Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1935
(1935)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDialectstudieMen vraagt een Idioticon van het land van Assche met de phonetische vaststelling en de localiseering der vormen naar de eischen der moderne wetenschap.
Prijs: 3000 fr.
Eén antwoord werd ingezonden met de kenspreuk:
Ieder plaats brengt haar eigen schat aan.
Tot leden van den keurraad werden aangesteld de hh. J. Jacobs, L. Grootaers en L. Goemans. | |
Verslag van den heer J. Jacobs, eersten verslaggever.Het eenig ingezonden antwoord (kenspreuk: Ieder plaats brengt haar eigen schat aan) bestaat uit drie schrijfboeken met resp. 83, 214, 258 beschreven bladzijden. Het eerste schrijfboek, tevens het eerste deel van de studie, geeft ons de klank- en vormleer van het dialect van Assche; de twee overige cahiers vermelden de woorden, vormen, wendingen en spreekwoorden eigen aan deze Westbrabantsche gewestspraak. Bij de lezing van het werk valt het spoedig op, dat zooveel opengebleven plaatsen op aanvulling wachten. De studie is inderdaad niet af, al bevat zij zeer veel bruikbaar materiaal door een man uit de streek met veel geduld bijeengegaard. Er is echter een ander, grooter gebrek, dat alle onmiddellijke bekroning onmogelijk maakt. De Academie vraagt een Idio- | |
[pagina 756]
| |
ticon dat opgevat werd naar de eischen der moderne wetenschap, en juist met deze eischen schijnt de inzender van het hs. niet genoeg bekend. We zien niet dat hij kennis genomen heeft van het Idioticon van het Antwerpsch dialect door P. Cornelissen en J.B. Vervliet of van het Zuidoostvlaandersch Idioticon in 7 deelen door Is. Teirlinck: beide werken werden door de Academie met goud bekroond en op hare kosten uitgegeven. Daarin had de inzender, wat plan, methode en inhoud betreft, reeds heel wat kunnen leeren. Zelfs het Waasch Idioticon (1900), dat ons geacht medelid Kan. Am. Joos immer tot eer zal strekken, kon hij in menig opzicht tot model nemen. Doch wat hij volstrekt bestudeeren moest, waren de werken van Ph. Colinet, Het dialect van Aalst (1896), en van L. Goemans, Het dialect van Leuven (1897), Daarin zou hij gevonden hebben dat er voor het dialect van het land van Assche een kaart diende opgemaakt om de begrenzing van het behandeld dialect eerst en vooral duidelijk voor te stellen. Uit zijn werk nu leeren we jammer niet, welk taalgebied hij bepaald heeft onderzocht. In zijn klank- en vormleer zou men zeggen, dat hij enkel wil spreken van de volkstaal van de gemeente Assche; maar in zijn woordenlijst geeft hij soms termen op uit Alsemberg, Borcht-Lombeek, Galmaarden, Kapelle-op-den-Bosch, Londerzeel, Strijtem en Wambeke. Wanneer de steller der prijsvraag een idioticon vroeg van het land van Assche, bedoelde deze ongetwijfeld een verzameling van den taalschat niet enkel van Assche, of van de oude meierij Assche, maar ook van de omliggende dorpen, wier taal in hooge mate de kenschetsende trekken van de volkstaal van het kerngebied Assche vertoont. We weten dat de volkstaal van Assche gansch bizondere klanken bezit, welke van deze gemeente op taalgebied als 't ware een eiland maken tusschen de omliggende dorpen. Kenschetsend is b.v. de ontronding van ü, ū, ö, eu in het westelijk deel der gemeente; verder de nasale uitspraak van uitgang - en, alsook de uitspraak ǣ of zelfs ā voor Ndl. ij. Maar daarnaast - de Schrijver bekent het zelf - heeft het dialect van Assche veel gemeens met de spraak van Merchtem, Opwijk en Wolvertem. Laten we er bijvoegen dat in het zuiden b.v. te Ternat, te Strijtem, te O.-L.-Vrouw Lombeek vele klanken, vormen en woorden geheel overeenkomen met die van het kerngebied Assche. Bijgevolg is het te onderzoeken terrein wellicht heel wat ruimer, dan de inzender zich heeft voorgesteld. | |
[pagina 757]
| |
Bovendien had hij uit de jongere Idiotica kunnen vernemen dat het wezen der volkstaal nauw in verband staat met de geschiedenis, met de zedelijke en verstandelijke ontwikkeling, met het leven en het bedrijf van een volk. Hij had ons kunnen mededeelen hoe de bevolking in Westelijk Brabant in de laatste jaren vooral hare taal ten gevolge van immigratie zag wijzigen, welke betrekkingen zij met voorname centra onderhoudt. Vervolgens - en dit is alweer hoofdzaak - hoefde de Schrijver een stel algemeen erkende spellingteekens op te geven, waarvan hij nauwkeurig de phonetische waarde vaststelt. Wij hebben opgemerkt dat hij op eigen hand allerlei spellingteekens heeft uitgedacht, welke in den grond wel zullen overeenkomen met het thans schier overal aangenomen phonetisch schrift, dat hij bij Goemans, Blanquaert en Grootaers zal aantreffen. Wat de klankleer betreft, had de Schrijver ook de moderne indeeling moeten volgen, die 1. een hoofdstuk heeft handelende over a) de klinkers en tweeklanken in beklemtoonde lettergrepen; b) de klinkers in niet-beklemtoonde lettergrepen; c) de medeklinkers; - 2. een hoofdstuk, waarin zij a) de verkortende consonantengroepen behandelt, b) de verhouding opgeeft tusschen de vocalen in zijn dialect en in het Nederlandsch; - 3. een hoofdstuk gewijd aan a) de grammatische figuren, b) de sandhi, c) den klemtoon. In de vormleer moesten ter sprake komen 1, het diminutief, 2. het zelfst. naamwoord, 3. het lidwoord, 4. het voornaamwoord, 5. het bijv. naamwoord, 6. de telwoorden, 7. het werkwoord: de sterke ww., de gemengde vervoeging, de onregelmatige ww., de ww. zwak in het dialect van Assche, sterk in 't Nederlandsch, en de afwijkingen daarvan. In het ingezonden antwoord worden wel is waar de meeste daareven vermelde punten - alhoewel in een andere orde - aangeraakt, doch schrijver gebruikt daarbij spraakkunstige benamingen, die niet meer gangbaar zijn, en vaak raadselachtig schijnen b.v. letterversmelting in plaats van gelijkmaking, assimilatie; letterverzetting i. pl. v. omzetting of metathesis, uitlating van woorden i. pl. v. uitstooting of syncope, enz. Bij de behandeling der medeklinkers volgt hij de alphabetische orde, waar de taalkundigen sedert lang de algemeen aangenomen indeeling: labialen-labio-dentalen, dentale-exploseiven, enz. huldigen. | |
[pagina 758]
| |
Ongaarne missen we in het eerste deel een hoofdstuk over het geslacht der zelfst. naamwoorden, en over de naamvallen. We moeten bekennen dat schrijver in zijn tweede deel hier en daar hierover gewaagt, maar algemeene gegevens mochten toch voorafgaan. Dat schrijver te weinig bekend is met de moderne wetenschappelijke klankleer moge blijken uit den volgenden tekst, dien we letterlijk overnemen: ‘De korte a wordt bij de Asschenaars heel dikwijls verwisseld met de korte opene e: (de korte opene e of hoogduitsche ä in Stätte). Het geldt voor de volgende 47 woorden: altijd: arg, arm (bras), armoede (pauvre), arm, barg (zwijn), barmhartig, barrevoets, barsten, dan (alors), darm, dartel, fladderen, gracht, gras, harst, hard, hart, garst, kan (kruik), karper, kartel, mam, part, markies, markt, martelen, marmer, plak, plakken, smart, spartelen, strang, tak, tarwe, var (koei) dat verre klinkt, varsch, Marten, Barthel, marteko, en de uitgang achtig, rappig, slak, warm, zwart, wrat. Hetzelfde gebeurt ook te Mechelen althans voor de in vetjes gedrukte woorden’. Veel, heel veel kan op dezen passus aangemerkt worden, o.a. dat hier geen eigenlijke klankverwisseling in 't spel is, wel dat Ndl. a altijd tot ä wordt in de 44 (niet 47) vermelde woorden. Maar de woorden garst, strang, varsch zijn geen Nederlandsch, en de Ndl. woorden dartel, hars, smart worden in de volkstaal niet gehoord. En de woorden die overblijven dienen onder ten minste 5 verschillende rubrieken ondergebracht, al naar zij a) vroeger ook i-umlaut vertoonden, b) a vóór rd, rt, rs, c) a vóór r + labiaal of gutturaal hebben; of d) gansch alleenstaande gevallen zijn, of e) op-achtig uitgaan. De opgaven voor het Mechelsch dialect mogen in het Idioticon gerust achterwege blijven.
Nog een woord over het tweede deel der studie nl. over de woordenlijst. Hoewel de Schrijver heel wat vormen, woorden en zegswijzen uit Assche en uit den omtrek heeft opgeteekend, mag hij niet denken dat er geen meer te vinden zijn. We teekenden zelf de volgende bij hem ontbrekende woorden op: af- | |
[pagina 759]
| |
slaan (slaag geven), aftuieren (afslaan), branden (dicht bij iets komen), brei, m. (breiwerk), kil, vr. (kilte, koude), wel, vr. (rol); koeter (jonge stalknecht); sterrelings (star, strak); tèfferen (met allerhande hout aaneentimmeren), tèppe (guit); troete (onnoozelaard), treem (schaft van het lamoen), uitkappen (een stuk vee slachten en in 't klein verkoopen), enz. Het wil ons voorkomen dat de inzender talrijke dialectwoorden niet heeft opgegeven, omdat hij - ten onrechte - oordeelt dat ze algemeen Zuidnederlandsch of zelfs algemeen Nederlandsch zijn. Het tweede deel is nogmaals niet wetenschappelijk bewerkt: open plaatsen moeten nog ingevuld, lange verklaringen en besprekingen ingekort, teksten uit Mnl. schrijvers geschrapt, andere idiotica, die hetzelfde woord hebben met dezelfde beteekenis, moeten beknopt vermeld worden. De verschillende beteekenissen zouden nauwkeurig uiteengehouden en in de logische afgeleide orde dienen opgegeven te worden. We stellen ook hier nog eens vast, dat de bewerker buiten De Bo en Schuermans geen enkel idioticon heeft geraadpleegd, dat hij zich uitsluitend behelpt met de verouderde woordenboeken van Callewaert, Weiland, Desroches en Kiliaan. Een paar artikels uit den hoop gekozen zullen ons oordeel bevestigen. We citeeren: ‘Venster (u.s. vajnster) fr. fenêtre is vr. te Assche; bij Desroches vr. en onz.; in de nieuwe woordenboeken onz., In de archieven van 1600 schreef men in Klein-Brabant veynster.’ ‘Den (aldus uitgesproken), m. de plein waarop men de nauwelijks gevormde kareelsteenen op afdraagt: 't is een gelijke den. - Te Kapellen op den Bosch bet. den den effen grond, die vlak voor het huis ligt. - Een afgeleid woord van den is denoo of denhoo dat te Schriek beteekent: de muur of het schutsel, dat zich in een schuur tusschen den dorschvloer bevindt en de plaats waar de ingeoogste schooven gesteken, worden. - Nog een ander afgeleid woord is denneweeg, dat hetzelfde beteekent als denhoo, en gebezigd wordt te Londerzeel.’ Dit laatste artikel zouden we liever als volgt opgesteld zien: DEN - denGa naar voetnoot(1), m. hd. (dresch)tenne: een harde effen strook gronds meestal uit klei, waarop iets te drogen gelegd wordt: de steenen op den denGa naar voetnoot(1) keeren, zie DB., Corn., J. en Te. Al de overige woorden: den (voorplein van een pachthof) te Kapellen-op-den-Bosch, den(h)oo te Schriek, en denneweeg | |
[pagina 760]
| |
te Londerzeel moeten hier wegvallen, daar zij niet binnen de palen van het dialect van Assche gehoord worden. Uit al wat voorafgaat zal de Academie met ons moeten besluiten dat het ingezonden antwoord niet met goud kan bekroond worden. Doch de juryleden zullen - hoop ik - met mij akkoord gaan om den Schrijver nog een jaar tijd te gunnen ten einde zijn studie bij te werken en de redactie te wijzigen naar het model van het Dialecticon van het Leuvensch Dialect, dat Dr. L. Goemans intusschen zal laten verschijnen. De prijsvraag blijve derhalve nog een jaar aangehouden. | |
Verslag van den heer L. Grootaers, tweeden verslaggever.De vorige verslaggever heeft uitvoerig den inhoud medegedeeld van het ingezonden stuk; wij kunnen ons dus tevreden stellen met de noodige opmerkingen om ons besluit te wettigen. Het eerste deel is bedoeld als een klank- en vormleer; de schrijver noemt dit ‘Dialektikon’; juister ware te zeggen: losse hoofdstukken uit klank- en vormleer. Inderdaad van een systematische bewerking van de stof is geen spraak: noch phonetische beschrijving van den klankvoorraad, noch historische behandeling van klinkers en medeklinkers. Ziehier b.v. hoe de klinkers worden besproken: ‘IE: 1o ie wordt a (lange a) in: die, drie, drietand, kopie, sacristie, wie; 2o wordt ai: oliesel; 3o wordt eene toonlooze of doffe e in: familie, falie, foelie, glorie, gratie, enz.; 4o ie wordt ē (ê) ware e in die (celle, 1. illa).’ ‘IE wordt i: biecht, biesken, biest, dienst, diepste, fabriek,’ enz. Nu volgt de onverwachte opmerking ‘Te Mechelen gebeurt dit bijzonder voor de verkleinwoorden’. ‘IE wordt ie: die (man), fier, fierheid, wieden, bieden met uitlating der d: biën. IE wordt oj in zieden’. Hieruit blijkt dat de schrijver niet de voldoende taalkundige scholing heeft om zijn dialectmateriaal te ontleden en te ordenen. De behandeling van den woordenschat in deelen II en | |
[pagina 761]
| |
III van het manuscript beantwoordt helaas evenmin aan de gestelde eischen. Nauwelijks is hier en daar een poging gedaan om de uitspraak weer te geven: met het gebruik van een phonetisch betrouwbare spelling blijkt de schrijver heelemaal niet vertrouwd. Zooals de eerste verslaggever reeds deed opmerken laat de redactie van de artikelen van het idioticon ook te wenschen over. Zeker heeft de schrijver een zwaren arbeid verricht; we kunnen enkel betreuren, dat hij niet de medewerking heeft gezocht van een geschoolde kracht. Wij moeten ons dus aansluiten bij de meening van den eersten verslaggever en de Academie adviseeren het werk ‘Ieder plaats brengt haar eigen schat aan’ niet voor bekroning in aanmerking te laten komen. | |
Verslag van den heer L. Goemans, derden verslaggever.Ik voel me tot de zwakste welwillendheid, ja tot het diepste mededoogen geneigd ten opzichte van opstellers van woordenboeken, dialecticons, idioticons, enz. ‘Heeft iemand het strengste vonnis verdiend... laat hem woordenboeken schrijven’, zei reeds Scaliger. En erger is nog het vonnis, wanneer het moeizaam werk ten slotte bijna onbruikbaar blijkt te zijn. Zoo is het nochtans, jammer genoeg, met dit Dialecticon gesteld. Vóór het verschijnen van zoovele Vlaamsche en Hollandsche werken van allen aard op het gebied der Nederlandsche taalstudie, vóór de immer grootere belangstelling door de meest gezaghebbende linguisten uit alle landen aan de phonetiek geschonken, vóór het ontstaan onzer Vlaamsche dialectologische scholen te Leuven en te Gent, had de opsteller van dit prijsantwoord op verzachtende omstandigheden mogen rekenen. Toen had men kunnen zeggen: ‘Het werk is al te onvolledig. De localiseering der klanken, woorden en uitdrukkingen is al te vaag. De methode van de beschrijving der vocalen, diphthongen, enz. is zoo ongeveer op het standpunt van Joost Lambrecht gebleven en Sexagius heeft zich hooger eischen gesteld. Maar daar zit toch eenige stof in tot verder bijwerken. De schrijver zou zijn studie moeten degelijk aanvullen en verbeteren. Dan kan hij die andermaal aanbieden.’ Maar zelfs tot herwerken van de stof of aanhouden van de vraag ten bate van den schrijver kan m.i. niet besloten worden. | |
[pagina 762]
| |
Want er blijkt hier gebrek aan elementaire inwijding in het vak. De prijsvragen der Academie zijn niet gesteld voor ongeschoolde arbeiders. Ook in de dialectologie is sedert lange jaren de tijd van het amateurschap verstreken, iedereen zou dat dienen te weten. Dialectologie eischt een lange initiatie, wil ze niet onvruchtbaar zijn en tot onnoozel tijdverlies vervallen. |
|