| |
| |
[pagina t.o. 154]
[p. t.o. 154] | |
| |
[pagina t.o. 155]
[p. t.o. 155] | |
| |
| |
| |
Een nieuw fragment van den ‘Spiegel Historiael’
Door Karel Deleu,
Lic. germ. phil.
Te Alveringem (W. Vl.), op den zolder van het gemeentehuis, mocht ik me verheugen in het ontdekken van een nieuw fragment van Jacob van Maerlant's ‘Spiegel Historiael’. De vondst bedraagt twee strooken perkament, die bij mekaar gelegd één versneden folioblad uitmaken. Het stuk is niet in een zeer goeden staat van bewaring. Hoe het aldaar kwam is duidelijk: ik vond het immers niet los, doch de twee strooken waren in een bruin vermolmd deksel ingenaaid, dat voor een groot deel verdwenen was, zoodat het handschrift zichtbaar was, en dadelijk mijn aandacht trok.
Die omslag heeft denkelijk behoord bij het voormalig gemeente-archief waarvan sedert den oorlog nagenoeg niets meer overgebleven is. Het was waarschijnlijk het deksel van een lijvige bundel gemeente- of dischrekeningen.
De bladspiegel is 34,7 cm. hoog, en 21,7 cm. breed. De schriftspiegel is 27,4 cm. hoog, en 19,3 cm. (maximum), 16,5 cm. (minimum) breed. Er zijn drie kolommen (elk ± 6 cm. breed) langs beide kanten van het folioblad. Iedere kolom telt 46 versregels. De 13 onderste verzen van de twee middenkolommen zijn gedeeltelijk verloren. De vier hoeken van het folioblad zijn afgesneden, zoodat de paginatie niet te herkennen is.
Deze 273 verzen komen uit de vierde partie, eerste boek, hoofdstuk L. vanaf vs. 27, hst. LI., hst. LII. en hst. LIII. tot vs. 63 (nummering van de uitgave De Vries-Verwijs).
De verso-zijde van het blad is veel klaarder dan de rectozijde, die bruine vlekken vertoont. Het stuk lag op een vensterbank en is blijkbaar niet vrij van regen gebleven. Al deze verminkingen, daarnaast nog de vele gaatjes, gevolg van innaaiing door den boekbinder, beletten nochtans niet dat het fragment duidelijk leesbaar is. Het handschrift lijkt zeer verzorgd, en de letters vertoonen een groote regelmatigheid.
| |
| |
Drie gekleurde hoofdletters komen op dit folioblad voor. I en Z zijn rood, hebben blauwe versieringen, en hun hoogte beslaat drie versregels. De hoofdletter L, die tusschen de twee voorgenoemde initialen komt, is blauw, met roode versiering, en is slechts twee versregels hoog.
Midden in deze gekleurde hoofdletters ziet men de gewone kleine zwarte letter van den copist. Rood is ook het opschrift, en het daarop volgend nummer dat elk hoofdstuk vooraf gaat. De kleine hoofdletters die elk vers inleiden staan alleen, en buiten deze komen, - op één uitzondering na: ‘Jan’ vs. 41 hst. LII., - geen andere in den tekst voor. Er is vrijwel geen punctuatie.
De gebruikte verkortingen zijn:
1) | ' (comma boven de lijn) duidt weggelaten -aer, ar, of -er aan. |
2) | 9 (als een kleine ‘negen’ boven de lijn) staat voor weggelaten ‘-us.’ |
3) | - (streepje boven de n) meest i. p. v. weggelaten ‘-de’ (ende); ook soms boven een e i. p. v. gewone -n-uit-gang: vbb. almaengē, stenē... |
4) | grͦt (kleine o boven de r) staat voor ‘groot’. |
5) | cō voor ‘coninc’. |
6) | mz voor ‘met’. |
7) | s' voor ‘sente’. |
8) | jhc' voor ‘jhesus’. |
9) | tie (staartje v.d. letter p doorstreept), voor ‘pa(e)rtie’. |
10) | ‘kerike’ en ‘ke’ (teeken boven de lijn als twee aan mekaar geschreven kleine c's), voor ‘vrankerike’, ‘wrake’. |
11) | 9 (als een cijfer ‘negen’ met staartje onder de lijn) voor con- of com- in compiengen, en constantinoble. |
Binnen een woord komt v steeds als u voor, terwijl men ook voor u in 't begin van een woord, een paar keeren v vindt. De letters d en a, alsook d en e worden steeds aan mekaar geschreven, zoodat het geschrift er ietwat gedrongen uitziet.
| |
| |
Prof. P. De Keyser, die mij bij het uitgeven van dit fragment veel nuttige wenken gaf, waarvoor ik hem hier ten zeerste dank, oordeelt dat het schrift tot den aanvang van de 14e eeuw opklimt.
Nota: 1. Cursief gedrukte letters wijzen op door ons opgeloste afkortingen.
2. Wat tusschen ronde haakjes staat, ontbreekt op het beschadigde fragment, en werd ontleend aan de uitgave De Vries-Verwijs.
3. De varianten verwijzen naar De Vries-Verwijs.
| |
| |
Tekst van het fragment
IVe Partie. Boek I. Hoofdstuk L.
(27)[regelnummer]
Dus ne bleef hem zone waer een,
Lodewijc, daer die crone up versceen.
In desen tiden dat dit geuel,
30[regelnummer]
Was te constantinoble een orloge fel,
Want die keyser, die hiet michiel,
Dickent in frenesien vel,
Ende dede dan sine vrient verslaen.
Hier up beriet hem baselis zaen,
35[regelnummer]
Een die was sijn upper raet,
Ende heift lieuer dat hine verslaet
Den keyser dan dat hi bliue
Altoes in vresen van den liue,
Ende sloughene doot ende was daer naer
40[regelnummer]
Selue keyser .XLIIJ. iaer.
Dese sende den coninc lodewike,
Die in almaengen hilt trike,
Een kerstael groot ende diere,
Ende dat ghemaect in scoenre maniere,
45[regelnummer]
Met dieren stenen ende met goude,
Daer in een stic, dor sine houde,
Van den houte ons heren jhesus.
| |
| |
In desen tiden, wi lesent dus,
Was doot die paues adriaen.
50[regelnummer]
Een ian heift den stoel ontfaen,
Die was dachtende van der namen,
Dese waest tien iaer tsamen.
Dese screef met groter (l. groten) vlite
Des eersts sente gregoris vite.
55[regelnummer]
Tesen tiden geuiel oec tgone
Dat karel, coninc lodewijx zone,
Van almaengen als wyt weten,
Van den viant wart beseten,
Daer die vader zelue toe sach,
60[regelnummer]
Ende menich prence uptien dach.
Want hi zekeringe ende partie,
In nide, in afionste, in envie
65[regelnummer]
Jegen den vader wilde maken,
Bedi geuellen hem die zaken.
| |
Van der plagen die gescieden .LI.
In ionge lodewijx .XIX. iaer,
Drie dage drie nachte also wale,
5[regelnummer]
Van den hemele regende bloet.
In gallen, als ict verstoet
Quam van sprinkelen ene plage,
| |
| |
Daer ic wonder af gewage,
Mere dan sprinkelen wesen mogen,
10[regelnummer]
Ende met .VI. vloghelen vlogen,
Ende met .VI. voeten sprongen mede,
Twee tande voren in hare stede,
Die harder waren dan die steen.
Een gescaert here dat sceen:
15[regelnummer]
Waer si hene te vliegene coren,
Haren leetshere senden si voren
Met cleenre menichte, die coren stede,
Daer there soude ligghen mede.
Die leitheren quamen te noenen daer,
20[regelnummer]
Ende onbeiden der ander daer
Toter naester zonne up ganc,
So vloech eens dages omme ganc
Gont here, ende ia niet so donne,
Sine verdonkerden die zonne.
Wat so groene was tier stonde,
Waest van bome, waest van grase
Dat ginc al up tenen ase.
Haer dachuaert was .iiij. milen of viue.
30[regelnummer]
Dus maecten si vele keytiue:
Al gallen daden si so wee
West henen toter barscher zee.
Daer quam hem an een wint so zwaer,
Dat si in die zee bleuen daer,
35[regelnummer]
Ende alsi rieken begonden,
Warpse die zee uptien stonden.
Haer stanc maecte die lucht so zwaer
| |
| |
Dat menich moeste besteruen daer.
Groot honger es dae(r na com)en,
40[regelnummer]
Die meneghen tlijf (heeft geno)men,
So dat tdardendeel (van Gallen)
Van den volke doot (es ghevallen.)
Ten naesten iare, da(t daer na leet,)
Wort die winter fel (lanc ende wreet:)
45[regelnummer]
Die vorst began a(lre heiligen daghe,)
Ende lach al sonder zag(he)
Al tote half marte (toe vort.)
Dat was wanic met (zonden verbort.)
In desen tiden zeke(rlike)
50[regelnummer]
Cam den coninc lo(duwike)
Van almaengen in (sinen drome)
Sijn vader, wilen keyser van rome,
Ende bezwoerne daer ter stede
Bider name der drieu(ou)dichede,
55[regelnummer]
Dat hine loste uter pine,
Daer hem in stonde te sine
Dat hi doch quame ter ghenaden.
Daer mede heifti den zone geladen,
Ende heuet alemoesene gesent
60[regelnummer]
Ten gods husen al omtrent,
Ende halp den vader, dat hi mochte,
Die ghenaden an hem sochte.
In desen tiden hadden hem gespreet
Die denen entie normanne wreet
65[regelnummer]
In vrankerike weder ende voort,
So dat si tangiers in die poort
Voeren wonen in der gebare,
Als of soe haer eygijn ware.
Karel die calewe van vrankerike
70[regelnummer]
Die trac daer waert mogendelike
| |
| |
Die in bertaengen drouch crone,
Die gheuiande waren nochtanne;
Want die denen entie normanne
75[regelnummer]
Waren hem so zwaer in mesquamen,
Voor angiers, dat sise belagen,
Ende deden hem so vele plagen,
Dat si vellen in groten vare,
80[regelnummer]
Ende maecten vorworde dare
Iegen kalewe karle met gevelde (l. gewelde)
Dat hise liete varen te velde
Ende name die stat in sire ware.
Dat was al den here onmare;
85[regelnummer]
Nochtan liet hi verdingen,
Die heydine, ende dus ontspringen,
Meer vernoys ende meer scaden.
| |
Keyser lodewijcs doot .LIJ.
Lodewijc, die keyser van rome,
Staerf ende liet sinen ome
Die name van den keyserike,
Den kalewen karel van vrankerike.
5[regelnummer]
Karel die kalewe wart here,
(Int j)aer (o)ns (He)ren met gewelt,
(Alseme)n tinca(rnation helt)
| |
| |
10[regelnummer]
Twee iaer was hijt in sinen leuene
In desen tiden ende in dien
Heift men die comete gesien,
Die wrede sterre die emmer bediet:
Plage, orloge ende verdriet.
15[regelnummer]
Oec so quamer plage naer,
Want te hant int zelue iaer
So wart het reghende so zere,
Een dorp, es verre wech gestreken
Van riuieren ende van beken,
Die met kerken ende met outare,
Met huse met houe al dare,
25[regelnummer]
Met beesten met mannen met wiuen
Hene ghinghen metten water driuen,
So dat zelfs teken ne bleef
Waer tdorp stont datter wech dreef.
In desen tiden, in dit doen
30[regelnummer]
Staerf die coninc salomoen
Van bertaengen, entie bertoene
Worden veruaert in haren doene,
Ende vochten onderlinge tsamen
35[regelnummer]
Den bertoenen dat si met vreden
Lieten der fransoyse steden.
Karel die kalewe als wi spraken
Gewan met mieden eerst die zaken,
Dat hi quam ter keyser crone.
40[regelnummer]
Keyser wart hi gewyet scone
| |
| |
Sijn broeder was een tornich man,
Lodewijc van den duutschen lande,
Ende gaderde here dor sine hande
45[regelnummer]
Te wrekene, want hijt geerne wrake,
Datti doen dorste zulke zake
Keyser te sine bouen sinen rade.
Maer eer hi hem mochte doen scade,
Staerf hi in dat eerste iaer
50[regelnummer]
Van karels keyserike, dats waer,
Ende liet .iij. zonen in sijn rike:
Denenen nomen wi lodewike,
Den andren karel (d)ae(r) an
55[regelnummer]
Als keyser karel wiste al bloot,
Dat coninc lodewijc was doot,
Sijn broeder, was hi vter maten blide,
Ende ghereede hem ten stride,
Om te wrekene uptie neuen
60[regelnummer]
Die haetscap, die hi hadde up heuen
Upten broeder, haren vader.
Sijn here trac hi te gader,
Ende trac in haren lande dan
65[regelnummer]
Ende es tote colne comen.
Lodewijc heift dit vernomen,
Die ionxste broeder van den drien,
Want dandere wisten niet van dien,
Ende waren in andren steden
| |
| |
Om vriendelike parlement,
Maer dat ne mochte niet gescien.
Die neue ghereedem mettien
75[regelnummer]
Als iegen den oom ter were,
Ende quam up hem met sinen here
Als een onveruaert ionc man,
Also dat hi den zeghe wan,
Ende heift den oom af geslegen
80[regelnummer]
Menegen fransoyschen degen,
Ende sloughene vut sinen lande,
Met groter scade, met mere scande.
| |
Karels kalewen seden .Liij.
Zeghebracht spreict dus bi waerheden,
Van des keysers karels zeden.
Karel, seit hi, wart verheuen,
Sint hem trike was gegeven:
5[regelnummer]
Hi onwaer(de die Vranc)sce manieren,
Ende dedem (na de Gr)iexe visieren,
Slepende (cledere ma)ecti rike,
Den roc, (daer boven) eene almatike,
Een diere (breet gordel daer) up gegort,
10[regelnummer]
Dat(men baltoens noem)en hort,
Dat(tem toten voe)ten ginc,
S(ijn hovet gewonde)n in eene dinc
V(an siden, diere ende) scone
(Daer boven sine coninc c(rone:)
15[regelnummer]
(Dus maecti hem s)eluen te dwase
(Blodere was hi dan) die hase
(Ende conste bet vlien dan) ende volgen
| |
| |
Ende dregen als hi was verbolgen.
20[regelnummer]
Die in almaengen hilt sijn rike,
Dien dregedi te soukene onwaerde
Met also menich .C. paerde,
Dat si twater vut drinken souden
Al dat die riuieren houden,
25[regelnummer]
Ende hi droges voets vptie campaenge.
Riden soude van almaengen.
In des karels eerste iaer
Onder die zwijn in duutsche lant.
30[regelnummer]
Doe quamen die honde te hant,
Die die verkine souden eten;
Ende eer mens woord mochte weten,
Verloes men verkine ende honde,
Dat niemen geweten conde,
35[regelnummer]
Wiese wech drouch ofte namen,
Of waer dat si hene quamen.
Van desen karel seit helynant
Dit dat ic gescreuen vant.
Hi scrift al daer in sijn gedichte,
40[regelnummer]
Dat karel die kalewe zelue stichte
Te compiengen in die stede,
In sente cornelis waer dichede
Dien dach, dien coninc karel sette
Taken in sine capelle bi wette,
45[regelnummer]
Als te comene ten aflate,
Te sente denijs in vrankerike;
| |
| |
Ende want hi hadde geweldelike
Der kerken vele af ghenomen,
50[regelnummer]
Dat andere heren daden daer comen,
So dedi daer bringen geheel
Van der dornine crone een deel.
Dat grote karel wilen brochte
Van constantinoble, alsict besochte;
55[regelnummer]
Van gods cruce een groot stic mede,
Ende enen nagel daer ter stede,
Liet hi te compiengen, horen wi leren.
Eer men togede ghemeenlike
60[regelnummer]
Dit helichdom in vrankerike,
So was daer so groot honger iaer,
Dat die liede, verre ende naer,
(Eer die hongher voer sire vaerde).
|
-
-
[tekstkritische noot]Hoofdstuk .L. vs. 27 ne: en; hem der sonen; vs. 28. Loduwijc; vs. 30. .I. uit het fragment steeds opgelost; vs. 31. Michael; vs. 32. Dicken; vs. 33. vriende; vs. 34. Baselis saen; vs. 35. upperste; vs. 36. hevet; hi; vs. 40. .XVII.; jaer; vs. 41. sendde; keyser; Loduwike; vs. 42. Almaengen; vs. 44. gemaect; vs. 47. Vanden; cruce; Heren Jhesus; fragment heeft: heren ihc'; vs. 48. hs. heeft ‘tident’ met geexpungeerde t; vs. 49. Adriaen; vs. 50. Jan; hevet; die VIIIde; vander; vs. 50. Ende was paues .X. jaer te samen; vs. 53. groten; vs. 54. sente Gregorius; vs. 55. Te desen; vs. 56. ‘gr’ op fragment doorstreept; Loduwijcs sone; vs. 57. Almaengen; vs. 58. Vanden; vs. 59. toesach; vs. 60. menech prince; updien; vs. 61. ‘hi’ komt niet voor bij De Vries; vs. 63. sekeringe; paertie; vs. 64. In afyonsten ende in envie; vs. 66. ghevielen.
-
-
[tekstkritische noot]Hoofdstuk .LI. Vander plaghen die gescieden. vs. 1. jonge Lodewycs XIXde jaer; vs. 2. Seget men, geviel; vs. 3. Brixen; Ytale; vs. 4. daghe ende; vs. 5. Vanden hemel reinde; vs. 6. Gallen; vs. 7. sprinclen eene plaghe; vs. 8. ghewaghe; vs. 9. Meerre; sprinclen; vs. 10. Die met .VII. vloghelen vloghen; vs. 13. een steen; vs. 14. het scheen; vs. 15. henen; vs. 16. Hare leetschere; vs. 17. menechte; Fragm. heeft een punt na vers 17; vs. 18. Daert here; liggen; vs. 19. leitsheren; vs. 20. ontbeiden dandere naer; vs. 21. zonnen upganc; vs. 22. vlooch; ommeganc; vs. 23. Ghoent; ‘ende’ staat niet bij De Vries; dunne; vs. 24. zunne; vs. 25. buke ende wide; vs. 27. tweemaal ‘an’ in plaats van ‘van’; vs. 28. te haren; vs. 29. Hare; vs. 31. Gallen; we; vs. 32. Baerdscher; vs. 33. ane; vs. 34. indie; vs. 36. uut tien; vs. 37. de lucht so swaer; vs. 38. menech; vs. 40. menegen; vs. 41. tderdendeel; vs. 42. Vanden; vs. 43. jare; vs. 44. wart; De Vries geen ‘fel’; vs. 46. alsonder saghe; vs. 47. Maerte; vs. 49. sekerlike; vs. 50. Quam; Loduwike; vs. 51. Almaengen; vs. 52. Rome; vs. 53. beswoerne; vs. 54. namen; vs. 55. loeste; vs. 58. hevet hem die sone; vs. 59. alemoesnen ghesent; vs. 60. Gods; ommetrent; vs. 61. daer hi; vs. 64. Deenen entie Normanne so breet; vs. 65. Vrankerike; vort; vs. 66. Dat si tAngiers indie port; vs. 67. indiere ghebaere; vs. 68. soe: si; eyghijn; vs. 71. Salomone; fragm.: punt na ‘salomone’; vs. 72. Bertaengen; de crone; vs. 74. Want: Maer; Deenen; Normanne; vs. 75 swaer; vs. 76. vielen te samen; vs. 77. Voer Angiers; belaghen; vs. 78. daden; plaghen; vs. 79 vielen; vs. 80. eene vorworde; vs. 81. Jegen Karele met ghewelde; fragm. had eerst ‘genende’, doch dit woord werd verbeterd: ‘gevelde’; vs. 82. varen liete; vs. 83. siere; vs. 84. alden heren ommare; vs. 85. hise verdinghen; vs. 86. heidine; ontspringhen; vs. 88.
meerre;
-
-
[tekstkritische noot]Hoofdstuk .LII. Keyser Loduwijcs doot; vs. 1. Loduwijc; Rome; vs. 3. den: sinen; vs. 4. Dien kaluwen Karel van Vrancrike; vs. 5. caluwe; vs. 6. ghewan des rikes eere; vs. 7. ghewelt; vs. 8. dincarnation; vs. 9. sevene; vs. 10. jaer; vs. 11. sinen tiden; indien; vs. 12. Hevet; versien; vs. 13. die bediet; vs. 14. Plaghe, orloghe; vs. 15. quamere plaghe; vs. 16. selve jaer; vs. 17. reinende so sere; vs. 18. scaedde; vs. 20. Sassen so lach; vs. 21. dorp, verre woch; vs. 23. kerke; vs. 24. husen ende met hoven dare; vs. 25. mannen ende; vs. 26. Henen ginc; watre; vs. 27. So datter selve tekijn en bleef; vs. 28. Waert dorp; vs. 29. indit; vs. 30. Salomoen; vs. 31. Bertaengen; Bertoene; vs. 32. verwerret; vs. 33. onderlinghe; te samen; vs. 34. orloge die; vs. 35. Bertoenen; vs. 36. Fransoysen; vs. 37. caluwe; wi eerst spraken; vs. 38. Ghewan; de saken; vs. 41. Vanden; vs. 43. Lodewijc vanden Duutscen; vs. 44. om sine ande; vs. 45. Want hijt harde gerne wrake; vs. 46. Dat hij; duerste sulke sake; vs. 47. bouen: buten; vs. 49. jaer; vs. 50. Karels; vs. 51. drie sonen; sinen; vs. 52. Den eenen noemen; Lodewike; vs. 53. Kaerle; vs. 55. Alst; Karel; vs. 56. Lodewijc; vs. 57. hijs sere blide; vs. 58. ghereedde; te; vs. 59. Omme; frag. heeft punt na neuen; vs. 60. verheven; vs. 62. trac: dede; vs. 64. ghewapender; vs. 65. Coelne; vs. 66. Loduwijc hevet; vs. 67. joncste; vs. 68. dandre; vs. 69. andren; vs. 70. Ghelet; vs. 71. Anden oem hevet hi ghesent; vs. 72. vriendelijc; vs. 73. en; vs. 74. ghereeddem; vs. 75. Alse jegen; oem; vs. 77. Alse; joncman; vs. 78. So; vs. 79. hevet; oem afgeslegen; vs. 80. Fransoyscen deghen; vs. 81. Fragm. heeft ‘lands’, een blijkbare vergissing van den copist. Er is immers geen rijm; vs. 82. meerre.
-
-
[tekstkritische noot]Hoofdstuk. LIII. Karel des caluwen zeden. vs. 1. Segebrecht spreect ons warede; vs. 2. Karles kaluwen zede; vs. 4. Sijnt; wart; vs. 5. onwerde; Vransche; vs. 6. dede; vs. 16. die: een; vs. 17. De Vries geen ‘ende’; vs. 18. dreghen alse; vs. 19. Loduwike; vs. 20. Almaengen; vs. 21. Dregedi tsoekene tsier onwaerde; vs. 22. menech hondert; vs. 23. dwater uutdrinken; vs. 25. upte campaengen; vs. 26. Almaengen; vs. 27. Karles; jaer; vs. 28. plaghe; vs. 29. int Duutsce; vs. 30. honden; vs. 31. Die de; vs. 32. eermens wort; vs. 34. en conde; vs. 35. woch droughen; vs. 36. Ofte; henen; vs. 37. Karel seget Elynant; vs. 38. bescreven; vs. 39. scrivet aldus; vs. 40. Karel; caluwe stichte; vs. 41. Compiengen indie; vs. 42. sente Cornelis werdichede; vs. 43. Karel; vs. 44. TAken in sijn capiteel; cfr. nota De Vries III. p. 233; vs. 45. Alse; vs. 46. siere; vs. 47. Denijs; Vrankerike; vs. 49. volc; De Vries geeft op bovengemelde plaats een emendatie, gesteund op den Latijnschen tekst van Helinant, die bevestigd wordt; afgenomen; vs. 50. Die andere; daer daden; vs. 51. bringhen gheheel; vs. 52. Vander dornijnre cronen; vs. 53. Karel; vs. 54. dat hi besochte; vs. 55. een stic; vs. 56. naghel; vs. 57. Heren; vs. 59. Eermen; vs. 60. heilichdom; Vrankerike; vs. 61. jaer.
|