Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1937
(1937)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 35]
| |
Over de officieele ‘Eenmaking van de Spraakkundige Terminologie’
| |
[pagina 36]
| |
zelfde taalfeiten of dezelfde grammaticale begrippen te noemen. Arme leerlingen! Van mijn eerst inspectoraal jaarverslag af (1905-1906), had ik dezen toestand van anarchie in het taalonderricht aangeklaagd. Na lang aandringen - een ‘administratieve’ onderwijsinstelling, als ik zoo spreken mag, is wegens vele redenen niet licht op een ander spoor te brengen - verkreeg ik, in het jaar 1911, dat in den schoot van den toenmaligen Verbeteringsraad van het Middelbaar Onderwijs, een sub-commissie opdracht zou ontvangen om het gestelde methodologisch vraagstuk op te lossen of althans te onderzoeken. In de eerste zitting dezer sub-commissie werd door mij een verslag ter tafel gelegd dat, voorloopig op een zeer beperkt aantal exemplaren ten dienste van de leden afgedrukt, slechts in 1919 gepubliceerd werd. Het verslag behelsde de eenmaking van de terminologie in een hoofdstuk der grammatica, door de Fransche en Engelsche unificatie-commissies verwaarloosd, nl. dat der phonetische termen. Daarover aanstonds meer. Ik meen mij te herinneren, dat de door mij voorgestelde lijst werd aangenomenGa naar voetnoot(1), maar dat voormelde sub-commissie het nooit tot meer dan twee zittingen heeft gebracht. De hervorming van de programma's der Middelbare Normaalscholen die mij toen werd toevertrouwd, liet me geen tijd meer over om de uitvoering van mijn plan voort te zetten en niemand stelde zich aan om de zaak ter hand te nemen. Men voege er aan toe, dat de hervorming der Humaniora toen in den Verbeteringsraad ter sprake was gekomen en aller aandacht opeischte. De eenmaking van de spraakkundige terminologie stond dan ook officieel geen stap verder in 1919, wat niemand zal verwonderen, De sub-commissie was lang vergeten, de vroegere Verbeteringsraad werd door een splinternieuwen vervangen. De tijd scheen dan ook gekomen om het probleem in de scholen zelf aanhangig te maken, de leeraars op de hoogte te stellen van de tot dan toe | |
[pagina 37]
| |
aangewende pogingen en van de te verwezenlijken werischen in het spraakkundig onderricht. Zoo nam de Belgische Revue des Ecoles Normales in 1919-1920Ga naar voetnoot(1) achtereenvolgens twee artikels op over de gegevens van het vraagstuk, tevens met mijn commissieverslag van 1911 en mijn voorstellen aangaande een phonetische terminologie ten dienste van het Fransch onderwijs, mutatis mutandis op andere talen toepasselijk. In deze en volgende jaren, had ik ook gelegenheid gevonden om in België en Holland, in samenwerking met eenige vrienden, eene reeks schoolboeken voor het taalonderwijs uit te geven, waar een bijzondere zorg gewijd werd aan het kiezen van een duidelijke, eenvoudige, practische terminologieGa naar voetnoot(2). Maar van het verwezenlijken van mijn wensch een officieele termenlijst voor de verschillende in de scholen onderwezen talen door het Ministerie te zien uitvaardigen, was er inmiddels niets terecht gekomen, daar het opstellen van nieuwe leerplannen, examens- en schoolreglementen, methodologische | |
[pagina 38]
| |
onderrichtingen, enz.Ga naar voetnoot(1) mijn tijd in beslag had genomen. Men zal dan ook licht begrijpen met welk genoegen ik het hernieuwd initiatief van het Ministerie van Openbaar Onderwijs heb begroet, dat het nu eindelijk tot verplichtende verordeningen heeft gebracht, op een gebied waar al te groote vrijheid het onderwijs lange jaren tot stoornis was. Wat voorafgaat laat mij, hoop ik, toe de commissie, met de eenmaking der spraakkundige terminologie belast, eenige overwegingen te onderwerpen aangaande zekere punten welke, naar mijn meening, hare aandacht verdienen.
***
De besproken brochuur bestaat uit vier afdeelingen welke overeenstemmen met spraakkundige termen te bezigen in het onderwijs: 1o van het Fransch, 2o van de Oude Talen met Fransch tot voertaal, 3o van het Nederlandsch, 4o van de Oude Talen met Nederlandsch tot voertaal. Iedere afdeeling vervalt dan weer in hoofdstukken en paragrafen. De twee lijsten waar het onderwijs der Oude Talen wordt bedoeld, zijn klaarblijkelijk apart en door afzonderlijke redacteurs opgesteld. Zoo heeft men in de Fransche lijst, de termen voyelles, semivoyelles, syncope, épenthèse, analogie opgenomen, welke niet in de Nederlandsche verschijnen, waar zelfs voor de ‘Sigma’ geen plaats in de klankentabelle is gemaakt; omgekeerd, is er in de Fransche lijst geen sprake van accenten (acutus, gravis, circonflexus). Zoo komen de phonetische verschijnsels in de Fransche lijst onder de rubriek Notions générales voor, terwijl in de Nederlandsche lijst onder de rubriek Woordenschat zich termen vertoonen als quantitatieve wisseling, klankverkorting, verlenging, qualitatieve wisseling, quantitatieve metathesis, contractie, crasis, elisie, vocalisatie, bijgevoegde v, rhotacisme, wat een tikje meer dan veroorloofde onafhankelijkheid tegenover de meest gewone opvattingen verraadt. Elisie is nl. een verschijnsel van | |
[pagina 39]
| |
den zin-sandhi. De term woordenschat past trouwens op geen der vermelde termen, die alle onder de klankleer behooren te staan. Ook in de Fransche lijst verschijnen, onder de rubriek Le Nom, termen als allongement, abrégement, vocalisation, enz. welke men liefst onder de Notions générales zou aantreffen, al brengt de spraakkunst die meest bij de zelfstandige naamwoorden te pas. Maar dan zouden zekere van deze termen onder de rubriek Le Verbe dienen herhaald te worden, hetgeen de overzichtelijke bondigheid niet ten nutte zou komen. Terloops merk ik nog op, dat men, in beide lijsten voor de Oude Talen, den term gutturalen niet heeft durven vervangen door velaren, in de andere lijsten opgenomen: de macht der traditie schijnt soms onoverkomelijk.Ga naar voetnoot(1) In de praktijk zullen de verschillen tusschen de Fransche lijst en de Nederlandsche geen bezwaar opleveren: noch leeraars, noch leerlingen, noch spraakkundige schoolboeken zijn dezelfde in de Vlaamsche en in de Waalsche klassen. Maar het doet toch een beetje vreemd aan, dat met het oog op het doceeren van een en hetzelfde vak in het officieel onderwijs, de eenmaking van de terminologie niet een symmetrisch vergelijk heeft kunnen treffen.
***
Het spreekt van zelf, dat de lijst van de termen voor het onderricht in de Fransche taal voorgeschreven niet overal dezelfde schikking kon vertoonen noch dezelfde feiten opsommen als de Nederlandsche lijst. Nochtans, waar overeenkomst mogelijk was, kon men die wenschen. Maar ook hier liet het ‘eenmakend’ gezag zich niet genoeg gelden. Zoo gewaagt de Nederlandsche lijst, onder de rubriek Spraakorganen, van strotklep, waar zeer terecht de Fransche lijst het woord épiglotte onvermeld laat, dewijl de strotklep een ‘slikorgaan’, niet een ‘spraakorgaan’ is. | |
[pagina 40]
| |
In de Fransche lijst komt voile du palais voor, welke term boven palais mou verkozen werd, dewijl het Lat. velum het woord vélaire verklaart (men kan beide termen naast elkaar behouden, wat dan meebrengt, dat de term palais dur dient bijgevoegd te worden); de Nederlandsche lijst spreekt van zacht en hard verhemelte - waar, naast het woord zacht, men het woord week zou kunnen toelaten, dat juister is. In de Fransche lijst leest men het woord phonèmes, niet in de Nederlandsche, die m.i. het hier in voorzichtigheid wint. Tot vóór weinige jaren werd deze term gebezigd om tevens de klanken en de gedruischen der spraak een gemeenschappelijken naam te geven, - een onderscheid dat, ik beken het graag, in schoolgrammatica's niet onontbeerlijk is. Phonème heeft echter in den laatsten tijd een speciale beteekenis gekregen. Zooals men weet, ziet men nu het verschil tusschen phonème en son, phonema en klank, hierin dat de eerste overeenstemt met den door de spraakmakende gemeente bedoelden en onderkenden klank, al doet deze zich bij de verschillende sprekers of zelfs bij denzelfden spreker onder talrijke, dikwijls totaal ongemerkte schakeeringen voor. Ja, de experimenteele phonetiek leert ons dat, in hetzij welke taal of dialect, wat als één en dezelfde klank bedoeld wordt, zelden volstrekt dezelfde afmetingen van duur, van tong- en lippenstand, enz. vertoont. Wanneer wij het dus over een klank b.v. een a hebben, dan bedoelen wij slechts den gemiddelden vorm van een phonetisch verschijnsel dat we a noemen, d.i. een klank door zekere kenmerken van andere onderscheiden en als de normale klank aangezien. Om een voorbeeld in de Fransche taal te kiezen: het phonema r is het type dat door verschillende varianten er van vertegenwoordigd kan worden zonder tot eenig misverstand aanleiding te geven. De zoogenoemde Parijsche r (r grasseyée), de alveolare r (r roulée, r des chanteurs), ja, de uvulare r kunnen alle drie uitgesproken worden bv. in het Fransche woord rare zonder ook maar eenigen twijfel aangaande de beteekenis er van te verwekken. Integendeel, in het gedeelte van het Fransche taalgebied waar nog een l mouillée, d.i. een palatale l naast een alveolare l uitgesproken wordt, maken die twee klanken twee phonema's uit, daar de eene de plaats van den anderen niet innemen kan, | |
[pagina 41]
| |
zonder dat er een onderscheid in de beteekenis der woorden komt te ontstaan: la file en la fille bevatten elk een afzonderlijk l-phonema. Ik vermoed, dat de opstellers van de lijst aan deze beteekenis niet hebben gedacht. Om alle misverstand te weren, zou echter onder het woord een korte nota dienen ingelascht. In de schoolgrammatica's en het schoolgebruik welke hier bedoeld worden, kan de term ook zonder schade wegvallen en eenvoudig door sons worden vervangen. Eenige regels verder treft men de uitdrukking accent de mot (sic) aan, die bevreemdend klinkt. Ditmaal werd wellicht een toenadering tot de Nederlandsche lijst gezocht, waar woordaccent als tegenhanger van zinsaccent verschijnt. De term accent de la phrase werd echter niet opgenomen, en, naar mijn oordeel, met reden, daar de feiten dienaangaande niet genoegzaam zijn verklaard en daar, buiten hetgeen onder het bereik valt van den normalen hoorder en spreker, de theorieën niet vaststaan. De term accent du mot is totaal overbodig. De vier aangehaalde accenten: accent d'intensité, accent musical, accent de durée, accent emphatique ou d'insistance, hebben meer betrekking op het alleenstaand woord. Accent d'intensité is een zeer duidelijke en bruikbare term om weer te geven wat wij klemtoon noemen. Daar van tijd tot tijd in de officieele lijst een dubbele term voor hetzelfde taalfeit voorkomt, zou hiernaast ook een ouderen kunnen behouden worden, nl. accent tonique. Het herinneren aan deze benaming, b.v. tusschen twee haakjes, zou dan ook de verder opgenomen termen protonique en posttonique verduidelijken, waar ‘ton’ de beteekenis heeft van klemtoon, zooals trouwens in voor- en natoon, uit de Nederlandsche lijst, men gist dan ook waarom, weggelaten; ook zou de dwaling worden voorkomen dat de Fransche term accent tonique, op de moderne talen toegepast, ooit iets anders zou hebben beteekend dan accent d'intensitéGa naar voetnoot(1). | |
[pagina 42]
| |
Indien nu de termen voix en langage articulé in de Fransche lijst achter les vibrations des cordes vocales waren gesteld, het woord glotte ingelascht (ook stemspleet ontbreekt in de Nederlandsche lijst) en, naast fricatives, het woord spirantes als tegenhangers van explosives (occlusives) vermeld, dan kon daar m.i. alles niet beter in orde zijn. Wat na het phonetisch gedeelte in de Fransche lijst voorkomt, is haast boven alle kritiek verheven. Klaarheid, eenvoud wars van alle pedantisme, zijn de kenmerken van dit welgeslaagd methodologisch stuk. Wellicht zou men den term adjectifs pronominaux kunnen vervangen door adjectifs non qualificatifs, die algemeener en juister is, daar hij ook de adjectifs numéraux omvat. Misschien zou men, bij de classificeering van de wederkeerende werkwoorden in verbes pronominaux proprement en improprement dits, een kleine wijziging of aanvulling kunnen wenschen. Het practisch belang van een onderscheid ligt hier vooral in het toepassen van den regel ‘accord du participe passé’, en de gegeven indeeling brengt ons niet verder op dien weg, vermits verbes pronominaux proprement dits, verbes réfléchis en verbes réciproques gevallen van veranderlijke en onveranderlijke vormen der verleden deelwoorden vertoonen (s'arranger - s'écrier, se laver - se nuire, s'entraider - se nuire l'un l'autre). Geen ander middel om de moeilijkheid uit den weg te ruimen dan het indeelen der pronominale werkwoorden in twee klassen: 1o de werkwoorden met een pronomen zonder bepaalde bediening, en onontleedbaar (s'écrier, s'en aller); 2o de werkwoorden waarbij de bediening van het pronomen zich tot ontleding leent. In de eerst reeks is ‘accord’ met het als lijdend voorwerp opgevatte pronomen (men kan ook zeggen, met het onderwerp van den zin) overal regel; in de tweede beslist de bediening.
***
Ik zal niet uitweiden over termen als koppelwoord en koppeling welke zich in de Nederlandsche lijst, niet in de Fransche, voordoen. Het is me steeds gebleken, dat het begrip in die woorden verscholen, eenvoudig in schijn, zeer ingewikkeld in den grond, door de leerlingen niet wordt gevat, omdat het een wijsgeerig begrip is waarover men het eigenlijk niet eens kan worden. | |
[pagina 43]
| |
En het schrappen van dgl. omstreden termen blijkt me de eenige uitweg in een onderwijs waar reeds zooveel voetangels en klemmen het terrein onveilig maken.
***
De Nederlandsche lijst heeft me, ten anderen, buiten den indruk van documenteering, zorg en nauwkeurigeGa naar voetnoot(1) volledigheid, een blijde verrassing gebracht. Ik lees inderdaad, blz. 4 onder B. Uitspraak - Uitspraakleer, de woorden: ‘overgangsklank: ‘i’ in: ‘strooien, koeien’Ga naar voetnoot(2). Met een overgangs-j tusschen velare vocaal en een natonige e aan te nemen, leent nu een officieele commissie haar steun aan een thesis die ik elders heb verdedigdGa naar voetnoot(3), die echter bij zekere philologen geen ingang schijnt te vinden. Mijn plicht is de commissie daarvoor te waarschuwen... Ik meen ze echter te mogen geruststellen. De formule ‘geklemtoonde velare vocaal + d + ə > id. + (d > j) + ə’ waarop de door mij tegengesprokenGa naar voetnoot(4) theorie neerkomt, kan alleen gelden indien het bewezen is, dat, ten tijde van het vermeende phonetisch proces d > j, de klank, in de formule als ə voorgesteld, waarlijk als ə werd uitgesproken. Hic haeret aqua. Zou dat niet best kunnen lijken op een phonetisch anachronisme? Voor Sexagius' dialect was het in zeer nauwkeurig aangeduide gevallen geen ə. Is het zelfs nu overal een ə? Men vergist zich vaak in zijn waarnemingen wanneer men zich vergenoegt de woorden als phonetisch alleenstaande te beschouwen. Dergelijke methode leidde meer dan eens tot misverstandGa naar voetnoot(5). Neen, men dient de woorden in hun verbinding met andere woorden in den zin na te gaan. In Brabantsche dialecten hoor ik soms duidelijk een lichte é (niet een ə) tusschen dentalen in de b.v. aan Nederlandsche -dden en..., -tten en..., -ssen en..., -zen en... correspondeerende | |
[pagina 44]
| |
verbindingen: vodden en beenen, eten en drinken, ratten en muizen, enz. Sexagius heeft in dgl. omstandigheden op een tamelijk brutale wijze geschreven: ‘Infinitum esset singula prosequi atque adeo superuacuum, quum ex his paucis facile sit cuique, qui modo non habeat Midae aures, de similibus simile judicium proferre.’ ‘Midae aures!’ Laten wij, phonetisten, nu eens scherp toeluisteren om te vernemen wat men zooal, heden nog, en ook in het Nederlandsch, door ‘doffe e’ verstaat, en of die term niet complexer is dan we denken, en of hij in zekere omstandigheden niet verkeerd gebezigd wordt. Middelerwijl zal ik de geleerden blijven bewonderen die stellig weten, dat in den tijd (11e, 12e, 13e eeuw?) toen de d van vormen als laden, raden in de uitspraak (van welke Ndl. dialecten?) heeft plaats gemaakt voor een j, de natonige e overal een ə was... De officieele commissie heeft m.i. met recht den term overgangs-j in de twee door haar aangehaalde gevallen gebezigd. |
|