Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1936
(1936)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 395]
| |||||||
De Middeleeuwsche Kronijken van Antwerpen
| |||||||
De Oorsprong van Stadskronijken.Bemerk vooraf dat de chronologische opteekening van de zelf-beleefde gebeurtenissen, en de klasseering bij deze van hetgeen men uit het verleden te weten komt, lang in voege was | |||||||
[pagina 396]
| |||||||
voor de steden ontstonden. Er zijn kronijken in het Oud Testament. Onze oude Benedictijnerabdijen, onze oude bisschoppelijke hoven, onze vorstenhuizen, onze landen, hebben kronijken gehad, eer er iemand op denken kon een kronijk aan te leggen voor hetgeen een bepaalde stad betrof. Wanneer de Antwerpsche stadsklerk Jan Boendale zich aan historischen arbeid zet, dan schrijft hij Brabantsche maar geen Antwerpsche Yeesten. Daar was de stad nog te jong, nog te weinig zelfbewust toe. Hierbij is op te merken hoe men van lokale of particuliere kronijk, die het had over een bepaalde abdij of een bepaalden bisschopszetel, of een vorstelijke dynastie, tot algemeener kronijkwerk is gekomen, tot een Chronicon temporum of een Speculum historiale, een algemeene Historia scolastica, een Rijmbijbel waarbij het bijbelwoordje de jongere tijden of ‘oudheden’ niet uitsloot. Dit in de XIIIe eeuw, de tijd der synthese. Nu is er geen enkele kronijk van Brabantsche stad ontstaan vóór dezen synthesetijd. Hoe en wanneer is men er dan toe gekomen kronijken samen te stellen waarin men vooral letten zou op hetgeen de eigen stadsgeschiedenis meebracht? Onze Brabantsche steden zijn als zoodanig niet ouder dan de tweede helft der XIIe eeuw. Van den tijd van hertog Hendrik I dagteekenen de meeste oorspronkelijke zoogeheeten vrijheidsbrieven, en in deze zelfde periode werden er allerwege vestingen gegraven en poorten gebouwd. Dat die sterke steden, wier versterking oorspronkelijk was gewild en soms opgelegd door den heer ten bate van het land, zich tegen den heer zouden kunnen keeren en evenzoovele staten in den staat worden, werd toen niet vermoed. Dit doet zich voor het eerst voor in Brabant, in de eerste jaren van de XIVe eeuw. En na deze eerste crisis, waar de hertog zegevierend uitkomt, treedt voor de dynastie de finantieele crisis in die haar niet meer zal verlaten, en die voor de steden aanleiding wordt tot breede medezeggenschap in het beheer van 's lands gelden, en in het overwaken van 's lands rechteren. Men herinnere zich de keure van Kortenberg, 1312. Nog enkele jaren, en van elken nieuwen vorst zal een Blijde-Inkomst-eed door de Staten van Brabant en hoofdzakelijk door de steden geeischt worden voor en aleer men hem zal huldigen, een eed die de erkenning der verworven stadsrechten inhield. Meteen ontwikkelt zich elke hoofdstad van Brabant tot een eigen staat, met eigen poortersrecht doorheen geheel Brabant, met juris- | |||||||
[pagina 397]
| |||||||
dictie over de smalle steden en den buiten, met eigen leger van hoofdstad, smalle steden en dorpen bij iedere heirvaart. Het is duidelijk dat de hoofdstad nu een individualiteit verwerft die men als dusdanig opmerkt, en wat er in de stad voorvalt zal men opteekenen zooals men dat vroeger deed voor een land, een bisdom, een abdij. Dit in de tweede helft der XIVe eeuw. | |||||||
De Oorsprong der Antwerpsche Kronijken.Wanneer we nu nader voor Antwerpen willen nagaan van wanneer haar oudste kronijken dagteekenen, dan hebben we vooraf een critisch onderzoek in te stellen. Geen enkele kronijk vermeldt wanneer zij werd aangevat, althans niet een ouder kronijk. Daarbij heeft de auteur zich niet beperkt bij hetgeen hij zelf beleefde; hij heeft oudere herinneringen eveneens opgenomen, en, in chronologische orde, voorop gesteld. We hebben aldus in iedere kronijk onderscheid te maken tusschen hetgeen de schrijver uit eigen kennis weet, en hetgeen hij van elders heeft bijgehaald. Het komt er dus ten zeerste op aan te kunnen vaststellen van welk jaar af we met een ooggetuige of dan toch een tijdsgenoot van het verhaalde te doen hebben. Het is daarbij opvallend dat de kronijken meestal zijn aangevat geworden bij zware gebeurtenissen. Het dramatische verloop der zaken werd een reden om op te teekenen wat zich achtereenvolgens had voorgedaan. En aldus zullen we voor Antwerpen een kronijk hebben die getiteld is de ‘Rolle van de Quaeye Werelt’ om de goede reden dat zij is aangezet geworden bij de omwenteling die zich te Antwerpen voordeed kort na den dood van Karel den Stoute. De opteekenaar heeft de feiten op een rolle van papier of misschien nog van perkament opgeteekend, en de oorspronkelijke naam is gebleven, ook dan wanneer het geen rolle meer was en de quaeye werelt nog slechts de inzet van een groote kronijk was geworden. Naar dit model hadden we te Antwerpen tweemaal te voren een kronijk kunnen hebben, namelijk bij de quaeye werelt van 1302 en volgende jaren, en vooral bij die van 1356-1360. Maar voor de eerste is onze stadsklerk Jan Boendale zoo de aangewezen persoon geweest dat een ander het niet heeft gewaagd, en we hebben ons nu te behelpen met hetgeen Boendale de moeite waard tot opteekenen heeft gerekend en ons heeft medegedeeld | |||||||
[pagina 398]
| |||||||
in zijn Brabantsche Yeesten. Het specifieke Antwerpsche inzicht was er nog niet. Boendale was daarvoor te weinig Antwerpenaar, te zeer gehecht aan zijn vorst en hertogdom en wantrouwig tegenover de gemeente; de stad was toen nog te jong. En in 1356 hadde het een geheime opteekening moeten zijn! Van deze crisissen hebben we dus geen kronijk. Maar de chronologische opteekening vertrekt niet noodzakelijk van catastrophale gebeurtenissen. Ze kan een veel bescheidener vertrekpunt hebben, als b.v. een eenvoudig familieboek. Te Antwerpen doet zich het geval voor. Een vooraanstaande familie, die der Halmale's, heeft van in de XVe eeuw, en van vóór de Quaeye Werelt van 1477, opgeteekend wat er merkwaardigs in de familie voorviel als van geboorten, huwelijk en dood; en waar nu de opteekenaar in het publieke leven trad en burgemeester zijner stad werd, daar kwamen in het familieboek ook politiek-historische aanteekeningen. En naast de familiale en de politieke, werd er ook opgeteekend wanneer het dure tijd was, wanneer het vreeselijk onweerde, wanneer men over de toegevroren Schelde liep. Het werd aldus van lieverlede een algemeene Antwerpsche kronijk, en die kronijk ging nu over van vader op zoon, en werd voortgezet in steeds meer-uitgesproken kronijkvorm met verwaarloozing van het privaat-familiale. Terloops weze ook hier reeds aangeteekend dat wanneer in de XVIe of XVIIe eeuw het eigen handschrift der familie ter inzage medegedeeld werd aan vertrouwde vrienden als aan een Valckenisse of misschien een Papebrochius, de copieerders niet alles meer afschreven: ze verwaarloosden wat alleen voor de familie van Halmale van belang was. Voor de kronijken die aldus een familialen oorsprong hebben, is echter ook nog te bemerken dat, indien de eerste opteekenaar zich bescheiden bij eigen ervaring hield, de zoon alreeds vaders kronijk heeft aangevuld met allerhande opteekeningen uit oudere bronnen opgehaald. Ook voor deze kronijken zal dus moeten worden onderzocht wat de onderscheiden bestanddeelen waard zijn. Er is, althans voor de Antwerpsche kronijken van de XVIe eeuw en later, nog op een derden oorsprong te wijzen, en deze oorsprong is wel zoo bijzonder dat er de kronijk een andere voorkomen door verkrijgt. We hebben namelijk te Antwerpen stadspensionarissen of secretarissen gehad die ten dienste van | |||||||
[pagina 399]
| |||||||
hun ambt de stadsregisters en misschien zelfs de charters van de privilegiekom hebben doorgelezen en er aanteekeningen hebben uit opgehaald. Om in zoo menige rechtskwestie klaar te zien was het allernuttigst de oude geschriften na te gaan. Zoo werden gebodboek en correctieboek als geindexeerd door Hendrik de Moy, zoo doorlas Edelheer menige onzer stadsregisters. En de opteekeningen die bij de lezing gemaakt werden, geraakten, althans bij sommigen hunner, chronologisch geklasseerd: men maakte zich een synopsis privilegiorum, en dit werd op zich zelf als een nieuwe, en nieuwsoortige kronijk. Dit is echter niet gebeurd vóór het midden van de XVIe eeuw. Hierbij is onmiddellijk aan te teekenen dat deze synopses door latere kronijkers of annalisten zooals Caukercken en Papebrochius werden ingezien en benuttigd. De oorspronkelijke kronijken groeiden er in ruime mate bij aan. Doch dit behoort eerder tot het kapittel van de verwerking onzer kronijken dan tot dit van hun oorsprong. | |||||||
Copieering en Bijwerking.We bezitten geen enkele kronijk meer in haar oorspronkelijken vorm. Geen enkel soort handschrift ongetwijfeld was er meer van aard om herschreven en vermeerderd te worden, waarbij dan het oorspronkelijke of de oudere copij van al te weinig belang moest blijken om bewaard te blijven. Alleenlijk waar het familiekronijken waren kon er een reden zijn om het handschrift der voorgeslachten te bewaren. In der werkelijkheid is het echter steeds jonger copijwerk dat we bezitten. Wie copieerde er nu? We kennen copisten uit de XVIe, XVIIe en de XVIIIe eeuw: Andries van Valckenisse copieert de Halmalekronijk, Papebrochius de Snyderskronijk, Gérard en van Aerdenbodeghem copieeren achtereenvolgens de Chronycke van Nederlant der familie De Weert. Bij de Verdussen's werden waarschijnlijk meer dan eens de Annales van Valckenisse gecopieerd. De meeste van deze copisten veranderden naar best meenen den tekst dien ze copieerden en voegden er ook zooveel mogelijk aan toe. Ze copieerden soms den tekst met zulke blanco's dat er gelegenheid was om later ontdekte bijzonderheden in te schakelen. Ietwat anders hebben sommige oudere copisten gewerkt. | |||||||
[pagina 400]
| |||||||
Jonker Cornelis Happaert, stadsschepene in de XVIe eeuw, gelast den schoolmeester Vincent Verhoeven, voor hem een copij te maken van een oude kronijk. Bij soortgelijke opdracht is men natuurlijk verondersteld letterlijk te copieeren. Zoo is ook de kronijk van Godevaert van Haecht, uit de tweede helft van de XVIe eeuw gecopieerd geworden. Er is dus een onderscheid te maken tusschen de copijen; de eene werden gemaakt om den ouden tekst zonder meer; de andere, de meeste, hadden voor doel als grondslag te dienen voor een verzamelingsarbeid. Dit laatste doeleinde wordt vooral nagestreefd van af de tweede helft van de XVIIe eeuw. En dan tracht men alle mogelijke kronijken te ontdekken. Er rijst iets op als een Corpus chronicorum Antwerpiensium. | |||||||
De Verzameling der Antwerpsche Kronijken.De eerste verzamelaars van Antwerpsche kronijken zijn geweest Andries van Valckenisse, Lodewijk van Caukercken en P. Daniel Papebrochius. Vóór hen hield men zich tevreden met ééne kronijk. Een tweede kronijk kon slechts van beteekenis zijn om de eerste te vermeerderen. Nu echter zal men verwijzen naar de bron, en dus de kronijken uit elkaar houden, - vrij uit alles samen, waarbij dan nogwat uit vreemde kronijken kon worden benuttigd, een algemeene kronijk, een geschiedenis of een Index rerum Antwerpiensium op te stellen. Welke kronijken bezit men in de XVIIe eeuw? Ziehier de lijst der kronijken die in beschouwing zijn te nemen voor de middeleeuwen tot het jaar 1500:
1) De kronijk gezegd van Jaspar van Halmale, loopende van af de stichting van de burcht door die van Heydentongeren in het jaar der wereld 3897 of 147 voor Christus, tot 1530. Van deze kronijk bezitten we belangrijke uittreksels geschreven door A. Valckenisse, en bewaard in HSS. 18724-18732 van de Koninklijke Bibliotheek te Brussel. Oorspronkelijker, alhoewel later afgeschreven, is het ‘aanhangsel’ voorkomend in de Chronijke van Antwerpen derzelfde bibliotheek (nr 13600 en vgd.) en staande aldaar op naam van Lodewijk van Caukercken: we hebben teksten in dit ‘aanhangsel’ die duidelijk maken dat | |||||||
[pagina 401]
| |||||||
we hier de kronijk van Halmale voor ons hebben, of dan toch belangrijke extracten ervan, en vollediger dan degene die Valckenisse ons naliet. 2) De kronijk van 1004 tot 1508 ‘uit der stad van Antwerpen register boek’. Van deze kronijk bezitten we een copij geschreven in 1571 en hebbende toebehoord aan Valckenisse. Valckenisse heeft op deze copij eigenhandig vermeerderingen aangebracht. En al geeft de titel 1508 als eindjaar, in werkelijkheid loopt de kronijk tot 1530. 3) De kronijk van Nederland bijzonderlijk der stad Antwerpen, sedert 1097 tot 1565, - welke kronijk op naam staat van Judocus de Weert. Zijn zoon, ook Judocus of Joos geheeten, zal de kronijk voortzetten van 1565 tot 1595. Deze Joos de Weert de jonge was stadspensionaris van 1595 tot 1624. Een manuscript van deze kronijk is bewaard in de Koninklijke Bibliotheek in den Haag. De tekst werd uitgegeven door Piot in de Chroniques de Brabant et de Flandre (Académie royale de Belgique, 1879). Deze kronijk van Judocus De Weert is nagenoeg dezelfde als degene die door P. Papebrochius op naam van kanunnik Snyders, den toenmaligen bezitter, gebracht wordt, en die we terugvinden in de latere kronijk van Bertryn. 4) Het boek der tijden in 't korte of die Chronike van Nederlant... van Adams tijden tot den jare 1550. Van dit boek der tijden bezit de Koninklijke Bibliotheek te Brussel een handschrift loopende echter van Salvius Brabo tot 1599. Het exemplaar heeft toebehoord aan Joos de Weerdt en het is vervat in de verzameling documenten en materialen die hij aanlegde voor zijn eigen kronijk (Koninklijke Bibliotheek nr 5975). Ook het Antwerpsch stadsarchief heeft van het boek der tijden een exemplaar in handschrift. Het dagteekent van 1550, tot op welk jaar de geschiedenis der tijden is doorgevoerd. Dit boek der tijden is uitgegeven geworden door Isaac Le Long, te Amsterdam in 1753. Le Long stelde het op naam van een Antwerpenaar Wouter van Heyst. Meer is ons echter omtrent dien man niet bekend. Le Long heeft dien naam ‘op den omslag vermeld’ gevonden. Hij zegt ons echter niet of er | |||||||
[pagina 402]
| |||||||
meer tekst bij te lezen was, en we betwijfelen daarom de waarde van Le Long's aanduiding. Terloops weze hier nog aangeteekend dat naar het oordeel van Le Long de schrijver het boek schreef in 1551 en daarna de kronijk van feit tot feit voortzette tot 1560 (o.s.). Ons boek der tijden in 't corte is een compilatie als blijkt uit het feit dat soms eenzelfde gebeurtenis tweemaal verhaald is op verschillend jaartallen, met soms nog andere varianten. De verzamelaar laat het aan den lezer over er wijs uit te worden. Speculum historiale en Chronicon Belgicum temporum hebben hem rechtstreeks of onrechtstreeks gediend. Hij heeft ook de Rolle van de Quaeye Werelt in zijn kronijk verwerkt. Opmerkelijk is echter dat, eens de episode der Quaeye Werelt voorbij, het boek der tijden betrekkelijk weinig over Antwerpen zelf verhaalt; het is al van het buitenland wat we te lezen krijgen, zoodat dit gedeelte op enkele bijzonderheden na, voor de Antwerpsche geschiedenis niet dienen kan. Integendeel zijn de nota's in de uitgave van Le Long, loopende over de jaren 1551-1561 overwegend Antwerpsch. 5) Het boek van juffrouw Francken. - Zekere juffrouw Francken bezat ten tijde van Andries van Valckenisse een ‘memorieboek’ of kronijk waaruit Valckenisse het voornaamste gecopieerd heeft. Het handschrift van Valckenisse is ons bewaard in den reeds vermelden bundel 18724-18732 van de Koninklijke Bibliotheek. Deze kronijk zet in bij het jaar 560, jaar waarop een Roomsch senator eerste markgraaf van Antwerpen was, prins Ansbertus filius Alberici (de man met het drie-padden-schild). Van af de XIVe eeuw is deze kronijk overwegend Antwerpsch, en krijgen we kleine bijzonderheden die in de andere Antwerpsche kronijken ontbreken, naast meer andere natuurlijk die overal te vinden zijn. Zoo treffen we hier de vermelding: ‘Anno 1351 stierf Jan Deckers secretaris van Antwerpen die den duytschen doctrinael maeckte ende veel andere schoone boecken.’ Naar ons best meenen is het de eenige oude kronijk die dit vermeldt. Voor de XVe eeuw tot aan de Quaeye Werelt komt deze kronijk echter geheel overeen met die van Halmale (nr 1). Het boek van juffrouw Francken liep dan verder tot bij | |||||||
[pagina 403]
| |||||||
het jaar 1584. Wat er voor de XVIe eeuw in voorkomt is louter Antwerpsch. 6) Ten slotte is nog te vermelden de kronijk der familie Claesheyns. We bezitten deze niet. Ze is ons als volgt vermeld door Lodewijk van Caukercken in de inleiding tot zijn Kronijk van Antwerpen: ‘Alzoo te mijner hand gekomen was zeker oud boek geschreven met de hand, beschrijvende meest hetgeen alhier tot Antwerpen was geschied van het jaar 1300 tot in het jaar 1500, welk boek mij was geleend door een zeer treffelijk man, die mij zegde dat het hem was gegeven door een persoon zeer oud van jaren wiens voorouders hetzelve hadden geschreven, welke was de familie van den heer Niclaas Claesheyns, welke familie zoo hier tot Antwerpen als op het hof tot Berchem over veel en meer dan honderd jaren heeft gewoond, en alzoo ik denzelfden boek was lezende, zoo heb ik groote genegenheid gevoeld, enz...’ Caukercken verwijst naar dit boek met de aanduiding ‘Ouden Register’ in den rand van zijn bladzijden. We verzamelden deze teksten. Een typische bijzonderheid uit dit ‘oud register’ is de volgende: ‘Anno 1400 wert de schoone groote metale vunte die gegoten was, in Onse L. Vrouwe kercke gestelt die int jaer 1566 is vernielt.’ Dit moest echter 1405 zijn. Eveneens bedriegt zich dit kronijkje voor het blokhuis van Rumst dat op 1419 wordt ge steld en dagteekent van 1411 of 1412. Verder vermeldt deze kronijk voor 1434, de instelling van H. Sacramentsdag als verplichte feestdag, voor 1435, de intrede van hertog Philips na de bestraffing der stad wegens de genomen hulke, voor 1436 de aankomst te Antwerpen van een galei uit Venetie geladen met specerijen, voor 1440 het feit dat ‘drij meerschepen van overzee die waren gekomen ter Sinksenmarkt, bij verzuimenis in brand kwamen, liggende aan de werf, waar zij geheel verbrandden.’ Dit zijn bijzonderheden die men elders niet vindt. Ook vermeenen we dat sommige vermeldingen die we in andere kro- | |||||||
[pagina 404]
| |||||||
nijken aantreffen, als omtrent het groot schip gemaakt te Callebeke (1439) om daarmede te trekken op de Turken en omtrent de vier galeien gemaakt buiten Kronenburgpoort waarop in 1447 een Mis van de H. Geest werd gelezen en rabouwen op gevangen gezet, uit de kronijk van Claesheyns afkomstig zijn. Wanneer we nu nader nazoeken wat Caukercken uit zijn ‘ouden register’ heeft opgehaald en dit bijeenstellen, dan verkrijgen we den indruk dat, althans voor de XVe eeuw, de opsteller van deze kronijk vooral op godsdienstige bijzonderheden heeft gelet. Aldus treffen we bij hem en bij hem alleen volgende opteekening aan: ‘Anno 1461, in den Zomer, kwamen twee galeien van Portugael ende de patroon bracht eenen joode mede die Jacob hiet, was 16 jaeren out, ende wert op derthienavont kersten gedaen in O.L.V. kercke, op een stellagie voor de choor ende wert Jasper geheeten.’ Kortom voor de XVe eeuw schijnt deze kronijk een oorspronkelijke bron geweest te zijn. Zooals gezegd hebben we er slechts dat van bewaard wat Caukercken er uit opteekende. Volledigheidshalve is hier nog aan te teekenen dat Caukercken in de lijst zijner bronnen nog citeert een: memoriael van Dom. Lancelot van Ursel met syn naem onderteekent. (Aangeduid door de letters N.L.W.) We meenen echter dat het slechts van beteekenis is geweest voor de XVIe eeuw. Hiermede is dan de lijst der middeleeuwsche Antwerpsche kronijken afgesloten. Een Corpus chronicorum Antwerpiensium dat zich beperken zou tot het jaar 1500, zou bijzonderheden te rapen hebben uit vijf verschillende kronijken. We schatten dat wel de vier vijfde der opgeteekende Antwerpsche feiten in vier of vijf van deze kronijken voorkomen, maar voortdurend zou men toch ook feiten ontmoeten, - feiten van minder beteekenis doorgaans, - die slechts in ééne van de vijf kronijken vermeld zijn. De waardevolste dezer kronijken voor de geschiedenis van Antwerpen dunkt ons die van de Halmale's. | |||||||
De Verwerking dezer Kronijken.Nu past het even te letten op de benuttiging van deze bronnen door de eerste geschiedschrijvers onzer stad. | |||||||
[pagina 405]
| |||||||
Er zijn vooreerst de humanisten geweest zooals Gramaye en Scribani, en om zekere redenen zouden we er ook Guicciardini, en dan nog wel voorop, hier mogen vernoemen. Deze geschiedschrijvers halen een en ander uit de kronijken naar hun keuze op, maar laten er de negen tiende van weg, als ondienstig voor hun synthetisch beeld. Niet zoodra echter zijn de humanisten uitgestorven, of we komen tot de verzamelaars die de kronijken compileeren. Er is evenwel een zekere wetenschappelijkheid bij op te merken. Men onderscheidt de bronnen, men vergelijkt, men zal geen zelfde feit meer op twee datums verhalen. In volgorde van tijd hebben we hier te vernoemen Andries van Valckenisse, Lodewijk van Caukercken en Daniel Papebrochius. Andries van Valckenisse (1630-1701) was een rechtsgeleerde die in 1664 zijn vader opvolgde als stadssecretaris te Antwerpen. J.B. Christyn (1622-1690), raadpleegde hem, in de eerste jaren van zijn secretarisfunctie, omtrent de geschiedenis van de voornaamste Antwerpsche familien voor de bekende Jurisprudentia heroica (1668) en, daarop, voor de Septem tribus patriciae Antwerpiensis (Leuven 1672). En na het verschijnen dezer boeken schijnt Andries zich te hebben toegelegd op het verbeteren en vermeerderen van Christyn's teksten. Tevens had Andries van zijn vader een Kronijk van Antwerpen geerfd. Ook deze zal hij vermeerderen. En zooals zijn vader gelast was geweest met het herzien van de costuymen van Antwerpen, zoo legt Andries zich toe op een historische-synoptische samenstelling van de oude Antwerpsche privilegiebrieven die van rechtsbeteekenis zijn. Hij zelf heeft dan ook de Annales rerum Antwerpiensium van zijn vader voortgezet, en doorheen zijn leven heeft hij die vermeerderd. Daartoe heeft hij alle oude kronijken die hem onder de hand vielen gexcerpeerd, gecopieerd en uitgepluisd. Van de vijf kronijken boven beschreven heeft hij er vier gekend. Het oud register Claesheyns heeft hij niet in handen gekregen. Valckenisse heeft echter nog veel meer en veel beter gedaan. Secretaris der stad, heeft hij zich ook geworpen op de oude privilegieboeken en op andere geschriften in de secretarye bewaard. Systematisch zijn de meeste stadsregisters door hem doorzocht geworden. In zijn ‘Manuscripta Mea’ zooals hij het heette, - dat zijn de negen dikke bundels thans op het stadsarchief te Antwerpen bewaard onder titel ‘Verzameling A. Valckenisse’ - | |||||||
[pagina 406]
| |||||||
zijn de excerpten terug te vinden die hij maakte op ettelijke onzer stadsregisters, welke opgeteekende feiten hij daarna in zijn Annales op de chronologische plaats bracht. Aldus geraakt voor het eerst met Valckenisse het oude kronijkwezen als doordeesemd met diplomatisch-historische gegevens, zoodat het geheel een nieuw voorkomen krijgt. Lodewijk van Caukercken is iemand van een ander allooi (1629-1703). Vroeg wees en verarmoed, heeft hij weinig aan literaire studie gedaan. Papebrochius noemt hem ‘illiteratus’. Hij kent klaarblijkelijk weinig of geen Latijn, maar het wordt een neerstig, een verstandig en een rechtschapen man, wiens voorliefde gaat naar de geschiedenis. Hij verzamelt historische drukwerken, en wanneer hij stadstresorier wordt, krijgt hij, naar hij ons mededeelt, ook toegang tot de privilegieboeken van de stad. Waarschijnlijker echter dan die persoonlijke consulteering van de bronnen, die hij ons doet vermoeden in zijn voorrede, is dat hij de excerpten van Valckenisse, den secretaris, heeft mogen benuttigen. In de lijst zijner bronnen, door hem zelf opgegeven, lezen we:
Hier weze aangeteekend dat het juist deze boeken zijn die we bij Valckenisse in zijn manuscripta geexcerpeerd vinden. Anderzijds weze aangeteekend dat het niet al de stadsregisters zijn die doorzocht zijn geworden. Maar naast die extracten vernoemt Caukercken toch nog alsof hij het geheele boek doorgewerkt had: ‘Een oud register van diverse mandementen, gebonden in witten horen’. Caukercken heeft al de stof die hem onder handen viel, geklasseerd en benuttigd. Niets kon hem verkeerd schijnen; waar hij een legendarischen tekst voor zich kreeg, zette hij zich aan het werk om dezes onwaarschijnlijkheid met andere bewijzen te overwinnen. Nu heeft Lodewijk van Caukercken zijn werk, bij testa- | |||||||
[pagina 407]
| |||||||
ment nagelaten, aan de PP. Jezuieten te Antwerpen, aan de Bollandisten. Onder hen hebben we in deze jaren P. Daniel Papebrochius (1628-1714). Deze had voor de Acta Sanctorum mensis Junii, tomus primus, de archiefstukken van St-Michiels te doorwerken gehad, en daar ontdekte hij zooveel belangrijks voor de Antwerpsche geschiedenis dat hij, van in de zestiger jaren der XVIIe eeuw, het plan opvatte een critische geschiedenis van zijn geboortestad op te maken. Hij mocht er zich eerst aan zetten in de laatste jaren der eeuw. Zelfs duurt het tot 1702 eer hij zijn eigenlijke Annales Antverpienses zal beginnen op te stellen. Caukercken, zooals gezegd, legeert hem zijn werk, en de neef van wijlen Andries van Valckenisse leent hem het handschrift der Annales rerum Antwerpiensium. De advocaat Gillis Nys bezorgt hem bovendien de chronologische synopsis gemaakt door den heer Nys, een voorzaat, die in 1572 pensionaris van de stad wasGa naar voetnoot(1). Dit synopsis ontleedde in chronologische orde al de stedelijke privilegien en tractaten die Nijs had kunnen vinden; hij had er bovendien een alphabetische tafel op gemaakt. Dit was niet gebeurd met het oog op de geschiedenis; het moest klaarblijkelijk den pensionaris dienen bij zijn juridische studiën ten dienste van de stad. Een soortgelijk werk is ondernomen geworden na hem en op veel grootere schaal, door den stadssecretaris Hendrik de Moy. Papebrochius heeft het bestaan van dit werk, den Magnum Dictionarium, wel vermoed, maar hij heeft nooit meer dan een onderdeel van het Opus van De Moy kunnen benuttigen. Eindelijk dienen hier nog bij vermeld de synoptieke tafels gemaakt door den stadspensionaris Jacob Edelheer (die pensionaris was van 1625 tot 1657). Edelheer noemde zijn werk Inventaris privilegiorum, een titel die reeds door De Moy was gebruikt geworden. Edelheer heeft er ook het Clementynboek toe ontleed. Langs dit werk om is het een bron geworden van de Annales. In een bijzondere studie, die we laten verschijnen in onze | |||||||
[pagina 408]
| |||||||
Antwerpiensia, tiende reeks, hebben we verder de bronnen van Papebrochius ingestudeerd; we gaan er hier niet nader op in; we wilden immers slechts verduidelijken hoe de middeleeuwsche kronijken door Valckenisse, Caukercken en Papebrochius zijn vermeerderd met gegevens uit de oorkonden. En hier is voor Papebrochius op te teekenen dat hij de middeleeuwsche kronijkgegevens critisch onderzoekt; niet weinige bijzonderheden heeft hij wijl waardeloos terzijde gelaten; tusschen Caukercken en Papebrochius is er een ontzaglijk verschil; al staat Caukercken vol geleerde sigels en is Papebrochius zeer karig met nota's, voelen we ons hier aan veilige hand en ginder in het wonderland der kinderlijke naieveteit. | |||||||
De Waarde dezer Middeleeuwsche Kronijken.Deze nota's laten ons nu toe een besluit te trekken omtrent de waarde onzer Antwerpsche middeleeuwsche kronijken. In hoeverre hebben wij er getuigenissen in van tijdgenooten? We meenen dat al wat de XIVe eeuw voorafgaat stamt uit overlevering, meestal mondelinge traditie, en door geen tijdgenoot is in schrift gesteld geworden. Voor de tweede helft van de XIVe eeuw komen voor het eerst aanteekeningen voor die niet later uit archiefstukken opgehaald zijn maar door een ooggetuige te Antwerpen ergens zijn opgeteekend geworden. Wie dat was weten we niet. Maar in de XVe eeuw hebben we aan Costen van Halmale een eerste gekende getuige; Jaspar van Halmale heeft vaders werk voortgezet en breeder opgevat. In de kronijk Claesheyns hebben we vermoedelijk, voor de XVe eeuw, een Antwerpsch geestelijke aan het woord. Hierbij beperken zich onze aanduidingen omtrent de auteurs. Het zal ons echter niet beletten die kronijkgegevens te benuttigen; het machtigt ons niet om dit materiaal te verwaarloozen. Immers wat die middeleeuwsche kronijken bevatten zijn doorgaans opteekeningen van feiten zonder de minste tendenz. Maar we hebben ons des te meer op hoede te stellen voor de jaartallen. Bij herschrijving geraakte allicht een jaartal slecht gelezen, als bij verandering van schrijfwijze. Dan, bij het inbrengen van den eersten-Januari-styl (1575) viel de oude-stijldateering te verbeteren. Sommige copisten hebben het gedaan, andere niet, en we weten niet wie het gedaan heeft; het kan ook | |||||||
[pagina 409]
| |||||||
gebeuren dat het tweemaal gebeurd is na zooveel copieeringen. Het is mogelijk een gansche lijst op te maken van middeleeuwsche feiten die in onze Antwerpsche kronijken verschillende datums dragen. Nog een woordje omtrent het legendarische in onze kronijken. Het komt er niet minder in voor dan in de gewone middeleeuwsche kronijken. De toevoegsels aan de Genesis van ons Boek der Tijden zijn niet specifiek Antwerpsch; men kan ze terugvinden langs de Historia scholastica om tot bij Venerabilis Beda; de reuzenlegenden, het sterkst ontwikkeld door Caukercken, zijn op oude kronijken van Friesland en van Vlaanderen terug te leiden. Nader bij Antwerpen komen we, met den legendarischen uitleg van het ‘Heilig Roomsche Rijk’, en met de stamtafels van de Brabofamilie. Blijkbaar dagteekent dit legendarische van het einde der XVe of het begin der XVIe eeuw, en de ontwikkeling van deze thema's stamt wel uit het Antwerpsche midden. Anders is het ten slotte gelegen met de legendarische natuurwonderen waar onze kronijken ook mede opgesierd zijn. Ze spelen zich alle af buiten Antwerpen, en komen uit vreemde kronijken, vooral, dunkt het ons, uit de Vergeten antiquiteit van Vrieslant van Johan Vicaert. Hier mag ook worden opgemerkt dat deze natuurwonderen ophouden in de XIIe eeuw. De geschreven taal schijnt er noodlottig voor te zijn. | |||||||
Besluit.Wij houden het bij deze enkele beschouwingen omtrent den oorsprong van stadskronijken in het algemeen en van die van Antwerpen in het bijzonder, omtrent hun samenstelling, hun copieering en latere bewerking; we gaven daarbij een overzicht van de onderscheiden middeleeuwsche Antwerpsche kronijken, en ontleedden het werk dat de historieschrijvers der XVII-XVIIIe eeuw er op geleverd hebben, om dan ten slotte nog enkele aanteekeningen ten beste te geven omtrent hun historische waarde. Het onderwerp is daarmede niet uitgeput: we hebben zelf aan ettelijke dezer kronijken afzonderlijke studiën gewijd en kwamen daarbij voor tal van nieuwe vraagstukken te staan. Indien we er hier niet nader op in gingen, dan was het om reden van het locale Antwerpsche belang dat de meeste der bedoelde | |||||||
[pagina 410]
| |||||||
vraagstukken aanboden, terwijl we door onze uiteenzetting omtrent de gezamenlijke Antwerpsche kronijken, aanleiding zouden willen geven tot soortgelijk werk voor Leuven en voor Brussel, en voor geheel het kronijkwezen van Brabant, waarnaast een soortgelijk werk voor het graafschap Vlaanderen te doen is: Duitschland heeft zijn verzameling Chronike der deutschen Städte. Onze kronijken zijn niet minder belangstelling waardig. Ter vergelijking ook met hetgeen in den vreemde gebeurt, hielden we het hier bij de middeleeuwen. Nu spreekt het van zelf dat er ook een zeer interessante studie te wijden is aan de kronijken die over de gebeurtenissen van na het jaar 1500 verhalen. Er is b.v. voor Antwerpen een tafel op te maken van de jaren die door het verhaal van een ooggetuige historisch gedekt zijn, en dan na te zoeken wat die getuigenis waard is en hoe we de leemten aanvullen. Maar eer we die studie aangaan, verdiende toch eerst het middeleeuwsche materiaal, dat zoo verschillend is van het latere, te worden beschouwd. Deze wederwaardigheden van het oude Antwerpsche kronijkwezen laten ons beter begrijpen hoe we in de XIXe eeuw tot een ‘geschiedenis van Antwerpen’ zijn gekomen, en welke pogingen de geslachten voor elkaar, achtereenvolgens, leveren om de jongeren tot steeds hoogere standpunten op te tillen. |
|