Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1936
(1936)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 715]
| |||||||||||||||||||||
Het ontstaan der Familienamen te Antwerpen en hun ontwikkeling in de Middeleeuwen
| |||||||||||||||||||||
[pagina 716]
| |||||||||||||||||||||
de ruimte der uitgave, in het bijzonder op de persoons- en plaatsnamen gelet en deze opgeteekend. Bovendien hebben we in het Antwerpsch Archievenblad 231 Antwerpsche akten gepubliceerd loopende van 1300 tot 1348, waarbij ook de lijst van al de personen die in 1313 lijf- of erfrenten op de stad Antwerpen hadden. Verder doorzochten we de honderden namen van Antwerpsche burgers opgeteekend in het Jaargetijdenboek der kapelanen van O.L.V., voor het tijdvak loopende van het midden der XIIIe eeuw tot 1405. We deelden onze nota's op de aldaar aangeteekende namen mede in onze Geschiedenis, boekdeelen 4, 6, 8 en 11. Voeg daarbij onze wethouderslijsten, doorgevoerd tot het jaar 1477. We durven meenen dat men tot nu toe voor geen andere Nederlandsche stad over meer materiaal ter oplossing van het gestelde vraagstuk beschikt. Maar we moeten er onmiddellijk aan toevoegen, - zooals we het ten andere reeds lieten verstaan, - dat we al dit materiaal voor de voorhanden studie niet hebben uitgeperst gekregen. Reeds meermalen riepen we de aandacht van jongere krachten die nog niet met een levensarbeid als een Geschiedenis van Antwerpen waren belast, op een studie als de voorhandene: waar men echter van de onderneming afschrikte, dachten we goed te doen, reeds hier samen te brengen wat ons was duidelijk geworden. We konden echter niet meer herzien de honderden familienamen vervat in de vele nog onuitgegeven testamenten, die we wel eenmaal doorlazen, maar van welke namen we geen nota houden konden. We roepen er de aandacht op voor latere, verdere studie. Moge intusschen, mits deze verantwoording, de voorhanden proeve welkom en van dienste zijn. | |||||||||||||||||||||
De reden van geslachts- en familienaam. - De Frankische inc-namen.In onze West-Europeesche beschaving houdt het concept familienaam in, dat de kinderen naast hun doop- of eigennamen, den naam dragen van den vaderlijken stam. Ongetwijfeld zou men ook reeds van een familienaam mogen spreken, naar de letterlijke beteekenis van het woord, waar de kinderen van een huisgezin naar vaders doopnaam zouden worden vernoemd; waar men zich den grootvader herinnert kan men er ook dezes doopnaam aan toevoegen. Het is zoo natuurlijk, onder menschen die elkaar goed kennen, dat nog heden te lande de officieele | |||||||||||||||||||||
[pagina 717]
| |||||||||||||||||||||
familienaam soms minder bekend is dan de doopnamenrei der voorouders waarvan men zich geheugt. Te Tielen kennen we b.v. Centens Suskes Jeffes Tuur, en te Grobbendonk leefde destijds Trien van Trien van Trientjes, een vrouwelijke geslachtsformatie die even doet nadenken omtrent de familiale beteekenis van die achtereenvolgende Catharina's. Het concept familienaam omvat echter meer dan deze wijze van persoonsaanduiding aanbiedt. Voldoende in kleinere agglomeratiën, volstaat deze ook niet meer waar men in talrijker gemeenschap leeft. Anderzijds kan daarenboven een zeker stamgevoel medebrengen dat men hooger opziet dan tot de twee, drie laatste geslachten en men den naam blijft bewaren van den stamvader. Men sta ons toe dit even nader te verduidelijken want het heeft zijn belang om de achtereenvolgende verschijnselen van oeroude geslachtsnamen en van de latere familienamen te begrijpen. We hebben ons daartoe vooreerst wel in te prenten, - het werd tot hiertoe weinig of niet gedaan, - dat het bevolkingscijfer, naarmate we opklimmen in de oudheid, - afgezien van accidenteele schommelingen, - kleiner en kleiner wordt. Vóór de XIIe eeuw zijn er geen stadsagglomeratiën in Brabant, tal van onze hedendaagsche gemeenten bestaan nog niet, zullen later eerst uit de oudere worden ‘gespleten’. Gehuchten bestonden uit één hoeve. En de oudere Frankische dorpsnederzettingen onzer Kempen telden oorspronkelijk slechts een klein aantal hoven, waarschijnlijk zelden meer dan twaalf, eerder negen, zes of drie. Men zie daartoe de studie van wijlen prof. Des Marez, Essai sur la colonisation franque. Bij zulk een gering bevolkingsaantal is het te begrijpen dat men geen geslachtsnaam noodig hebbe om de tijdgenooten binnen het dorp te onderscheiden. Nog minder was dit het geval waar de voornaamsten, de schepenen, te vermelden waren. Hun doopnaam volstond in de akten. En het moet dus niet verwonderen dat we voor en tot diep in de XIIe eeuw slechts doopnamen in de akten ontmoeten. In de eerste jaren onzer steden zal het ook nog het geval zijn. Maar we wezen daareven op een andere reden die tot geslachtsaanduiding leiden kon, en ook inderdaad geleid heeft. Er was stamgevoel bij die eerste Frankische colonisatoren. Hun dorpsgemeenschap was zoo goed als gesloten voor vreemdelingen; | |||||||||||||||||||||
[pagina 718]
| |||||||||||||||||||||
de vrouw erfde geen grond. Een oorspronkelijke hofstad of domistadium werd een maternum domistadium, een moederhofstad, een stamhuis. De kinderen ontgonnen nieuwe hoba's of hoven binnen de gemeenschapsgronden, en herinneren zich hun verwantschap, hun stam. Aldus zijn er stamnamen ontstaan, onze Frankische inc-namen, die we terugvinden in zoovele toponiemen en in nog ettelijke aloude familienamen der eerste akten. Ze behooren alle tot de dorpseconomie; de stadscultuur heeft er geen enkele nieuwe bijgemaakt; ze zullen de stadscultuur niet overleven, en de schakel tusschen deze en de latere zooveel engere familienamen bestaat niet. Te Antwerpen ontmoeten we, in de XIIIe eeuw, de familienamen-geslachtsnamen Cantinc, Custinc, Geilinc, Quakinc, Spirinc, Vleminc, - om slechts de voornaamste te noemen. Als toponiemen uit het Antwerpsche mogen we hier vermelden: Harincrode, Flemincstrate, Stertingervelt, Bullincstrate, Everingweel, Cantincrode, Hillincrode, Haderinchoven, Salincrode, Emminclaer, Wanninchove, Hellincsguet enz. Al deze namen ontmoeten we in de XIIe of de XIIIe eeuw, in onze oudste documenten. Ze behooren tot het voorstedelijk tijdvak, en gaan den eigenlijken enger-begrepen familienaam vooraf. | |||||||||||||||||||||
De eerste bijnamen der stadsgenooten. - De bijnaam boven den doopnaam.Wanneer eenmaal de steden opkomen, groepeeren ze van meet af een bevolking die zich heeft losgemaakt uit de dorpsgemeenschappen; er is een toestroomen van menschen binnen de ‘libertas’, en men kent veel minder elkaars oorsprong; de stamnaam van te lande zegt daar ook niets meer aan de stadsgenooten. En nochtans het grooter aantal inwoners, waarvan velen denzelfden doopnaam dragen, vereischt nadere aanduiding dan de doopnaam. We vernemen dan ook van bij- of toenamen, van zoodra de agglomeratie grooter wordt. Het is niet uitgesloten dat ze ook vroeger zouden bestaan hebben, maar thans zullen ze mede in de akten verschijnen, en van vader tot zoon worden overgeërfd, zoodat het familienamen worden. Maar vooraf past hier weder een historische verduidelijking. De Frankische gemeenschappen houden het oorspronkelijk bij gesproken getuigenis omtrent gebruik en feit. d.i. bij ongeschreven | |||||||||||||||||||||
[pagina 719]
| |||||||||||||||||||||
recht. Een verbintenis wordt verzekerd door de levende getuigen. Akte en zegel blijven oorspronkelijk beperkt tot de vorstelijke of de hooger-kerkelijke kanselarijen. En wanneer de Frankische gemeenschappen voor het eerst tot het schrift komen is het eerder om de namen der getuigen te bewaren dat er het schrift is, dan om kracht van zegel. Men weet nu welke getuigen er op te roepen zijn. Natuurlijk zal dit spoedig evolueeren, en zal het stuk met het zoo persoonlijk zegel der getuigen de getuigen zelf vervangen. Men begrijpt dan van welk belang het was de getuigen goed aan te duiden. Men zal ze opteekenen met den naam of de namen waaronder ze bij de gemeenschap best bekend zijn. Maar daar mag wel eens een zeker deftigheidsgevoel tegen gereageerd hebben. En we bemerken dat in sommige akten alleen de doopnaam in de gewone lettertype geschreven is, terwijl boven den doopnaam de bijnaam in kleinere letter is aangebracht. De gewoonte doet zich te Antwerpen voor tusschen 1148 en 1213. Ziehier nu de oudste Antwerpsche bijnamen, waarvan ettelijke familienamen geworden zijn. Wanneer in 1146 de bisschop van Kamerijk de abdij van St Michiels bevestigt in het bezit van zekere goederen, getuigen ook mede een aantal schepenen van Antwerpen: Hugo Breebaert, Walewinus, Balduinus Costel, Raduardus Tempus Dei... In een akte van 1148 vinden we onder de burgenses die getuigen: Arnoldus Villicus, Walewinus, Raduardus Tempus Dei, Tibaldus Paddebuuc, Gerungus Louiart. Hier bemerken we reeds dat op het oorspronkelijk stuk, - dat te Averbode in het archief der abdij bewaard is, - de naam Louiart boven Gerungus, in kleiner schrift is ingeschreven. Het is onmogelijk met zekerheid te zeggen of dit gelijktijdig of later gebeurd is. In een akte van 1154 bemerken we nu dat onder de getuigen een Raduardus Titgots optreedt; het is natuurlijk dezelfde als onze Raduardus Tempus Dei; in een andere akte, van onzekeren datum, maar waarschijnlijk van rond 1160, is vermeld het zegel of Sigillum Raduardi Tithgoth.Ga naar voetnoot(1) | |||||||||||||||||||||
[pagina 720]
| |||||||||||||||||||||
Naast den schepene Tibaldus Paddebuuc is, enkele jaren later, een Honulfus Paddebuuc te vermelden (in dezelfde akte van rond 1160). De bijnaam Paddebuuc is dus eveneens op weg een familienaam te worden. In een akte van 1186 worden ons de schepenen van Deurnebij-Antwerpen vernoemd.Ga naar voetnoot(1) Het zijn Gocelinus Stopbrac, Giselbertus Merra, Nicholaus de Wineghem, Remarus, Henricus de Mannebruche en Balduinus Bodel. We hebben dus, naast een paar personen die naar hun feodaal goed zijn vernoemd, een drietal anderen die een bijnaam dragen, en een zesde die, naar de oudere gewoonte, alleen met zijn doopnaam wordt aangeduid. Bemerk dat Bodel, gerechtsbode te zeggen is (beul). In ditzelfde jaar 1186 worden ons ook zes van de twaalf schepenen van Antwerpen vernoemd. Het zijn Arnoldus de Molendino, Giselbertus Gansdif, Wilmarus Paddebuc, Arnoldus Clapdorp, Aloldus Noitel en Willelmus de Surs.Ga naar voetnoot(2) Alleen de laatste blijkt een feodale naam te dragen. Geen enkele is er nog alleen met zijn doopnaam aangeduid. In 1196 ontmoeten we de schepenen Wilmarus en Arnulfus de Molendino.Ga naar voetnoot(3) En daar in die tijden het schepenambt gevestigd blijkt in zekere familiën, heeft het er ook al den schijn van of de vermelde Wilmarus is dezelfde als de Wilmarus Paddebuuc van 1186, of dezes zoon. De bijnaam is weggevallen en Wilmari of Wilmaers zal weldra een der groote familienamen van Antwerpen worden. Maar we hebben nog beter bewijsmateriaal aan een akte van 1213, die we, ongelukkiglijk, niet in het oorspronkelijke bezitten. Ze is overgeschreven in het Cartularium van O.L.V.-kerk, denkelijk in de tweede helft der XIIIe eeuw. Hier vinden we als schepenen vermeld: Wilmarus, Zimarus, Godefridus, Arnoldus, Balduinus en Oyo. Het zijn dus al namen zonder toevoegsel. Maar in kleinere letter is boven ettelijke dezer den bijnaam geschreven geworden: Godefridus heet ‘Duc’; Arnoldus heet ‘ex curia’ en is de stamvader der weldra zeerbekende schependynastie der ‘ex curia’ of Utenhove; Balduinus heet ‘Auca’, hetgeen Gans is te zeggen, zoodat we even | |||||||||||||||||||||
[pagina 721]
| |||||||||||||||||||||
de gissing wagen of we hier niet een zoon of kleinzoon voor ons hebben van schepene Giselbertus Gansdif van 1186.Ga naar voetnoot(1) Van af 1240 is het te Antwerpen gedaan met de vermelding van getuigen die slechts een doopnaam dragen, ter uitzondering van twee welbekende Antwerpsche figuren die hun leven lang nu eens kortweg Thomas en Everardus heeten, en dan nader bepaald zijn als Everardus Nose, een der groote figuren uit de Nose-familie, en Thomas Clare (Clarae) of Thomas filius Clare. Na 1257 komt het niet meer voor dat nog iemand enkel bij zijn doopnaam in een akte genoemd wordt.Ga naar voetnoot(2) | |||||||||||||||||||||
De bijnamen eindigend op -aert.Letten we nu op den bijnaam. Er was een eerste reeks van potsierlijke gehalte, potsierlijk vooral wanneer we bedenken dat we met schepenen der stad te doen hebben: Paddebuik, Gansdief, Breebaard, Vulpes, Kieken, - en daarbij het wonderlijke Tempus Dei, met nog een aantal namen die we niet begrijpen als Louiart, Lippaert, Costel, Hemo... We zagen reeds een dezer bijnamen uitsterven. Vervolgens mogen we de aert-namen klasseeren; ze zijn immers opvallend talrijk. We citeeren naar we ze ontmoeten in de XIIIe en de XIVe eeuw: Louiaert (XIIe eeuw evenals volgende), Lippaert, Snellaert, Wayard, Callaert, Volcaert, Leuwaert, Mengaert en Mengiaert (een chirurgijn), Bollaert, Blankard (een lombaard), Volaert, Dankaert (ook voorkomend als doopnaam), Bloemaerd, Scavaert, Pinaert, Willaert, Calwart (1233), Mannaert (1290), Boutaert, Cloetsaert (1315), enz.. Hier weze terloops opgemerkt dat we in de periode zijn waarin men ook van Leliaerts en Klauwaerts sprak. Waarom heeft men niet van Leeuwaards gesproken? Het lag voor de hand. Maar in Klauwaerts, verondersteld dat het woord oorspronkelijk is uitgegaan van de tegenstrevers, lag er natuurlijk meer gisping in dan in Leeuwaard hadde gelegen. Intusschen onder- | |||||||||||||||||||||
[pagina 722]
| |||||||||||||||||||||
lijnen we dat we te Antwerpen den naam Leuwaert als familienaam in deze zelfde jaren ontmoeten. | |||||||||||||||||||||
De bijnamen beginnend met On-Een tweede opvallende bijnamenreeks is die der on-namen. In de familie Nose, - die zeer talrijk is, - komt van 1252 tot 1272, een Walterus Onberadene voor. En we noteeren dat hij niet als onberaden doorgaat; immers hij wordt in zeker belangrijk geschil als scheidsrechter aangeduid. Het is een zeer voornaam personage. We hebben vervolgens een Johannes Oneffene, herhaaldelijk vermeld tusschen 1282 en 1295. In de Vlietstrate woont in 1288, een Nicolaus Ongevallich, en in de Zilversmidstraat in het jaar 1288, een N. Onghenade. Het is de huidige familienaam Onghena, maar waarschijnlijk is dit Onghena de eenige der On-bijnamen die in onze familienamen voortleeft, althans van de on-namen die we te Antwerpen aantroffen in de middeleeuwen, ten ware men den thans nog gedragen familienaam Onraedt als een vervorming beschouwde van het oude Onberaden. | |||||||||||||||||||||
Bijnamen naar lichamelijke eigenschappen.Er is, naast de aert- en de on-bijnamen, nog een gansche reeks op te sommen van soortgelijke onderscheidende betitelingen die we te Antwerpen zagen voortzetten op de kinderen, zoodat het familienamen werden. En vooreerst een reeks betitelingen naar lichamelijke eigenschappen. Aldus een Jan Rurvoet of Roervoet, die ons uit vele akten uit het begin der XIVe eeuw vermeld is, en wiens familie een vast verblijf krijgt in het schipperskwartier, tusschen den Guldenberg en de Holenvliet. Zoo is er een Scuddehoeft, maar of de naam op kinderen is overgegaan weten we niet. - Jan Crispeel is waarschijnlijk zoo genoemd om zijn gekrulde haren. De naam gaat over op de kinderen. Zoo ook die van Jan Strubolle. De naam komt te Antwerpen voor van in de eerste jaren der XIVe eeuw, en leeft voort in Strybol. Het woord is natuurlijk hobbelige bol te zeggen. We | |||||||||||||||||||||
[pagina 723]
| |||||||||||||||||||||
kennen ook een familie in deze zelfde jaren die Soibolle heet. Er is ook een familie Wittebol.Ga naar voetnoot(1) Een der eerste groote families van Antwerpen, afkomstig echter uit den bijvang van Lier, is de familie Nose. Is dit De Neus te zeggen of doelt het op lawaai? In de Latijnsche akten der XIIIe eeuw ontmoeten we Antwerpsche menschen die den bijnaam van Niger dragen. Later heeten ze Doncker. Er is ook een Johannes Fuscus (1245), of De Brune. En De Rode of Rufus en later Rufi verschijnt als een bijnaam om een der takken van de familie Wilmaers te onderscheiden. | |||||||||||||||||||||
Bijnamen naar voorwerpen of ‘stukken’.Naast deze groep is er die der voorwerpen of ‘stukken’. Een der allereerste Antwerpsche familien met familienaam, rang nemend als schepenfamilie naast de Wilmaers en de Zymaers, is de familie Bornecolve. Het woord is waterkolf of roeispaan te zeggen. En inderdaad, van in de XIIIe eeuw hebben de Bornecolven drie welgeteekende roeispanen in hun schepenzegel. Even oud is de familie Vekenstiel (1272) die een valvekensstijl in haar zegel hadde gesneden ware zij op de schepenbank gekomen. Dan hebben we de familie Boghe. In het Latijn wordt de naam vertaald door de arcu en dit zou kunnen uitwijzen dat hun erf de Boog heet. Zoo hebben we ook de familie Spieghele of de Speculo, en het erf de Spiegel bij de Markt is ons welbekend. | |||||||||||||||||||||
Bijnamen naar dieren.Dierennamen ontmoeten we ook. We vermelden reeds de familien Vulpes, en Kieken. De familie Drake zet een gevleugelden draak in haar zegel (1284). De familie Daen heeft er een haan in staan (1294). De familie Buc, die haar naam geven zou aan de Boeksteeg, de latere straat der Boekwinkels, de tegenwoordige Nationale straat, draagt in haar zegel een geitebok (1285). Het | |||||||||||||||||||||
[pagina 724]
| |||||||||||||||||||||
is heel toevallig dat de Boksteeg een Boekensteeg werd. Er is nog de familie Spronck: waarschijnlijk is het sprinkhaan te zeggen.Ga naar voetnoot(1) En we kennen een Walterus Bulle (stier) 1322. En dan zijn er de twee lange en meer bekende reeksen van de functiën of bedrijven, en van de woonplaatsen dienende tot nadere aanduiding van den persoon en vergroeiende tot familienamen. | |||||||||||||||||||||
Bijnamen naar functiën, of officiën.Vooreerst de functiën: de Antwerpsche reeks heeft wel haar belang. Van vóór de stadsvrijheden had de villa Antwerpensis haar villicus. De Villicus-waardigheid wordt erfelijk. Maar dit zal niet blijven duren. De Villicus-familie wordt door Hendrik I, hertog van Brabant, vervangen door een vrij benoemden en wederroepelijken schout. Desniettemin zal de familienaam Villicus blijven dienst doen, en we vernemen daarbij den Vlaamschen naam: ‘qui dicitur amman’. Rond het midden der XIVe eeuw zullen we de familiën Damman en Sammans kennen, die niets meer met het ammanschap te stellen hebben. Op zeker tijdstip in onze geschiedenis, - in 1263, - zien we de familie Boghe, - de Arcu, - van naam veranderen. Voortaan heeten haar leden, van vader tot zoon, Cambitor, of Campsor, of, wanneer we aan de akten in eigen taal zijn, Wisselere. Arnoldus Boghe is de stadswisselaar geworden die geheel den dienst van de uitbetaling der lijf- en erfrenten waarop het finantiewezen der stad alstoen berustte, had waar te nemen. Niet onwaarschijnlijk is het dat nog enkele geslachten na hem, een zoon, een kleinzoon, dezelfde officieele functie waarnamen; daarna hebben de wisselaars zich vermenigvuldigd en de ‘Wisselere’ van de XIVe eeuw is in der werkelijkheid geen wisselaar meer, ondanks zijn naam. We hebben vervolgens de groote schepenendynastie der Bode's. De Bode's verschijnen in de Antwerpsche schepenbank van af 1246, en we vinden ze er in vertegenwoordigd tot bij den | |||||||||||||||||||||
[pagina 725]
| |||||||||||||||||||||
dood van Peter Bode, in Augustus 1448, - op korte onderbrekingen na. In 1264 vertaalt Jan Bode zijn naam door Nuntius en zijn zegel verbeeldt een bode, met korten rok, gaanstaf en hoorn. Het is niet zeker, maar toch ook niet onwaarschijnlijk, dat deze familie uit een stadsbode stamt. Van af 1230 verschijnt de familie de Molendino, wier naam zal vertaald worden in Van der Molen (1313) en in De Moelnere (1340). We hebben, meenen we, hier te doen met den molenaar van den watermolen op de rui, - ter plaatse waar thans de toren staat van S. Caroluskerk, - en met zijn afstammelingen. Maar met dezen molenaar komen we in een reeks van bedrijfsnamen die ons noopt tot een historische beschouwing: in deze XIIe en XIIIe eeuw doet in de jonge stad zich nog de zede der villa gelden, waarin de heer of zijn villicus voor alle de banale diensten zorgde, voor molen, en waag, voor gruite, voor broodhuis en vleeschhuis en vischbanken, voor lakenhalle, voor munthuis enz. Het zijn al banale diensten, en de bedienaar is de molenaar, de gruitere, de waagmeester, de munter of muntmeester, terwijl voor andere diensten als voor het vleeschhuis met zijn stallen en de vischmijn met haar banken, er natuurlijk tal van ambachtslieden, vleeschhouwers, vischkoopers, zich zullen voordoen. De banale diensten waar één man voor staat leveren dan ook de oudste familienamen. Zoo hadden we zooeven de Molendino. Weldra komen er meer molens, maar de naam is verpast. Daarnaast verschijnt in den naamlijst van de Antwerpsche schepenen de familie Grutere (1278). Het recht van de gruit bleef te Antwerpen doorheen de eeuwen aan het hertogelijk domein behooren, en de grutere, zoowel als de moelnere, is, voor deze oudere tijden althans, te beschouwen als een officie-pachter of banale officier kortweg. | |||||||||||||||||||||
Bijnamen naar ambacht of bedrijf.Naast de officie-benamingen zijn er een macht van bedrijfsnamen familienamen geworden, vooral in de XIVe eeuw. In de Latijnsche akten van het einde der XIIIe eeuw vinden we als familienamen gebruikt bijnamen als Faber, Textor, Barbitonsor, Aurifaber, Pellifex, Pistor, enz. Het spreekt van zelf dat we hier voor vertalingen staan en dat de gesproken taal slechts de Vlaamsche namen kende. Te bemerken dat deze Latijnsche | |||||||||||||||||||||
[pagina 726]
| |||||||||||||||||||||
namen vroegtijdig tot den genitiefvorm komen: Fabri, Pistoris, enz. Maar ook reeds in deze oudere akten komen Vlaamsche vaknamen voor als Kersemakere, Cousmakere en andere. Ze vermenigvuldigen zich in het begin van de XIVe eeuw. Daar ontmoeten we als familienamen gebruikt, namen als Medemetere (1313, Jacobus Medemetere, presbyter, en Katline Medemeterinne) Cotere (Johannes dictus Cotere, 1413 = kleine boer), Stoevere (Stove-houder, 1314), Madere (maaier, 1313), Coetere, de Baertmakere (1326), de Voldere (1329), de Lantmetere, Cortwevere (1331), Scerre (Gillis die Scerre, 1334 = scheerder), de Vettere (huidevetter, 1335), Brakeman (Vlasbreker, 1348), Coeckbackere (1322), de Leemplackere (1340), de Roestere (1340, die vleesch roostert), de Caesstekere (1343, kaaiwerker, naar Verwijs en Verdam maar waarschijnlijker kaashandelaar), Swertvaghere (1346), de Pottere (vertaald door Figuli), de Lijnmakere, Tolnere, de Deckere (1348), Jan de Deckere, (priester), de Drayselere (touwslager, naar Verwijs en Verdam maar waarschijnlijker schrijnwerker), de Mesmakere (1352), de Vlascoepere (1354), de Vleeshouwere (Jan Vuyst de Vl., 1355), de Ketelbutere, de Steenbickelere, de Oeftmangere, Oliecardinne, enz. enz.. | |||||||||||||||||||||
De eigenlijke patronymica.Een verrassing wacht ons nu waar we de patronymische familienamen, de namen gevormd met vaders doopnaam, instudeeren. Het wemelt thans van namen als Bouwens, Dirckx, Gillis, Hermans, Jacobs, Janssens, Pauwels, Peeters, Segers, Willems, om er slechts enkele van deze reeks te noemen. Men schijnt te meenen dat alles gezegd is omtrent deze familienamen wanneer men uitlegt hoe het hier zonen geldt van een Bouden, een Diederik, of Dirk, een Herman, een Jan, een Peeter, een Pauwel... en dan nog uitlegt dat die doopnamen veel gegeven werden. De vorming dezer familienamen, blijkens de Antwerpsche akten, is bijlange zoo eenvoudig niet. Zeker, in de XIIIe eeuw vindt ge aanduidingen als Thomas filius Clarae, Theobaldus Theodorici, en enkele dezer filius-namen leiden tot familienamen, maar aanduidingen als Johannes filius Johannis kunnen wel voor één individu dienen, maar groeien niet op tot familienaam daar er te veel Jannen zijn. Namen als | |||||||||||||||||||||
[pagina 727]
| |||||||||||||||||||||
Janssone, Peterssone, Willemssone, Pauwelssone, enz., zonder meer, zijn er in de XIVe eeuw, niet, of toch schier niet, te vinden, dan wanneer juist deze familienamen thans bij de vleet voorhanden zijn. Maar we zien ze ontstaan. Een voorbeeld: in de XIVe eeuw hebben de broeders Jan en Peter Drake ieder een huisgezin gesticht te Antwerpen en er kinderen gewonnen. Die kinderen heeten nu b.v. Willem Drake Janssone en Peter Drake Peterssone. Het is de gewoonte geworden, in de XIVe eeuw de getuigen in een akte én met geslachts- én met vaders naam aan te duiden. De namen met -sone vermelden thans, 1 / den individueelen doopnaam, 2 den geslachtsnaam en 3/ vaders naam. De enkele vermelding van vaders doopnaam naast den eigen doopnaam, zooals in de XIIIe eeuw gebeurde, is in de XIVde eeuw geheel buiten gebruik. Dit maakt dat we nu tal van Peterssonen, Pauwelssonen enz. ontmoeten zullen, maar met telkens daarbij een nadere familieaanduiding. We vernemen b.v. van
of van
De voorbeelden liggen voor het grijpen. Een familie Peeters, Pauwels, Gillis, Daens, Everaerts, Hermans, enz. enz. is niet bekend, in deze XIVe eeuw. In plaats van vele familiën van dien naam aan te treffen vinden wij er geen enkele. Maar men heeft reeds begrepen waarom we er heden juist zooveel zullen aantreffen. Wanneer de boven aangegeven vermeldingen zich inkrimpen - men vindt dat te lang, vooral waar in een akte zulke namen moeten herhaald worden, - dan herhaalt, dan vermeldt men maar enkel naast den doopnaam den vadersnaam nog; en meteen zijn de Peetersen en de Pauwelssen vermenigvuldigd op een wondere wijze. Het verschijnsel begint zich af te teekenen in het begin van de XVde eeuw. In 1356 hadden we één Cole Lemmenssone, een uitzondering. De namen | |||||||||||||||||||||
[pagina 728]
| |||||||||||||||||||||
Lemmens en Stevens zijn de eerste van dezen aard die we te Antwerpen ontmoeten (begin XVe eeuw). Het afsterven van het ‘sone’ zal zich ook in deze eeuw voltrekken. - Meteen hebben we veel meer eerbied voor de ras-echtheid van mijnheer Peeters, dan wanneer hij ons te voren schier zoo naamloos voorkwam als een vondeling. Herhaaldelijk zijn ook kinderen naar hun moeder, in plaats van naar vader, van familienaam voorzien. Reeds vroeg in de XIIIe eeuw kennen we een schepene die heet Thomas, filius Clarae, en de familie Clarensone zal met Quinten Clarensone, opperrentmeester van Brabant, een der grootste van Antwerpen worden. Alsdan zet Quinten een klare zon in zijn wapen, alsof hij om zijn matriarchalen familienaam verlegen was! Opgepast hier ook voor de namen met ver! We kennen een ver Yden sone. Daartegenover staat tser voor den vader: tser Amelyssone wordt een familienaam te Antwerpen zoo goed als tserclaes te Brussel. Verder valt het op dat men de meeste toevoegingen van een derden naam, soms blijkbaar een lapnaam, in deze reeks aantreft wanneer alleenlijk de vaderlijke naam is gegeven. Zoo ontmoeten we een ‘Jan Matthyssone dien men heet Reuten’ (1329). Men kent ook de gewoonte van de verdubbeling der doopnamen als Coppieter, Maria-Anna, Karel-Lodewijk, enz. De eerste van dien aard die tot een nieuwen familienaam aanleiding geeft, - in het Antwerpsche archiefwezen, - is de koppeling Arnoudjhan (1336), wiens zoon heeten zal, in 1339, Jan Arnoudssone Jans. En de kleinzonen heeten Aertjans (1350), en zoo zal het blijven. | |||||||||||||||||||||
De geographische namen.Ten slotte nog een woord over de familienamen die de woonplaats van den stamvader aanduiden. Ze zijn de talrijkste en op het eerste zicht schijnt het dat er geen verdere studie op te leveren valt. Men bemerke echter dat de Antwerpsche familie de Antwerpia die we in de XIIIe eeuw aantreffen, aleerst onze bijzondere aandacht inroept. Het is een tweede naam voor de familie Villicus die, zooals we boven zagen afstamde van de oude villici. Sedert de villicuswaardigheid is afgeschaft, heeten ze zich of Villicus of Amman (in de Vlaamsche teksten) of de Antwerpia. | |||||||||||||||||||||
[pagina 729]
| |||||||||||||||||||||
Waar we te Antwerpen een de Bruxella aantreffen, beteekent het echter, naar alle waarschijnlijkheid, slechts dat de bedoelde persoon uit Brussel naar Antwerpen gekomen is. Men denke op Jan Boendale, de klerk van Antwerpen, die te Antwerpen Jan Boendale heet, naar we b.v. vaststellen in een Antwerpsche notarieele akte van 5 November 1337 (Stadsarchief, bundel Zeeuwsche tol), alleenlijk omdat hij van Boendale afkomstig is. Evenwel zijn er onder deze familienamen een zeker aantal die niet enkel de eenvoudige afkomst zooals voor een Boendale, of een de Bruxella, aangeven, maar waaruit tevens mag verluiden dat de familie heerlijke rechten had, of heeft, op de plaats door hun familienaam aangeduid; aldus de Wyneghem's te Antwerpen. Reeds van in de XIIIe eeuw is uit te maken dat de milites en de feodalen van lageren rang zich naar het ridderlijk of feodaal erf van hun vader of stamvader zullen heeten, ook al is enkel hun oudere broeder in die heerlijkheid opgevolgd. Voor de nobiles en de paladijnen van Brabant komt er die familienaamvastheid iets later. Voor den hertog zal de familienaam niet tot stand komen. | |||||||||||||||||||||
Bijnamen naar de woonplaats te Antwerpen.Maar schilderachtiger dan die eerste reeks is de tweede, deze namelijk van de familienamen die de ligging aanduiden van de Antwerpsche woonst. Daar vinden we: de Littore (1225) of de Werf (1230), de Werve (1298), van de Werve (XIVe eeuw). Het woord verwijst naar den Werp (aldus bij Lodewijk van Velthem rond 1315), of Werf; we weten immers dat deze familie binnen den burchtmuur tegen den muur aan, naar de Werfzijde toe, woonde. Schier even oud is de familie de Foro, vermits we ze reeds vermeld vinden, en wel in de schepenbank, van af 1230. Ze woont op de Markt. Ze zal echter haar naam veranderen in dien van Goetman. Een derde schepenfamilie is de Castro of ex Castro geheeten (1242). In de XIVe eeuw is de naam verdietscht en luidt hij van der Borch. En bij de burcht was de Dilf. De familie de Dilf, of van der Dilf is ons eveneens bekend van in de XIIIe eeuw. Vervolgens hebben we de familie de alta platea (1252), van de Hoogstraat, den bekenden weg die den oever bezoomde en over een soort hoogen terp liep. | |||||||||||||||||||||
[pagina 730]
| |||||||||||||||||||||
Ietwat later treedt de familie de alta domo, van den hooghenhuysen op. Vermelden we hierbij nog de familiën de Curia of Ex Curia, of de extra Curiam, die in de Vlaamsche akten Uten hove zal heeten; de familie ex arcu of Uten Boghe, reeds vermeld; de familie Uten Ramen, d.i. uit het raamhof; de familie de Speculo of Spieghele, uit het erf De Spiegel. De toponiemen van buiten de wallen der stad, van tusschen den ring der vestingen eenerzijds en de grenzen der stadsvrijheid anderzijds, hebben natuurlijk ook een massa familienamen geleverd. Vermelden we als voorbeelden, de Beka, (van der Beke), de Alneto, of de Elst, later van der Elst, de Bruele, de Hagha, de Mera, de Angulo, de Harincrode, de Potfliete, de Arena (van het Zand tegen de Schelde aan, beneden de Hoogstraat), de Fleto (naar de latere Haringvliet), de Coppenhole, enz. enz. | |||||||||||||||||||||
De vervorming der bijnamen. De genitiefvorm.Na aldus de bijzonderste reeksen familienamen uit middeleeuwsch Antwerpen overloopen te hebben, is het leven gade te slaan dat er in die namen speelt. In de eerste plaats treedt dan naar voren de vervorming van de benaming tot een genitief.Ga naar voetnoot(1) In de Latijnsche vermeldingen is dit schier algemeen, maar daar zullen we ook wel, in de oudere stukken, het woord filius nog vinden. B.v. Balduinus filius Bettonis, Arnoldus filius Hildewarae, Tibaldus filius Nicolai (1223-1230). De ‘filius’ verdwijnt echter en we krijgen een Theobaldus Theodorici, een Egidius Wilmari, een Petrus Egidii (1280). En deze laatste heeft een zegel waarvan het randschrift luidt: S' Pieter ser Gillis. In namen als Peeters, Pauwels, Hendrikx, enz. hebben we zooals we boven zagen, eerder afkortingen te zien (Peeterssone) dan wel genitiefvormen. Toch vallen ze onder den algemeenen regel, naar dewelke de familienaam in de aanhalingen mede verbogen wordt. De familienaam is alles behalve geijkt. Zoo wordt Pape Spapen, Amman wordt Sammans, zelfs de Bye wordt vervormd tot Sbyen, De Byn wordt Byns. En nu gebeurt het dat | |||||||||||||||||||||
[pagina 731]
| |||||||||||||||||||||
deze genitiefvorm voor volgende geslachten de familienaam wordt. Zoo wordt De Wolf Swolfs, de Decker Deckers, Priem Priems, de Volder Volders, de Moelnere Smolders, De Man, Smans, enz. Het verschijnsel teekent zich scherp af in de XVe eeuw, en zal karakteristiek worden voor Brabant tegenover Vlaanderen. Men kan nu nog waarnemen hoe te lande in de Brabantsche Kempen bij voorbeeld de familienamen in den genitiefvorm overwegend zijn, terwijl in de dorpen van Vlaanderen deze in minderheid voorkomen. | |||||||||||||||||||||
De vrouwelijke vorm van den familienaam.Een andere verwerking van den familienaam is de vervrouwelijking; zooals hij verbogen wordt, zoo neemt hij ook geslacht aan. Naast de namen Snellaert hebben we Snellardinne (1304).
Deze inne-vorm doet zich voor van in de XIIIe eeuw en kan natuurlijk ouder zijn. Maar het gebruik verdwijnt in de tweede helft der XIVe eeuw. Rond 1350 hebben we nog verschillende inne-namen opgeteekend. Na 1356 zal men er reeds veel minder ontmoeten. Het Vlaamsch regiem dat alsdan intreedt heeft hier veel ontbrabantscht, en het heeft er den schijn naar, of die antieke Brabantsche vorm is er bij ons ook bij ten onder gegaan. Hier hebben we ons nu af te vragen of die inne-vorm ons toelaat te onderscheiden of een dochter of een echtgenoote wordt aangeduid. Is een Bloemaerdinne de dochter van een Bloemaerd of de vrouw van een Bloemaerd? Duidt de vorm het geslacht of de echtverbintenis aan? We mochten met zekerheid vaststellen dat Margarita Lympiaesinne de echtgenoote was van Willem Lympiaes, en zelf | |||||||||||||||||||||
[pagina 732]
| |||||||||||||||||||||
tot een heel ander geslacht behoorde: zoo ook is Aleidis Spieringinne waarschijnlijk de vrouw van een Spierinc; maar anderzijds kennen we begijnen, ongehuwde, zooals Margriete Kiekeninne (XIIIe eeuw) en zoovele anderen; en Catharina Bruwerinne die van Willem Bruwere erft (1315) is wel dezes dochter; en we vinden in een akte van 30 April 1334 de vermelding van een ver Margriet Bollardinne, vrouw van Claus Van der Dilf. Hier heeft dus de vrouw na haar huwelijk haar geslachtsnaam behouden. We leiden uit deze aanteekeningen af dat de dochter, ongehuwd, en naar haar vader geheeten, den vervrouwelijkten familienaam heeft gedragen en dat deze naam haar kon bijblijven wanneer ze huwde, maar ook kon plaats ruimen voor den vervrouwelijkten geslachtsnaam van haar man, of voor zijn vervrouwelijkten bedrijfsnaam (Medemeterinne, Oliecardinne, enz.) Bij een naam als Bloemaerdinne kunnen we dus niet met zekerheid zeggen of we met een dochter van een Bloemaert of met een echtgenoote Bloemaert te doen hebben. | |||||||||||||||||||||
De verandering van familienaam.Dit brengt ons tot het in beschouwing nemen van het van naam veranderen. We zagen reeds dat men in de oudere tijden vaak aan iemands doopnaam of zelfs familienaam een tweeden of derden naam toevoegt ingeleid met dictus of dien men heet. Deze dictus-naam kan zelf familienaam worden en den eersten familienaam vervangen. Zoo zijn de de Foro's Goetman geworden. Ook wezen we er op dat de vele Peeters- en Pauwelsnamen ontstaan zijn bij wegslijten van den oorspronkelijk minderbepalenden geslachtsnaam. Het is de reden waarom er thans zooveel familien van dien naam zijn. Verandering van woonplaats of van ambacht heeft voorzeker gedurende een gansche periode aanleiding geweest tot verandering van naam. Boendale heet zich zelf te Antwerpen meestal Jan de Klerk, Joannes Clericus. Wij bezitten meerdere akten waarin hij zich aldus vernoemt. Vervolgens is er op de vertaling te letten. Het was de regel, waar de familienaam nog een levend iets en een welbegrepen woord was. dat men in een akte in vreemde taal ook den naam vertaalde. Zoo hebben we in den ouderen tijd de Latijnsche namen als de Littore, de Castro, de Fine, de Alneto, de Harena, | |||||||||||||||||||||
[pagina 733]
| |||||||||||||||||||||
de Foro, enz. enz. Wanneer, met de Vlaamsche overheersching de verfransching van Antwerpen komt, vooral in de jaren van Philips de Stoute en na een Dietschere periode onder Antonis, opnieuw onder Philips de Goede, dan wordt Hendrik Smits Lefèvre in al de Fransche stukken. Een d'Hondt heet nu Le Chien, een Conincx Le Roy, enz. en we hebben stukken waarin de Fransche naam in den tekst voorkomt, veelal in kwijtschriften, terwijl het handteeken den Vlaamschen naamvorm geeft. | |||||||||||||||||||||
Het dragen van valschen naam.Desniettemin was er een costuyme op het dragen van den echten naam en een beteugeling van den valschen naam. We hebben in de schoutetrekeningen van Antwerpen een geval van rechtsvervolging wegens gebruiken van valschen naam mogen ontdekken. Namelijk in de rekening van Jan van Grimbergen voor 25 December 1409-24 Juni 1410. Ziehier den ouden tekst: ‘Van Lijsbetten Pauwels die hadde verlijdt ende verkont bi tijden verleden, enen haren boel, enen scepen brief van Antwerpen ende in den vs. brief soe dede si haer noemen ende scriven Lijsbeth Pauwels ende alsoe hiet mense ghemenlike ende dagelics binnen Antwerpen, ende over enen tijd van jaren daerna soe quam des vs. Lijsbetten Pauwels boel voir amman ende scepen van Antwerpen ende begerde recht te hebben over de vs. Lijsbet Pauwels met sinder scepenbrieve ende na synder begerten soe dede die amman de vs. Lijsbet Pauwels voir trecht comen dewelke hair voir trecht verantwordde dat sij van den brieve niet en wiste, want sij en hiet niet Lijsbet Pauwels maer sij ware geheten Kerstijne Reynersdochter van der Straten dwelc de scout vernam dat sij haren name alsoe verandert hadde ende missaect, omme den vs. brief te nieute te doene, ende deedse daervore houden ende vanghen ende seide haer op ende ane dat sij haren naem missaect hadde op twelc sij verantwordde hoewel men se dagelijcx hiet Lijsbet Pauwels dat ware een toename die haer ghegheven ware, maer Kerstijne ware haer gerechte name ende alsoe was sij kersten gedaen ende midsdien dat sijdat geseegt hadde ende gegeven te verstane daer ane hoopte sij niet misdaen te hebben noch den scepenbrief te na gesproken ende tusschen desen tween, soe dedinghden enige ane den scout dat hijt woude laten composeren want sij een out versuft wijf was ende arm...’ | |||||||||||||||||||||
[pagina 734]
| |||||||||||||||||||||
Zoo wordt dan Lijsbeth Pauwels tot een geringe geldboete veroordeeld. We hebben er het bewijs uit, dat de ‘toenaam’ wel eens de plaats heeft ingenomen van den doopnaam, dat er een costuyme was die verbood zijn naam te ‘verzaken’ en het dus ook een misdrijf was zich van een valschen naam te bedienen, althans met bedrieglijk doeleinde.
Om te eindigen willen we er op wijzen dat de XVe eeuw nog niet mag gelden als terminus voor een geschiedenis van den groei en de ontwikkeling van den familienaam. Het terdege vastzetten van iemands familienaam en daarna van de schrijfwijze van den familienaam zal nog heel wat wederwaardigheden opleveren en ons voeren naar belangrijke episoden in de XVIe en bij het einde van de XVIIIe eeuw. We hebben ons hier tot de middeleeuwen beperkt. En ook voor deze is onze Antwerpsche studie niet volledig; slechts terloops hebben we enkele vreemdklinkende namen, - waar we die als voorbeelden vermeldden, - verduidelijkt. Soortgelijk werk is er voor zooveel andere te doen; en dan is te bemerken dat waar de gewone familienaamstudiën het oog hielden op de nog bestaande namen, er een schat van namen verdwenen is, waaruit de philologie nog heelwat zou kunnen ophalen. Er ware verder te wijzen op groepen als de namen op -maer (Gelmaer, Wilmaer, Zymaer, Wenemaer, Gommaer, enz.) en meer andere, daar wij ons slechts bij de voornaamste hielden... En dan ware ook soortgelijk werk te leveren voor andere Brabantsche, Vlaandersche, Luiksche steden... |
|