| |
| |
| |
Vergadering van 18 December 1935.
Zijn aanwezig: de heer F.V. Toussaint van Boelaere, bestuurder;
de heeren: F. Lateur, J. Mansion, L. Van Puyvelde, L. Willems, A, Vermeylen, J. Jacobs, M. Sabbe, J. Salsmans, Fr. Van Cauwelaert, J. Van Mierlo, J. Cuvelier, R. Verdeyen, J. Vande Wijer, A.H. Cornette, Em. De Bom en Fl. Prims, werkende leden;
de heeren: L. Grootaers, J. Eeckhout, J. Grauls, E. Blancquaert en Lode Monteyne, briefwisselende leden.
Laten zich verontschuldigen: de heer J. Muls, onderbestuurder, die uitlandig was, de Bestendige Secretaris, door ongesteldheid belet, de heeren Simons, Daels en Huysmans, werkende leden.
***
Het verslag van de November-vergadering wordt goedgekeurd.
| |
Aangekochte boeken
Zwarte Vogels, door Gunnar Gunnarsson;
| |
Aangeboden boeken
Door de Regeering:
Chroniques de Jean Molinet, publiées par Georges Doutrepont et Omer Jodogne. Tome I (1474-1488). Uitgave van de Koninklijke Academie van België. - Afdeeling Letteren.
Keurgedichten van Guido Gezelle, door Caesar Gezelle (2 deelen);
| |
| |
De schroeflijn, door Karel Van de Woestyne (2 deelen);
Beginselen der chemie, door den zelfde;
Harry, door Aug. Van Cauwelaert;
De doolaar en weidsche stad, door Lode Baekelmans;
De Waard uit ‘De Bloeiende Eglantier’, door denzelfde.
Charles De Coster. De Mensch en de Kunstenaar, door Lode Monteyne;
Cultuur-historische studiën van Rederijkskamer tot Muiderkring, door Dr. J.F.M. Sterck;
Over leven en schoonheid, door Henr. Roland-Holst-Van der Schalk;
Mei, door Herman Gorter;
Don Juan in de vier jaargetijden, door Cam. Huysmans;
Per Auto, door Cyriel Buysse;
De laatste ronde, door denzelfde;
Zomerleven, door denzelfde;
Ruusbroec - Licht- en Liefdebloemen, door Dr. L. Reypens, S.J.;
Beatrys van Nazareth - Zeven manieren van minne, door Dr. Joris Caeymaex;
Uren bewondering, door Cyriel Verschaeve, III, Noah en Vondel's drama tegenover het drama in 't algemeen;
Mevrouw Courtmans - Een letterkundige studie, door Julius Pée;
Komen en gaan, door Maurice Roelants;
De Jazz-speler, door denzelfde;
Historische dwalingen aan de waarheid getoetst, door Albert Van Laar;
Bibliographie van de geschiedenis van de stad Antwerpen, door denzelfde;
Shakespeare, door Arthur Van Schendel;
Blanke gestalten, door denzelfde;
Het fregatschip Johanna-Maria, door den zelfde;
Het meisje Lea, door Urbain Van de Voorde;
Per Umbram vitae, door denzelfde;
Een meisje wacht, door John Galsworthy;
Bloeiende wildernis, door denzelfde;
Dramatische werken van Maurice Maeterlinck (2 Deelen)
Dramatische werken van Oscar Wilde (2 deelen);
Elyata, door Louis Couperus;
Dionyzos, door denzelfde;
Psyché, door denzelfde;
De Engelsche literatuur sinds 1880, door A.G. Van Kranendonk;
De Fransche literatuur sinds 1880, door Johannes Tielroy;
De roman van Tristan en Isolde vertaald door Marie Loke;
Bolleken, door Cyr. Buysse;
Het volle leven, door denzelfde;
Wat wij in Spanje en Marokko zagen, door denzelfde en M.L.A. Barnardiston;
Pieter Breughel: Landschappen, text van Aug. Vermeylen;
| |
| |
Plantin. - De Moretussen en hun werk, door M. Sabbe;
Anthea. Keurverzameling en Sonnetten, door F.V. Toussaint van Boelaere;
De rampzalige kaproen, door Stijn Streuvels;
Het licht achter den heuvel, door Aug. Van Cauwelaert;
Vlaamsche weelde, door D. Pissens en J. Festraets;
Jan Van Ruusbroec. Leven en Werken;
Aarschot in 1914, door J. Keerbergen;
De overweldiging van België, door L. Mokveld;
Een vernieuwd België of het federalisme, door Herman Vlaminck;
Arbeidsvreugde, door Hendrik De Man;
Gemeenschap en Klassenstrijd, door A.W. Vranckx.
Een nieuw geluid over den volkenbond, door Georges Cleymaet;
Naar een internationale werkgemeenschap, door H.Th. Wydeveld;
De Quinten-cirkel. Opstellen over muziek, door Willem Pyper;
Permeke, door A. Stubbe, C.S.S.R.;
De Wilde ring, door A. Roland Holst;
Jellen en Mietje, door Karel Broeckaert;
Diepere Krachten, door Urbain Vande Voorde;
Modern, al te modern, door denzelfde;
Critiek en beschouwing, door denzelfde;
Trouwen, door Gerard Walschap;
Celibaat, door denzelfde;
Het verzaken, door Maurice Roelants;
Het leven dat wij droomen, door denzelfde;
Mazoerka! door Theo Bogaerts;
Nieuwe geluiden, door Dirk Coster;
Verzamelde proza (2 deelen), door denzelfde;
Dramas en idyllen in den vijver, door L. Senden;
Geschiedenis van Antwerpen, door A. Van Laar en F. Francken;
De bloedkoralen doekspeld, door Carel Scharten;
F.M. Dostoïewsky door zijn dochter, door Aimée Dostoïewsky;
De nooit geledigde beker, door Iwan Sjmeljow;
Halewyn, door Anton Ven de Velde;
Macht, door Lion Feuchtwanger;
Van Christus tot Marx - Van Marx tot Christus, door Leonhard Ragaz;
Joyzelle, door M. Maeterlinck;
De laatste incarnatie, door Henri Borel;
Socialdemokratie, Godsdienst en Kerk, door Otto Bauer;
Harde Levenskamp eener familie in Amerika, door Jacob Van Reet;
Jazz-Band. - Novellen en schetsen door Frans van Waeg;
Jeugd en Het Hart der Duisternis, door Joseph Conrad, vertaald door W.L. Leclercq
| |
| |
Jan Frans Cantré, door Gerard Walschap;
Volk, door denzelfde;
Reven, door Jan Vercammen;
Credo, door denzelfde;
Het Landdekenaat Eyck, door A. Vande Weerd;
Gedichten, door Marnix van Gavere;
Andre Terval, door Raymond Brulez;
Merijntje-Cyclus (Vier deelen compleet), door A.M. De Jong;
Een verdoolde, door denzelfde;
Een moderne staatsleer, door Th. Platenburg;
De uittocht, door Marie Van Dessel-Poot;
Aniota Kifwebe, door J. Maes;
Zondagsrust, door Frans Coenen Jr.;
Van een wondere parochie, door Ary Sleeks;
Van een Kristen zonder God, door denzelfde;
Onder het oog van Mercurius, door Frans Smits;
Kunstgeschiedenis in het middelbaar onderwijs, door A. Stubbe. C.S.S.R.;
De wijsheid der Wala, door G.H. van Senden;
Jacob van Ruisdael en Meindert Hobbema, door Just Havelaar;
Johannes Vermeer en Pïeter De Hooch, door Alb. Plasschaert;
Korte geschiedenis der Hollandsche schilderkunst, door denzelfde;
Te Brussel bij dag en nacht, door N.A. Drojine;
Dostoïevski. Een essay door Dirk Coster;
Dostoïevsky, door Dirk Vansina;
Het boek der liefde, door denzelfde;
Een pareltje uit de Kempen. Santhoven met omgeving, door J. Roelants;
Geschiedenis van Elverdinghe, door Constant en Paul Tamboryn;
Neutrale en socialistische coöperatie, door Emile Vandervelde;
Adolphe, door Benjamin Constant, vertaald door Cd. Busken Huet;
Belgisch Congo, door A. Vandorpe;
Lectuurrepertorium, Titellijst en Auteurslijst.
Journael ofte gedenckwaerdige beschrijvinghe van de Oost-Indische Reyse van Willem Ysbrantszaon Bontekoe van Hoorn, uitgegeven door W.H. Staverman;
Pauwke's vagevuur, door Antoon Thiry;
De president van Het Vliegende Wiel, door denzelfde;
Legende, door Fritz Francken;
Naar wijd en zijd, door denzelfde;
Geheimschrift, door Jan Van Nylen;
De gezegenden, door Aart Van der Leeuw;
De roos van Jericho, door Reemond Herreman;
Tijdopname, door Egon Erwinck Kisch;
Kleine Inez, door R. Van Genderen Stort;
Moeder, waarom leven wij, door Lode Zielens;
Irmenlo, door Adriaan Van Oordt; (2 deelen).
| |
| |
In het verloren paradijs, door Andreas Latzko;
In het land der levenden, door Harry Soïberg;
De weerliicke liefden tot Roose-Mond (1613), door Justus De Harduyn;
Den val ende op-stand van den coninck ende van de seven leed-tuygende psalmen, door denzelfde;
Drie brusselsche kluchten uit de zeventiende eeuw, door Joan De Grieck;
Passietooneelen uit Frans Vervoort's Die Woestyne des Heeren;
Het Prieelken der gheestelijker wellusten, door Katherina Boudewijns;
Stichtelijck ende vermakelijk proces tusschen dry edellieden, den eersten eenen dronckaert, den tweeden eenen hoereerder, ende den derden eenen speelder;
De run naar de eeuwige finaal, door Frank Vanden Wijngaert;
Vlaamsche sagen uit den volksmond, door Alfons De Cock;
Michelangelo, door Emil Ludwig;
Levensgang, door Is. Querido;
Naar Koefara het geheim van de Sahara, door Rosita Forbes;
Het verborgene leven, door Pieter van der Meer de Walcheren;
De evolutie van het marxisme, door Arthur Wauters;
Stille preludiën, door Clemens Van der Straeten;
De proletarische opstand van 1830 in België, door Maurice Bologne;
Verstrooide gedichten, van Arthur Scheiris;
De psychische stadia van het schoolkind, door Fons Van Hoof;
De Jood van Rome, door Leon Feuchtwanger;
De monnik in het westen, door Victor J. Brunclair;
Het einde der wereld, door Jef Scheirs;
De weg tot het inzicht, door J.D. Bierens De Haan;
F. Toennies en de Duitsche sociologie, door Victor Leemans;
Van de Altenburg naar de Hofgärtnerei, door Andre M. Pols;
Zeeland. Beelden en zangen, door Ferdinand Vercnocke:
Hart en geest, door August Vanhouille;
Thèbes. La gloire d'un grand passé expliquée aux enfants, par J. Capart;
Gedichten, door Firmin Van Hecke;
De Peruviaansche reis, door F.V. Toussaint van Boelaere;
Het historisch materialisme, door Juliaan Borchardt;
Bijdrage tot de geschiedenis en oudheidkunde van Vlaanderen, door Alfons van Werveke;
Bendsje, door E. Tilemans;
Shakespeare's sonnetten, vertaald door J. Decroos;
In den lusthof Arkadië, door P.H. Van Moerkerken;
Het nieuwe Jeruzalem, door denzelfde;
De hooveerdigheyt, door Guilliam Ogier;
De weg terug, door Erich Maria Remarque;
Toren en beiaard te Mechelen;
De Lesbialiederen van Catullus, vertaald en ingeleid door Dr. C. Sobry;
King Albert's Book, Belgische uitgave;
| |
| |
Leven en werken onzer beeldende kunstenaars, door Jef Crick;
Balans. Algemeen jaarboek der Nederlandsche Kunsten;
Het werk van Kathe Kollwitz.
| |
Mededeelingen van den Bestendigen Secretaris.
1o Permanente Commissie voor Taaltoezicht. - De Vlaamsche groep van de leden dier Commissie richt tot de heeren Bestuurder en Leden der Koninklijke Vlaamsche Academie een schrijven dat hieronder, volgens den wensch der vergadering, wordt overgedrukt.
| |
Commissie voor taaltoezicht (Vlaamsche groep.
Aan de heeren Bestuurder en Leden der Koninklijke Vlaamsche Academie, Gent.
Geachte Heeren,
Wij, ondergeteekenden, Vlaamsche leden der bij art. 13 der wet van 28 Juni 1932 ingestelde Commissie voor Taaltoezicht, voelen ons gedrongen U de redenen uiteen te zetten waarom wij in de onmogelijkheid verkeeren voor een behoorlijke naleving van voormelde wet te waken.
Dusdoende meenen wij te handelen in overeenstemming met het vertrouwen ons door de Koninklijke Vlaamsche Academie bij onze candidaatstelling geschonken.
| |
I. Doel der wet van 28 Juni 1932.
Vergeleken bij de wet van 1921, vertoont de wet van 1932 een duidelijk streven:
1o om het gebruik der diensttaal in de ministerieele departementen en andere centrale besturen op meer afdoende wijze te regelen dan het K.B. van 27 Januari 1922, ter uitvoering der wet van 1921 had gedaan.
| |
| |
De wet eischt, dat de diensttaal Nederlandsch en Fransch zal zijn, dat de zaken rechtstreeks, dus zonder behulp van vertalers, zullen behandeld worden in de taal waarin zij werden ingediend; dat de diensten ingevolge zullen worden ingericht, laat echter de door de wet van 1921 opgelegde tweetaligheid der hoofdambtenaren varen, doch vraagt de aanwijzing, naast een eentaligen hoofdambtenaar, van een tweetaligen adjunct;
2o om een scherper eentaligheid van de plaatselijke en gewestelijke besturen door te voeren.
Het vermogen aan provinciale en gemeentebesturen in 1921 verleend, om als diensttaal een tweede taal te gebruiken en alle berichten en mededeelingen tweetalig te maken, wordt weggenomen, behalve in de Brusselsche agglomeratie.
Berichten en mededeelingen aan het publiek, in eentalige gemeenten, zijn, in het algemeen, eentalig.
3o om het toepassingsgebied der wet te verruimen.
Vroeger ontsnapten zekere besturen aan de toepassing van de wet;
4o om strengere eischen aan de gemeenten van de Brusselsche agglomeratie te stellen.
Deze besturen moeten voortaan in het Nederlandsch met Vlaamsche besturen correspondeeren, wat vroeger niet het geval was;
5o om de regeling voor de Staatsdiensten in deze agglomeratie niet volstrekt afhankelijk te stellen van de besluiten van de gemeenteraden;
6o om een stelsel van officieel toezicht in te voeren.
| |
II. Taaltoezicht.
Het mag wel een buitengewoon feit heeten, dat de wetgevende macht zelf maatregelen voorziet, welke de eerlijke naleving van de door haar geformuleerde bepalingen zullen verzekeren.
Deze bezorgdheid kan men alleen wijten aan de slordige toepassing van de vorige taalwetten.
Een regeering, hoe zuiver haar inzichten ook mogen wezen, kan niet, zonder de volkomen medewerking van haar ambtenarenkorps, voor de stipte uitvoering eener wet zorgen. Wanneer
| |
| |
de wet gevestigde gewoonten wil opheffen, nieuwe werkwijzen medebrengt, ja zekere belangen bedreigt, dreigen sleur en onwil de beste bedoelingen te verlammen.
De administratieve taalwet, op de keper beschouwd, is niets minder dan een onderdeel eener ambtenaarsverordening. De voorschriften van zoodanige verordening loopen gevaar, zoo geen voldoende controle wordt uitgeoefend.
De permanente commissie, waarvan spraak in art. 13 der wet van 1932, heeft een opdracht gekregen die, zoo men afgaat op de algemeene bewoordingen van het eerste lid, ten volle aan het gestelde doel beantwoordt. Deze bewoordingen wekken den schijn, dat dank zij de werkzaamheden dezer commissie, overal gezonde toestanden zullen geschapen worden.
Verder worden echter die werkzaamheden omschreven. De commissie dient de regeering van advies voor al de zaken van algemeenen aard, die verband houden met de toepassing van de wet.
Zij onderzoekt alle ingekomen bezwaren, vraagt daaromtrent een rapport aan den bevoegden minister en maakt hem alle opmerkingen over welke zij dienstig acht. Zij krijgt kennis van het gevolg dat aan iedere zaak werd gegeven.
| |
III. Het werkelijk karakter der commissie.
Indien de taak van de commissie begrensd blijft tot het bepaalde in het 4e lid, zoo is deze commissie, in den grond, niets anders dan een raadgevend lichaam, dat geen enkel initiatief mag nemen. Door het uitvoerend bestuur benoemd, en alleen haar oordeel uitsprekende over zaken die haar door de regeering of door particulieren worden onderworpen, wordt zij uitsluitend ter voorlichting van de regeering gebruikt.
Steunende op het eerste lid, heeft de commissie evenwel gepoogd de verruiming van haar bevoegdheid te verkrijgen, doch tweemaal heeft de ministerraad, onder verwijzing naar den wetstekst en de verklaringen van minister Renkin, deze verruiming geweigerd.
Ter voorkoming van alle misverstand, merken wij op, dat de Vlaamsche groep nimmer iets verlangd heeft, dat inbreuk zou maken op de door de grondwet gewaarborgde rechten der uitvoerende macht. Zij denkt er niet aan, aanspraak te maken
| |
| |
op eenige medezeggenschap, die de wet haar, overigens, niet zou kunnen verleenen. Maar zij wenscht in de gelegenheid te worden gesteld, met zekerheid ofschoon met inachtneming van alle behoorlijke vormen, na te gaan of de wet volgens haar geest wordt nageleefd. Zij kan, in den tegenwoordigen stand van zaken, de vraag niet beantwoorden, of bv. aan het vereischte van art. 4 der wet is voldaan.
| |
IV. Zaken van algemeenen aard.
Het is wel eigenaardig dat, waar art. 13 de regeering verplicht het advies der commissie betreffende alle zaken van algemeenen aard in te winnen, de koninklijke besluiten van Januari 1933, tot stand zijn gekomen nog voor de commissie werd opgericht. Deze werd immers maar benoemd in Mei 1933 en trad in werking in December daarna. Natuurlijk zal men opmerken, dat de besluiten ter uitvoering binnen een bepaalden termijn dienden afgekondigd, maar dit verklaart niet waarom met de samenstelling der commissie werd gedraald.
Wat nu de bedoelde K.B. zelf betreft, aan de commissie werd alle bevoegdheid ontzegd, om de rechtsgeldigheid van zekere onderdeelen te bespreken.
| |
V. Bezwaren.
Reeds hooger hebben wij er op gewezen, dat aan de commissieleden het recht werd ontkend, om zelf wetsovertredingen ter tafel te brengen. Zij dienen te wachten tot eenig bezwaar inkomt, wat hen eventueel voor de verplichting stelt, zelf zoodanig bezwaar uit te lokken.
Wanneer nu het bezwaar er is, wordt een vaak omslachtige proceduur gevolgd.
Gesteld, dat iemand over een wetsovertreding, door het bestuur eener Vlaamsche gemeente gepleegd of oogluikend toegelaten, klaagt, zoo schrijft de minister van binnenlandsche zaken aan den gouverneur der provincie, die op zijn beurt inlichtingen aan de betrokken gemeente vraagt. Langs denzelfden weg komt het antwoord bij den voorzitter der commissie, die het aan de leden mededeelt. Worden aanvullende inlichtingen verlangd,
| |
| |
zoo begint de wandeling opnieuw. Maanden verloopen soms, eer de kwestie op de agenda der maandelijksche vergaderingen van de commissie wordt gebracht. Waagt een commissielid het, door middelen waarover het beschikt en die voor niemand kwetsend kunnen zijn, ter plaatse zelf wat meer over de zaak te vernemen, zoo haalt het zich de opmerking op den hals, dat het zijn bevoegdheid te buiten gaat.
Daarom vroeg de Vlaamsche groep of, telkens wanneer dit doenlijk is, de commissie aan een of meer harer leden met het opmaken van conclusiën belast, het vermogen zou kunnen verleenen, zelf een onderzoek in te stellen, met dien verstande, dat het alles zou vermijden wat maar eenigszins naar een overheidsdaad zweemt, en dat het in de betrokken departementen of diensten den daartoe aangewezen hoofdambtenaar zou aanspreken.
Ook werd dat strijdig geacht met de letter van de wet.
Wat voor gevolg heeft, dat de leden der commissie feitelijk niets anders te doen hebben dan papieren te ontvangen, al wat daarin wordt beweerd klakkeloos te aanvaarden, om daarna conclusiën in te dienen welke, na bespreking, aan den ministerraad overgemaakt worden.
| |
VI. Besluit.
Dit duurt nu al twee jaren. Wat van in den beginne werd vastgesteld moet, naarmate de werkzaamheden vorderen, al duidelijker en duidelijker blijken: dat de commissie, in weerwil van al de moeite welke zij zich heeft getroost, niet met den vereischten spoed en de noodzakelijke doelmatigheid kan werken en dat van haar bestaan niet de resultaten kunnen worden verwacht, welke de wetgever in uitzicht heeft gesteld.
Weshalve, wij ondergeteekenden, om onze verantwoordelijkheid te dekken, een Vlaamschen plicht meenen te vervullen met uw geëerde aandacht op dezen toestand te vestigen.
Hoogachtend,
A. Bouweraerts, J. Clottens, J. Mennekens.
Een bespreking volgt op de mededeeling van dit rapport. De vergadering gelast het Bestuur dit aan den Heer Eersten
| |
| |
Minister over te maken met het eerbiedig verzoek aan de aangeklaagde toestanden een einde te stellen.
Een rekwest werd door het Bestuur tot den Heer Eersten Minister bij het verzenden van het vermelde rapport gericht.
2o Universiteit Utrecht. - De senaat van de Universiteit te Utrecht noodigt de Academie uit zich te laten vertegenwoordigen op de feesten van hare 300ste verjaring welke in Juli 1936 zullen plaats grijpen.
De vergadering is het eens om den heer J. Muls, bestuurder voor 1936, die afvaardiging aan te bieden.
3o XIVe Internationaal Congres voor Kunstgeschiedenis in Zwitserland. - Dit Congres noodigt de Academie uit zich op haar zittingen te laten vertegenwoordigen. De heer Prof. A. Vermeylen neemt die opdracht aan.
4o Bond der Kroostrijke Gezinnen. - De Academie wordt kennis gegeven van het rondschrijven van dien Bond waarbij melding gemaakt wordt van de in 1936 uit te loven prijzen voor werken in het Nederlandsch, het Fransch of het Duitsch opgesteld tot verheerlijking van de kroostrijke gezinnen.
5o Geneeskundige Dienst bij het Leger. - Bij brieve van 22 November verzoekt de heer Minister van Landsverdediging hem een driedubbele lijst voor te stellen van burgerlijke geneesheeren, die als ondervragers voor het Nederlandsch practisch gedeelte zouden kunnen geroepen worden om deel uit te maken van de examencommissie, belast met het afnemen van het examen A der militaire apothekers.
| |
| |
Worden als candidaten voorgesteld de heeren: Prof. Dr. Fr. Daels, te Gent; Dr. Sano, te Geel; Dr. Teirlinck, te Brussel.
| |
Mededeelingen namens de commissies
I. - Commissie voor Middelnederlandsche Taal- en Letterkunde. - L. Willems, secretaris, legt verslag ter tafel over de morgenvergadering door de commissie gehouden.
Waren aanwezig: de heeren L. Willems, J. Jacobs, J. Van Mierlo, J. Cuvelier, R. Verdeyen en Van de Wijer; hospiteerende leden: Sabbe, Monteyne en Grootaers.
a) De vraag wordt ons gesteld door den hr. C.C. De Bruin, of het mogelijk is in onze Verslagen op te nemen een deel van zijne afschriften van Nieuw-Testamentsche teksten. De vergadering besluit gemelden heer te verzoeken zijne afschriften in te zenden. Dan zal volgens het reglement een commissie aangesteld worden om verslag uit te brengen.
b) Prof. van Mierlo handelt over den Ouderdom van de Limburgsche Sermoenen.
De Limburgsche Sermoenen worden gewoonlijk, met den uitgever, Dr. Kern, gedateerd uit de jaren 1320-1350. Deze dateering berust op eene, zoo al niet verkeerde, dan toch onzekere, interpretatie van een plaats uit die Sermoenen, en op de beschouwing, dat de Sermoenen niet ouder kunnen zijn dan het Leven van Jesus, dat volgens Kern uit het begin der veertiende eeuw stamt. Die plaats is echter voor een andere opvatting vatbaar, waardoor de sermoenen nog uit het einde der dertiende eeuw zouden dagteekenen; wat ook beter overeenstemt met den ouderdom van het Leven van Jesus, dat zeker nog uit de tweede helft der dertiende eeuw is. Deze vroegere dateering laat toe, de Limburgsche Sermoenen in verband te brengen met Willem
| |
| |
van Affligem, die abt van St. Truiden was tot 1297. Zoo vindt ook de aanwezigheid van plaatsen uit onze Brabantsche mystieken, Beatrijs van Nazareth en Hadewijch, in de niet oorspronkelijk Duitsche preeken dezer verzameling een mooie verklaring.
Op deze mededeeling volgt een lange bespreking waaraan deelnemen prof. Verdeyen, Prims, L. Willems.
De hr. Cuvelier, ondervoorzitter, stelt voor de lezing op te nemen in de Verslagen en Mededeelingen, wat met algemeene stemmen aangenomen wordt.
II. - Commissie voor Nieuwere Taal- en Letterkunde. - De hr. Sabbe, secretaris, legt verslag ter tafel over de morgenvergadering door de commissie gehouden.
Waren aanwezig: de heeren Fr. Lateur, A. Vermeylen, M. Sabbe, J. Salsmans, A.J.J. Vande Velde en F.V. Toussaint van Boelaere.
Op de dagorde staat: Bromatologicon, 4e bijdrage, lezing door Prof. A.J.J. Vande Velde.
Hier worden de schrijvers behandeld wier naam begint met de letters G tot L. Van elk van hun werken over voedselleer wordt een beschrijving gegeven met opgave van de meest kenschetsende opvattingen van de behandelde auteurs.
De commissie beslist de opneming in de Verslagen en Mededeelingen voor te stellen.
| |
Dagorde
1o) Jozef Van Ginderachter-prijs. - Het Bestuur legt het Reglement van den prijs ter goedkeuring aan de vergadering voor. De tekst er van wordt zonder opmerking aangenomen. Hij zal in het Jaarboek 1936 afgedrukt worden.
2o) Prijsantwoorden. - Benoeming der Keurra-
| |
| |
den. - Voor de tot nu toe ingezonden prijsantwoorden worden volgende keurraden aangesteld:
A. Letterkunde: de heeren Vermeylen, Toussaint van Boelaere en Eeckhout.
B. Dialectkunde: de heeren Grootaers, Goemans en Jacobs.
3o) N. De Tière-prijs. - De beoordeeling van de ingekomen stukken wordt toevertrouwd aan een keurraad samengesteld uit de heeren F. Lateur, Sabbe en Teirlinck.
4o) Lezing door den Zeer Eerw. Heer Kan. J. Jacobs, werkend lid: Over het Woordenboek der Nederlandsche Taal. - De Bestuurder dankt Spr. en stelt voor zijn lezing in de Verslagen en Mededeelingen op te nemen, wat door de vergadering wordt beaamd.
Een bespreking volgt waaraan o.a. de heeren Vermeylen, Fr. Van Cauwelaert en de Bestuurder deelnemen. Deze laatste geeft verslag van de audiëntie door den heer Minister Bovesse aan het Bestuur verleend wat de belangen van het Woordenboek aangaat. De heer Muls was uitlandig en de Bestendige Secretaris door ziekte belet de audiëntie bij te wonen.
De heer Minister Bovesse werd attent gemaakt op de noodzakelijkheid den toestand van vóór den oorlog te herstellen. De heer Minister beloofde dit te doen en dit jaar zou hij reeds een krediet voorzien om van den goeden wil der Regeering te getuigen.
De heer Fr. Van Cauwelaert stelt voor dat het Bestuur der Academie in overleg met de Nederlandsche Rijkscommissie en met de Redactie van het Woordenboek een plan zou uitwerken, dat aan de Belgische Regeering zou onderworpen worden.
| |
| |
De Bestuurder spreekt den wensch uit, dat de lezing van Kan. Jacobs zoo gauw mogelijk zou ter perse gaan en in aparte overdrukken aan de leden gestuurd worden.
Die twee voorstellen worden door de vergadering aangenomen.
|
|