Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1937
(1937)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 45]
| |
Over den datum van het ‘Boeck van den Thien esels’
| |
[pagina 46]
| |
met ons 16e-eeuwsche volksboek, besluit Logeman dat de karakteristiek der Negen Ezels vrijwel in beide werken overeenkomt - doch dat de bewoordingen heel anders luiden. Zoodat wij wel mogen aannemen dat er tusschen het Duitsche gedicht en het Vlaamsche boek, een Engelsche bewerking bestond - zooals onze 16e-eeuwsche schrijver het overigens uitdrukkelijk verklaart. Het onderzoek door Logeman begonnen, heb ik in 1921 voortgezet - en wel in heel andere richting: ik had immers vastgesteld dat er een tiental refereinen in het boek voorkwamen (één, na iederen ezel) - en de schrijver verzekert ons herhaaldelijk dat die refereinen van hem zijn: de vertaler van ‘de Negen Ezels’ was bijgevolg een rederijker, en wel een Antwerpenaar, aangezien hij in zijn boek schrijft dat hij vroeger ‘t'Antwerpen op de Lombaerde-veste woonde’. - Zoo dus niet meer toen hij zijn werk schreef. De vraag waarvoor ik stond, luidde bijgevolg: Wie was die Antwerpsche rederijker, die Engelsch verstond, en vóór 1558 van woonst veranderde? Kunnen wij, met behulp der 10 refereinen, uitmaken hoe hij heette? Waren die refereinen soms niet elders nog te vinden - met zijn naam onderteekend? In het begin van het volksboek viel mijn aandacht op een volzin, die voor het bepalen van den datum van het grootste belang is. Waar de schrijver over den tienden ezel handelt (iemand die met een mooie vrouw getrouwd is en in Braband rondreist om zijn vrouw aan liefhebbers mits betaling te huren) zegt hij dat deze ezel zich naar Leuven begeeft, bij de klerken der Universiteit, vandaar naar Brussel bij de beambten der Kanselarij, en verder: ‘Dan reyst hy wederomme met haer te Mechelen onder de hovelingen...’. Welnu, in 1558 waren er te Mechelen geene hovelingen: het Hof was toen te Brussel gevestigd. Maar onder het bestuur van Margaretha van Oostenrijk (1507 tot 1530) hield het Hof zich te Mechelen op. Zoodat wij hier het bewijs vinden dat de auteur van de Tien Ezels zijn werk schreef tusschen 1507 en 1530. De uitgave, welke de Weduwe van Jacob van Liesvelt in 1558 liet verschijnen, is duidelijk een tweede uitgave. Voortaan moest ik den schrijver niet meer zoeken onder de Antwerpsche rederijkers uit de tweede helft der 16e eeuw, doch wel uit de eerste helft. Mijn verder onderzoek bracht mij tot de ontdekking dat van de tien refereinen in de Tien Ezels, niet minder dan vier in den | |
[pagina 47]
| |
refereinen-bundel van Jan van Doesborch ook opgenomen werden, en daarbij was er nog één, in Doesborch's tafel vermeld, maar de tekst ontbreekt bij hem. Van Doesborch's bundel is ongedateerd, maar hij dagteekent uit ± 1528. Uit de taal der refereinen, en de wijze waarop zij opgesteld worden, meende ik te mogen concludeeren dat het boek der Tien Ezels niet in het begin der 16e eeuw geschreven werd, maar dat het denkelijk opgesteld werd circa 1525. Collega J. van Mierlo heeft in zijn Geschiedenis der Oude en Middelnederlandsche Letterkunde, bl. 410, dien datum overgenomen - doch met een kleine wijziging: hij schreef 1525 (en liet circa wegvallen - hetgeen denkelijk bij hem slechts een lapsus calami is). Welnu, van de vier refereinen, die ook bij van Doesborch staan, is er één dat tevens in den refereinen-bundel van J. van Styevoort voorkomt - namelijk het referein op den stok ‘Peyst wat den tyt is, wanneer hy leden is’ (na den 5den ezel = Bij van Styevoort, ref. 254, II, bl. 247 van de nieuwe uitgave). Prof. de Vooys, welke in het Tijdschrift van Leiden (1902, dl. XXI, blz. 66) een uitgebreide studie over van Styevoort's bundel liet verschijnen, heeft de overeenkomst tusschen van Doesborch (ref. fol. 113 verso) en van Styevoort (ref. 254) niet opgemerkt: Hij komt tot den uitslag dat er slechts 18 Refereinen in beide bundels te gelijk voorkomen: Dit cijfer is fout - maar dit zal dan toch niemand verwonderen aangezien de Vooys, toen hij in 1903 te Gent, den bundel van Doesborch (een unicum) onderzocht, het Berlijnsche hs. te zijner beschikking niet meer had om alles te controleerenGa naar voetnoot(1). F. Lyna, daarentegen komt tot de conclusie dat er 21 gemeenschappelijke refereinen in beide bundels zijn - doch alhoewel hij van Doesborch te zijner beschikking had om te controleeren, is zijn cijfer ook fout - zooals ik verder zal bewijzen. Welnu, daar het 5e referein ook bij Styevoort te vinden is, concludeert F. Lyna hieruit dat het Boek van de Tien Ezels opgesteld werd tusschen 1507 en 1524 (datum van Styevoort's bundel). Blz. 307 van Styevoort's uitgave, krijgen we de volgende | |
[pagina 48]
| |
nota: ‘Bij het referein Peyst wat den tijt is, wanneer hij leden is, ook aanwezig in “Van den thien Esels” stelt Mr L. Willems niet vast (de cursiveering van niet is van F. Lyna) dat het gedicht in kwestie ons nr CCLIV is. Daar nu de bewerker van het volksboek herhaaldelijk verzekert dat de daarin opgenomen refereinen wel van hem zijn, zoo moet “Van de Thien Esels” van vóór 1524 dagteekenen, en niet uit 1525 zooals Dr. J. van Mierlo, S.J. beweert (zonder bewijs) in zijn Geschiedenis der Oude en Middelnederl. Letterkunde’. Ik heb natuurlijk de identiteit niet kunnen vaststellen aangezien het Berlijnsche hs. in 1921 buiten mijn bereik stond: Ik kan (spijtig genoeg) niet raden wat er te lezen staat in handschriften of boeken, die ik niet krijg te zien. Al hetgeen ik toen over Styevoort's bundel wist, had ik uitsluitend aan de Vooys te danken. En dat ons volksboek wel van 1507-1524 is, wordt door Lyna nog herhaald blz. 307 (nota 1) en bl. 309. In de volgende nota wensch ik er de aandacht op te vestigen dat de nieuwe datum door F. Lyna voorgesteld op een verkeerde redeneering berust.
***
Indien de refereinen van ons volksboek in verband stonden met de tien ezels, waarover sprake is - indien zij voor het volksboek speciaal vervaardigd werden - met andere woorden: indien de 10 refereinen en de 10 ezels een eenheid uitmaakten, dan zouden wij, dat spreekt van zelf, uit de aanwezigheid van één dier refereinen in Styevoort's bundel wel moeten besluiten dat het boek der Thien Esels vóór 1524 geschreven werd - zooals F. Lyna beweert. Doch in den regel bestaat er geen het minste verband tusschen de 10 refereinen en den proza-tekst van het volksboekGa naar voetnoot(1): In 1921 liet ik dit reeds weten. | |
[pagina 49]
| |
Klaarblijkelijk vond de auteur van het volksboek dat zijn werkje over de Thien Esels wat te dun was. En om het boek wat aan te dikken, besloot hij een bloemlezing uit zijn eigen refereinen er aan toe te voegen. Hij koos er 10 uit, welke volgens hem, de beste waren door hem vervaardigd. En in die omstandigheden zijn de refereinen van weinig dienst om den datum van het boek te bepalen. Ondersteld dat hij zijn werk in 1529-1530 schreef: Niets belette de auteur er een of meer refereinen in te lasschen welke hij in 1510, of zelfs vroeger schreef. Dat het ref. ‘Peyst wat den tijt is’, ook bij Styevoort voorkomt, bewijst natuurlijk dat dit referein van vóór 1524 dagteekent: Het bewijst echter niets voor de andere refereinen, en volstrekt niets voor den datum van het volksboek. Hieruit gelieve men niet te concludeeren dat de datum ‘vóór 1524’ bij F. Lyna verkeerd is. - Ik schreef circa 1525, hetgeen evengoed op eenige jaren na, als op eenige jaren voor kan slaan. Het eenige wat ik hier wilde aantoonen, is dat er voor den datum nog geen verder bewijs werd gevonden. En dat de redeneering van F. Lyna niet in orde isGa naar voetnoot(1).
*** | |
[pagina 50]
| |
Nog een tweede referein schijnt tevens te dagteekenen van vóór 1524. Achter den 7den ezel komt in het volksboek een referein voor op den stok: ‘een sac vol moren, een stinckende prije’
De Vooys, welke, zooals gezeid, te Gent niets kon controleeren, schreef dat dit referein, dat ook bij Doesborch voorkomt, hetzelfde was als Ref. 161 van J. van Styevoort (II, bl. 53 van de nieuwe uitgave). F. Lyna toont aan dat dit een vergissing is: de stok komt min of meer overeen - maar de twee refereinen zijn volkomen verschillend. Daar echter de stokken in beide refereinen dezelfde zijn, mogen we denkenlijk hieruit concludeeren dat zij voor éénzelfden wedstrijd van Rhetorica hebben gediend - en bijgevolg zijn ze beide vóór 1524 opgesteld. Niet wetende dat de Vooys zich vergiste, heb ik in 1921 de identiteit der beide refereinen ook aangenomen. Nu lees ik bl. 307 (nota 1) bij F. Lyna: ‘Ook Mr. L. Willems vergist zich als hij beweertGa naar voetnoot(1) dat het referein: “Een sac vol moren”, eveneens te vinden in het volksboek Van den Thien Esels, (ontstaan tusschen 1507 en 1524) hetzelfde is als ons nummer 161. Desniettemin trekt hij een besluit uit die vermeende identiteit.’ F. Lyna deelt zijne lezers niet mede welk mijn besluit was - zoodat die lezers wel zouden kunnen denken dat dit besluit een dwaasheid is van mijnentwege. Mijn conclusie luidde als volgt: ‘Uit het feit dat vier zijner refereinen in den bundel van J. van Doesborch zijn overgegaan, en één (nu Ref. 254 - in plaats van Ref. 161 in 1921 - in de Berlijnsche verzameling J. van Styevoort), mogen wij, meen ik, besluiten dat de vertaler van het Engelsche volksboek een rederijker van een zeker aanzien was’. Valt er een aanmerking te maken op deze conclusie? Zoo ja, dan zou ik ze zeer gaarne willen kennen! Voorloopig blijf ik dus bij de meening dat deze conclusie volkomen in orde is. Heb ik hier een vergissing begaan, dan zal ik natuurlijk | |
[pagina 51]
| |
de eerste zijn om mijne woorden in te trekken. - Een terechtwijzing is mij altijd welkom. Ik heb immers nooit aanspraak gemaakt op onfeilbaarheid. En wanneer geleerden aantoonen dat ik op het dwaalspoor ben, doen zij niets anders als hun plicht. Maar wie philologisch nooit zondigde, werpe mij den eersten steen - zoo het erop aankomt mij steenen toe te werpen.
***
Er blijft me nog te handelen over een derde referein. Ik heb reeds vroeger laten weten dat het 9e referein van het volksboek ‘Heelt selve 't sekreet, bidt niet om helen’ wel bij Doesborch in de tafel voorkomt, doch dat de tekst hier ontbreekt. Daar nu op 10 Refereinen, vier door Doesborch overgenomen worden, zal wel, dacht ik, dit laatste referein ook deel uitgemaakt hebben van Doesborch's bronnen-verzameling. En ik schreef in 1921 dat het ref. ‘Heelt selve 't secreet’ geen ander is als hetgeene voorkomt achter den 9en ezel’. Te recht doet mij Lyna opmerken dat ik hier misschien wat te ver ben gegaan. Des noods bestaat dan toch de mogelijkheid dat de stok alleen overeenkwam, en dat Doesborch een ander referein onder de oogen had. Mijn tekst van 1921 dient bijgevolg gewijzigd: Er moet staan: ‘Denkelijk is het geen ander referein als ...’ Ziehier thans hoe Lyna zich dienaangaande uitdrukt bl. 309 (nota 1): ‘Zie over het ref. “Heelt selve 't secreet”, L. Willems, bl. 582. - Dat het referein bij Doesborch (let wel op: het staat niet in den tekst!!) “geen ander is als hetgeen voorkomt achter den 9en ezel” is nog stouter gesproken dan bij gelegenheid van het referein “Een sac vol moren”Ga naar voetnoot(1). Maar de werkelijkheid ziet er vaak anders uit dan de droom’ (!!!). Dat ik hier zoo vreeselijk stout heb gesproken, zie ik niet in. Ik heb waarlijk in mijn leven heel wat stouter dingen verkondigd dan dit! Het is overigens geenszins bewezen dat ik me hier vergiste: Daar op de tien refereinen, vier door Doesborch overgenomen werden, heeft het wel den schijn dat ref. | |
[pagina 52]
| |
5 ook zou overeenkomen. Doch algemeen bekend is de spreuk: de werkelijkheid komt vaak met den schijn niet overeen. Van schijn is echter bij Lyna geen sprake: Het wordt een droom! - hetgeen mij geenszins duidelijk is. Gesteld dat ik me hier zou hebben vergist (hetgeen niet bewezen is), dan ware het dan toch zóó, zóó erg niet. Groote geleerden (ik heb de pretentie niet tot die categorie te behooren) vergissen zich soms ook. Ja, tot zelfs Dr. Lyna kan zich (horribile dictu!) ook vergissen: Hij heeft beide, Doesborch en Styevoort, te zijner beschikking gehad om te controleeren (hetgeen het geval niet was met de Vooys). Niettemin zegt hij (bl. 314) dat Ref. 227 van Styevoort (stok: gheen last soe swaer als tpack der minnen) ook te vinden is bij Doesborch, fol. 96. - Een vergissing: dit tweede referein heeft wel denzelfden stok - doch de tekst heeft niets gemeens, en het rijm-schema der strophen is een ander. Bijgevolg is zijn cijfer 21 gemeenschappelijke refereinen fout (zooals ik hoogerop reeds zei): Het moet met één verminderd worden. Blz. 313 vernemen wij dat Ref. 168 van Styevoort (stok: Dits boven allen victorien dmeeste) ook overeenkomt met referein fol. 41 van het zoogenaamde Anna Byns hs. (te Brussel, hs. 19547), opnieuw uitgegeven door E. Soens, in de Leuvensche Bijdragen, IV, (1902). Het volstaat echter den herdruk van Soens ter hand te nemen om vast te stellen dat het laatste referein alweer denzelfden stok heeft als bij Styevoort, ne 168, doch dat beide teksten volkomen verschillen, en dat het rijm-schema der strophen een ander is. Bl. 310 staat te lezen dat Ref. 14 van Styevoort (stok: Dan geeft den bedructen een troostelic woort) ook voorkomt in het Boeck der Amoureusheyt - Antwerpen, z.d. (XVIIe eeuw). Het Boeck der Amoureusheyt is echter geen 17e-eeuwsch boek - maar 16e-eeuwsch: De oudste mij bekende uitgave is van Antwerpen, Guillam van Parijs, 1580. Het boek werd overigens in de 17e eeuw herdrukt. En zoo voorts... Over andere vergissingen van Lyna spreek ik later: zij eischen uitvoerige uitleggingen. Nu gelieve de lezer, in Gods name, in mijne aanmerkingen geen verwijten te zien... het zijn eenvoudige vaststellingen (errare humanum est!). Doch toen ik al die vergissingen bemerkte, heb ik er geen enkel oogenblik aan gedacht te schrijven dat bij Lyna | |
[pagina 53]
| |
de werkelijkheid er anders uitziet dan de droom! De interessante en zeer gewaardeerde bijdragen van Lyna bewijzen immers voldoende dat wanneer hij aan het schrijven gaat, hij goed wakker is... en niet aan het droomen is! Bij dichters gebeurt zulks meer - doch aan een wetenschappelijk man, zooals Dr. Lyna buiten kijf er een is, ware dit niet toegelaten.
***
Ik kom thans tot mijn slotsom. Het onderzoek van het Boeck van den Thien Esels, door Logeman ingezet, is nog niet gesloten. Wij mogen Dr. Lyna dankbaar zijn voor het nieuws dat hij hier bijgebracht heeft. Maar het onderzoek dient nog voortgezet. Buiten de drie refereinen hoogerop besproken, zijn er nog twee die bij Doesborch staan: 3e referein: ‘Verkreeg ic troost, ic waer genesen’ - 4e ref.: ‘want Christus heeft ons so dier gecocht’. Ik bemerk echter dat ik in mijn bijdrage van 1921 nagelaten heb de stokken te vermelden der 5 refereinen, welke noch bij Doesborch, noch bij Styevoort voorkomen. Daar mijn exemplaartje der Tien Ezels het eenige is dat in België bestaat, kan het zijn nut hebben, die aanwijzingen te geven.
Stok van Ref. I: En breect niet meer dat ghy hebt gesworen. Stok van Ref. II: Want een goede man maect een goet wijf. Stok van Ref. VI: Ick segt u, ghy esels, ghy moghet wel weten. Stok van Ref. VIII: Als komt die ure, soo betalet Godt al. Stok van Ref. X: Elck beter zyn hooft, Gods gramschap sal vlien.
Ik meen mij te herinneren dat ik reeds ergens een referein las ‘een goede man maect een goet wyf’, doch weet niet meer waar. Laat ons hopen dat hetzij Lyna (welke in de 15e en 16e-eeuwsche refereinen-literatuur heel goed thuis is), of van Eeghem | |
[pagina 54]
| |
- (eveneens in die literatuur heelemaal thuis) - of nog een ander, de 5 opgegeven refereinen elders zal terugvinden. Op deze wijze zou worden bevestigd dat de auteur der Thien Ezels een rederijker van aanzien was. Het is nu reeds bewezen dat dichtstukken van hem voorkomen bij Doesborch en Styevoort. Hij schijnt deelgenomen te hebben aan wedstrijden van Rhetorica (denkelijk als facteur van de een of andere kamer) aangezien sommige van zijn stokken overeenkomen met andere die op die zelfde wedstrijden ingeleverd werden. Maar zijn naam blijft voor ons nog verborgen. En, wat den juisten datum van zijn Boeck van den Thien esels betreft, moeten wij ons nog steeds met gissingen behelpen. |
|