Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1937
(1937)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 89]
| |||||||||||||
Een viertal onbekende werken van de Brusselsche 15d eeuwsche Rederijkers Colijn en Smeken en van den Bruggeling Anthonis de Roover
| |||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||
la Montagne ter hand gesteld en hij zorgde ervoor dat de vroegere eigenaar weer in het bezit der copie kwam. Van mijn medewerker beroofd en met allerlei andere bezigheden overlast, dacht ik er voorloopig niet meer aan, mij met de Brusselsche rederijkers onledig te houden. Mijn afschrift geraakte in een doos of vergeethoek met meer ander onafgewerkt materiaal, tot op het oogenblik der verplichte verhuizing en ladenreiniging. Eene hier onlangs gehouden lezing van collega Leonard Willems, waar sprake was van Jan Smeken, onttrok mij de belofte mijn sedert zoo lang aangevangen werk te hervatten. Ik beloofde echter slechts op deze voorwaarde: dat Willems - mocht het tot eene bewerking komen - de plaats van wijlen de la Montagne zou innemen, en ik mij tot mijne zuivere bevoegdheid van historicus zou beperken. Wat hier dus volgt, moet enkel als eene inleiding of als het eerste deel van de studie over de in het handschrift bewaarde teksten aanzien worden. Het tweede deel - de taalkundige of philologische bijdrage - zal in eene volgende vergadering door collega Willems geleverd worden. Ik bepaal mij dus tot: 1o - eene beschrijving van het handschrift; 2o - eene beknopte uiteenzetting van de behandelde onderwerpen; 3o - enkele nota's over de schrijvers;
Het handschrift beslaat 53 folio's op papier en meet 14 op 15 cm. Op den perkamenten omslag leest men, in schrift der 18e eeuw:
‘Spelen van sinne op de geboorte van die Hertoghinne van Savoyen, vrou Margareta, dochter van Maria van Borgongne. ‘Een ander spel van menigh simpel, out-gedacht ende cronijcken. ‘Den droom van Roovere op hertogh Karels doodt, baladde. ‘Allerley excellente vrouwen Goddinnen. ‘Een spel op die geboorte Caroli V.
Jan Smeken maectet ‘Oude num. II | |||||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||||
Met potlood hebben wij er destijds aan toegevoegd: ‘Acquisition 1912 no 140’ en daarna het nummer 2270 van de verzameling ‘Manuscrits divers’ (vroeger ‘Cartulaires et Manuscrits’).
Op de eerste bladzijde, leest men in schrift van de eerste helft der 16e eeuw:
‘Item in desen boec staen spelen van synne. Ic hoor toe Gillys Leemans. 't es nu aldus’.
Daarna een andere aanteekening, (einde 16e eeuw) in wier midden zich vroeger een beeldeken bevond, luidt derwijze:
‘Op die geboorte van die hertoginne van Savoye vrou Margriete ‘Een ander spel van menich simpel, out gedacht, ende chronijke
Den droom van [Roovere op hertogh Karels] doot baladde
Deze verschillende stukken komen op de volgende folio's voor: fol. 2 - 14 rto: ‘Item een spel van Colijn op die geboorte van Vrou Magriete, dochter van vrou Marye van Bourgongne perfect’ fol. 14 vso - 25 vso: ‘Van menych simpel ende out-gedachte ende van cronike’ fol. 25 vso - 29 rto: ‘Den droom van Roovere op die doot van Hertoge Kaerle van Bourgongne, saliger gedachten fol. 29 vso - 32 vso: Uutgelesen vrouwen oft priencerssen om yn cameren te ordyneren, uut dyveerssche boecken, tsij in hernasch, in tryumphen oft naect. fol. 33 en 34 rto zijn wit gebleven; | |||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||
fol. 34 vso - 53: Een spel op hertoge Karle, ons Keyser nu es. Het schrift van het hs. dagteekent uit het tweede kwartaal van de 16e eeuw, en ik meen me niet te vergissen indien ik den copiist vereenzelvig met Gielys Leemans die op de eerste bladzijde verklaart eigenaar van het ‘boek’ te zijn. Het werd zeker geschreven na 1519, verkiezing van Karel als Keizer, en vóór 1555, datum van den troon-afstand van Karel V ‘ons Keyser nu es’. Gielys Leemans was waarschijnlijk lid van eene Brusselsche rederijkerskamer. Ik heb te vergeefs zijn naam gezocht in het ‘Liber authenticus van het Broederschap van O.-L.-V. van VII weeën op het Brusselsche stadsarchief bewaard. Van dit broederschap maakten verschillende rederijkers deel uit, namelijk Colijn Cailleu en Jan Smeken. Ik heb er ook in 1502 (fol. 232) een Hendrik Leeman met Marie, ‘syn huysvrou’, in gevonden en in 1503 (fol. 238 vo) een Hector Leeman, in 1504 (fol. 247) een Margriete Leemans en in datzelfde jaar (fol. 248) zelfs een Gielys Bemans. Maar een Gielys Leemans komt er tusschen 1500 en 1555 niet voor. Na Leemans viel het handschrift waarschijnlijk te beurt aan Jan Baptist Houwaert wiens plagieering van Smeken's werk in de tweede helft van de 16e eeuw wel bekend is. Na zijn dood, op 11 Maart 1599, kwam het in het bezit van Raphaël Houwaert, den tweeden zoon van Jan Baptist en Catherina van Coudenberghe in 1556 in den echt vereenigd. Raphaël huwde, 4 Oogst 1600, in O.L.V. Kapelle Kerk, Eleonora van den Hecke die hem drie kinderen schonk en 18 April 1617 overleed. Uit een tweede huwelijk van Raphaël met Johanna Blyleven, Jacobs dochter, sproot nog een dochter Anna-Maria, die op 9 October 1624 in Sinte Goedele gedoopt werd. Deze details kunnen belang hebben voor de latere geschiedenis van het handschrift.
De onbekende eigenaar uit de 18e eeuw heeft zeer vrijgevig den ganschen bundel aan Jan Smeken toegekend. In de 19e eeuw bevond het handschrift zich in bezit van den heer Gaston Moeremans te Dilbeek, die het in 1912 - zooals reeds gezegd werd - met een aanzienlijk deel Brusselsche ambachts archieven aan het Algemeen Rijksarchief schonk, waar | |||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||
het nu het nummer 2270 van de verzameling ‘Manuscrits divers’ draagt.
Volgens de chronologische orde komt het volgende stuk vooreerst in aanmerking:
‘Van menygh sympel ende out gedachte ende van chronijke (fol. 14-25)’.
Dit stuk werd geschreven tusschen 25 April 1465, waar Philips de Goede zijn zoon Karel aan de regeering deed deelnemen. (Daerom ghij Karel die nu regnerend es, vers 555) en 15 Juni 1467, dood van Philips den Goede (Phylyps, onsen edelen prience machtich, heere van seventhien landen machtich, Wien God langlijvych gesonde geve (fol. 23 vso - vs. 501). Het stuk werd waarschijnlijk in 1465 geschreven naar aanleiding van de deelneming van den graaf van Charolais aan 's lands bestuur. Het is eene samenspraak tusschen drie personen ‘Menych sympel’ (iets in den aard van den lateren Man in the street) ‘Out-gedacht’ en ‘Chronycke’. Op zeker oogenblik verschijnt er nog een engel die eene korte toespraak houdt. Het geheel is eene verheerlijking van de regeerende vorsten die tot Karel den Groote opklimmen. ‘Chronycke’ bewijst in 't lang en 't breed dat Karel, graaf van Charolais, een rechtstreeksche afstammeling van Karlemanje is en dat hij dezen steeds als voorbeeld zal nemen. Geen enkele aanduiding aangaande den schrijver. Zeker is het echter dat hij Brusselaar was. Op fol. 22 is er sprake van het huwelijk van gravin Gerberge van Brussel met Lambrecht den Baartige van Leuven. ‘Menych sympel’ valt hier in de reden ‘Chronycke’ (vs. 406).
Leuven heeft altijd beweerd de oudste en de beste stad van Brabant te zijn, zelfs na dat Brussel sedert lang de Peetermans- | |||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||
stad overvleugeld had. Dat nu ‘Chronycke’ Brussel vóór Leuven noemt, moest in de ooren van het publiek aangenaam klinken. Wie nu die Brusselaar is, kan misschien door de vergelijking met het volgende spel uitgemaakt worden. Uit geschiedkundig oogpunt beschouwd is het niet onmogelijk dat de schrijver Colijn Cailleu was. Deze geboren Brusselaar werd in 1474 te Brussel als stadsdichter aangesteld. Om tot deze waardigheid verheven te worden moest hij toch zeker reeds iets gepresteerd hebben. Hoogst waarschijnlijk had hij zich minstens sedert een tiental jaren op rederijkers gebied weten te onderscheiden. In 1474 was Colyn ten minste 35 à 40 jaar oud. In 1465 zou hij er alzoo tusschen de 26 à 31 geweest zijn. Op dien ouderdom was hij stellig in staat ‘Menych sympel’ gedicht te hebben.
Gaan wij thans over tot het stuk dat hem formeel door onzen copiist toegeschreven wordt:
‘Een spel van Colijn op die geboorte van vrou Magriete dochter van vrou Marye van Bourgongne perfect’. Dit stuk dagteekent hoogst waarschijnlijk uit het jaar 1480. Hertogin Margareta werd te Brussel geboren op 10 Januari 1480. De dichter zal zeker geen jaar gewacht hebben om deze gelukkige gebeurtenis te bezingen. Hij kan overigens geen jaren gewacht hebben, want rond 1484, schijnt Colijn Cailleu reeds het tijdelijke met het eeuwige verwisseld te hebben. Maar zelfs, indien het jaar van 's dichters overlijden betwist werd, zeker is het dat het spel geschreven werd vóór 27 Maart 1482, dag van den dood van Maria van Burgondië. Vier personagiën treden hier op: De Koning der ‘Scyencyen’, de Koning der ‘Edelheyt’, de Koning des ‘Aerbeyts’ die alle drie om het meest, met vrouw ‘Experyencye’, den lof van het prinsenhuis verkondigen en de gelukkige gebeurtenis bezingen. Indien, zooals men beweert, Colijn Cailleu rond 1484 overleed en er slechts tien jaar later sprake is van Colijn van Rysele, bestaat er geen de minste twijfel dat het stuk aan den eerste moet toegeschreven wordenGa naar voetnoot(1). | |||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||
Zoo kunnen we nu toch stellig de vraag van Mejufvrouw Kronenberg beantwoorden: ‘Is er behalve de Nederlandsche vertaling van “Le pas de la mort” geen enkel letterkundig werk van Colijn Cailleu bewaard?’ Minstens een. Ons ‘Spel op de geboorte’ dient op zijn rekening gebracht te worden. En dat is toch reeds een uitslag.
Om met de Brusselsche rederijkers voort te gaan, laat ons thans het laatste stuk van het handschrift behandelen: ‘Een spel op hertoghe Karle, ons Keyser nu es’. Het werd geschreven ter gelegenheid van de geboorte van Keizer Karel te Gent op 24 Februari 1500. De personagies zijn veel talrijker dan in de twee vorige spelen. Wij tellen er niet minder dan elf, wier allegorische beteekenis ons door den schrijver zelf op het einde van zijn werk aangeduid wordt: Berechinia, den staet van eeren.
Venus, tslants welvaert,
Promotheus, rydderlijcke doctryne
Cupydo, die mynne des puepels
Mercuryus, duegdelyc raet.
Ganymedes, princelyc regiment.
En nog vier stomme personagies: Diana bediet water
Proserpyna, eerde.
Echo, die lucht.
Vesta, 't vier.
De auteur ‘Jan Smeken maectet (In andere werken luidt het ‘Smeken fecit’) voegt er nog bij dat de ‘Somma lanck duysent regelen telt’ De heugelijke gebeurtenis der geboorte van den zoon van Philips den Schoone en Johanna van Castilië opent wijd de gezichteinders aan 's lands voorspoed. Bijna al de Goden en Godin- | |||||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||||
nen van het Olympia bezingen den jongen glorierijken telg en kennen hem al hunne eigen deugden toe. De auteur vindt hier een mooie gelegenheid om Brussel te roemen (fol. 48 ve - vers 520): Dit Ylyon van Troeyen ter dueght genegen
Dat es Bruesel, bynnen Brabant gelegen
En verder, (fol. 53 vo - vs. 748): Ghij, zeven geslachten en negen nacyen,
't es onsen Conync ter eeren gedaen
En onser conyngynnen. Wilt dyt ontfaen
Yn dancke: 't genoffeltken baert haer yonste
Van der grooter gulden ons sympel conste
Doen wij der stat van Bruesel t' eeren
Ouwen oorlof! hier blijve die gracie Ons Heeren
De lof van Brussel wisselt af met dien van het vorstelijk huis (fol. 48 vo - vs. 523): En 't soet paladyum?
Dat 's ons Cuenyngynne
Van Castillyen....
Men weet dat de dood van haar broeder Don Juan (1497), van hare zuster Isabella (1498) en dezer zoon Miguel (1500) van toen af aan Johanna de kroon van Castilië verzekerd had. Zoo mag de dichter den jonggeborene huldigen (fol. 51 - vs. 531): Hertoge Karel, die yonge spruyte,
't Is een eerlijc lycht, sulc van viertuyten
Dat al ons priencen landen verlychten sal.
De schrijver van het stuk is dus Jan de Baertmaker alias Smeken die, in 1485, Colijn Cailleu als stadsdichter van Brussel opvolgde. Hij was ook facteur der Rederijkerskamer De Lelie. Zijne ouders waren Hendric Baertmaker en Elisabeth de Vos. | |||||||||||||
[pagina 97]
| |||||||||||||
Merkwaardig, voor hetgeen dit spel aangaat, mag het uittreksel van de Brusselsche stadsrekening over 1499-1500 heeten: ‘Uuytgegeven aen vueren ende andere chiraten gedaen als hertoge Carel te Ghent geboren was des donredags 27 Februari. Smeken had dus alles goed kunnen nazien en mocht terecht in zijn spel gewagen van (vs. 158): Met wassen kerssen en toortsen
Yoyeuselyc blakende:
Des blyscap groeyt in alle straten
Flambicken, lanterne, kerssen, pecvaten
Onbekynde lychten en griecxsche vier.Ga naar voetnoot(1)
We hebben reeds de aandacht gevestigd op den titel van het stuk in het handschrift: Een spel op hertoge Karle ons Keyser nu es. Deze laatste woorden werden niet door Smeken geschreven, daar deze 25 April 1517 overleed. Het is blijkbaar een toevoegsel van den copiist, die dus het stuk na 1519 moet afgeschreven hebben. Zoo komen we eindelijk tot ons laatste dichtstuk: ‘Den droom van Roovere op die doot van hertoge Kaerel van Bourgongne saliger gedachte’. Dit werd geschreven na de geboorte van Philips den Schoone (22 Juni 1478) en vóór den dood van Maria van Burgondië (27 | |||||||||||||
[pagina 98]
| |||||||||||||
Maart 1482), waarschijnlijk in 1479, daar er geen sprake in is van Margareta (geboren 10 Januari 1480). Merkwaardig mag het heeten dat ons handschrift werken bevat van drie dichters die in zoo nauwe betrekking met elkander stonden: Smeken was de opvolger van Colijn te Brussel en de Roovere onderhield met dezen vriendschappelijke betrekkingen. Sedert 1465 - op 35 jarigen ouderdom - werd hij als stadsdichter te Brugge aangesteld. In 1479 was hij dus zijn 50e jaar ingetreden. Zooals men weet, stierf hij vier jaar later. In dit werk bevestigt de dichter, hetgeen we reeds wisten, wat de ‘clergye’ van hertog Karel zegt (vs. 139): Die geleerde wylde hij gaerne aenhoren’
Bij den adeldom stond de prins hoog aangeschreven (v. 152): O Prience, ontsien in allen landen,
Al verteerden wij door U gelt en panden
Dit laatste is ook het thema van den ‘Ghemeynen staet’ (v. 168): ‘Al was ic u somtijts pennyngen leenende,
Ghij maecte dat wij, al waren wijt beenende,
syttende bleven.
Zooals men weet, vormt de uitgave van de Rhetoricale werken van Anthonis de Roovere in 1564 door Eduard de Dene de eerste verzenbundel in onze taal die om zijne dichterlijke waarde gedrukt werd. Zoo was de dichtkunst eigen gerechtigd geworden en werd de rederijkerij renaissance. Onder de dichters onzer taal, zegt terecht Anton van Duinkerken, moge hij tot de mindere gerekend worden. Hij heeft ten minste vermocht zijne gedichten te maken tot de gespannen samenvatting der gemoedsmotieven van zijn tijd. Een jaar na den dood van de Roovere werd Marten Luther geboren. De middeleeuwen zijn voor goed voorbij. Indien dit nieuwe stuk slechts de waarde van de Roovere | |||||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||||
komt bevestigen, de andere zijn van aard er toe bij te dragen om ‘de beteekenis van Brussel als cultuurcentrum in de Nederlanden van de 15e eeuw’ te verhoogen. Moge dit paar bouwsteenen tot vollediger kennis van den ontwikkelingsgang onzer Nederlandsche Rederijkers-litteratuur in de 15e eeuw leiden, dan zou onze vurigste wensch vervuld worden. |
|