Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1937
(1937)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 167]
| |
Lexicographische sprokkelingen
| |
[pagina 168]
| |
beeld aangehaald, doch zonder uitleggingGa naar voetnoot(1): aldaar wordt echter wel gezeid dat erdsc beteekent ‘aardsch, van de aarde, tot de aarde behoorende’. Dit maakt evenwel onzen tekst niet duidelijker. Gelieve u het hoofd niet te breken om hier een goede uitlegging op te vinden: onze tekst is ongetwijfeld corrupt. Maar (gelukkig!) kunnen wij hem ditmaal secuur herstellen. Kausler heeft er reeds op gewezen (in zijne uitgave der Vl. Rijmkroniek, 1840), dat de auteur der kroniek den Spieghel Historiael van Maerlant als bron heeft gebruikt. M. De Vries en Eelcoo Verwys hebben hierover ook gehandeld in hunne uitgave van Maerlants' werk. Welnu, de aangehaalde verzen uit de Rijmkroniek zijn letterlijk overgenomen uit den Spieghel Historiael - doch met een belangrijke variant. Wij lezen bij Maerlant (dl. III, bl. 221), aangaande den zelfden graaf Baudewyn (v. 13): Die brochte sente Donase van Riemen,
Dien hi werder hadde dan ieman,
Ende dedene leggen in die kercke
Die naer den aecsen gewercke
Ghemaect was onser vrouwen teeren.
Maerlant's tekst is hier ten minste heel duidelijk: De Brugsche kerk was gemaakt naar het model van de kerk van Aken. De auteur der Vlaamsche Rijmkroniek heeft niet begrepen dat hier een plaatsnaam voorkwam. In de copie, die hij onder de oogen had, stond waarschijnlijk (met een kleine letter) aecschen ghewercke. En hij heeft er aertschen gewercke van gemaakt... of misschien is het de copiist van de Vl. Rijmkroniek, die hier heeft geknoeid. Mijn aandacht werd op deze passage van J. van Maerlant gevestigd door ingenieur H. Mansion, broeder van onzen geleerden collega J. Mansion: van zijne hand zal binnenkort een zeer belangrijke (en volkomen nieuwe) studie verschijnen over | |
[pagina 169]
| |
de Sint-Donaas-Kerk te Brugge. H. Mansion wendde zich tot mij met de vraag: ‘Welke is hier de bron van Maerlant? - Van waar heeft hij zijne inlichting aangaande de Akensche kerk, die als model diende voor de S. Donaas-kerk?’ Ik heb de bronnen van Maerlant doorloopen (Latijnsche bronnen - want vóór Maerlant bestaat er geen Vlaamsche historiographie). Zijn bron wist ik niet te ontdekken: waarschijnlijk heeft hij zijn inlichting van den een of anderen bevrienden Bruggeling. Door dit bronnen-onderzoek ben ik gevallen op den tekst der Vl. Rijmkroniek en werd ik gewaar dat die tekst niet in orde is. In het Supplement op ons Mnl. Woordenboek zal het bijgevolg goed zijn, de aandacht te vestigen op het feit dat het voorbeeld, welk tot tweemaal toe in deel II werd aangehaald, een corrupte plaats is. | |
Nr 37. - Mnl. balois? (Carel en Elegast, v. 1090).De naam Blois (Fransche stad, doch ook naam van verschillende heerlijkheden in Holland en Zeeland) wordt in onze Mnl. teksten nogal dikwijls vervormd tot Bolois. Zóó waar in onzen R. I, v. 1505, in den eenen tekst staat ‘pape van Bloys’, leest f ‘pape van Bolois’ - en er zijn nog andere voorbeelden. In zijn Crit. Commentaar (bl. 249 - aanteekening op R. I, v. 1505) verwijst Muller naar Carel en Elegast, waar wij v. 1090 den vorm Balois aantreffen. Dit Balois zou hier, volgens een gissing van Jonckbloet, de plaats ingenomen hebben van Valois (een graafschap dat later bij Ile de France werd ingelijfd). ‘Maar’, zegt Muller, ‘dit schijnt me nauwelijks aannemelijk’. En Muller meent dat Balois en Boloys (van R. I) één en hetzelfde is. Muller heeft stellig gelijk waar hij de identificatie van Baloys = Valoys verwerpt. Maar het Balois van Carel en Elegast heeft, naar mijn oordeel, niets te maken met Boloys - en het is niets anders als een corrupte lezing: De verbetering ligt echter voor de hand. In onzen Carel en Elegast wordt verteld dat zoodra Keizer Karel, (dank zij zijn nachtelijken rooftocht), het verraad van | |
[pagina 170]
| |
Eggerick van Eggermonde vernomen heeft, zijne raadsheeren bijeenroept en hun vraagt wat hem nu staat te doen. De ‘hertoge van Bayvier’ (bedoeld wordt Naismes de Bavière, die de gewone raadgever is van Karel in het Fransche epos - evenals Nestor in het Grieksche epos) neemt dan het woord: Doe seide die hertoghe van Bayvier:
‘Laetse comen, si vinden ons hier!
Het sal den menighen costen tleven.
Ic sal u goeden raet gheven:
Hier es menich sterc Fransoys
Uut Frankerike ende Baloys,
Menich ridder ende menich seriant,
Die met u quamen int lant.
De C.e.E.-uitgevers hebben begrepen alsof er stond ‘menich Fransoys uut Frankrijk en uut Balois’. Maar er is geen enkel landschap in Frankrijk dat Baloys heet (en Valois van Jonckbloet komt zeker niet in aanmerking). - En als men verstaat: ‘Fransoys uut Frankrijk en uut Balois’, moet Balois buiten Frankrijk liggen. In de oude Fransche literatuur wordt echter zeer, zeer dikwijls gesproken van ‘Francoys et Avalois’ (= de Nederlanders) - de bewoners van Avalterre (= Nederland). Die Fransche benaming is onze taal overgegaan, en we vinden in Mnl. teksten vermeld ‘de Fransoysen ende Avaloisen’. Zie talrijke voorbeelden bij Verdam Voce: Avalois (Avelois, Avoiloys). De eerste incunabel-uitgever (Delft, Jac. Vander Meer, 1488) leest Balois: De tweede uitgever (Antwerpen, Gov. Back, 1498) heeft er Bollonoys van gemaakt - omdat Balois geen zin gaf. In de 3e uitgave (Ibidem) heet het Bollognoys. Gissingen in den blinde: In Carel en Elegast moet ongetwijfeld gelezen worden: ‘menich Fransoys uut Frankerike, ende Avalois’. De copiist heeft een b gelezen, waar er een v stond (cf. Sprokkelingen, nr 2 Bisdommer voor Visdom - nr 31, geborsen voor gevorsen - nr 34, gebede voor gevede). En de a (in onze Mnl. hss. zonder hoofdletter) is weggevallen. | |
[pagina 171]
| |
Nr 38. - De duivel Moenen (in Marieken van Nijmegen).In het Spel van Marieken van Nijmegen draagt de duivel (aan wien Marieken haar ziel verkoopt) den naam Moenen. Daar de critici in den waan verkeerden dat onze tekst de eenige plaats was waar de duivel zoo heette, heeft deze naam hen zeer geïntrigeerd. Van Mierlo (in zijn Geschiedenis der Oud- en Mnl. Letterkunde, bl. 334) stelt hier de vraag: ‘Moenen - is dat demon? of Symoen?’ L.C. Michels, in zijn interessante bijdrage over Marieken van Nijmegen (Taal en Letteren, 1927, bl. 1-30) onderzoekt het vraagstuk (bl. 13-17). Hij noemt Moenen ‘een naam, die aan overtuigende verklaring ontsnapt’. - En breedvoerig licht hij zijn meening toe dat Moenen = daemon (In het Fransch ‘le démon’). Prof. A. Hegmans zond aan onze Academie een nota, waarin hij een nieuwe gissing vooruitzet: Moenen zou niets te maken hebben noch met demon, noch met Simoen. Maar zou niets anders zijn als een beknopte vorm van den naam Mahoen. In het Oud-fransch is Mahon, een zeer gewone wisselvorm van den naam Mahomet. En die Fransche benaming werd in het Mid. Nederl. overgenomen (Cf. Verdam, IV, 1026, voce Mahoen). De auteur van Marieken van Nymegen zou bijgevolg aan den duivel den naam gegeven hebben van den aartsvijand van het kristelijk geloof. Een zeer vernuftige gissing, die deswegen in onze Verslagen opgenomen werd (1930, bl. 263). Door Hegmans' bijdrage werd mijn aandacht op den zonderlingen naam gevestigd. (De commissie van Middelnederlandsch had mij immers als een der verslaggevers aangeduid). En ik meen thans in staat te zijn de vraag van collega van Mierlo te beantwoorden en de noodige opheldering van den naam Moenen te kunnen geven.
Io - Marieken van Nijmegen is de eenige plaats niet waar de duivel Moenen heet. In den Refereinenbundel van Jan van Styevoort (gedateerd 1524) komt een referein voor (nr. 106) | |
[pagina 172]
| |
op den stok: ‘want sy my seer ver is lief, die u seer naer is’Ga naar voetnoot(1). En vers 14 luidt hier: ‘Weer (= weder) my daer God of Moonken brochte’ Moonken is hier ook de naam van den duivel: Diesaangaande geen twijfel mogelijk - want J. Van Styevoort heeft dit referein in zijn handschrift tweemaal opgenomen - naar twee verschillende copies - de varianten in beide teksten zijn immers talrijk en van belang. En in het tweede referein, nr 234Ga naar voetnoot(2), luidt de stok: ‘Sy es my seer verre lief, die u seer naer es.’ Het besproken vers (hier v. 15) heeft: ‘Of my daer god of die viant brochte’. Dit is te zeggen dat de copiist zeer goed begrepen heeft dat Moonken de duivel was. Doch daar deze naam in de streek waar hij leefde, weinig bekend was, heeft hij Moonken vervangen door de gewone benaming van den duivel in het Mnl., ‘die viant’. Hieruit vloeit echter voort dat de naam niet uitgevonden werd door den schrijver van Marieken: hij bestond reeds in onze oude volkstaalGa naar voetnoot(3). Wij lezen overigens bij Kiliaen: ‘Moon - doemon, Genius, Moonken pek: Piceus doemon, cacodaemon niger, Disoter’. - En wij mogen dan toch als zeker aannemen dat Kiliaen zijn benaming van den duivel, Moonken pek, niet in Marieken van Nijmegen is gaan zoeken. Collega Goemans doet mij opmerken dat Moonken pek nu nog in den volksmond voortleeft. Zie Schuermans (Alg. Vl. Idioticon) ‘Moonkenpek, het pekmanneken, de zwarte (Br. Antw. en elders), Moon beteekent duivel (Lat. doemon)’. Cornelissen en Vervliet (Idioticon van het Antw. dialect): ‘Moone(n) - naam van den duivel. Moontje pek de duivel, de booze geest.’ Te Leuven (volgens Goemans): vertoont het zich onder den vorm mən on'k'ə pèk d.i. mijn hondje pek (volksetymon voor ‘moontje pek’); het komt voor in uitroepen van licht ongeduld, bv. bij schertsend vermanen; ook van lichte verrassing. De uitdrukking is gewis van hypocoristischen aard. Te Mechelen wordt een schouwvager: Menneke pek genoemd. | |
[pagina 173]
| |
IIo - Wat beteekent nu die naam Moonken? Is het demon, of Simoen, of Mahoen? Het antwoord op die vraag vinden wij insgelijks bij van Styevoort: Ref. 39 is een gedicht op den stok: ‘Hoe zout dan qualick in de werelt gaen?’Ga naar voetnoot(1) - En daar lezen we, v. 26: Ende die dienstknecht, al heet hi Claes of Moon,
Hy is synen meester een gehuldich knape.
Moon staat hier in het rym - en de andere rymen zijn loon, troon en toon.
Die tekst bewijst dat in de streek waar de schrijver van Ref. 39 leefde, de namen Claes en Moon zeer gebruikelijk waren.
Of nu die naam een kozenaam is voor Simoen? Best mogelijk! Maar zeker is het toch niet: want onze Vlaamsche appelatieven staan soms zoo verwijderd van den oorspronkelijken vorm, dat we van elders moeten weten hoe zij ontstaan zijn. In Vlaanderen en Braband is Mane de verkorting van EmmanuëlGa naar voetnoot(2). Ja, als men het weet, kan men heel gemakkelijk uitleggen hoe dat komt. Maar als men het moet raden, kan men licht den bal misslaan.
Tissen (in West-Vlaanderen) zou men kunnen nemen voor de verkorting van Matthys (met de West-Vl. i uitspraak). Maar Tissen is Desideer (Desiderius). Ja, als men het weet...! Brab. Sus of Susse (Vlaamsch Sis of Sissen) = Frans (Franciscus) - enz.
Wat Moon eigenlijk is, weten wij dus niet met zekerheid. Doch vast en zeker is Moon (alias Moen) een eenvoudige jongensnaam, evenals Claes,... en hij heeft niets te maken met demoon, noch met Mahoen. Niemand zal immers zijn zoon Demoon of Mahoen gaan noemen. | |
[pagina 174]
| |
Nr 39. - Mnl. de gans eten metten plumen (van Vrouwen Alijt, vs. 35).
Prof. Bormans (uit Luik) heeft aan de Universiteits-Bibliotheek van Amsterdam een reeks fragmenten van handschriften gelegateerd, die beknopt beschreven werden door G. Kalff, in het Tijdschrift van Leiden (dl. IX [1900], bl. 161-188). In de fragmenten van een oud 16d-eeuwsch liedboek vinden wij beschreven de ‘treurige lotgevallen van Vrouwe Alijt de gans’ (bl. 182); Het gedicht - geen lied - is onvolledig. En wij lezen aldaar (vs. 34): Voert, lieve vrienden, suldi weten
So wie die gans eet metten plumen
Dat hyt lant sal moeten rumen:
Ooc doen icken in den ban,
Es hij wijf of es hy man.
Natuurlijk heeft hier ‘de gans eten metten plumen’ een symbolische beteekenis: Het is hetgeen men noemt een euphemisme. Het misdrijf moet nogal erg zijn: want de dichter zegt dat zij die dat doen ‘uit het land verbannen worden’. En hij voegt erbij dat hij zelf ze ook ‘in den ban doet’. Maar nu staan we voor de vraag: Wat beteekent eigenlijk ‘de gans eten metten plumen’? In Verdam's Mnl. Woordenboek, waar allerlei uitdrukkingen verklaard worden waarin gans voorkomt, staat de spreuk niet vermeld. Evenmin in het Groot-Woordenboek. Ik heb gezocht in Harrebomé, Spreekwoorden - in Stoett, Nederlandsche Spreekwoorden, en andere werken. Allen schijnen die uitdrukking niet te kennen. Waar komt die zegswijze nog voor? De dichter geeft geen uitlegging: hij onderstelt bijgevolg dat zijne lezers goed begrijpen. Het spijt me zeer... maar ik begrijp niet! Wie brengt hier licht? |
|