Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1936
(1936)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 571]
| |||||
Aanteekeningen over Middelnederlansche schrijvers
|
Io | - Het Leven van Sinte-Lutgardis (vitam Dominoe Lutgardis, a fratre Thoma latine scriptam, convertit in theutonicum rithmice, duobus sibi semper rithmis consonantibus); |
IIo | - De Latijnsche vertaling der Dietsche geschriften |
van Beatrijs van Nazareth, welke vertaling Willem na zijn leven van Sinte Lutgardis schreef, doch vóór 1277 - aangezien de catalogus van 1273 is. (Dictavit etiam latine quandam materiam satis eleganter, de quadam moniali cisterciensis ordinis, quoe theutonice multa satis mirabilia scripserat de seipsa). |
Het de Viris illustribus geeft den naam niet van deze ‘quoedam monialis Cisterciensis ordinis’. SerrureGa naar voetnoot(1) heeft haar willen identificeeren met Hadewych van Haywieres, welke volgens hem dezelfde is als onze dichteres Hadewych. Jos. Demarteau identificeerde haar met de gelukzalige Eve de Saint Martin.
Doch nu is het wel bewezen dat deze monialis de gelukzalige Beatrijs is. Reypens, S.J. heeft immers ontdekt dat de Latijnsche tekst van Willem de vertaling is van de Seven Manieren van Minnen - een tractaat dat in de zoogenaamde Limburgsche Sermoenen werd opgenomenGa naar voetnoot(2).
In den catalogus der handschriften in Nederlandsche bibliotheken, uit Rooklooster afkomstigGa naar voetnoot(3), wordt, benevens die beide werken, nog genoemd: ‘Sermones non inutiles’.
En abt Johannes Trithemius voegt hier aan toe (in zijn De scriptoribus ecclesiasticis van 1494): ‘Alia vero quoe composuit, ad notitiam meam minime venerunt’.
De moderne geschiedschrijvers hebben eenvoudig de middeleeuwsche lijst der werken afgeschreven. Wel is waar hebben zij er eenige werken willen bijvoegen. Maar op bl. 81 toont van Mierlo aan dat we hier voor vergissingen staan: voorloopig hebben wij ons enkel te houden aan de middeleeuwsche lijstGa naar voetnoot(4).
In de volgende bladzijden wensch ik echter de aandacht te vestigen op een werk van Willem van Affighem, waarover onze oudere bibliografen niets zeggen.
***
Jacques de Guyse heeft een lange kroniek opgesteld: ‘Annales historioe illustrium principum Hannonioe’Ga naar voetnoot(1). Als zuiver historisch werk is deze kroniek van geringe waarde: zij bevat allerlei legendarische verhalen en vertelsels aangaande de Henegouwsche graven.
Welnu, op drie plaatsen verwijst J. de Guyse naar een Latijnsch gedicht van zekeren Guillermus, abbas Sancti Trudonis. Twee van die plaatsen werpen slechts weinig licht op den inhoud van dit werk van Guillermus. Maar de derde plaats is zeer uitvoerig en zij laat toe dat wij ons een idee zouden vormen over het Latijnsche gedicht.
De eerste plaats komt voor in den Prologus, cap. 4, (t. I, bl. 34 van Fortia's uitgave): J. de Guyse handelt hier over zijne bronnen - en onder meer vermeldt hij ‘Abbas sancti Trudonis, historias Brabantinorum’.
Op de tweede plaats (Boek VIII, cap. 2 = t. VI, bl. 10) heeft hij het over de etymologie van Hainaut: acht etymologiën worden door hem achtereenvolgens besproken: onder meer, dat Hainaut zijn ontstaan te danken heeft aan de rivier Haine. De zesde mogelijke etymologie wordt door hem vermeld als volgt: ‘Sexto ad idem-Nam possit dici quod Hannonia dicitur ab annona, propter fertilitatem territorie, quia plena est annona (si sic igitur). Antecedens potest apparere ex quodam libro metrificato, quem edidit abbas sancti Trudonis, de Historiis Brabantiae, ubi dictum territorium appellabatur Annonia, sine h et sine g (Hagnonia)’.
De derde plaats is veel belangrijker: heel het kap. 40 van het XIVde boek (t. IX, bl. 402 vlg.) is een bespreking van Guillermus' gedicht. ‘Cap. 40 - Opinio abbatis Sancti Trudonis, de ducibus Brabantiae et de terminatione KarlensiumGa naar voetnoot(2) (ex historia domini Guillermi, abbatis sancti Trudonis Hasbaniensis, in ducentesimo vigesimo quinto versu libri secundi chronicarum suarum) Lambertus, filius Ragineri, comitis Montensis, fuit comes Lovaniensis. Hic Gerbergam, filiam Karoli ducis Lotharingiae, postmodum regis Franciae, desponsavit. Ab hiis enim
descenderunt comites Lovanienses et duces Brabantiae. Hoec in interlineari glosa versuum. Versus vero reperi tales, ubi, postquam multa de HugoneGa naar voetnoot(1) dicta sunt, sic dicit:
Actor: in toto secundo libro proeallegato nititur ostendere proedictus abbas, prout patet clare speculanti, quod duces Brabantioe descenderunt a Troyanis et a Francis; et hoc per Raginerum, comitem Montensem, qui genuit primum comitem Lovaniensem Lambertum: igitur sic patet clarissime ex testimonio historiarum proedicti historiographi, qui magnus compositor et poeta fuit, quod comites Hanonienses a verissima vena Trojanorum et maximi Priamii, primi ducis Francorum, descenderunt: Quia propterGa naar voetnoot(5) unum quodque tale et illud magister dicit AristotelesGa naar voetnoot(6)’.
Uit de aangehaalde verzen blijkt duidelijk dat het gedicht van Guillermus, abt van Sint-Truiden, in disticha geschreven werd. Hoe nu de juiste titel luidde, weten we niet - want J. de Guyse zegt eenmaal Historiae Brabantinorum, dan de historiis Brabantiae, en verder Chronica de ducibus Brabantioe et terminatione Karlensium. Zeker is echter dat de Guyse het gedicht onder de oogen had, aangezien hij verwijst naar vers 225 van het tweede boek. En hij voegt hierbij dat heel dit tweede boek handelt over de Trojaansche afstamming der hertogen van Braband.
Of er meer dan twee boeken waren, weten wij niet.
***
R. Wilmans, de bekende medewerker van de Monumenta van Pertz, heeft een uitgebreide studie laten verschijnen over de bronnen van Jacques de GuyseGa naar voetnoot(1). Bl. 358 handelt hij over Guillermus, abt van Sint-Truiden: ‘Guillerm's schrift ist uns sonst, so viel ich weiss, nicht erhalten: sie scheint der mitte oder dem ende des 11er Jahrhunderts an zu gehören, und für der Geschichte von Hugo van Frankreich (= Huig Capet) nicht ohne gewisse bedeutung gewesen zu sein’.
Maar deze hypothese lijkt me om verschillende redenen onaannemelijk. Ten eerste zie ik niet wat in den aangehaalden tekst ons moet bewegen om zoo'n hoogen ouderdom aan Guillermus' gedicht toe te schrijven: We krijgen hier immers een verwijzing naar oude kronieken (dat chronica scripta sororem.).
Ten tweede, de graven van Leuven-Braband zijn eerst in 1106 hertogen van Neder-Lotharingen geworden. En dat een dichter vóór dien datum een Latijnsch epos zou geschreven hebben om het grafelijke huis van de Trojanen te doen afstammen, luidt verdacht. Natuurlijk, toen later het Huis van Braband het voornaamste vorstenhuis van onze lage landen aan de zee werd, moest voor een doorluchtige afstamming worden gezorgd - Zoo gebeurde inderdaad - Ten derde, in de lijsten der abten van Sint-Truiden uit de 10e, 11e en zelfs 12e eeuw is er geen het minste spoor te vinden van een Guillermus of Wilhelmus die tot
abt verheven werd. En dit laatste argument is op zichzelf reeds voldoende om Wilmans' hypothese te ontzenuwen.
Bij het naslaan der tweede uitgave in de Monumenta van Pertz (ik had gewerkt op Fortia's uitgave) bemerkte ik dat E. Sackur op hetzelfde standpunt stond. Hij zegt (bl. 60): ‘sine dubio Wilhelmus II, qui 1277 abbatiam rexit’. En hij bestrijdt verder Wilmans' hypothese.
J.F.D. Blöte, welke zich bezig hield met de legendarische geschiedenis van Braband in zijn werk ‘Das Aufkommen der sage von Brabo Silvius, dem Brabantischen SchwanritterGa naar voetnoot(1), heeft ook zeer te recht Wilmans' hypothese verworpen. En hij schrijft (bl. 114): ‘Nur eine Brabantische chronik nennt er (= J. de Guyse) mit namen: die des Abts Wilhelm von St. Trond, unter welchen wir wohl Wilhelm II zu verstehen haben, der 1277-1297 die Würde eines abtes von St. Trond inne hatte’.
De naam Willem van Afflighem wordt hier niet genoemd - maar hij wordt wel bedoeld. En ik meen dat E. Sackur en Blöte zeer juist hebben gezien.
Immers Jacques de Guyse (geboren ± 1334) is 6 Februari 1399 (oude styl 1398) te Valencyn overleden. En hij heeft stellig jaren lang gewerkt aan zijn uitgebreide kroniek. Al de bronnen, die hij gebruikt, zijn zeker van vóór 1360. Bijgevolg vervallen alle de abten van Sint-Truiden, die den naam Willem droegen na 1360.
De eerste abt van Sint-Truiden, die Willem heet, is Willem I van Ryckel, welke de abdij regeerde van Februari 1248 tot aan zijn dood (27 Februari 1272).
Doch blijkt uit geen enkelen tekst dat deze zich ooit literatuur aantrok: hij schijnt een uitstekende financieele bestuurder der abdij te zijn geweest en hij liet een polypticum van de kloosterlijke goederen opstellenGa naar voetnoot(2).
De tweede abt Willem, die in aanmerking komt, is onze Willem van Afflighem. Wij weten dat hij aan de Parijsche Universiteit studeerde en een reeks Vlaamsche en Latijnsche werken schreef. Het Chronicon Trudonense zegt van hem studiosissimus in sacra scriptura et canonibus sacris eruditus et bonus metricus.
Al onze geschiedschrijvers (van Mierlo en zijne voorgangers Ed. van EvenGa naar voetnoot(1), van VeerdeghemGa naar voetnoot(2), FranckGa naar voetnoot(3) enz.) hebben gemeend dat dit bonus metricus sloeg op het Leven van Sinte Lutgardis, hetwelk inderdaad uit een metrisch oogpunt een zeer merkwaardig gedicht is. Zij hebben echter niet geweten dat hij ook Latijnsche verzen vervaardigde - en dat Jacques de Guyse hem noemt magnus compositor et poeta: de Guyse is een Waal, die geen Vlaamsch kent - Zijne woorden slaan dus zeker niet op de Lutgardis, maar wel op het Latijnsche gedicht.
Dat nu de Latijnsche rijmkroniek niet vermeld wordt in het de Viris illustribus hoeft ons niet te verwonderen. Die catalogus is immers van 1273, en de latere werken worden natuurlijk niet opgegeven.
Toen Willem zijn Latijnsche verzen schreef, was hij abbas Trudonensis: zoo dus werden zij vervaardigd tusschen 1277 en 1297.
De rijmkroniek van Willem is thans verloren. Buiten den tekst van J. de Guyse, ben ik er niet in geslaagd andere toespelingen of aanhalingen te vinden. Laat ons ten slotte hopen dat een voortgezet onderzoek hier ook meer licht zal aanbrengen.
- voetnoot(1)
- Zijn opstel verscheen in het Historisches Jahrbuch der J. Görres-Gesellschaft, 1919, bl. 252-268. Van Mierlo (bl. 51) zegt dat hij zich schaamt dit opstel niet vroeger te hebben gekend. Ik zal me moeten schamen met mijn geleerden collega: Ik kende dit opstel ook niet.
- voetnoot(1)
- Vaderlandsch Museum, II, (1858), bl. 142-143. De hypothese van Serrure werd overgenomen door Carlier en A. Wauters, Géographie historique des communes Belges, Wavre, bl. 106.
- voetnoot(2)
- Dit werk van Beatrijs van Nazareth werd opnieuw uitgegeven door Reypens en Van Mierlo.
- voetnoot(3)
- Zie over dien Catalogus, Van Mierlo Ons Geestelijk Erf, II, 275 en IV, 84.
- voetnoot(4)
- Van Mierlo heeft de hypothese vooruitgezet dat hij ook de schrijver zou zijn van het Leven van Jezus, en hij verdedigt ze met zijn gewone kennis en talent. Doch, naar mijn bescheiden meening, is het eigenlijke bewijs er nog niet.
- voetnoot(1)
- Uitgegeven, met een Fransche vertaling, door den markies van Fortia, in 1826, in 21 boekdeelen. Een tweede uitgave, bezorgd door Ernest Sackur, verscheen in de Monumenta van Pertz, t. XXX, bl. 44-324.
- voetnoot(2)
- Het uitsterven van het Karolingsche huis in de IIe eeuw.
- voetnoot(1)
- Huig Capet.
- voetnoot(2)
- Sackur zegt dat hier zeker dat moet worden gelezen wegens de woorden: chronica... quae mihi visa fuit.
- voetnoot(3)
- Lees Carolo. Otto was immers de zoon en opvolger van Karel, Hertog van Neder-Lotharingen.
- voetnoot(4)
- Patruus is een vergissing van den abt van Sint-Truiden. Lambert van Leuven was de zwager van Otto: Hij was immers met zijn zuster Gerberge getrouwd.
- voetnoot(5)
- Quia propter waarschijnlijk te lezen quapropter.
- voetnoot(6)
- Wat Aristoteles hier komt doen, vat ik niet.
- voetnoot(1)
- Verschenen in het Archiv der Gesellschaft für ältere Deutsche Geschichtkunde, t. IX (1847).
- voetnoot(1)
- Verschenen in de Verhandelingen der Kon. Akad. van Wetenschappen te Amsterdam, t.V., Nr 4 (1904). Zie over dit werk mijne hierna volgende bijdrage: ‘De 14e eeuwsche rymkroniek ‘van der edelre afcomste der Hertogen van Brabant’.
- voetnoot(2)
- Zie Pirenne's uitgave: ‘Le livre de l'abbé Guillaume de Ryckel. Polyptique et comptes de l'abbaye de St-Trond au milieu du XIII siècle’. - Over den financieelen toestand der abdij, zie de voortreffelijke inleiding van Pirenne. Zie verder, Simenon, une page inédite de G. de Ryckel (tijdschrift Leodium, 1902).
- voetnoot(1)
- Brabantsch Museum (1860), bl. 282, en Biographie Nationale, VIII, bl. 439.
- voetnoot(2)
- Princeps-uitgave van Sinte Lutgardis, 1899.
- voetnoot(3)
- Eine literarische Persönlichkeit des XIIIe Jhr. in den Nederlanden (in Neue Jahrbücher für des klassische Altertum... und Deutsche Litratur, 1904, bl. 424.