 650]
| |||||||||||||||||||||||
kennis van de Vlaemsche tael voor beginnende leerlingen, 2e uitg., J.B. Loosveldt, Tielt, 1860. F. Verbessem, Practische Spraakleer voor lagere Scholen, 4e uitg., H. en I. Vanderpoorten, Gent, 1870, 104 blz. F.A. Robijns, Nieuw Leesboek voor Volksscholen, 3 dln. H. Dessain, Luik, 1875. G.D. Minnaert en J. Vilders, Kinderlust, Leesboek voor de hoogste klas der Lagere School, 6e stukje, 7e uitg. Vuylsteke, Gent, 1877. A.J. Germain, Oefeningen op de Grondbeginselen der Nederlandsche Spraakkunst voor lagere scholen, 7e druk, Jan Cuypers, Brugge, 1879. G.D. Minnaert, Dicht- en Prozastukken der beste Nederlandsche Schrijvers voor Lagere en Middelbare Scholen, 3e druk, Gent, Ad. Hoste, 1880. S. Canoy, Nederlandsche Spraakkunst met oefeningen voor Lager- en Middelbaar Onderwijs, 2e druk, Luik, H. Dessain, 1880, 122 blz. L. Genonceaux, Leesboek voor Lagere Scholen, 2 dln., 2e uitg. Jan Cuypers, Brugge, 1882. K.F. Stallaert, Leesoefeningen voor de jeugd, 2e verbeterde uitgaaf, Gent, C. Annoot-Braeckman, 1882. J. Dumortier en E. De Smet, Methodisch Leesboek voor de Volksscholen, Rousselare, J. De Meester, 1884.
Uit de vergelijking b.v. van de twee boekjes: Oefeningen in het lezen en regtschrijven naar de methodeleer van den eerw. Heer Ph. De Coster (1857) en Oefeningen bij het aanvankelijk lezen in gebruik in de Oefenschool te Lier (1851) met de Lessen van Methodologie gegeven in 's Rijks Normaalschool te Lier door Ph. De Coster, eere-bestuurder (1856) blijkt onmiddellijk dat het leerbeginsel: spreek zooals gij schrijft aldaar afgedaan had, dat de synthetische leesmethode nog alleen gevolgd werd. Wanneer nu de normaalwoordmethodes en de globaalleesmethodes hun intrede in Vlaanderen gedaan hebben kan uit de jongere schoolboeken gemakkelijk opgemaakt worden. Het belangwekkend werk van Ph. De Coster levert tevens het bewijs dat onze Vlaamsche didaktiekers in het jaar 1856 de beste paedagogische | |||||||||||||||||||||||
[pagina 651]
| |||||||||||||||||||||||
tijdschriften uit Noord-Nederland en Duitschland raadpleegden, doch niet gereedelijk vreemde theorieën overnamen. De geheele Moedertaaldidaktiek gevolgd in de lagere school kan schrijver althans voor Vlaamsch-België evenzoo met de noodige bewijzen aanbrengen: aan de hand van nog beschikbare handleidingen en schoolboekjes kan hij, de knappe en werklustige didaktieker, ons toonen hoe het moedertaalonderricht in onze gewesten langzamerhand werd verbeterd, hoe de onderwijzers gekomen zijn tot de moedertaaldidaktiek, welke we in het officieel leerprogramma, doch nog breedvoeriger in het leerplan der Vrije Scholen (1936) waarnemen. Dààr heet het nu: ‘luisteren en lezen, spreken en schrijven zijn de vier hoofdaspecten van het moedertaalonderwijs.’ - ‘De studie van de taal streeft naar 't verwerven van taalkennis en naar 't beheerschen van taaltechniek, en dient dus als sleutel tot het verstaan van de taalwerken (lectuur, literatuur), en als wegwijzer bij het gebruiken van de taal (spreken - opstellen)’. Hiermede is tevens gezegd, wat de keurraad van den auteur van de verhandeling verwacht. Wij vatten de zaken zóó op: door het schrijven van dit proefschrift (het huidige hs.) heeft hij zijn doctorstitel verworven. Door het beantwoorden van een bepaalde prijsvraag, die meer en minder eischt dan zijn ongewijzigd proefschrift behelst, kan hij de eer niet verdienen door de Kon. Vlaamsche Academie nog met goud bekroond te worden. Indien hij echter zijne studie over de moedertaaldidaktiek in het M.O. eenigszins aanvult, en vooral de methodologie voor het moedertaalonderricht in het L.O. breedvoeriger behandelt, zooals boven uiteengezet is, verdient hij ten volle den uitgeloofden prijs. Onnoodig zelfs de prijsvraag daarom nog een jaar aan te houden. Voor twee jaar hebben we met succes een dergelijk voorstel gedaan, wat betrof de Dialectgeographie der Nederlandsche Diminutiva. Zoodra dus de auteur de leemten van zijn verhandeling ter voldoening van de jury heeft aangevuld, kan het werk ter pers. Het zal een leerrijke, belangwekkende studie zijn, waarin de Vlamingen met genoegen zullen vernemen, hoe groote vorderingen zij op onderwijsgebied in de laatste tijden hebben gedaan, en hoe zij in de toekomst door de samenwerking vooral van Zuid en Noord het peil van het moedertaalonderwijs nog hooger opvoeren kunnen. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 652]
| |||||||||||||||||||||||
Verslag van Kan. Am. Joos, derden verslaggever.Toen onze secretaris mij vroeg de taak van derden verslaggever over de prijsvraag te willen aanvaarden, heb ik er onmiddellijk in toegestemd, omdat ik hoopte er veel te vernemen over sommige punten betreffende het onderwijs in Vlaanderen, en voornamelijk over ons normaalonderwijs, waarin ik 35 jaar werkzaam was, ook over ons lager onderwijs, vooral in de aangenomen lagere scholen, waarvan ik 12 jaar opziener was in het Land van Waas. Ik werd helaas teleurgesteld in mijn verwachting, ten 1e omdat de verslagen van mijn medeleden en de prijsvraag mij enkel op Maandag 7 Juni in den laten avond toekwamen, zoodat ik, ingezien mijn verzwakte gezondheid, er toe verplicht was heel vlug het proefschrift te lezen; ten 2e omdat ik er maar weinig in vond van hetgeen ik redelijk hoopte er in te lezen. ‘Het te beoordeelen handschrift, zegt Kan. Jacobs, wil een antwoord zijn op de prijsvraag: Men vraagt een studie over de didaktiek der Moedertaal in Vlaamsch-Belgie sedert het begin van de XIXe eeuw. Het draagt echter den ietwat bevreemdenden titel: Moedertaalonderwijs in de Nederlanden. Een historisch-kritisch Overzicht van de methoden bij de studie van de Moedertaal in het Middelbaar Onderwijs sedert het begin van de 19e eeuw. Zij geeft dus te veel; wat meer is, zij geeft veel te veel. De studie van de Moedertaaldidaktiek in Noord-Nederland is zelfs hoofdzaak in dit handschrift’. Niet wonder dus dat het handschrift over het taalonderwijs in de normaalschool haast niets zegt. Van onze overheden kregen wij in de normaalscholen noch richting, noch goed- noch afkeuring. Immers tot het jaar 1900 hadden wij geen andere opzieners dan Walen, Vlaamschonkundige Walen: de heeren Braun, Sosset en Dock. Dan maar, onder Minister Schollaert, werd de heer Allegaert, een Vlaming, er mee belast onze Moedertaal en al andere vakken in het Vlaamsch onderwezen, te inspecteeren. Wil de Steller dus onderzoeken hoe de Moedertaal in de normaalscholen onderwezen werd, dan behoort hij vooral de schooltijdschriften van dien tijd te raadplegen. Zulke zijn, onder andere, de Toekomst, Sint Cassianusblad, de School- en Letterbode, het Katholiek Onderwijs, enz... | |||||||||||||||||||||||
[pagina 653]
| |||||||||||||||||||||||
Hier is mijn besluit: zooals het proefschrift nu is, kan noch mag ik, als Vlaming, het ter bekroning voorstellen. Het dient ruim aangevuld over het normaal en lager onderwijs. En dan, dan verdient het den uitgeloofden prijs. |
|