Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1936
(1936)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 767]
| |
Aanteekeningen over Middelnederlandsche schrijvers II.
| |
[pagina 768]
| |
Buiten deze Zuid-Nederlandsche vertaling, bestaat er nog een Noord-Nederlandsche vijftiend-eeuwsche vertaling, zooals voor het eerst werd aangetoond door Mej. KronenbergGa naar voetnoot(1): zij is het werk van zekeren ‘Pieter Willemsz, te Haerlem wonachtig’. En de dichter zegt dat hij ze maakte in 1492, maar (zooals Mej. Kronenberg het opmerkte), moet misschien de auteur zelf ze later nog aangevuld hebben. Zij verscheen rond 1508 bij Jan Seversoon te Leiden. Ook J.B. Houwaert vertaalde Le Chevalier délibéré - hetgeen aangetoond werd door J. VanderheydenGa naar voetnoot(2). De bijval van de la Marche's gedicht schijnt dus in de Nederlanden groot te zijn geweest. Wat nu de auteur der vertaling van 1493 betreft, meende Mej. Kronenberg dat Pertcheval als schuilnaam diende te worden opgevat: ‘Eenen Pertcheval - zeker een pseudoniem’ zegt schrijfster (bl. 195). Heel juist is dit niet - maar zooals ik verder zal trachten te bewijzen, staat het toch heel dicht bij de waarheid. Sedert ons geleerd buitenlandsch eerelid (in 1932) Pertcheval als een geheimzinnige personaliteit nog beschouwde, werd in het Brusselsche Stadsarchief een lange reeks inlichtingen van allen aard over hem gevondenGa naar voetnoot(3). Zijn eigenlijke naam was Jan Steenmaer alias Pertchevael. Zijn geboortejaar kennen we niet - maar we vernemen dat hij geneesheer van beroep was. Hij krijgt geldelijke toelagen van de Stad Brussel om jaarlijks een Almanak op te stellen (Zoo in 1497: ‘Item betaelt Johannem Pertcheval van den almanacken te makene voor syn nyewjaer, 4 Rgld’ - Zoo nog in 1504: ‘Johannes Steemaer van den almacken voer dese stad te makene... 10 sc. gr.). Waarschijnlijk werden die almanakken gedrukt: maar zij werden nog niet teruggevonden. Of zij Latijn of Vlaamsch waren, weten we niet: misschien in beide talen. Almanakken werden in dien tijd, zooals bekend, gewoonlijk | |
[pagina 769]
| |
door geneesheeren opgesteld, wegens de hygienische voorschriften die er vaak in voorkwamen. In 1485, bij de stichting van het Broederschap der Zeven Weeën, wordt hij lid met zijn vrouw: hij staat in het register onder Leliebroeders (rederijkers van de Lelie-kamer) vermeld: ‘Johannes Steemaer Pertcheval, prince; Marie van Ophem, syn werdinne’. Twee van zijn kinderen laten zich ook inschrijven ‘Luyken op Pertchevale, Hubeken huer broeder; Lysbeth van Ophem, grootmoeder’. Lysbeth van Ophem was bijgevolg de moeder van Marie van Ophem, vrouw van Pertcheval. Zijn talrijk kroost wordt eveneens in het broederschap opgenomen: sommige kinderen staan met een kruis aangeteekend, hetzij omdat zij jong gestorven zijn, hetzij omdat zij vóór 1523 overleden waren: ‘† Goele (= Goedele) Steemaers - † Marie - Liinken - † Huben - Isabeau - † Janne - † Zeghere - † Truyeken - † Jacomyne - Johanna - Grieten - Alyze - Henneken - Marie (zusters ende gebroeders)’. Al te samen zoodus 14 kinderen. Huben (= Huibrecht) hebben wij reeds hoogerop vermeld gezien met zijn zuster Luyken. In de lijst komt Luyken niet voor. Misschien had een der dochters een dubbelen naam. Of is hier soms een schrijffout? Lynken van de lijst misschien = Luyken. Luik (= Lucas) is zeer gewoon als mannennaam. - Een meisjesnaam Luyken herinner ik me niet ooit te hebben ontmoet. Zooals we zagen, wordt Jan Steenmaer Pertcheval in 1485 als prince vermeld van de rederijkerskamer de Lelie. Maar hij schijnt het reeds vóór dien datum te zijn geweest en is nog lang aangebleven; want in een reeks teksten wordt hij genoemd met Jan de Baertmaker, geheeten Smeken, welke facteur van de Leliekamer was. Zooals bekend, hebben wij van dezen laatsten een reeks spelen van sinne, alsook een ‘Lof op den naem Jhesus’. in Styevoort's Refereinen-bundel, no 131 (1524). Beide zijn zeer werkzaam op allerlei rederijkersfeesten (de eene als prince, de andere als facteur). Smeken stierf 17 April 1517: Pertchevael omtrent Juli 1523. Hij liet eigendommen na, maar ook schulden. En na zijn dood wendden zich zijne kinderen tot Keizer Karel om van hem een uitstel van 6 maanden te verkrijgen ten einde de schulden te kunnen betalen. Het feit dat de moeder dit rekwest niet onder- | |
[pagina 770]
| |
teekent, bewijst dat Marie van Ophem vóór 1523 reeds overleden was. Het origineel van dit rekwest schijnt verloren; maar wij bezitten er een onvolledige copie van. De datum van het stuk werd niet opgeschreven, zoodat we den datum van Pertcheval's overlijden niet juist kunnen bepalen. In het stuk staat: ‘Nu eyst dat binnen de 3 maenden herwaerts, de voirseden wylen Jan, gegaen van levende lyve ter doet....’. Maar we weten niet van welken datum af wij die drie maenden moeten uitrekenen. Het antwoord op dit rekwest werd grootendeels weggescheurd. De copiist heeft ook nagelaten de namen af te schrijven van de kinderen die het rekwest onderteekend hebben: zoodat we niet weten, welke kinderen in 1523 nog in leven waren. In dit rekwest spreken de kinderen over hun vader als volgt: ‘Hoe Jan Perceval, huerliederGa naar voetnoot(1) vader, altyts geweest heeft een man van eeren, ende gheleert man, zoe in medecynen, apoticarien, cirurgien, astronomyen, als andere scientien’. En hier hebben wij het bewijs dat hij geneesheer was. Dat zijne kinderen hem geleert in astronomyen noemen, zal wel zijn wegens zijne almanakken. Een astronoom, in den modernen zin van het woord, zal Perceval zeker niet zijn geweest. Over zijn letterkundigen arbeid wordt in het rekwest niet gesproken.
***
Het is me in deze nota geenszins te doen om over den letterkundigen arbeid van Pertchevael te handelen - evenmin wensch ik een uitvoerige levensbeschrijving op te stellen - en aldus herhalen wat men over hem reeds weet (hetgeen mijn gewoonte niet is). Hier is het me enkel om zijn naam te doen. In het reeds vermelde rekwest van 1523 wordt de naam gespeld als volgt: ‘Die kinderen van wylen Jan Perceval alias Steenmare’ (den accusatief-vorm). Wij mogen, meen ik, gerust aannemen dat de kinderen hun familie-naam goed kenden: hij luidt bij hen Steenmaer. Doch, in de meeste uittreksels van rekeningen, heet dit Steemaer - | |
[pagina 771]
| |
zooals de naam te Brussel werd uitgesprokenGa naar voetnoot(1). Maar in het uittreksel eener Brusselsche rekening van 1505 (Duverger, bl. 92) lezen we: ‘... Janne Steenmaer alias Perchevale...’. Hetgeen, meen ik, bewijst dat de kinderen den naam goed spelden. Het wegvallen van de n is overigens bij zulke namen in de omgangstaal geen uitzondering: Jan Styvoort, de verzamelaar van Refereinen, wordt in andere teksten: Johannes de Steenfordia - waaruit we mogen besluiten dat zijn eigenlijke naam van Steenvoorden isGa naar voetnoot(2). Wat nu zijn bijnaam Pertchevael betreft, wensch ik de aandacht te vestigen op de volgende teksten: Toen in 1487 de 14 kinderen in het broederschap der Zeven Weeën opgenomen werden, staan zij opgeteekend als volgt: ‘Johannis op Pertcheval kinderen...’ Twee kinderen (ik heb het reeds gezeid) worden ingeschreven als volgt: ‘Luyken op Pertchevale, Hubeken huer broeder...’ In het Register van de rederijkerskamer het Boek (hs. 21377, fol. 42) is er sprake van zekeren Abraham Van den Putte, welke als lid van het Boek wordt opgenomen en den eed aflegt: ‘Abraham van den Putte: die was in den eedt ontfanghen anno 1535. Hij was deken met Jan in 't Peertsevale anno 1544: Hij was prince in 1538’. Jan in t Pertchevael is denkelijk de Henneken van de lijst der 14 kinderen. In die lijst komt nog een andere Jan voor - doch met een kruisje: hij schijnt dus vroeg gestorven te zijnGa naar voetnoot(3). Welnu, indien Pertchevael een familie- of een schuilnaam ware, dan zou (dat spreekt van zelf) niemand er ooit aan denken dien naam te doen voorafgaan van een op of een in. Maar het gebeurde nogal dikwijls in de middeleeuwen dat iemand in zijn streek algemeen bekend stond, niet met zijn fami- | |
[pagina 772]
| |
lienaam, doch met den naam van het huis dat hij bewoonde. (Ik hoef er niet aan te herinneren dat in de middeleeuwen de huizen geen nummers droegen, zooals in onze dagen - zij stonden bekend onder den naam van het uithangbord). Die gewoonte is ten onzent nog blijven voortduren in de 16e en in de 17e eeuw. Onnoodig hier een lijst op te maken van personen aan welke zulks overkomen is: De meest bekende personaliteit van dit soort is onze 17d-eeuwsche blijspel-dichter Brederoo. Sommige zijner oudste dichtwerken zijn onderteekend in Brederoo (te vergelijken met in Perceval hoogerop). En het is sinds lang geweten dat Brederoo zijn naam te danken heeft aan het uithangbord in Brederoo van het huis dat hij met zijn vader bewoonde. Naar mijn vaste overtuiging, is er met Jan Steenmaer in de 15e eeuw gebeurd hetgeen later met onze genialen blijspeldichter tevens het geval was: Zijn bijnaam is niets anders als de naam van zijn woonst. Nu zou er in het Brusselsche stadsarchief een onderzoek moeten worden gedaan om na te gaan of dit uithangbord nog elders vermeld wordt - en waar dit huis gelegen was. Veel kans bestaat er misschien niet dat we hier een goeden uitslag zullen verkrijgen: de 15d-eeuwsche huisbenamingen zijn te Brussel, wegens den brand van het stadsarchief in 1693, minder goed bekend dan b.v. te Gent, waar het archief uit dien tijd betrekkelijk gaaf bewaard werd. - De middeleeuwsche Gentsche benamingen en naamsveranderingen der huizen zijn meestendeels geweten. Moest het onderzoek te Brussel goed uitvallen, dan zouden wij het juiste adres kennen van den vertaler van Olivier de la Marche. |
|