Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1937
(1937)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 227]
| |
Het lijden van vier beroemde microbiologen
| |
Ignaz Philipp Semmelweis
| |
[pagina 228]
| |
nog niet zeggen dat u daarmee leeken-onwetendheid toont. Van de tien intelligente dokters wien ik in het afgeloopen jaar gevraagd heb wie Semmelweis was, had er slechts één iets meer dan een vage herinnering aan den naam van dien wonderlijken Hongaar.’ Dat schrijft Paul De Kruif in 1934. Semmelweis overleed in 1865, en de geschiedenis der wetenschappen is nog niet voldoende in den geest der meeste geneeskundigen doorgedrongen, dat zij de waarde van het concept Semmelweis zouden begrijpen. En voor de massa is Semmelweis een onbekende; hij was geen sportman, ook geen filmkunstenaar. Maar een sportman heeft een moeder, een filmkunstenaar heeft ook een moeder, wij hebben allen een moeder, en Semmelweis is de onbekende redder van die moeders. Een andere redder der moeders, PalfijnGa naar voetnoot(3), is ook een roemrijke onbekende; bij zijn standbeeld zal u misschien iemand zeggen, zooals aan mij: ‘hij was burgemeester van Kortrijk’. Vele burgemeesters krijgen een standbeeld; hun naam wordt gegeven aan een straat of aan een plein. Palfijn stierf te Gent in 1730 in de grootste ellende, en op zijn geraamte, op zijn graf, ergens om de St-Jacobskerk, verkoopt men elken Vrijdag kaas, worsten, suikergoed, potten, pannen, oude schoenen en oude meubels. Geen enkele straat in de buurt, geen andere straat in de stad, draagt den beroemden naam van Jan Palfijn. De zonen, die niet weten wat een moeder bij hun geboorte lijden kan, kennen noch Palfijn die de verlostang uitdacht, noch Semmelweis die met chloorkalk het kraambed ontsmette. Het vrouwenmoorden moet eindigen, had Semmelweis geroepen; de duizenden moeders die volstrekt zonder nut aan kraamvrouwenkoorts stierven, zouden in leven behouden worden door een afdoend middel, door Semmelweis gevonden, jaren vóórdat de microbenleer ons de rationeele hygiene, de rationeele ontsmetting had leeren kennen. ‘De manier waarop Semmelweis er in Weenen uitgetrapt werd om zijn ontdekking, die zoo vele moeders het leven kon redden, is een der zwartste bladzijden van de geschiedenis der geneeskunde. Wat hij tegen zich had, dat was zijn recht-door- | |
[pagina 229]
| |
zee-gaan en zijn eerlijkheid. Zelfs toen hij als een verbitterd man weer naar zijn geboorteplaats Budapest terug was gekeerd, en daar in zijn eigen praktijk het heilzame van zijn behandeling bewezen en meer dan bewezen had, bleven de verloskundige kopstukken van heel Europa hem uitlachen; terwijl in heel Europa de jonge moeders volkomen onnoodig in den bloei harer jeugd bleven sterven’Ga naar voetnoot(4). Semmelweis Ignaz Philipp, geboren te Ofen in 1818, zoon van een handelaar, begon te Weenen in de rechten te studeeren, doch voelde zich weldra tot de geneeskunde aangetrokken; hij werd in 1844 doctor in de geneeskunde en legde zich vooral op de verloskunde toe. In 1846 werd hij assistent in de kliniek van het algemeen ziekenhuis te Weenen, in 1850 arts zonder bezoldiging in de verloskundige kliniek van het St. Rochushospitaal te Pest, in 1855 professor ordinarius aan de Universiteit te Pest; hij huwde in 1857 met de dochter van den koopman Weidenhofer. HijGa naar voetnoot(5) overleed op 17 Augustus 1865, aan bloedvergiftiging, krankzinnig geworden, slechts 47 jaar oud. In April 1844, toen hij aan de kraaminrichting van het ziekenhuis te Weenen werd gehecht, kwam het eerlijk geweten van Semmelweis in opstand, toen hij vaststelde dat, in een enkele maand, 36 op 208 jonge moeders aan kraamvrouwenkoorts waren gestorven. De fossiele hoofdgeneesheeren vonden dit zeer normaal, zulke anormaliteit bij een verschijnsel dat toch natuurlijk en dus eenvoudig normaal is. De overste, professor Klein, ook de beroemde geleerde Rudolph VirchowGa naar voetnoot(6), herhaalden | |
[pagina 230]
| |
plechtig wat zij hadden gehoord, gelezen en geschreven, dat de oorzaak van de koorts ‘een onzichtbaar miasme was, dat de moeders doodde, een onbekende epidemie, van een atmospherisch-cosmisch-tellurisch karakter, overal doordringend, onverbiddelijk het lichaam binnen sluipend en vergiftigend en ten slotte doodend’Ga naar voetnoot(7). De dwaze overlevering kwam de verantwoordelijkheid dekken. Zulk versterkt slot zou Semmelweis moeten belegeren om de moeders te redden. Sedert 1676 had LeeuwenhoekGa naar voetnoot(8) de microben ontdekt, maar men moest nog op Pasteur wachten om de besmetting uit te leggen. Semmelweis stond alleen met zijn redmiddel om ‘het miasme’ te bestrijden. Wat Semmelweis ten zeerste bekommerde, dat was te weten hoe het kwam dat in een der afdeelingen van de kraaminrichting het aantal sterfgevallen veel hooger was, ja wel vijfmaal hooger, dan in de andere afdeelingen: atmospherisch-cosmisch-tellurisch, zeiden de doctrinairen; belachelijk beweerde Semmelweis met vinnige bitterheid. Vroeg in den morgen, schouwde hij, in de lijkenzaal in de aanwezigheid van de studenten, de jeugdige slachtoffers van de koorts. Na de handen zorgvuldig met zeep gewasschen te hebben, ging hij dan de nog levende vrouwen onderzoeken, in de verschrikkelijke afdeeling waar het sterftegetal zoo hoog was. In de andere afdeeling was het werk toevertrouwd aan vroedvrouwen; daar kwam Semmelweis niet, de studenten ook niet; daar was het sterftegetal veel kleiner. De commissie aangesteld om de zaak te bestudeeren, commissie van hoogstaande fossielen, besloot zonder aarzelen dat de mannen de patienten op ruwere wijze behandelden dan de vrouwen. Zekeren dag vernam Semmelweis dat de patholoog Kolletschka aan bloedvergiftiging, na een wonde bij een lijkschouwing, was overleden. Een bloedvergiftiging bij een lijkschouwing, | |
[pagina 231]
| |
dat was voor Semmelweis als een bliksem door zijn hersenen: bloedvergiftiging bij een lijkschouwing, dat was bloedvergiftiging bij de kraamvrouwenkoorts. Hij was de moordenaar; hij bracht het lijkengif uit de lijkenzaal, op zijn handen, aan de moeders op het kraambed. In de andere afdeeling met de vroedvrouwen, geen lijkschouwing, ook geen massasterfte. Hij had een te hoog denkbeeld van zijn verantwoordelijkheid; hij was moedig genoeg om tot het besluit te komen dat hij de moordenaar was. Hij was geen man van de wetenschap om naar den aard van het vergif te zoeken; hij was een praktisch man; zonder uitstel zocht hij een redmiddel. In Mei 1847, na een lijkschouwing, na zijn handen zorgvuldig met zeep gewasschen te hebben, dompelde hij diezelfde handen in een chloorkalkoplossing, totdat de lijkreuk was verdwenen. Aan de studenten, die rondom hem gekten en hem uitlachten, beval hij met strenge stem hetzelfde te doen. En dan naar de kraamafdeeling van den dood. Alle dagen dezelfde voorzorgen, onder zijn strengste waakzaamheid. En plotseling daalde de sterfte, tot zelfs slechts een procent, aldus nog minder dan in de andere afdeeling. Een normale mensch, zooals hij, kon niet anders besluiten: zeep en water zijn onvoldoende om den dood te verwijderen, de chloorkalkoplossing wel. Dat had de jonge arts van 29 jaren ontdekt, dat moest hem beroemd maken. De groote geleerden zouden hem gelukwenschen, de geschiedenis ging boeken dat voor de eerste maal het vastgesteld werd hoe bloedvergiftiging van buiten naar binnen boosaardig sluipt, de beheerders van de ziekenhuizen zouden hem de gepaste belooning schenken voor zijn gewichtige ontdekking. Maar de doctrinaire beheerders, de fossiele geleerden, de domme massa konden niet dulden dat een jonge mensch van 29 jaren de geneeskunde van verscheidene eeuwen, de atmospherisch-cosmisch-tellurische oorzaak van de kraamkoorts met een spoortje chloorkalk in eens zou omverwerpen. Semmelweis werd uitgelachen als ‘het broekje uit Budapest, de gek uit Budapest’. Wel hadden de drie pathologen Hebra, Skoda en Robitausky de waarde van de ontdekking begrepen, die zij op den rang hadden gesteld van deze van Jenner. De gynecologen echter, | |
[pagina 232]
| |
en Klein zelf, werden erg vijandig: de mededinging! Zij ontdekten dat Semmelweis deel zou genomen hebben aan den opstand van 1848; Semmelweis werd vervangen door Braun en verplicht, niet meer op levende vrouwen, wel op ledepoppen te demonstreeren. Hij nam ontslag, ontmoedigd; in 1848 waren op 3356 moeders slechts 45 gestorven, de eerste maand na zijn ontslag had de afdeeling reeds 20 lijken geleverd. Maar aldus had de groote Klein beslist, de groote Klein die en als geleerde, en als mensch echt klein was geworden. Semmelweis vertrok naar Budapest en nam dienst, zonder salaris, in het St. Rochus-Ziekenhuis. Daar vond hij zes moeders die juist bevallen waren: de eene was dood, de tweede stervend, en de vier andere koortsziek. Maar tusschen 1850 en 1855, door zijn tusschenkomst en in de slechte voorwaarden waarin het ziekenhuis verkeerde, verloor hij slechts 8 moeders op een duizend die hij verzorgde. De ziekenkamers waren slordig, de lakens en de matrassen werden niet ververscht, de zorgen waren onvolledig. Tegen al dat vuil, al dat verouderd, al dat gebrek, al die koppigheid van de beheerders, overwon hij den dood met een weinig chloorkalk. En zooals hij den dood had overwonnen, overwon hij het beheer van het ziekenhuis met, in een aanval van eerlijke en moedige woede, een pak van bevuilde lakens, vol reuk en gevaar, in het bureel van de beheerders te brengen, onder den neus van de overheden die in den dood bezuinigingen zochten. In 1855 werd Semmelweis, alhoewel omringd van vijanden, toch hoogleeraar aan de Universiteit. De meeste zijner collega's van de Europeesche universiteiten bleven aan de overlevering getrouw; hun misdaad, de moeders zonder zorgen te laten sterven, kon Semmelweis niet verdragen. Het werd bij hem vaststaand. In 1861, schreef hij dat meesterwerk Die Aetiologie, der Begriff und die Prophylaxie des Kindbettfiebers; dan schreef hij opene brieven aan dezen die zijn methode niet wilden volgen, hij kloeg ze aan, vóór God, vóór het menschdom, als moordenaars. Zonder bekommeringen richtte hij zich, over de hoofden der artsen, tot de lijdende menschen langs den weg der dagbladen; de Kruif herhaalt die woorden, van den gekwetsten eerlijken mensch: ‘Weet gij wel, vader, wat ge doet, als gij bij het kraambed | |
[pagina 233]
| |
van uw vrouw dokter of vroedvrouw haalt? Dan brengt gij haar leven in gevaar! Als gij geen weduwnaar wilt worden, als gij niet wilt dat de kinderen hun moeder zullen verliezen, koop dan voor enkele stuivers wat bleekpoeder, giet er water op, en laat niet toe dat dokter of vroedvrouw uw echtgenoote onderzoekt vóór zij in dat bleekwater, in uw bijzijn, de handen hebben gewasschen, en sta ze niet toe het onderzoek te beginnen vóór ge er u van overtuigd hebt... dat zij ze lang genoeg gewasschen hebben, tot ze glibberig zijn’. Maar de strijd was voor hem te zwaar, hij werd krankzinnig en moest in Juli 1865 in een gesticht te Weenen opgesloten worden. Een kleine wonde aan zijn vinger ergerde zoodanig dat de bloedvergiftiging hem het leven ontnam op 17 Augustus. Op 12 Augustus, vijf dagen vroeger, had ListerGa naar voetnoot(9), de methoden van Pasteur volgende, voor de eerste maal een heelkundige bewerking uitgevoerd met behulp van antiseptische stoffen. Na chloorkalk werden phenol, iodoform, kwikchloride gebruikt in de heelkunde. Maar chloorkalk is nog een uitstekend ontsmettingsmiddel. Men heeft onlangs geschertst toen geëischt werd het drinkwater van een leiding te zuiverenGa naar voetnoot(10) met chloorkalk, nadat vastgesteld was dat rauwe groenten en vruchten met een weinig chloorkalkGa naar voetnoot(11) volledig bacteriënvrij kunnen worden gemaakt. Geneesheeren, beheerders van vennootschappen, personen uit het publiek hebben gesproken van het verliezen van het verstand. Daar was echter, als voorbeeld en als troost, het edel figuur van Semmelweis, slachtoffer van de domheid; 70 jaren na zijn dood werd hij prachtig vereerd met de uitgave van een postzegeltjeGa naar voetnoot(12). | |
[pagina 234]
| |
Louis Pasteur
| |
[pagina 235]
| |
Pasteur is de typische bron van wilskracht, strijdenergie, geestdrift, verstand, eerlijkheid. Daarom was zijn leven een schitterende reeks van overwinningen, ook een ellendige loopbaan van smart en ontgoocheling. Zijn eerste jaren waren reeds jaren van strijd, om met zeer beperkte geldmiddelen, het laboratorium te bereiken; die werkzame jaren waren hard, en toch gelukkig; Pasteur had den eerbied van zijn eigen leermeesters afgedwongen; met fierheid mochten zijn ouders van hun reeds beroemden zoon spreken. Aan zijn vader, - wij zijn in 1857 en Pasteur is 35-jarig, - schrijft hij: ‘ik heb een wetenschappelijke mededeeling in het licht gezonden, en een hoogleeraar van Parijs, die mijn werk heeft gelezen en dien ik ontmoette, heeft mij daarover niet het minste woord vertelt; maar ik heb Biot gezien, die mij zeide: ‘als een collega een mededeeling doet en als niemand verder daarover spreekt, dan mag men zeker zijn dat de mededeeling uitstekend is.’ In 1857 hoopte de reeds wereldberoemde Pasteur in de Academie van Wetenschappen opgenomen te worden; maar daartoe moest hij, bij de verkiezing, ten minste 30 stemmen bekomen; hij kreeg er 16. Hij werd dan dekaan van de nieuwe Faculteit der Wetenschappen te Rijssel, die hij ingericht en prachtig ontwikkeld had. Hetzelfde jaar keerde hij naar Parijs terug als onder-bestuurder der Hoogere Normaalschool. Daar moest hij ondervinden op welke bekrompene wijze administratieve zaken worden behandeld. In 1850 reeds, als hoogleeraar te Straatsburg, om zijn belangrijke onderzoekingen over het wijnsteenzuur voort te zetten, onderzoeking waaruit in 1861 de microbenleerGa naar voetnoot(4) geboren werd, had hij te vergeefs gevraagd over het noodig krediet te beschikken om ‘l'achat de 200 gr. d'asparagine et 200 gr. d'acide malique, produits que M. Merck livre aux prix suivants, asparagine 20,25 fr. l'once, acide malique 8 fr. l'once’, !!!! Te Parijs, twee zolderkamertjes in de Hoogere Normaalschool, met een tafel en een stoel, als laboratorium. Geen enkele | |
[pagina 236]
| |
financieele toelage. Hij vroeg een jaarlijksche toelage van 1500 fr. Het Ministerie durfde antwoorden: ‘Il n'y a pas de rubrique au budget pour vous allouer 1500 fr. par an comme frais d'expériences.’ De minister had onbeschaamd er bij gevoegd: ‘Il n'y a pas au budget de chapitre, me permettant de vous allouer cinquante centimes pour vos frais d'expériences.’ Een der kamertjes, waaruit de microbenleer is ontstaan, bestaat nog heden; op den buitenwand, boven de trap, deze woorden: ‘Dans cette soupente où il ne pouvait entrer qu'à genoux, Pasteur installa l'étuve où il fit ses premiers bouillons de culture pour vérifier la théorie des générations dites spontanées’. Van deze historische broedstof met het geld van Pasteur gebouwd, zegt Duclaux: ‘C'est de ce petit galetas, dont on hésiterait aujourd'hui à faire une cage à lapins, qu'est parti le mouvement qui a révolutionné la science de l'homme physique’. In 1859 verloor Pasteur een negenjarig kind, de lieve kleine Marie Jeanne, door typhuskoorts aangevallen. De werker lijdt geweldig, maar hij onderbreekt zijn onderzoekingen niet: ‘Songeons à ceux qui restent et efforçons-nous de prévenir pour eux, autant qu'il est en notre pouvoir, les amertumes de cette vie’Ga naar voetnoot(5). Rond de merkwaardige uiteenzettingen over de zelfwording, verzamelden zich weldra sombere wolken, die op Pasteur een zwaren stortvloed zouden laten nedervallen. Over den vroegeren strijd tusschen Needham en Spallanzani had in zijn Dictionnaire philosophique Voltaire op het woord ‘God’ die typische woorden geschreven: ‘Il est bien étrange que les hommes en niant un créateur se soient attribué le pouvoir de créer des anguilles’. Pasteur was door zijn proeven tot het besluit gekomen dat ieder levend wezen, zoo klein en onbeduidend ook, zijn oorsprong heeft in een ander levend wezen. Aldus was deze bevestiging uitgedrukt: ‘Gaz, fluides, électricité, magnétisme, ozone, choses connues ou choses occultes, il n'y a quoi que ce soit dans l'air, hormis les germes qu'il charrie, qui soit une condition de la vie.’ Pouchet, Joly, Musset, Fremy, Trécul, Bastian voerden den | |
[pagina 237]
| |
strijd tegen de ontdekking van PasteurGa naar voetnoot(6). Ik wil alleen den aard van die ongelooflijke aanvallen bepalen door deze enkele woordenGa naar voetnoot(7) van den hoogmoedvollen Pouchet, ‘correspondant de l'Institut’: ‘Les expériences de M. Pasteur ne sont qu'une suite de contradictions; aussi pour les sauver est-il obligé d'avoir recours à des théories tout à fait monstrueuses en saine physiologie’ (p. 282). Aldus werd die groote meester van de proefondervindelijke wetenschappen behandeld. Eens te meer had de physioloog antibiologisch gewerkt, met zijn bodems te besmetten, maar hij had gezegd: ‘Pour émettre une si audacieuse assertion, le chimiste renverse donc toute la physiologie du XIXe siècle’ (p. 292). De klassenstrijd met het bitterste venijn. De dagbladen lieten ook hun stem hooren: ‘Het is te vreezen, M. Pasteur, dat de proeven waaruit gij uwe besluiten trekt, zich tegen u zullen keeren. De wereld, inderdaad, waar gij ons wilt brengen, is toch al te hersenschimmig’. Het hoogtepunt van de dwaze overlevering. De vijanden van Pasteur waren gewoonlijk alles behalve eerlijk: eens zwegen zij; zij hadden den moed niet hun dwalingen te erkennen. Nog enkele jaren geduld: de chemicus wordt veearts en menschenarts, en hij zal de geneeskunde van verscheidene eeuwen in enkele jaren omwentelen, gansch omverwerpen. Het zal de overwinning zijn van de proefneming, maar het zal de woede ontketenen van de dierenartsen en de menschenartsen. | |
[pagina 238]
| |
In 1861 werd de stichter van de microbenleer, voor een tweede maal, candidaat voor de Academie der Wetenschappen; alhoewel hij krachtig door Biot en Balard werd ondersteund, verkreeg hij 24 stemmen; hij werd niet verkozen. Pasteur was wellicht te beroemd geworden! Den 8 December 1862 eindelijk was het getal der stemmen hoog genoeg, 36 op 60, en de deur der Academie werd geopend: de wetenschappelijke proefneming ging nu zetelen naast de overlevering. Later, in 1873 zal de chemicus ook lid worden van de Academie van Geneeskunde, maar het zal zijn met één stem meerderheid. In dat verouderd midden ontketent hij de grootste omwenteling die de geneeskunde ooit heeft gekend, De geleerde dokter Chassaignac sprak van die laboratoriumheelkunde die vele dieren doet sterven, maar weinig menschen redt, van dat laboratoriumwerk dat stil en voorbehouden moest blijven, tot dat de lange ervaring van den klinikus een gunstig advies zou uitbrengen. Voor den geleerde dokter Piorry, tachtig geworden, voor dien anderen, even fossielen, dokter Bouillaud, bestonden de microben als ziektenverspreiders niet; de besmettingen waren veroorzaakt door de onvoldoende verluchting in de operatiezalen der ziekenhuizen; men moest eenvoudig de reuk van verrotting doen verdwijnen; dit stond trouwens aangekondigd in de pseudo-wetenschappelijk geneeskundige bladen, vlug en oppervlakkig tusschen twee bezoeken aan de zieken in een rijtuig gelezen. De meeste beweerden eenvoudig dat het belachelijk was de school van een chemicus te volgen; die chemicus moest naar zijn retorten teruggezonden worden. En juist op het einde van 1873, had Pasteur uitgeroepen: Hoe graag zou ik toch over de noodige gezondheid en over de noodige bijzondere kennis willen beschikken ‘pour me jeter à corps perdu dans l'étude expérimentale de quelqu'une de nos maladies contagieuses’. Hij wist niet dat hij op dat oogenblik aan den vooravond was van zijn overwinning op het miltvuur, op de kraambedbesmetting, op de razernij. In dezelfde Academie van geneeskunde, meende Poggiale in 1875 te moeten beweren dat de zelfwording een onoplosbare zaak was, dat men het recht moest behouden proeven en feiten na te gaan en te beoordeelen. Ook voelde de veearts Colin | |
[pagina 239]
| |
het noodig aan den strijd tegen Pasteur zijn droevige medewerking te verleenen. Toen in 1874 de Fransche regeering een wet voorstelde om aan Pasteur een pensioen van 12.000 fr. te verleenen als belooning voor de diensten door hem aan de wetenschap, de nijverheid, de geneeskunde bewezen, sprak de verslaggever Paul Bert in de meest gunstige bewoordingen. De stemming gebeurde op 18 Juli 1874: 143 leden onthielden zich en 24 stemden tegen. In 1876, onder den invloed van zekere vrienden liet zich Pasteur op de lijst der senaatcandidaten stellen, voor het Jura-gebied; hij bekwam slechts 62 stemmen op 650: de onbaatzuchtige wetenschap was door de politiek geklopt geworden; de onbekenden Tanusier, Thurel, Picard, Besson bekwamen resp. 446, 445, 183 en 153 stemmen. Een nederlaag voor Pasteur, misschien; een overwinning voor de wetenschap, zeker wel; Pasteur werd aan zijn laboratorium en aan zijn opbouwend werk niet ontrukt. Jules GrevyGa naar voetnoot(8) was van oordeel dat welkdanige mediocriteiten zeer wel het Jura-departement in den Senaat konden vertegenwoordigen, en daarom had hij met hevigheid de candidatuur van Pasteur bestreden. De ontdekkingen van Pasteur over de ziekte der zijdewormen, zijn onderzoekingen van 1865 tot 1870, waren ook de oorzaken van erge bekommernis voor den dapperen geleerde; zij brachten hem op den rand van het graf. De geschiedenis der wetenschappen heeft geboekt dat Pasteur, die niets wist over een zijdeworm, op het dringend verzoek van Dumas, door de regeering werd belast de ziekte te onderzoeken en het redmiddel te treffen. Allerlei middelen, de eene soms even gek als de andere, waren aanbevolen geweest: zwavel, koolpoeder, suikerpoeder, mostaardmeel, asch, roet, chinapoeder moesten op de wormen verspreid worden; ook moesten de moerbeziebladen met wijn, rhum, alsem worden bevochtigd; chloorgas, electriciteit werden ook gebruikt; in een woord de gansche winkel van de kwakzalverij; en elk jaar werd de ziekte heviger en de zijdeopbrengst geringer; een echte ramp. | |
[pagina 240]
| |
Pasteur vertrok naar Alais den 6 Juni 1865, met zijn chemische wetenschap en zijn microscoop; hij zou niet zoeken de wormen te genezen, maar eerst den oorsprong van de ziekte te bepalen. Het duurde niet lang: de zijdeworm Bombyx mori was aangevallen door een dubbele besmetting, de pebrine was veroorzaakt door een protozoë, Nosema bombycis, de pebrine door ‘corpusculen’, bacteriën die later Streptococcus bombycis werden genoemd. Het redmiddel was de verbranding van de zieke dieren en van de eieren van deze dieren, en het gebruik van gezonde eieren voortkomende van gezonde wormen. Met een microscoop had een chemicus een belangrijke biologische ontdekking gedaan, en een belangrijk bedrijf gered. Men moest natuurlijk verwachten dat de eenvoudige methode voor de wormenteelt algemeen, met geestdrift, zou worden toegepast. De kleine mensch moest echter zijn dwaze woord laten hooren. En de meeste bedrijfsleiders spraken: ‘n'était-il pas dommage, disaient-ils avec ce ton de regret hypocrite qui est souvent une des formes de l'hostilité, de voir le gouvernement, au lieu de s'adresser à des sériciculteurs, à des zoologistes, confier à un chimiste seul le soin d'éclairer une question aussi mystérieuse?’Ga naar voetnoot(9) Joly, die met Pouchet een koppige aanhanger was van de zelfwording, was ook van oordeel dat alleen een zooloog die snijmessen hanteeren kan, of een arts die op de hoogte is van de geheimen van het leven, zulk onderwerp kan behandelen; daartoe is de chemicus onbevoegd. Pasteur werkte altijd met een microscoop; een ziekte bestrijden met een microscoop! Was het nu niet dwaas de landbouwers te dwingen met zulk toestel ten strijde te gaan? Zoo ver ging het dat in Juni 1868 Pasteur gedwongen werd uit Alais te vluchten, om zich aan de woede van de bevolking te onttrekken. Op 19 October 1868, overladen met werk en zorg, voelde zich Pasteur erg ongesteld; hij werd door een beroerte aangevallen en aan de gansche linkerzijde van het lichaam verlamd. Het ergste verwachtte men. Zijn sterk gestel, zijn betrekkelijk | |
[pagina 241]
| |
jeugdige ouderdom, hij was toen 46 jaar, de zorgen van zijn verkleefde vrouw Marie Laurent, van zijn artsen en van zijn leerlingen, dit alles kwam tot het resultaat dat hij gered werd, en dat hij, nog niet bekwaam om te gaan, eischte de onderzoekingen voort te zetten waarvan de resultaten voor hem ontwijfelbaar waren geworden. Hij vertrok, ziek en verlamd, op 18 Januari 1869 naar de streek van Alais. Daar, uit zijn bed en uit zijn ziektezetel, in een huis zonder de minste geriefelijkheid, leidde hij het werk van zijn trouwe medewerkers Gernez, Maillot, Raulin, Duclaux, dicteerde hij aan zijn vrouw de aanteekeningen betreffende de gedane onderzoekingen. Hij was een mensch, die uit reden van zware ziekte recht had op rust, maar die niet kon verdragen een nutteloos wezen te zijn. Het is van dien grooten strijder voor het geluk der menschen dat Gernez heeft gezegdGa naar voetnoot(10), na de wetenschappelijke overwinning: ‘Le fléau désormais vaincu, Pasteur s'imaginait qu'il ne lui restait plus qu'à dresser un tableau d'ensemble de tous les résultats qui lui parviendraient. Mais du midi de la France et de la Corse les envieux commençaient leur besogne souterraine, les demi-savants à vanité complète proclamaient qu'en dehors de leurs affirmations tout était illusoire, et ceux qui auraient causé la ruine de tout le monde pour continuer leur commerce et sauvegarder leurs plus misérables intérêts, les marchands de graines ne reculaient pas devant les plus odieux mensonges.’ De kleine menschen nu, onder de gedaante van handelaars, hadden het voorbeeld gevolgd van de artsen en van de geleerden om een grooten geest te zoeken te vermoorden. Zij wisten niet dat de dood van zijn geliefden vader, en wat hakeliger was, de dood van zijn tweejarig dochterken Camille, Pasteur in 1865 hadden verrast, maar hem niet hadden verwijderd van den weg van het wetenschappelijk onderzoek, dien reuzenstrijd voor het verbeteren van het leven der menschen. Het overlijden van een ander kind, Cecile, slechts 12 1/2 jaar, in Mei 1866, had hem deze eenvoudige woorden ontrukt, eenige dagen daarna: ‘Me voici remis tout entier à mes études, seule distraction à de si grandes douleurs’. | |
[pagina 242]
| |
De laatste strijd van Pasteur tegen den kleinzieligen mensch was deze betreffende het miltvuurGa naar voetnoot(11); minder hevig, omdat Pasteur te groot was geworden. Tegen Jaillard, Leplat, Rayer, Davaine, Koch, Paul Bert, Pasteur die de eene na de andere, de geschiedenis van het miltvuur hadden opgebouwd, tegen Pasteur die het redmiddel door inspuiting van de door warmte verzwakte bacillen had ontdekt, kwamen nog zekere ongelooflijke tegenwerpingen. Lefort in de Academie van Geneeskunde zeide nog dat de Pastoriaansche theorie, in hare toepassing op de heelkundige kliniek, volstrekt onaannemelijk was. Dit in 1878, drie jaren slechts vóór de historische miltvuurproef van Pouilly-le-Fort, Mei-Juni 1881, zeker wel het grootste feit der geschiedenis. Op de zitting van de Academie van geneeskunde van 11 November 1879 voelde Pasteur zich gedwongen zijn groote droefheid uit te spreken over de hardnekkigheid waarmede de jonge microbenleer beleedigd en mishandeld was. Vanwege Colin, den veearts, was de tegenstand hevig; vanwege den geneesheer Guérin kwam het tot een uitdaging: het lemmer zou de man uit naam der wetenschap bieden om met Pasteur en met diens bedrieglijke hersenschimmen af te rekenen. In de Presse vétérinaire van 31 Januari 1881 verscheen een aanvallend artikel van den veearts, toen reeds de enting tegen het miltvuur met zekerheid was ontdekt. De aanval is te typisch om hier niet textueel opgenomen te worden: ‘Voulez-vous du microbe, on en a mis partout. La microbiâtrie est aujourd'hui tout à fait à la mode, elle règne en souveraine; c'est une doctrine qu'on ne discute pas, on doit l'admettre sans réplique, du moment surtout que son grand prêtre, le savant Pasteur, a prononcé le mot sacramentel; J'ai dit. Le microbe seul est et doit être la caractéristique d'une maladie; c'est entendu et convenu, désormais la théorie des germes doit l'emporter sur la clinique pure; le microbe seul est éternellement vrai et Pasteur est son prophète’Ga naar voetnoot(12). Ter eere van Rossignol mag niet verzwegen worden dat hij, kort nadien, zijn dwaling erkende en dat hij, bij de proef van | |
[pagina 243]
| |
Pouilly-le-Fort, tot een der getrouwste medewerkers van Pasteur bekeerd was; Chamberland, Roux en Thuillier, alle drie beroemde leerlingen van Pasteur, waren daar onder de eerste acteurs van het groot drama. Colin, Thierry, Biot, en anderen, waren nog niet overtuigd: wel was Pasteur een man van goede trouw, maar hij moest onbekwaam zijn om proeven te nemen, in anima vili. En op het laatste oogenblik, hadden verschillende kleine menschen zelfs gedronken op het fiasco van Pasteur. Aldus ook drinken zeker te samen de menschen die hun eed vergeten en hun volk verraden, de menschen die met leugens en met geweld den vrede storen. Door Grancher, Vulpian en Straus, de eerste klinici op de hoogte van de microbenleer, werd op 6 Juli 1885 de kleine 9-jarige Joseph Meister, met het virus van Pasteur behandeld, en van den zekersten dood gered. PasteurGa naar voetnoot(13) is de overwinnaar, zegt RoscoeGa naar voetnoot(14) omdat hij de nauwkeurige methoden van de chemie heeft toegepast op vraagstukken die, vóór hem, alleen in het duister en onzeker licht van vooropgevatte meeningen, onnauwkeurige en foutieve vaststellingen waren bestudeerd. PasteurGa naar voetnoot(15), de chemicus, was een groote bioloog, een groote veearts, een groote medicus geworden; op het einde van zijn leven, kon hij, bij het ontdekken van het antirabies-virus, het welverdiende geluk voelen van de volledige overwinning. | |
[pagina 244]
| |
Robert Koch
| |
[pagina 245]
| |
aetiologie van het miltvuur, heeft hij in zijn eigen huis uitgevoerd, toen hij te Wollstein in Posen als arts gevestigd was, en waar hij, autodidact, zonder laboratorium met besmettend bloed werkte. Het bloed van een ziek schaap werd door hem, door middel van een kleinen houten splinter, eerst door de brandende vlam gezuiverd, aan den wortel van den staart van een muisje gebracht. Den volgenden dag was het muisje dood, de milt was gezwollen en zwart, en het bloed vol staafjes en draden, zooals in het bloed van het doode schaap. Toen een kleine hoeveelheid van dat bloed in het oogvocht van een os werd gebracht en het mengsel behouden in een broedstoof door middel van een olielamp verwarmd, kon in die vloeistof dezelfde staafjes en draadjes gevonden worden. Die kunstmatige cultuur had, evenals het bloed, het vermogen de muizen te besmetten en te dooden. Voor de eerste maal was aldus vastgesteld dat een bepaalde soort microbe een bepaalde ziekte doet ontstaan. Dat was in 1876 in een periode toen Pasteur, de chemicus, een geneeskundige was geworden. Toen hij overtuigd was dat zijn onderzoekingen ver genoeg gevorderd waren, dat hij dus met zekerheid kon mededeelen hoe het miltvuur zich verspreidt, vroeg hij aan den botanicus CohnGa naar voetnoot(2), te Breslau hem te mogen onderwerpen wat hij gevonden had. Cohn, de laboratoriumwerker, werd na de eerste uiteenzetting van Robert Koch diep verrast; hij stelde voor die uiteenzetting in zijn laboratorium te ontwikkelen onder vorm van voordrachten met demonstratie. Prof. Cohn vond het heerlijk dien arts, uit een boerengemeente vóór een gezelschap van geleerde menschen te stellen, van hun hooge beteekenis overtuigd. CohnheimGa naar voetnoot(3) en Paul EhrlichGa naar voetnoot(4) waren dadelijk vol geestdrift voor het werk en de ontdekking van Koch. | |
[pagina 246]
| |
Wel had Pasteur durven zeggen, iets wat de groote artsen als gekheid of dwaling hadden beschouwd: de mensch wordt eens machtig genoeg om de besmettelijke ziekten van onzen aardbol te doen verdwijnen. Koch had medegewerkt om de voorspelling van Pasteur te doen zegevieren. Hij had gezegd: specifieke bacillen zijn de oorzaak van het miltvuur; die bacillen moeten vernield worden, bij gevolg moeten de lijken van de dieren, door miltvuur aangetast, door verbranding worden vernield. ‘Maar terwijl het publiek en de dagbladen tot allerlei dwaasheden oversloegen en de onzinnigste luchtkasteelen bouwden op Koch's groote ontdekking, zegt De KruifGa naar voetnoot(5), zat de eenvoudige geleerde dikwijls uren lang met het hoofd tusschen de handen, te denken over methoden om de verschillende soorten van microben van elkaar af te zonderen.’ De mededeeling had toch buitengewoone belangstelling gewekt; Cohn vond ze zoo verrassend en nieuw dat hij ze dadelijk opnam in zijn Beitrage zur Biologie der Pflanzen. De groote ontdekking over geneeskunde was verschenen in een botanisch tijdschrift! Waren de bacteriën, die voor vele geneeskundigen nog niet bestonden, geen plantaardige wezens, in de plantenrangschikkingen opgenomen onder de benaming van Schizomyceten? In 1879 werd Robert Koch in de Reichsgesundheitsamt benoemd en in 1885 werd hij hoogleeraar te Berlijn. Nu kon hij over een laboratorium beschikken om zijn bacteriologische onderzoekingen in betere voorwaarden voort te zetten. Hij werd buitengewoon vruchtbaar: buiten de ontdekking van de bacterie van de tering in 1882 en deze van de cholera in 1883, heeft hij prachtige methoden beschreven voor het kweeken, het kleuren en het onderscheiden alsook voor het afzonderen van microben. Hij was wellicht minder gelukkig met de afscheiding van zijn tuberculine als beschermings- of geneezingsmiddel; maar zijn werk op dat gebied had den weg opengemaakt voor de ontdekking van het tetanostoxine door Kitasato, van het diphterie- | |
[pagina 247]
| |
toxine door Roux, van de gansche serumtherapie door zijn assistent von BehringGa naar voetnoot(6). Ik herhaal hier dat Behring, de stichter van de serotherapie de Nobelprijs kreeg in 1901, en dat zijn leermeester, geen klinikus maar een laboratoriumwerker, de stichter van de microbiologische micrographie, tot 1905 moest wachten om den prijs te bekomen. Gansch bij toeval, maar toeval komt alleen bij talrijke proeven en ononderbroken vlijt, zag Koch op zekeren dag gekleurde vlekken op aardappelen: de inzaaiing van die vlekken op andere aardappelen gaf dezelfde vlekken, die microbencolonieën waren. Over die ontdekking wenschte Koch een beroemde geleerde te spreken. Hij begaf zich naar Rudolf VirchowGa naar voetnoot(7), die in dien tijd de theorie van de besmetting bestudeerde. ‘Virchow was de opperbonze van den Duitschen wetenschappelijken tempel, zegt De KruifGa naar voetnoot(8). Hij had onder meer een aantal groote wetenschappelijke woorden geschapen’. Koch vertelde hoe hij microben afzonderen kon, eenvoudig met vloeibare-vaste cultuurbodems. Virchow lachte de methode uit: er zou een bijzonder laboratorium voor iedere soort worden ingericht! De groote Virchow was nu een kleine mensch geworden. Koch ontdekte daarna den bacil van de tering in de longen van de teringlijders, in het lichaam van de proefdieren: weder was een specifiek bacil de oorzaak van de besmettelijke ziekte. Op de zitting van 24 Maart 1882 van de Physiologische Geselschaft van Berlin, beschreef Koch zijn ontdekking. Als de mededeeling gedaan was, vroeg niemand het woord; de aanwezigen keken naar Virchow, ‘het orakel der Duitsche physiologische wetenschap, die den Olympus beheerschte en die meer dan eens met een enkelen bliksemschicht een heele theorie had verplet- | |
[pagina 248]
| |
terdGa naar voetnoot(9).... Maar Virchow nam zijn hoed en zwijgend verliet hij de zaal. De vijanden van de theorie der microben bleven talrijk. Thans zijn er nog. Max von PettenkoferGa naar voetnoot(10) was niet te overtuigen. Zoover dat hij aan Koch een cultuur vroeg van de cholerabacteriën die deze pas had ontdekt, en om het bewijs te geven dat zulk materiaal onschadelijk is, dronk hij de gansche cultuur uit. Pettenkofer werd echter niet ziek; de zaak kon nooit worden uitgelegd. Pettenkofer riep triomfantelijk uit dat Koch zich had vergist. Had Koch werkelijk een choleracultuur gezonden? Koch bleef echter op zijn standpunt; de verdere ervaring bewees dat hij gelijk had: geen kommabacillen, geen cholera. Weder specifieke microben voor een bepaalde besmetting. Niet alleen de kleine groote menschen, ook de kleine kleinen namen deel aan de aanvallen. Daarover vertelt Bruno HeymannGa naar voetnoot(11): ‘In den wenigen Laboratorien aber, wo man sich an diese Aufgabe machte, geriet sie in ungeschickte und ungeübte Hände, deren Technik durchaus unzulänglich war, und an schwache Köpfe, welche die so erzielten Ergebnisse mit unerbittlicher Logik gegen Koch ausspielten’. ‘Dass er hierbei eine überaus scharfe, oft in die Lange ützender Ironie getrauchte Feder führte, darf uns angesichts der unbestechlichen Kritik, die er an sich selbst übte, nicht wundern. Zwar enthält die Publikation nicht ganz so drastische Ausdrücke, wie eine in meinem Besitze befindliche handschriftliche, für die Entgegnung gesammelte Literaturübersicht, die mit Randbemerkungen wie Humburg und Höherer Blödsinn gewürzt ist; aber auch vor der OEffentlichkeit ist mit Wendungen wie fehlerhafte und unbeholfene oder nur aus Fehlern bestehende Technik, Behandlung oder vielmehr Misshandlung der Färbemethoden, noch nicht einmal Karrikatur meiner Versuche, haarsträubend, kläglich, ungereimteste Dinge und ähnlichen Deutlichkeiten nicht gespart’. Zijn talrijke ontdekkingen hadden Robert Koch niet ver- | |
[pagina 249]
| |
anderd; hij was een eenvoudige mensch gebleven; hij zegde stil, zonder gebaar: ‘Ik heb gewerkt zooveel ik kon; heb ik meer succes dan anderen gehad, dat komt alleen uit het feit dat ik wegen mocht bewandelen die nog onbekend waren; het goud lag nog langs den weg, en ik moest niets anders doen dan op te rapen; daarin ligt geen bijzondere verdienste.’ Vergelijk nu die woorden met deze van de pseudogeleerden, de kwakzalvers, de woekerwezens, die, ongelukkig genoeg, door het publiek uit onbekwame kleine menschen samengesteld, worden geloofd en ingeslikt. Robert Koch was ook een goede mensch; hij en Pasteur waren geen vrienden. In 1883 woedde in Egypte de cholera: Pasteur zond Roux en Thuillier; Koch en Gaffky gingen naar de plaats van het onheil. De twee zendingen werkten afgezonderd; maar de jeugdige Thuillier stierf, door de besmetting aangevallen. Alhoewel haat bestond tusschen de Fransche en de Duitsche zendingen, bood Koch dadelijk hulp aan Roux en bracht het lijk van den moedigen Thuillier naar Frankrijk; hij legde een krans op zijn graf en sprak: ‘Het is een eenvoudige krans, maar een lauwerkrans, zooals men ze geeft aan de dapperen en aan de overwinnaars’. En daarop vertrok hij naar Berlijn. ‘Bloed is een wonderlijk vocht’ had eens Goethe gezegd. Maar hij had nooit gedacht dat bloed bloed kan besmetten en dat bloed bloed kan beschermen of genezen. KochGa naar voetnoot(12) was, zijn gansche leven, een uiterst bescheiden man, de dorpsdokter van Wollstein. Semmelweis was de geweldige klinikus, die zich woedend maakte, maar niet schrijven kon. Pasteur was de chemicus, die aanvallend zijn tegenstrevers overvloedig met proefnemingen en scherpe mededeelingen bestormde. Ronald Ross bleef zijn gansche leven een kunstenaar, die zijn ontdekking deed als kunstenaar, die na zijn ontdekking, liever de natuur bewonderde, dan ze te bestudeeren. | |
[pagina 250]
| |
Ronald Ross
| |
[pagina 251]
| |
in de maag van de muskieten kunnen ontwikkelen. Manson had zijn vaststellingen geboekt in een korte verhandeling verschenen in 1894Ga naar voetnoot(4). Manson kon gemakkelijk Ross overtuigen dat Laveran wel gelijk had: ‘De roode bloedlichaampjes zijn aangetast en vernield door de bleeke parasietenbolletjes, en als deze uit de cellen te voorschijn komen, veranderen zij zich in halve maantjes met zweepachtige verlengstukken’Ga naar voetnoot(5). Maar op welke wijze komen die parasieten van den eenen mensch in den anderen? Zonder bijzonder bewijs was Manson overtuigd dat de muskieten dat besmettend werk verrichtten; hij deelde zijn fantastische veronderstelling aan Ross mede: De muskieten zouden het bloed van malarialijders zuigen, dat bloed met de halve maanvormige lichaampjes; de maantjes geraken in de maag van de muskieten; de muggen sterven, vallen in het water, en met het water dringen de malariakiemen in het lichaam van den mensch. Ronald Ross, de kunstenaar, werd sterk geprikkeld; op 28 Maart 1895, vrouw en kinderen in Engeland achterlatende, vertrok hij naar Indië. Hij werd gezonden naar Secundarabad, een verloren militaire ligging; niet in wetenschappelijke zending, maar als eenzame krijgsarts. Maar hij was daar dicht bij twee warme meertjes, voor hem van de hoogste beteekenis: hij maakte jacht op muggen, hij nam bloed van de inboorlingen. Weldra werd hij door zijn commandant en door de andere officieren als gek uitgelachen; de inboorlingen werden bang van hem omdat hij altijd bloed moest vangen. De collegas wilden zelfs geen geloof hechten in de malariaparasieten. De overheden van den Indiaanschen geneeskundigen dienst hadden geen eerbied voor iemand die jacht deed, niet op tijgers en andere wilde dieren, maar wel op de laagste der dieren, de insecten. Kleine menschen die dikwijls in overheidspersonen gekleed zijn, begonnen hem werkelijk te bestrijden, en hij werd gezonden naar het Noorden; daar waren geen muggen, daar konden geen dwaze jachten uitgevoerd worden. Daar mocht hij visschen, zich vermaken, zich niet vermoeien | |
[pagina 252]
| |
en toch rust nemen, drinken, rooken; daar waren wel vrouwen, maar geen insecten. Ross was woedend geworden, zijn lieve onderzoekingen moesten stop worden gezet. Na vele administratieve moeilijkheden kwam Ross eindelijk te Calcutta, waar de proeven in allerlei richtingen konden worden voortgezet. Uit London prikkelde en moedigde hem Manson gestadig aan, om zich niet te laten ontzenuwen. In 1897 kon Ross malariakoloniën ontdekken in de maagwanden van de muggen, na deze in betrekking te stellen, onder netten, met malariaparasietenGa naar voetnoot(6). Dan kwam hij op het gedacht op vogels te werken; deze lieten zich gemakkelijk besmetten; zij besmetten op hunne beurt de bruine mug, gedurende het zuigen van het bloed. De mug vertoonde na ongeveer 7 dagen microben in de maag, maar vooral in de speekselklieren, en in de steek- en zuigorganen. Het was dus niet door het drinken van het water dat de malaria zich verspreidde, doch wel door het steken van de muskieten. De mug was de brug tusschen twee vogels, de eerste gaf de malaria aan de tweede door de tusschenkomst van de mug. Ross deelde in 1899 zijn ontdekking mede aan Manson, en aan Laveran. Het inademen van de koortskiemen, tot thans aangenomen door de geneeskunde, dat was een begrip te brengen in het museum der geschiedenisGa naar voetnoot(7). Over de ontdekking van Ronald Ross hield Manson nog hetzelfde jaar 1899 een voordracht te Edimburg; ‘Ross had alleen en in moeilijke omstandigheden de muggen betrapt, die | |
[pagina 253]
| |
bezig waren andere dieren te infecteeren met malariamicroben welke zich hadden ontwikkeld in hun maag. En in het onderzoek van de menschelijke malaria was Ronald Ross niet bestemd nieuwe lauweren te plukken. Hij had er trouwens al genoeg’Ga naar voetnoot(8). Nadat hij tusschen 1899 en 1902 in West-Afrika had gereisd om de malaria te bestrijden, werd Ronald Ross leeraar in tropische geneeskunde te Liverpool en in 1923 bestuurder van de Royal Institute for Tropical Diseases te LondonGa naar voetnoot(9). In 1902 werd hem de Nobelprijs voor de geneeskunde toegekend voor zijn werk over malaria en zijn ontdekking hoe de protozoën, dragers dezer ziekte, in het lichaam dringen, en hoe de richting wordt aangeduid om de ziekte te bestrijden: de muskiet Anopheles claviger doen verdwijnen.
***
Semmelweis, Pasteur, Koch en Ross hebben van de menschen veel moeten lijden: op het einde van hun leven hebben Pasteur, Koch en Ross de gelukkige uren gekend van de overwinning; de arme eerlijke Semmelweis is van verdriet gestorven. Zij hebben alle vier vele droevige uren moeten leven; maar zij hebben de toekomst gezien, en zij hadden het geloof in het belang van de proefneming. Op hen zou ik deze tragische woorden van Ernest Renan op Condorcet toegepast, bijna durven herhalen: ‘Laat ons over zijn lot geen medelijden uitspreken; hij bezat een geloof, dat in treurige tijden, als de hemel met wolken overspannen is, den weg van de toekomst wijst, een geloof waardoor de verzekering wordt gekregen dat de overlevenden van de vruchten van den uitgevoerden arbeid zullen genieten.’ Had ook Lebel, de letterkundige-physicus-chemicus niet eens geschreven: ‘Ce n'est pas tout de concevoir une idée claire, il faut travailler nuit et jour à la réaliser et pour cela le temps, la peine, les sacrifices et la santé même ne doivent pas compter!’ | |
[pagina 254]
| |
Zij hebben de gelukkige geestdrift van de ontdekking der waarheid gekend. Zij hebben een dubbele overwinning behaald: de eerste over de natuur die geen wrake kent, de tweede over de overlevering en de domheid van den mensch wiens hoogste ideaal blijkt te dikwijls zijn evennaaste te mishandelen, zelfs als die evennaasten tot zijn weldoeners behooren. Zij werkten, niet voor hun eigen belang, wel voor de nakomelingen; op hun werk en op hun leven kunnen die woorden toegepast worden, die boven de deur van het microbiologisch laboratorium van Delft, door Beyerinck eens tot stand gebracht: ‘Gelukkig zijn deze die nu komen.’ |
|