Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1937
(1937)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 317]
| |
De nieuwe uitgaaf van Poirters' ‘Spieghel van Philagie’
| |
[pagina 318]
| |
(blz. 27) komt hier in aanmerking een ‘slachtoffer van Pascal’Ga naar voetnoot(1), P. Paul de Barry S.I., te Leucate (Frankrijk) in 1587 geboren. Deze had den naam Philagie, d.i. de vrome ziel de heiligheid beminnend, gepopulariseerd in zijn talrijke werken, o.a. ‘Le Paradis ouvert à Philagie’ (1636), ‘La solitude de Philagie’ (1638) een soort retraite, ‘Les saintes intentions de Philagie’ (1637), ‘Les trois journées de Philagie’ (1644) een triduum van beschouwingen... Al die werkjes werden spoedig in het Vlaamsch vertaald, meestal door P. Fr. De Smidt S.I. en te Antwerpen uitgegeven (Het open Paradijs... 1647; De Eensaemheit van Philagie, 1646; De heilige intentiën... 1648; De drij daeghen van Philagie, 1649) Van de Barry verdienen nog een melding ‘L'Année sainte’, wellicht zijn voornaamste werk, en ‘Pensez-y-bien’ (1646) dat ook vernederlandscht (Peyst er wel op) in 1662 uitkwam en nog op onze dagen herdrukt wordtGa naar voetnoot(2). Nochtans uit de Barry heeft Poirters eigenlijk niet zooveel genomen als men wel kon verwachten, en we zijn er niet in geslaagd letterlijk ontleende stukken te ontdekken. Uit Vondel staan in ‘Den Spieghel van Philagie’ heele brokken uit De Kruisberg (blz. 63). Dr. Rombauts, in een Bijlage van zijn boek (P. Poirters, Gent 1930) vergelijkt stroof per stroof het oorspronkelijke met het afgeleide. Ook in Poirters' boekje zijn de strofen die de grootste overeenkomst vertoonen, cursief gedrukt. Onze Pater wilde zeker voor zijn eenvoudige lezers en lezeressen de moeilijker verzen van den grooten dichter begrijpelijker maken: dit mag gelden als een verontschuldiging. - Nog een paar herinneringen uit Vondel staan in ‘Den Spieghel’: van een kuisch gemoed (blz. 197) dicht Poirters: ‘By desen lauwerkrans staen goude kroonen doof’ en Vondel had van Christina van Zweden gezegd: ‘By zulk een hoofdsieraad staen gouden kronen doof’. Vondel's ‘Byschrift op de Afbeeldinghe van Maria Stuart’ heeft zeker de volgende verzen ingegeven (blz. 244): | |
[pagina 319]
| |
Twee saecken hebben haer 't byl door den hals gedreven:
't Recht dat sy had tot Ryck, en haer on-noosel leven.
In de 17e eeuw achtte men het niet oneerlijk in zulke werkjes over te nemen zonder waarschuwing wat eens voortreffelijk gezegd was. Trouwens Poirters verklaart het eens en voor altijd, dat niet alles uit zijn koker komt. In ‘Den Spieghel van Philagie’ valt het op hoe dikwijls de schrijver brokken proza doch vooral verzen, min of meer gewijzigd, ontleent aan zijn eigen vroegere werken. Hij zegt het zelf (blz. 194) voor zijn dichtje op Apollo en Daphne, dat genomen is uit de ‘Afbeeldinghe der Eerste Eeuwe’, de nederlandsche bewerking van Imago primi saeculi, een soort liber memorialis dat de Sociëteit van Jezus uitgaf in 1640 bij haar eerste eeuwfeest. - Het gedicht (blz. 6) ‘Hoe vruchteloos, eylaes ...’ komt reeds voor in zijn boekje ‘Nieuwe Afbeeldinghe van de Vier Uyterste’; ook (blz. 15) ‘Loopt, raederkens’ - Uit ‘Het leven van den H. Franciscus de Borgia’ heeft hij gedeeltelijk overgenomen: ‘O Siel, naer ghy met wercken toont ...’ (blz. 51), en ‘Komt, Siel, ghy moet te vier-schaer staen...’ (blz. 218.) - Andere stukken komen uit ‘Het Duyfken in de Steenrotse’, uit ‘Het Leven van de H. Maeghet Rosalia’, uit ‘Het heilig Herte’ ...d.i. het hart van den christen dat moet geheiligd worden ...zoodat men haast zeggen kan, dat in zijn laatste jaren P. Poirters in ‘Den Spieghel van Philagie’ vereenigd heeft wat hij - ‘Het Masker’ ter zijde gelaten - het best en nuttigst achtte in zijn andere werkjes. Dat is een reden te meer om ‘Den Spieghel’ hoog te schatten.
***
Waarom dit werk, ondanks zijn onbetwistbare verdiensten, niet bijzonder vele uitgaven beleefde, lijkt ons toe te schrijven aan den titel zelf: men dacht misschien dat het enkel voor ‘devooten’ en ‘klopjes’ bestemd was en haar alleen kon genoegen brengen. - Wat niet met de waarheid strookt. De schrijver zet er geenszins bijzonder hooge ascese of mystiek uiteen, maar wel de leer van het Evangelie voor alle christenen geldend, den nadruk leggend op onthechting van aardsche goederen, op aanvaarding van kruisen en beproevingen, op godsvrucht en alle deugden: het inderdaad verzaken aan 's werelds goederen stelt hij geens- | |
[pagina 320]
| |
zins als verplichtend voor, want het is slechts een ‘evangelische raad’. Laten wij daar nadruk op leggen, want men heeft soms Poirters slecht verstaan, alsof hij aan iedereen de kloosterlijke volmaaktheid opdrong. In dit opzicht heeft onze Pater niets oorspronkelijks: hij spoort aan, zonder overdrijving, tot de christelijke volmaaktheid, zooals die altijd door de Katholieke Kerk werd voorgehouden. Wel is zijn toon, zijn toepassingen en voorbeelden, berekend op vrome vrouwenzielen aan wie hij een levensregel voorhoudt, een diarium tot zorgvuldig volbrengen der dagelijksche handelingen, volgens de traditie van Costerus en Sucquet... Maar dat belet niet dat er in ‘Den Spieghel’ zeer veel plaatsen zijn, even kruimig en sappig als de beste brokken uit ‘Het Masker’, en voor een ieder genietbaar.
***
Bij het eerste verschijnen had het boekje grooten bijval: Poirters bericht ons zelf (blz. *11) ‘datter op 7 daeghen 700 ver-tiert wierden’. Dat was juist de reden waarom hij ‘Het daeghelyks... Spieghelken van Philagie’ - want zóó heetten de twee eerste drukken van 1673 - ‘vermeerderde’ en omwerkte tot ‘Den Spieghel van Philagie’ in 1674 verschenen. Hij deed dus voor dit werkje net zooals voor ‘Het Masker’, dat eerst kleiner voorkwam, met den titel ‘Ydelheidt des Wereldts’, en om den genoten bijval uitgroeide (in den 3en druk) tot ‘Het Masker van de Wereldt afghetrocken’. Die derde vermeerderde druk: ‘Den Spieghel van Philagie’, in het sterfjaar (1674) zelf van den schrijver uitgekomen, moest dus ontegensprekelijk gelden als grondslag van onze heruitgave, als de uitdrukking zijner laatste en definitieve gedachte. Volgens dezelfde methode als wij voor ‘Het Masker’ aanwendden, en die de goedkeuring der kenners mocht genieten, hebben wij dien tekst zeer nauwkeurig afgedrukt, ook wat de onvaste spelling betreftGa naar voetnoot(1), maar behoudens eenige blijkbare zetfouten, en behoudens enkele uit de twee vroegere drukken ontleende betere | |
[pagina 321]
| |
varianten, in de voetnoten aangestipt. - De interpunctie, zeer slordig en wisselvallig in zulke zeventiendeeuwsche werkjes, hebben wij wat regelmatiger gemaakt, doch nergens zóó dat de zin er door veranderd was. Er is geen enkele reden om die willekeurige en grillige interpunctie angstvallig te bewaren. Wij hebben, zooals het past, minder gelet op de drukken, die uitkwamen na 's schrijvers dood en die bijgevolg haast geen belang hebben in philologisch opzicht. In 1680 verscheen - merkwaardig genoeg - een licht omgewerkte herdruk van den eersten tekst. ‘Het daeghelijks Spieghelken ...’; in 1682 een IVe druk van ‘Den Spieghel’; eindelijk in 1722, of ietwat later, een vijfde druk: alle te Antwerpen.
***
De eigenaardigheden van Poirters' taal heeft Dr. Rombauts, in de Inleiding van onze Masker-uitgave, systematisch uiteengezet: dat geldt ook voor ‘Den Spieghel van Philagie’. Opmerkelijk is het, hoe in dit werkje de schrijver meermaals woordspelingen maakt met moet, dat (ook volgens Kiliaen) beteekent kloekmoedigheid ofwel moeite, werk en de vrucht daarvan (blz. 41, 70, 162, 230, 271); item met hert, gemoed, hart, borst (Kil.) met wellicht een woordspeling: het ‘harde’, de wederwaardigheden (blz. 66, 73, 162, 230). De bronnen van ons kommentaar in philologisch en geschiedkundigGa naar voetnoot(1) opzicht, in onze zoo zaakrijk en bondig mogelijk opgestelde voetnoten, zijn natuurlijk altijd dezelfde: Kiliaen, de groote Woordenboeken, de Idioticons, het standaardwerk | |
[pagina 322]
| |
van De Backer-Sommervogel, Bibliothèque de la Compagnie de Jésus, en dergelijke repertoria. In 't algemeen zijn er in ‘Den Spieghel ...’ minder moeilijke plaatsen dan in ‘Het Masker...’; maar niettegenstaande al onze opsporingen blijven zekere punten twijfelachtig (blz. 32, 85, 104, 129, 217). Wie ons daarvan duidelijke opheldering brengt, zal ons ten zeerste verplichten. Zaakrijke aanmerkingen, zooals die van Dr. Michels (Museum, 1937, blz. 91) omtrent onze Masker-uitgave, zijn ons aangenamer dan onbepaalde loftuitingen. |
|