Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1935
(1935)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 963]
| |
OVer Verboden Boeken En Opstandige DrukkersGa naar voetnoot(1)
| |
[pagina 964]
| |
proefschrift, menig artikel in het N. Nederlandsch Biografisch Woordenboek en elders, meer beteekenen, wanneer de samensteller het niet op drijfzand, maar op een stevige bibliographische grondslag had gebouwd. U hebt me dus - en ik ben er zeer dankbaar voor - als bibliograaf in Uw Academie doen binnentreden. Mijn onderwerp is dan ook natuurlijk van bibliographische aard. Doch misschien zult U er belang in stellen eens eerst te vernemen, hoe ik er wel toe gekomen ben uit eigen beweging, zonder aan eenige bibliotheek of aan een antiquariaat te zijn verbonden, de bibliographie tot mijn levensvak te maken. Immers, een beetje nieuwsgierig naar onze nieuwe kennissen, van binnen en van buiten, zijn we nu eenmaal allen, en ook is het geenszins mijn wensch een vreemde eend in Uw bijt te blijven. Wanneer ik in dit inleidende verhaal iets meer dan beleefd is over het eigen ik zal spreken, zult U mij dit, hoop ik, vergeven. Mijn relaas dan begint omtrent 1909 of 1910. Ik woonde toentertijd in Deventer, had al eenige jaren een middelbaar diploma Ned. taal- en letterkunde in de zak, hield van studie, gaf een enkele les, maar zonder dat het me sterk boeide. Klaarblijkelijk in dit opzicht eenigszins als de hoofdpersoon van Joyce's roman Ulysses ‘not born to be a teacher’, maar ‘a learner rather’. Er was in Deventer één plek, die me onweerstaanbaar aantrok, de Athenaeum-Bibliotheek met zijn schat van oude boeken. In de toen reeds bejaarde, maar eeuwig jong-enthousiaste bibliothecaris, Dr. J.C. van Slee, mocht ik een ervaren leidsman en trouw vriend vinden, die ik altijd met warme liefde zal blijven herdenken. Het is op zijn raad, dat ik me in de studie der oude drukken ben gaan verdiepen. Twee kleinere opstellen, de reconstructies der bibliotheken van het Heer-Florenshuis te Deventer en van zekere pastoor Phoconius, zijn er de eerste vruchten van. Haast vanzelf ben ik zoo gekomen tot de studie der incunabelen, begonnen met het doel de verzameling der Athenaeum-Bibliotheek te beschrijven. Het was juist Augustus 1914 geworden, toen ik al mijn materiaal bijeen had en met behulp van Haebler's Typenrepertorium en de British Museum Catalogue of XVth century books, bovendien gesterkt door raadgevingen van Pater Bon. Kruitwagen, de beschrijvingsmethode meester hoopte te worden. Een oogenblik leek het dwaasheid, terwijl heel Europa in brand vloog, | |
[pagina 965]
| |
te trachten de aandacht bij een nieuwe studie te bepalen. Evenwel, het alternatief: sokken breien voor gemobiliseerden, dekbedden opvullen met krantenpapier, kleeren sorteeren voor vluchtelingen, met groote scharen ander vrouwvolk, het stond alles nog verder van mij af. Zoo werd toch het incunabelplan doorgezet, al kostte 't aanvankelijk eenige moeite. Doch misschien is, wat we in bewogen tijden, met inspanning, verwerven, op den duur nog volkomener ons bezit dan 't geen we spelenderwijze deelachtig worden. Toen de Deventer incunabel-catalogus in 1917 gedrukt was, heeft mijn weg zich vanzelf gewezen. Dadelijk werd mijn tijd in beslag genomen door nieuwe bibliographische arbeid. De heer Wouter Nijhoff noodigde mij uit zijn Nederlandsche Bibliographie van 1500-1540 persklaar te maken. Dit werk is in 1923 verschenen en sindsdien ben ik bezig uit binnen- en meer nog buitenlandsche bibliotheken de stof voor een vervolgdeel te verzamelen. Het belooft niet veel minder omvangrijk dan het bestaande te worden en, behoudens onvoorziene tegenslagen, zal de eerste aflevering in 1936 verschijnen. Zoo is in de loop der jaren de bibliographie der vroege drukken een dierbaar stuk van mijn bestaan geworden, een veilig ‘huysken van vertreck’, om met Huygens te spreken. En wat hebben we zulke eigen plekjes noodig in 't leven. Tien tegen een, dat buitenstaanders een wonderlijke voorstelling van een bibliograaf hebben, hem zien als een naarstig. gebogen wezen, steeds maar boeken beschrijvend en ordenend op de alfabetische of chronologische rij. Regelmatig als een machine, passieloos als een automaat. Om 't even, wat de boeken inhouden, hij leest ze niet, schrijft ze slcchts in, gelijk een ijverig ambtenaar van de burgerlijke stand. Misschien is dit inderdaad wel de manier om zoo vlug mogelijk een bibliographie samen te stellen. Doch stellig niet de beste. Een goed bibliograaf kijkt niet alleen naar titelblad en colophon, maar ook naar de inhoud der boeken. Geleidelijk verwerft men zelfs onder die oude boeken en drukkers zijn sympathieën en antipathieën; ook zijn er, die onze koude kleeren niet raken. Of ik b.v. de zooveelste onbeschreven Deventer druk vind van een gedicht door Baptista Mantuanus, het zal me als bibliograaf een kleine voldoening geven, doch mijn gevoel blijft er buiten staan. Daarentegen heb | |
[pagina 966]
| |
ik al jaar en dag een warme voorkeur voor verboden boeken en hun drukkers. Graag wil ik uit die oude wereld van opstandigheid eenige grepen doen. Misschien zult U zich dan iets van mijn voorliefde kunnen verklaren. In 1933 kreeg ik eindelijk een exemplaar in handen der Ned. vertaling van Luther, Die zehn Gebote (Die thien geboden gods; ex. Amsterdam, Ev. Luth. Seminarie), een werk, meermalen vermeld en tot nu toe overal een Antwerpsche druk genoemdGa naar voetnoot(1). Dit dankt het, naar me bleek, aan een 17e eeuwsche inscriptie in het eenige bekende ex.: ‘dese is ghedruckt binnen Antwerpen’. Ondertusschen is de technische kennis van het oude drukwerk sinds de 17e eeuw vooruitgegaan en niet iedere toeschrijving uit die tijd zal de onze meer zijn. Een verder onderzoek van het boek met zijn typen en initialen wees dadelijk uit, dat het niet te Antwerpen, maar in Leiden, door Jan Seversz., gedrukt is, naar schatting c. 1521. Inderdaad, een verblijdende vondst, die een ontbrekende schakel lascht in onze kennis omtrent deze Leidsche drukker. Bekend is, dat Jan Seversz. op 13 Juli 1524 door 't Hof van Holland wegens het drukken van de Summa der godliker scrifturen tot levenslange verbanning uit Holland, Zeeland en Friesland en verbeurdverklaring zijner goederen is veroordeeld. Welnu, in het vonnis werd gememoreerd, dat hij vóór 't uitgeven der Summa reeds boeken van Luther en andere ketters had gedrukt, verkocht en bezeten. Terwijl ik naar aanleiding daarvan indertijd in Het Boek (jg. XIII ao. 1924, p. 18) nog moest vermelden, dat ons geen Luther-drukken van Seversz. bekend zijn, kunnen we er nu tenminste een aanwijzen. En zooals 't meer gaat, op één vondst volgt vaak een andere. In April '34 kreeg ik een tweede Luther-uitgave van Seversz. in handen, een zeer geraffineerde nog wel, De captivitate Babilonica ecclesiae, met op 't titelblad het drukkersadres ‘Wittenberge’. Aan schijnadressen zijn we bij verboden boeken echter gewend geraakt en we vliegen er niet licht meer in. Ook hier hebben typen en initialen Jan Seversz. als de drukker verraden. En in dezelfde verzamelband, eigendom | |
[pagina 967]
| |
der Utrechtsche Universiteits-Bibliotheek, waarin dit werkje voorkomt, trof ik nog twee andere fel hervormd gekleurde tractaten aan, mede op grond van typen ongetwijfeld aan Jan Seversz. in Leiden toe te schrijven. Het zijn Apologia cuiusdam Christiane veritatis adversus importunos doctrine Lutheriane calumniatores, warme verdediging van Luther en de meer bekende Acta academie Lovaniensis contra Lutherum, scherp spotschrift, dat vaak aan Erasmus wordt toegeschreven. In deze laatste uitgave heeft Seversz. zich achter een pseudoniem verscholen; aan 't slot lezen we: ‘Formis excudebat. H.M. Ciuis Utopiensis’. In ieder geval bewijzen de vier gevonden Seversz.-drukken, dat zijn veroordeeling volgens de toenmalige opvattingen inderdaad verdiend was. Hoe verder ik voortschrijd naar de voltooiing der Nederlandsche Bibliographie van 1500-1540, hoe meer ik gedoemd word allerlei hopelooze fragmenten te beschrijven, eerst ter zijde gelegd in de verwachting ergens een volledig ex. te vinden. Zoo kende ik in de Bodleian Library reeds lang een verzamelband met o.a. fragmenten van Nederl. drukwerk, een katern B en een katern V. Eindelijk, bij mijn laatste bezoek aan Oxford in Mei 1933 ben ik ze met de moed der wanhoop gaan determineeren. Er zijn daar in 't geheel slechts 16 bladen bewaard, midden uit een werk. De mannelijke, stoere stijl, de niet altijd fijne, maar teekenende beelden brachten me gauw op het spoor van Luther. Summa summarum bleken het losse katernen te zijn uit twee verschillende drukken, Nederlandsche vertalingen van Luther's Kirchen-Postille. Waarschijnlijk stammen ze uit de drukkerij van Peter Jansz. te Leiden, die, waardig opvolger van Jan Seversz., meer verboden boeken op zijn kerfstok heeft. Zulk een resultaat is mij dan een ruime belooning voor veel gepeuter en lang gezoek. Een soortgelijke voldoening was het, toen ik, op jacht naar onbeschreven Nederlandsche uitgaven in de Bibliothèque Nationale et Universitaire van Straatsburg, daar plotseling in de catalogus een Parvus Catechismus van Luther aantrof, gedrukt door Petrus Elsenius te Nijmegen (c. 1540). Te merkwaardiger was de vondst, omdat we van deze drukker tot nu toe niet anders dan volmaakt geoorloofde uitgaven kenden. Uit mededeelingen, die ik echter daarna van de heer Daniels, archivaris van Nijmegen, mocht ontvangen, blijkt, dat Elsenius in later jaren niet vrij van ketterij is geweest. | |
[pagina 968]
| |
Misschien geeft de aard van de bibliographische vondsten, die mij het meest aantrekken, U de indruk, dat ik een vurig Lutheraan ben, of dat mij de ras-echte, Nederlandsche theologiseerneiging in 't bloed zit. Allerminst. Godsdienstige dogmata en problemen staan me verre. Maar 't geen me altijd weer aangrijpt, is de heldenmoed van wie voor een politieke of andere overtuiging zijn leven in de weegschaal durft stellen. En zóó, buiten alle geloofsvoorkeur om, boeit mij het gevaarlijk bedrijf van vele drukkers uit de eerste hervormingstijden. Een aardig boekje, mij een paar jaar geleden in de Bibliothèque Nationale te Parijs bij toeval in handen gevallen, bevat de Lamentationes Petri van een onbekend auteur, die zich achter het pseudoniem Esdras verschuilt. Het is een zeer scherp, hervormd pamflet, wel eens aan Erasmus, aan Hendrik van Bommel of aan Geldenhauer toegeschreven en herhaaldelijk op de Indices geplaatst. Het ex. te Parijs is 't eenige mij bekende; graag zou men er een herdruk van zien. Aardig onderwerp als proefschrift voor een intelligent theoloog. Het colophon luidt: ‘Excussum est hoc opus, Anno decimoquinto Tyberij cesaris, procurante Pylato Germaniam sub principibus sacerdotum Anna et Caypha’. Een hokus-pokus dus, die niemand, zelfs geen examen-slachtoffer, wordt gecenseerd te begrijpen. Deze Lamentationes Petri bleken me een product van Simon Corver's pers in Zwolle te zijn, omtrent 1521 gedrukt. Corver is een der drukkers, over wie ik niet licht raak uitgepraat. Slechts een paar jaar heeft hij te Zwolle gewerkt; zijn drukkerij is een uitstralingspunt van verboden boeken geweestGa naar voetnoot(1). Van een kostelijk boekje, mede een vondst der laatste jaren, door Corver gedrukt, bezit de Kon. Bibliotheek in Den Haag, helaas, slechts een fragment, de laatste katern van vier bladen. Het bewaarde gedeelte - ik dank bij 't ontleden van de inhoud veel aan Mejuffrouw R. Pennink - bevat de brief van Pseudo-Udalricus, De continentia clericorum en verder een hoogst merkwaardige brief - hoe gewenscht is ook daarvan een herdruk - z.g. van Johannes Haverlant aan Ortuinus Gratius, zeer scherp van inhoud, die me voorkomt te stammen uit de on- | |
[pagina 969]
| |
middellijke omgeving van Erasmus. Het lijkt me waarschijnlijk, dat aan dit alles nog de Prophetia van S. Hildegard zijn voorafgegaan, eveneens een apocrief geschrift. Wie wijst er mij een volledig exemplaar van aanGa naar voetnoot(1)? Deze druk - zonder twijfel van Simon Corver en omtrent 1521 te dateeren - heeft als colophon: ‘Ciuis Utopiensis excudebat, Anno reformationis nouae sub intersignio Chimerae’. Gaat een drukker zich, als hier, van een pseudoniem bedienen, dan beteekent dit gewoonlijk, dat er gevaar voor hem dreigt. Omtrent 1522 of 1523 is Corver dan ook voor goed uit Zwolle verdwenen. Ik hoop nog eens het absolute bewijs te kunnen leveren, dat hij dezelfde is als de anonieme hervormde drukker te Hamburg, van wiens pers in 1523 een heele reeks Nederduitsche verboden boeken is verschenen. Kort geleden heb ik aan mogen toonen dat daar mede een Nederlandsche Luther-druk, de Nuttige expositie des evangelijs vanden tien malaetschen, op 20 Juni 1523 is uitgegevenGa naar voetnoot(2). De aanwijzing van een exemplaar (Brussel, Kon. Bibl.), waarnaar ik reeds lang zocht, dank ik aan Dr. R. Apers, sinds vele jaren mijn trouwe steun bij nasporingen in Belgische bibliotheken.
Ik noemde straks enkele drukken van Jan Seversz., vrijwel bij toeval gevonden in een verzamelband der Utrechtsche Universiteits-Bibliotheek. Daarin trof ik onder meer belangrijks nog een merkwaardig onbeschreven werk aan, tot nu toe mede niet herkend als Nederlandsche druk. Het is een uitgave van de Dialogus, Bulla, ook alweer een geschrift met warme sympathie voor Luther en fel gekant tegen de bul Exsurge domine van Paus Leo X. Dit in de vorm van een dialoog tusschen zekere Germanus en de bul zelf. Bij deze uitgave van de Dialogus, Bulla - vroeger wel eens | |
[pagina 970]
| |
toegeschreven aan Ulrich von Hutten, door Böcking echter eer aan Joh. Caesarius - is nu letterlijk alles gefingeerd: de auteursnaam ‘T. Curtius Malaciola, eques Burlassius’ en het wonderlijke drukkersadres: ‘Callyrius Trulla, apud Burlassiam Cataduppae regis Stratiotarum Metropolim, excudebat’. Een geleerd vernuftsspelletje, waarin wat Grieksche stammen verscholen zitten, maar dat toch meer als klinkklare onzin bedoeld isGa naar voetnoot(1). Onderzoek naar de technische uitvoering van het boekje bewees ons met wiskunstige zekerheid, dat Mich. Hillen van Hoochstraten te Antwerpen de drukker is geweest. Even toevallig kwam mij niet lang geleden te 's-Gravenhage een andere verboden druk van zijn pers in handen. Het is een ongeteekende uitgave, zonder jaar, van Luther's werk De captivitate Babylonica ecclesiae, op de Kon. Bibliotheek toen nog bij niet-terechtgebrachte Duitsche post-incunabelen ingedeeld. Titelrand, type en een initiaal wezen me dadelijk naar Hillen van Hoochstraten. Deze vondst beteekent meer dan één nieuwe beschrijving voor onze Nederlandsche Bibliographie. Ze voegt, evenals de genoemde Luther-drukken van Jan Seversz., een missende schakel in onze van elders overgeleverde kennis omtrent Nederlandsche uitgaven. Hier te Gent behoef ik niet uit te weiden over het onderzoek van Schepenen naar het geloof van Uw stadgenoot Lieven de Zomere, een Lutheraan, in April 1522. Paul Fredericq heeft het in extenso uitgegevenGa naar voetnoot(2). De documenten verhalen, dat hij Captyvitate in Babelonica had gehad en er af en toe een quateerne in las ‘maer, by dat hem de materie te hooghe was, liet varen’. Kon ik ao. 1927 in Het Boek (jg. XVI, p. 170) hiervan nog uitsluitend de Wittenbergsche uitgave van 1520 vermelden, thans acht ik het heel wat waarschijnlijker, dat Lieven de Zomere van De captivitate Babylonica ecclesiae de Antwerpsche | |
[pagina 971]
| |
uitgave van Hillen heeft gebruikt. Nog eerder dan de editie, straks genoemd, van Jan Seversz. in Leiden met het fictieve adres ‘Wittenberge’. Vermoedelijk vonden Antwerpsche uitgaven makkelijker hun weg naar Gent dan Leidsche. Twee Nederlandsche drukken van dit zeer belangrijke werk door Luther uit de eerste hervormingsjaren zijn vondsten, waar ik ondertusschen een klein beetje trotsch op ben. Er schuilt in de fictieve drukkersadressen een zekere aantrekkingskracht. Misschien iets van hetzelfde, wat een ander in crossword-puzzles vindt. Het is U mogelijk onbekend, dat ook de naam van Gent in die dagen eens misbruikt is door een Zwitsersch drukker, natuurlijk voor verboden waar. Les grans pardons et indulgences is volgens de titel ‘Nouvellement imprime a Gand par Pieter van winghue’. Dit boekje is indertijd door Th. Dufour gedetermineerd als een druk van Pierre de Vingle te Genève of te Neuchâtel, omtrent 1533 te dateerenGa naar voetnoot(1). Om het Gentsche adres meer schijn van waarheid te geven, is er een Nederlandsche tekst op de titel van het Fransche werk geplaatst: ‘Proeft de gheesten’ (feitelijk staat er: ‘Proest de gheesten’). Thans de vraag: was inderdaad het gevaar voor de drukkers, in strijd met de plakkaten verboden boeken uit te geven, groot en wat voor straffen liepen ze op? Natuurlijk zijn er altijd slimme vogels geweest, die door de mazen heen glipten. Voor zoover we weten hebben Martinus de Keyser en Johannes Hoochstraten, twee Antwerpsche drukkers, dat geluk gehad. Beiden zouden anders een veroordeeling dubbel en dwars verdiend hebben. Een straf, die nog al eens werd toegepast, was het aan de kaak stellen. Dit heeft de drukker Adriaan van Berghen reeds in 1522 te Antwerpen ervaren. En later, in 1542 werd hij te Delft weer op 't schavot te pronk gezet, dit keer met de verboden boeken om de halsGa naar voetnoot(2). Zekere Symon Claesz. uit Haarlem had verboden liedjes verkocht - een bundel door FransSonderdanck te Leiden ge- | |
[pagina 972]
| |
drukt, die, helaas, volkomen verloren schijnt te zijn gegaan. Symon Claesz. dan werd in Maart 1540 veroordeeld ‘mit een barnende kaersse van een halff pont wassche in zyn handen ende soe bloets hooffs te bidden den houe ende iusticie om vergiffenisse ende die kaersse soe te draegen ende te offeren voor dat wairdige heylige sacrament inde capelle van desen houe’. Verder, verbanning voor vier jarenGa naar voetnoot(1). Dan was er de straf van de pelgrimages. De Antwerpsche drukker Henrick Peetersen van Middelburch werd in 1525 wegens de verkoop van ‘Luytersche boecken ende andere... smakende ketterye’ veroordeeld tot een ‘pelgrimagie ten Heyligen Drie Coningen tot Coelen’Ga naar voetnoot(2). Dat was ten minste niet ver uit de buurt. Grooter reeds was de tocht, die Hans van Ruremunde, ander Antwerpsch drukker, in 1526 gedwongen werd te ondernemen ‘ten Heyligen Bloede te Wilsenaken’ (in Pruisen) wegens 't drukken van Luthersche boekenGa naar voetnoot(3). En Adriaen van Berghen, die we juist noemden, werd op 3 Jan. 1536 veroordeeld binnen drie dagen uit Antwerpen, stad en markgraafschap, op weg te zijn ten pelgrimage naar ‘Nicossien in Cypers’. Die tocht was hem klaarblijkelijk te kras; dus naar Holland gevluchtGa naar voetnoot(4). Wanneer deze pelgrimages niet heel ver waren, hadden ze misschien ook nog hun genoeglijke kant. Op de groote wegen moet het in die dagen, toen de snelheidsduivel de menschheid nog niet bezeten had, heel gezellig zijn geweest. En stellig was er wel eens een brave voerman, die een goed werk wilde doen door een voortsjokkend pelgrim een eindje mee te nemen of een vriendelijk reiziger, die hem in de herberg een ‘canne biers’ aanbood. Dan kon, wie slim was, mogelijk handelsrelaties aanknoopen, een slaatje uit de tocht slaan. Vermakelijk is 't verhaal van zekere Harman Govertsz. uit Amsterdam, ‘ter cause van zyn quade opinie’ veroordeeld tot een pelgrimage naar Linseel. Zijn broer Pieter gaat voor de gezelligheid mee. En als het tweetal terug is in Amsterdam, worden ze heel spoedig - begin 1527 - opnieuw aangeklaagd. De beiden bleken ‘twee schandeloese brieven’ voor ‘die vanden | |
[pagina 973]
| |
wet’ te hebben meegebracht, hun onderweg, naar ze beweerden, gegeven door ‘sommige actoers vande voirscreve (d.i. de Luthersche) secte’Ga naar voetnoot(1). Die bedevaart was dus inderdaad doeltreffend geweest. Zwaarder straf dan te pronk stellen of pelgrimage was ongetwijfeld de verbanning en verbeurdverklaring van goederen, die o.a. Jan Seversz. heeft ondergaan. En ook de onverbiddelijkste van alle, de doodstraf, is meer dan eens aan drukkers voltrokken. Jacob van LiesveltGa naar voetnoot(2) en Claes van OldenborchGa naar voetnoot(3) zijn te Antwerpen, Adriaan van BerghenGa naar voetnoot(4) is in Oct. 1542 in Den Haag terechtgesteld. Misschien schuilt er voor ons gevoel een zekere onbillijkheid in, dat de drukkers van verboden boeken straf opliepen, terwijl de schrijvers vaak in veiligheid leefden, 't zij omdat ze onbekend waren - veel van die boekjes werden anoniem uitgegeven -, 't zij omdat ze in andere landen te midden van geloofsgenooten woonden. Maar toch kunnen we niet zeggen, dat de drukkers onbewust, als onschuldige kinderen, zondigden. De plakkaten spraken duidelijke taal, ook tegen hen. Een zeer radicale maatregel werd reeds op 13 Dec. 1512 in Den Haag genomen, toen de medicus Herman van Rijswijk met al zijn geschriften verbrand werdGa naar voetnoot(5). Geen voorlooper van de hervorming, maar eer een discipel van Aristoteles, of beter nog van Averroes. Deze dokter - we weten het uit zijn proces - had b.v. aan de leer van Jezus getwijfeld en geloofde niet aan een hiernamaals. Vier eeuwen later levende, zou hij met dergelijke opvattingen rustig zijn practijk hebben kunnen uitoefenen. Van boeken verbranden heeft men door alle tijden heen veel heil verwacht. En de brandstapel van verboden boeken, in Mei 1933 te Berlijn opgericht, bewijst, dat er nog steeds menschen leven, die het vertrouwen in dit machtsmiddel niet verloren hebben. Mijn bibliografenhart bloedt bij de gedachte aan alle kos- | |
[pagina 974]
| |
telijke boeken, die er na 't verschijnen van de bul Exsurge domine (15 Juni 1520 gedateerd) op hooger bevel in onze landen ten vure zijn gedoemd.
En nu de groote vraag: heeft dit alles geholpen? Niet heel aanmoedigend voor de ja-zeggers klinkt wat Anna Bijns, die felle furie, dichtte: ‘Dat voortijts verbrant is, werd weder geprent’Ga naar voetnoot(1). Er was in deze dagen, meest nog te Leuven wonend, een wijs man, die bij 't onrustig gewoel toezag. Hem was door de goden geschonken alle zijden van een vraagstuk te zien, een gave, die een mensch waarschijnlijk niet gelukkiger, maar wel ongemeen boeiend maakt. Zelfs Aleander ontzag hem. Busken Huet heeft eens geestig opgemerkt, dat het de Nederlandsche dienstbodestand en de lagere clerus tot eer heeft gestrekt zulk een buitengewoon kind als Erasmus was het aanzijn te hebben gegevenGa naar voetnoot(2). Ik zou het willen beschouwen als een zegen voor de intellectueele menschheid, dat er af en toe hooge toppen als Erasmus oprijzen. Van nature begenadigd met een verstand als weinigen, heeft hij zich bovendien door rustelooze studie tot een gaaf wonder van inzicht en kennis gevormd. In tijden, misschien nog bewogener dan de onze, is 't hem gelukt, een rijk, eigen leven te leven. Er is tegenwoordig een neiging, aan Erasmus karakterloosheid en oogendienst te verwijten. Zou echter niet juist in zijn schijnbare meegaandheid de hoogste wijsheid geschuild hebben? Geweld stond hem verre, partij kiezen deed hij niet licht. Hij schuwde 't zich vastleggen aan dogma's: ‘nulli mortalium tantum tribuo ut illius dogmatis per omnia velim addictus esse’Ga naar voetnoot(3). Zijn soepele geest zag 't goed en 't kwaad aan beide zijden. Luther's heftigheid stootte hem af, maar tegelijk hinderde hem de wijze, waarop Luther werd onderdrukt: ‘Hoc non erat probare quae scribit Lutherus, sed improbare modum ac viam qua illum conabantur opprimere’, schrijft hij in 1520 aan Godscalc RosemondtGa naar voetnoot(4). | |
[pagina 975]
| |
Laat, wie het begeert, dit schipperen noemen; voor mij staat het dichter bij het diepe inzicht van een fijne, zelfstandige geest. Over het verbranden van boeken dan heeft Erasmus mede zijn oordeel uitgesproken in de genoemde brief aan Rosemondt. Kort te voren had te Leuven de auto-da-fé der boeken plaats gehad en Erasmus schrijft: Door de boeken te verbranden zal Luther misschien uit de bibliotheken verwijderd worden; of hij uit de harten gerukt kan worden, weet ik niet. ‘Libris exurendis Lutherus fortassis eximetur e bibliothecis; an ex animis reuelli possit nescio’Ga naar voetnoot(1). Door en door Erasmiaansch is hier het woordje fortassis; zelfs aan het effectieve gevolg, dat de boeken uit de bibliotheken zullen verdwijnen, twijfelt de wijze nog even. Een sprong door de eeuwen heen naar een andere groote geest, die ook eens zijn meening over boekencensuur heeft uitgesproken. Heine in het kostelijke Deutschland. Ein Wintermärchen vertelt, hoe aan de Duitsche grens de douaniers naar verboden boeken speurden: ‘Ihr Thoren, die ihr im Koffer sucht!
Hier werdet ihr Nichts entdecken!
Die Kontrebande, die mit mir reist,
Die hab' ich im Kopfe stecken’.
Na deze uitweidingen nog eens de vraag: heeft het verbieden en verbranden van boeken, het straffen van drukkers geholpen? Ten allen tijde zullen de meeningen hierover wel uiteenloopen. Ik voor mij geloof, dat boekencensuur de voortgang van nieuwe denkbeelden op zijn hoogst tijdelijk kan stuiten, meermalen ze eer zal bevorderen. Een voorbeeld. Op de Leuvensche Index van 1550 wordt een heele reeks van Erasmus' geschriften met name genoemd en tot slot alles nog eens aangedikt door de toevoeging ‘Ende generalyck allen syn boeken’Ga naar voetnoot(2). Een exemplaar der Opera omnia van Erasmus, de Bazelsche | |
[pagina 976]
| |
uitgave in 7 deelen van 1540, bewaard in de Athenaeum-Bibliotheek te Deventer, bewijst, dat het met deze censuur ernst was. Wel hadden de Fraters van het Heer-Florenshuis - het draagt hun ex-libris - de deelen jaren lang rustig in hun bibliotheek laten staan. Tot omtrent 1571 Philippus Boestius, pastoor der Mariakerk in Deventer, het boek gezuiverd heeft, ‘repurgatus’ naar de inscriptie. Zóó is het ons thans overgeleverd. Heele stukken, o.a. de Colloquia, zijn weggescheurd, andere onleesbaar gemaakt. Hebben dergelijke gewelddadigheden de verbreiding van Erasmus tegengehouden? Aanschouwt de Bibliotheca Erasmiana, die kostelijke lijst zijner uitgaven, door Vanderhaeghen en medewerkers te Gent samengesteld. Voor wie over eenige fantazie beschikt, is zulk een opsomming van honderden en honderden titels niet droog, maar veeleer een gloeiend betoog voor de invloed van een schrijver, spijt verboden en veroordeelingen. Het is nog niet lang geleden, dat mij exemplaren van twee uitgaven der Colloquia uit Katholiek bezit ter beschrijving voor de Nederlandsche Bibliographie werden geleend. In de Rotterdamsche commissie ter herdenking van Erasmus' sterfdag (op 12 Juli 1936) zitten niet uitsluitend Protestanten, maar ook Katholieken. Ben ik te optimistisch, wanneer ik beweer, dat er - tijdelijke reacties ter zijde gesteld - een stijgende lijn van verdraagzaamheid door de geschiedenis der menschheid loopt? De Lutheranen, vier eeuwen geleden onderdrukt en vervolgd gelijk baarlijke duivels, zij wonen nu rustig in ons midden, hebben hun eigen kerk en eeredienst. Censuur-processen als Flaubert's Madame Bovary, als Baudelaire's Fleurs du mal hebben uitgelokt, 't klein-burgerlijk Nederlandsch lawaai om het tamme verhaaltje van Klaasje Zevenster, een opvoeringsverbod van Monna Vanna, hoe belachelijk en verouderd zijn ze in korte tijd geworden. Nog mag een der geweldigste literaire werken van de laatste jaren, de roman Ulysses van de Ier James Joyce, binnen het Brittenrijk niet verkocht worden. Amerika, eerst mede preutsch, heeft sinds kort het verbod opgeheven, nadat een rechter van het federale districtshof zijn heele zomervacantie aan de lectuur besteed had, om er rapport over uit te brengen. Zal ook Engeland weldra volgen met de ridderlijke erkenning, dat zijn ambtenaren de aard van een meesterwerk miskend hadden? | |
[pagina 977]
| |
Ik hoop niet, bij U de vrees te hebben gewekt, dat er vandaag een wild nieuw lid, afkeerig van alle moraal, in uw midden is getreden. Stelt U gerust, gevaarlijk ben ik niet. Maar mijn sympathie vliegt dadelijk uit, naar wat er onderdrukt wordt, om 't even of het Jood, Protestant, Katholiek, Nazi, Communist of Royalist is. En bovenal komt mijn Nederlandsch geuzenbloed altijd weer in opstand tegen onnoodige dwang, machtsmisbruik en overbodig machtsvertoon. Gelijk Paul-Louis Courier - ook een dergenen, die de censuur aan den lijve heeft ondervonden - ‘j'aime la liberté par instinct, par nature’. Wars van leeren en preeken, zou ik toch één evangelie steeds weer kunnen verkondigen: het evangelie der verdraagzaamheid, de vrijheid voor ieder ernstig mensch zijn meening te hebben en te uiten. Natuurlijk, met eerbiediging van die zijner medeschepselen. Immers, wie fijngevoelig is, trapt evenmin op een andermans eerlijke overtuiging als op een bloem. Een wijs man gelijk Erasmus heeft getracht volgens zulk een leer te leven in tijden, toen dit nog heel wat moeilijker was dan nu. En zoo ik weer telkens terugkeer tot hem, de trots der 16e eeuw in onze landen, dan komt me vanzelf de naam op de lippen van de geleerde, die de correspondentie van Erasmus op onovertroffen wijze voor ons toegankelijk heeft gemaakt, P.S. Allen, naar de aardige karakterizeering van Huizinga, een ‘echt erasmiaansche geest, in een zin, waarbij het model zelf te kort schiet’Ga naar voetnoot(1). Toen mij op 21 Juni 1933 de eer te beurt viel tot buitenlandsch eerelid van deze Academie te worden benoemd, droeg ik nog rouw in het hart om Allen, een paar dagen te voren overleden. Ik twijfel er niet aan, of reeds is hij in deze kring, waartoe ook hij behoorde, eerbiedig uitgeluid. Mij bonden aan hem sterkere dan wetenschappelijke relaties; ik voelde me gelukkig met de vriendschap van hem en zijn vrouw en kende de gastvrijheid van hun mooie huis. In dagen als deze, dat partijleuzen iets te luid schetteren, is het herdenken van Allen een rust en verkwikking. Een zeer krachtige eigen persoonlijkheid was hij, die toch een oneindig respect voor de meening van anderen had. Edel telg van het zui- | |
[pagina 978]
| |
verste humanisme heeft hij, als Erasmus, een vol leven aan de wetenschap geschonken.
Niet langer zal ik Uw aandacht vragen. Mogelijk heeft mijn groote bewondering voor Erasmus me reeds te ver van mijn onderwerp doen afdwalen. Ik hoop maar, dat de overgangen van de rhapsodie, die ik U heb voorgedragen, niet al te wild zijn geweest. En ook, dat de hoofdthema's helder genoeg boven alles hebben uitgeklonken: mijn warme liefde voor de bibliographie, de bekoring der speurjacht naar onbekende, verboden uitgaven en mijn eerbied voor hun heldhaftige drukkers. |
|