Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1935
(1935)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 745]
| |||||||||||||||
Prijsvragen voor 1935.
| |||||||||||||||
Verslag van Prof. Dr. A.H. Cornette, eersten verslaggever.In de uitvoerige studie (125 pp. + XXVIII pp.) aan den XVIde eeuwschen toondichter gewijd, heeft de auteur op systematische wijze het leven en het werk van den kunstenaar beschreven. Hij bestudeert tot in de bijzonderheden Pevernage's activiteit te Brugge, te Kortrijk en te Antwerpen. Ongelukkig zijn wij over zijn oponthoud te Brugge in 1563 bij gebrek aan documenten onvolledig ingelicht. In de Vlaamsche stad beleefde de muziek een glansperiode, en het was geen geringe aanbeveling | |||||||||||||||
[pagina 746]
| |||||||||||||||
dat de nog jonge Pevernage, in een tijdperk toen reeds hooge eischen werdn gesteld, het ambt van Kapelmeester van de Kerk van St Salvator waarnam. Was daar zijn verblijf van korten duur, dan leefde hij des te langer, 22 jaar, te Kortrijk waar hij phonascus was van O.L. Vrouwe Kerk, en eigenaar eener Kapelanij. In 1568 verscheen zijn eerste werk waarmee zijn roem gevestigd werd. Ook zijn privaat leven is het voorwerp van aandachtige en niets verzuimende navorsching. Ten slotte beschouwt schr. de moeielijkheden die Pevernage ondervond op politiek- godsdienstig gebied, en hoe hij moest vluchten voor de gevolgen der Hervorming. Hij nam toen de wijk naar Antwerpen en leefde daar nog 6 jaar, was er Magister der zangkapel van O.L. Vrouwe Kerk, en gaf zijn heele leven blijken van standvastige trouw aan het Roomsch-katholiek geloof. Het biographisch gedeelte wordt ten overvloede aangevuld door documenten over de familie van den toondichter. De auteur beroert ook even de betrekkingen van Pevernage met Jonker Jan van der Noot; wij zouden geneigd zijn dit gedeelte wat kort te vinden, ware het niet dat schr. er verder nog op terugkomt; wij erkennen daarbij met voldoening dat de beteekenis van Jan van der Noot aan schr. niet is ontsnapt. Uitvoerig wordt daarna het werk van Pevernage onder handen genomen, en het geheel geeft een gedetailleerd overzicht van zijn scheppingen. Wij vernemen er achtereenvolgens den inhoud en de hoedanigheden van: Novi thesauri musici, waarin vier motetten van Pevernage zijn opgenomen, jeugdwerk van zijn 25ste jaar dat de eer genoot te worden ingelijfd bij die groote verzameling uitgegeven te Venetië in 1568; Cantiones aliquod sacrae, zijnde zes stemboeken; Harmonia celeste, keus onder de toenmaals gezongen madrigalen; in deze bloemlezing van meestal Italiaansche werken die den smaak van den tijd voor de zuiderlijke kunst verraden zijn zeven stuks van Pevernage opgenomen. Vervolgens het werk dat naast de Cantiones het belangrijkste is nl. de Chansons. Schr. benuttigt deze gelegenheid om uit te wijden over de bedrijvigheid der Plantijnsche drukkerij op het gebied der muziekdrukken. Deze bladzijden behooren tot de belangrijkste van de monographie. Niet minder boeiend is zijn uitwijding over de muziekdrukkunst en de verspreiding der | |||||||||||||||
[pagina 747]
| |||||||||||||||
muziekboeken in de tweede helft der XVIe eeuw. In hetzelfde hoofdstuk worden de betrekkingen onderzocnt van Pevernage met werk van de dichters Marot, Ronsard, Desportes, enz... Hier wordt dan ook nog even gewezen op Jonker Jan van der Noot. De studie van Pevernage's werk wordt besloten met een hoofdstuk over zijne posthume Missen, verschenen in 1602, en over een verzameling Laudes. Eindelijk bespreekt de auteur de verzamelingen waarin composities van Pevernage zijn opgenomen en die verschenen zijn tijdens zijn leven, of na zijn dood. Hier heeft de auteur een uitvoerige studie ingeschoven over Het motet voor Pevernage met een studie over de thematiek, de stemvoering, de groepeering, de cadenzen, de chromatiek, de harmoniek en de rhythmiek. Graag hadden wij gezien dat de slotbeschouwingen over de aesthetische beteekenis van Pevernage breeder waren uitgewerkt. Zij beslaan niet meer dan 2 pagina, wat lang niet in verhouding is met de zeer uitvoerige detail-studie over den toondichter en het belang dat de auteur daardoor bewezen heeft aan hem te hechten. Dit is de eenige zwakke zijde van het werk: schrijver voelt zich blijkbaar minder opgewassen tegen cultuurhistorische beschouwingen, dan vertrouwd met bibliographischen arbeid. Uitvoerige aanhangsels en een index volledigen zijn werk en vergemakkelijken de opzoekingen. Het geheel is een gewetensvolle arbeid, die getuigt van geduld in de opsporingen, en van methode in de voorstelling der behandelde figuur. Ik acht derhalve dat de auteur, die zijn werk presenteert onder het Latijnsch opschrift: Discendi cupiditas vivendi optima, den uitgeschreven prijs verdient. | |||||||||||||||
Verslag van Prof. Dr. Maurits Sabbe, tweeden verslaggever.Toen ik in de Academie de prijsvraag over A. Pevernage voorstelde, was het mijn wensch daardoor bij te dragen tot een vernieuwing van de belangstelling in de studie van het leven en het werk onzer beroemde zestiende-eeuwsche polyphonisten. | |||||||||||||||
[pagina 748]
| |||||||||||||||
Sedert de baanbrekende geschriften van Edm. Van der Straeten, Ridder de Burbure en enkele anderen, scheen de studie van dat onderwerp, althans in Vlaanderen, stil gevallen. Slechts sporadisch verscheen er op dat gebied nog een werk als het boek over Ph. De Monte door Dr. Van G. Doorslaer. De stof is echter zoo aantrekkelijk, de mogelijkheid om uit onze archiefdepots ongekende bescheiden daarover op te diepen zoo groot, de behoefte om de beteekenis onzer polyphonische school in haar vollen omvang te kennen zoo dringend, dat het zeker te betreuren viel niet meer ernstige Vlaamsche musicologen zich op die taak te zien toeleggen. Wij hebben een groot aantal degelijke monographieën noodig, het onontbeerlijke materiaal om eenmaal de volledige geschiedenis van de polyphonische beweging is de Nederlanden mogelijk te maken. Het is met een werkelijk genoegen, dat ik kennis nam van de ingezonden studie over A. Pevernage. Het is een hoogst degelijk en in alle opzichten vertrouwbaar werk. Het is op de hoogte van de over het onderwerp bestaande literatuur, die critisch verwerkt wordt, en het brengt talrijke nieuwe bijzonderheden over de bedrijvigheid van dien merkwaardigen toondichter. De bibliographie van Pevernage's werk en de bespreking van hun muzikale waarde munten uit door rijke documentatie en sobere, oordeelkundige nauwkeurigheid. Het werk verdient ten volle door de Academie bekroond te worden. | |||||||||||||||
Verslag van Dr. Leonard Willems, derden verslaggever.Ik sluit me volmondig aan bij de twee eerste verslagen: het ingeleverde werk verdient ruimschoots een bekroning. Schrijver heeft het onderwerp uitgeput, en geen moeite gespaard om heel de noodige bouwstof bijeen te verzamelen: hetgeen in het onderhavige geval veel arbeid heeft gekost. Onnoodig, na de voorgaande verslagen, op de verdiensten van het werk nogmaals uit te weiden. Ik zal me dus bepalen tot detail-aanmerkingen. De volgorde, welke schrijver verkiest om de bibliographie van Pevernage's werken op te stellen, zal geen bibliograaf voldoen. En ik zou voorstellen die verwarde orde te wijzigen: De | |||||||||||||||
[pagina 749]
| |||||||||||||||
bibliographie der werken dient in 4 afdeelingen te worden gesplitst:
Ik houd mij aan deze volgorde in mijne aanmerkingen.
I. - Werken van Pevernage. De Cantiones Sacrae (1578) werden sedert 3 eeuwen als een uitgave van Plantijn bestempeld. Ik heb in 1911 bewezen dat dit verkeerd was, en dat dit een dwaling is van Sanderus (1624). Sweertius (1628) herhaalt deze dwaling. Schrijver zegt (fol. 37) ‘Paquot, Ruelens, Rooses... begingen alle dezelfde dwaling, steunende op Sweertius’. Lees op ‘Sanderus (1624) en Sweertius (1628)’.
Eitner zegt dat Pevernage in 1578 zangmeester te Antwerpen was (terwijl de uitgave van 1578 uitdrukkelijk leest te Kortrijk). Schrijver zegt (fol. 39): ‘Deze bewering levert het bewijs dat de Duitsche musicoloog het boek (van 1578) niet in handen heeft gehad’. Zoo is het inderdaad! Doch men gelieve hierbij te voegen (in 1911 heb ik het reeds opgemerkt) in de 2e uitgave (Francfort, Stein, 1602) staat Pevernage vermeld als ‘Marianae Aedis (= de O.L.V. Kerk) apud Antverpienses musici Chori praefecto’. Hetgeen bewijst dat Eitner op de 2de uitgave heeft gewerkt: en zoo wordt zijn vergissing verstaanbaar. Over de Chansons (1588-1591) en de Missae (1602) handelt Schrijver uitvoerig: maar de tabel waarin de uitgave van 1606 (Chansons) vergeleken wordt met de 1e uitgave, wordt in de Bijlagen (fol. XXV) opgenomen - evenals de vergelijkingstabel | |||||||||||||||
[pagina 750]
| |||||||||||||||
der Cantiones Sacrae (fol. XVIIIbis). Men gelieve die tabellen in de Bibliographie op te nemen waar zij op hare plaats zijn: de Bijlagen mogen alleen archiefstukken en oorkonden bevatten.
II. - Verzamelwerken, tijdens het leven van Pevernage. In de Novi Thesauri Musici (1568) verschenen de 4 eerste muziekstukken van Pevernage. In de Musica Divina (1583) verschijnt een stuk van hem. (Fol. 33 staat Musica Divina, 1591 - dit is de datum van de 3e uitgave)Ga naar voetnoot(1). In de Harmonia Celeste (1583) zijn er 8 stukken van Pevernage: Fol. 53 staat: ‘In dit werk zijn er 7 stukken van Pevernage, vier van Orlando Lasso, drie van de Macque, zes van De Monte, 2 van Noë Faignent, te samen 24 stukken van Nederlanders op 64 aanwezige stukken’ - Fol. 58 staat echter Pevernage acht, Orlando Lasso drie, De Macque twee, De Monte vijf, 2 Noë Faignent. Ik heb gecontroleerd: de laatste cijfers alleen zijn juist (Zie Post Scriptum). De Harmonia Celeste bevat eigenlijk 47 muziekstukken, waarvan 5 met twee deelen, en 3 met drie deelen (zoo dus 64 stukjes, met de onderdeelingen): 24 zijn inderdaad van Nederlanders. In 1590 verscheen bij P. Phalesius een tweestemmig liedboek: ‘Bicinia, sive Cantiones... duarum vocum’. Dit boek bevat 1 Fransch madrigaal en 1 Italiaansch van Pevernage. Schrijver gelieve echter te noteeren dat dit het eerste tweestemmige liedboek niet is door Phalesius uitgegeven: In 1571 verscheen reeds een Liber musicus duraum vocumGa naar voetnoot(2). Deze uitgave bevat 75 muziekstukken (20 Latijn, 48 Fransch en 7 Nederlandsch). De namen der toondichters worden niet vermeld, behalve voor Gerardus Turnhout (14 stukken) en Jan Verdonck (7 stukken). De vraag waarvoor we staan, is of de Bicinia van 1590 een aanvulling zijn van het Liber musicus (met uitsluitend nieuwe stukken) - ofwel een gewijzigde heruitgave van dit boek. Schrij- | |||||||||||||||
[pagina 751]
| |||||||||||||||
ver zegt dat zij onder meer stukken bevat van G. Turnhout: Zijn dit dezelfde als die van 1571? Of zijn het nieuwe stukken? Door een vergelijking der registers van beide boeken zal dit wel uit te maken zijn. In alle geval, voor zoo ver we weten, bevat de uitgave van 1571 geen werk van Pevernage. De Melodia Olympica (1591) bevat dan nog twee liederen van Pevernage op Italiaanschen tekst.
III. - Verzamelwerken, verschenen na den dood van Pevernage, met onuitgegeven stukken van hem. Zeven jaren na P.'s dood verscheen bij Phalesius (1598) Le Rossignol Musical, met drie onuitgegeven Fransche liederen van Pevernage. Fol. 33 staat Rossignol Mus. 1597 (een lapsus calami). Dertien jaren na zijn dood, verschenen de Laudes Vespertinae (1604). De namen der toondichters worden in deze uitgave niet vermeld. Maar op het titelblad staat ‘M. Andrea Pevernagio potissimum auctore’. Eitner heeft gemeend dat deze verzameling door P. werd aangelegd - hetgeen onmogelijk is, aangezien hij sinds 13 jaren dood was. Zoo de uitgever dien naam op het titelblad stelt, is dit eenvoudig een reclame voor het boek: Phalesius wist hoe hoog Pevernage toen bij iedereen aangeschreven stond. Maar potissimum is een leugen: uit de vergelijking van deze uitgave (1604) met die van 1629 en 1648 (waar de namen der toondichters vermeld staan) heeft Schrijver kunnen opmaken dat er slechts 6 (onuitgegeven) stukken van Pevernage hier voorkomen. In 1631 (veertig jaren na Pevernage's dood) verschijnt te Bamberg (bij J. Degen) een Florilegium Musicum. Hier komt een stuk van onzen toondichter voor ‘Laetamini et gloriamini’, dat ik in zijne werken niet terugvind. Het kan desnoods dat de Beiersche uitgever de hand heeft kunnen leggen op een onuitgegeven stuk: Maar de toeschrijving komt mij niet niettemin verdacht voor, en er zou dienen te worden onderzocht of die toeschrijving soms niet verkeerd is.
IV. - Verzamelwerken, die herdrukken van Pevernage bevatten. Fol. 88 en vlg. geeft schrijver een lijst van werken, waarin | |||||||||||||||
[pagina 752]
| |||||||||||||||
muziek van P. voorkomt: hij zegt welke stukken, en waar zij eerst verschenen. Doch hij haalt ook een Quodlibetum Novum Latinum aan (Leipzig, Schürer, zonder datum) en liet na te zeggen welke stukken van P. hier staan (Een aanvulling, a.u.b.)Ga naar voetnoot(1).
Verder handelt Schrijver (fol. 91 vlg.) over Beeldmotteten, met muziek van P. op koper gegraveerd: Er zijn 5 motetten, waarvan 2 ongedateerd, hetgeen dient vermeld. Fol. 90 handelt Schrijver over de Luit-tabulatuur bewerkingen van P.'s liederen: Gelieve deze bewerkingen te stellen na de beeldmotetten: dat muziek typographisch gedrukt wordt, of op koper gegraveerd, verandert niets aan de muziek. Terwijl deze gewijzigd moet worden wanneer men ze voor een instrument (de luit) verwerkt. Alle stukken voor luitbespeling verwerkt, staan elders in P.'s opera omnia, hetgeen schrijver telkenmale noteert. Doch hij noteert niet waar het lied Haec dies vandaan komt. Ik vind het nergens vermeld: Het ware goed dit aan te teekenen, en den volledigen Latijnschen regel op te geven - met haec dies alleen kan men moeilijk een tekst identificeeren. Fol. 95 bespreekt schrijver de handschriften, waarin muziek van P. voorkomt. Een hs. te Weenen bevat drie Latijnsche motetten die elders niet voorkomen: Alhoewel Schrijver overal het getal stemmen noteert, heeft hij het hier niet gedaan (een aanvulling, a.u.b.). De andere hss. (Berlijn, Munchen, Breslau, enz.) bevatten bekende stukken en Schrijver noteert, waar de copiist de muziek gevonden heeft. Op dien regel bestaat een uitzondering: te Londen (Royal College of music) is er een hs. 1196, waarin, volgens Schrijver, 2 madrigalen van Pevernage staan: ‘fol. 74 ‘Poi che 'l mio largo pianto’, en fol. 75 ‘O come e gran martire’Ga naar voetnoot(2). Het tweede is | |||||||||||||||
[pagina 753]
| |||||||||||||||
inderdaad van P. (Melodia Olympica, fol. 2). Doch het eerste is in P.'s werken niet te vinden. In de Harmonia Celeste komt echter een madrigaal van Hipp. Bacchusi voor: ‘Poi che 'l mio largo pianto’ en ik onderstel dat de toeschrijving aan P. hier verkeerd isGa naar voetnoot(1). Heeft de copiist hier gedwaald? of de catalogusopsteller? (Schrijver zegt niet waar hij zijn inlichting vandaan haalt). Dit punt moet dus onderzocht worden. Wat het hs. 26 der Breslau-Universiteitsbibliotheek betreft, het bevat: ‘Coram illa procident Aethiopes’ - uit de Cantiones, 1602, nr 3 (zegt schrijver) - Lees liever ‘Cantiones, 1578, fol. 70o’, want men zou kunnen denken dat de tweede uitgave Cantiones stukken bevat die de eerste niet heeft. Thans nog een slot-aanmerking. Er ontbreekt in de studie een Alphabetisch Register van alle Latijnsche, Fransche, Italiaansche teksten, die Pevernage muzikaal behandeld heeft. Zulk een register is dringend noodzakelijk. Ten eerste: omdat wij daardoor een goed overzicht krijgen van al het werk dat Pevernage geleverd heeft. Ten tweede: van zeer vele teksten weten we niet wie de dichter is. Voor de Chansons heeft schrijver onderzoekingen gedaan: slechts voor de helft kon hij de dichters terugvinden (20 stukken van Marot,18 van Desportes, 3 van Ronsard, 1 van Mellin de St. Gellais, 1 van Jonker Van der Noot, zoo dus 33 te samen - Er blijven nog 32 anoniem - Idem voor de Italiaansche teksten (1 van Petrarca tegen 11 anoniem). Een verder onderzoek zal zeker nog andere namen aan het licht brengen. Ik zou dus voorstellen in het Alphabetisch Register telkens den naam te vermelden van den dichter, zoo deze gekend is. Zoo b.v.: ‘Nympha patris magni’ (Haemus) - ‘En ce beau mois délicieux (Marot) - ‘La vita fugge’ (Petrarca), enz., enz. De teksten, zonder auteursnaam, zullen aldus in het oog vallen. En wanneer iemand een tekst zoekt te identificeeren, zal hij het register kunnen raadplegen, en niet gedwongen zijn heel het werk over Pevernage te doorloopen. | |||||||||||||||
[pagina 754]
| |||||||||||||||
Al de voorgaande aanmerkingen (kleinigheden) nemen niets weg van de hooge waarde van het toegezonden werk: zij bewijzen dat ik de studie zeer aandachtig heb nagezien - hetgeen ik nooit zou hebben gedaan, zoo ik voor een wetenschappelijke prul stond. Zooals collega Sabbe in zijn Verslag te recht opmerkt, de geschiedenis der Nederlandsche polyphonie der 15e, 16e en 17e eeuw zal dan alleen kunnen geschreven worden, wanneer wij goede monographiën over elken polyphonist afzonderlijk zullen bezitten. Ik zou wenschen dat wanneer de aangeboden studie over Pevernage in onze bekroonde werken verschijnt, deze als een hoogstaand model zou kunnen dienen, en een richtsnoer zou zijn voor alle geleerden die over onze andere polyphonisten een monographie zouden willen schrijven. Hierom alleen heb ik zoo vele detailzaken besproken.
Post-script. - Schrijver zegt dat de Harmonia (1583) 8 stuks van P. bevat: Onder meer het lied ‘Ardo, donna, per voi’. Vogel (Weltliche Vocal Musik Italiens, bl. 431) zegt: Harmonia (1583) 7 stukken. Doch in de uitgave 1589 (bl. 452) werd ‘Ardo..’ toegevoegdGa naar voetnoot(1). Ik heb de oude uitgaven niet te mijner beschikking. Wie begaat hier een vergissing? Vogel zegt ook (bl. 469) dat in de uitg. van 1589 een lied van P. voorkomt: ‘Amorose faville’ (6-stemmig). - Schrijver vermeldt dit lied nergens: Is die toeschrijving juist - of verkeerd? Vogel (bl. 464) zegt ook dat P's: ‘Fra l'altre virtu con sigrand' ardore’ voor het eerst in de uitgave van 1591 Musica Divina voorkomt: Is dit juist? Schrijver zegt (fol. 85) in de uitgave van 1583. Schrijver geeft (Bijlagen, fol. XVIIbis) een lijst der muziekboeken door Bogaerd te Dowaai gedrukt. Volgens mijne aanteekeningen drukte hij ook in 1583: ‘Joan Machgielz, premier livres de chansons nouvelles à 4, 5 et 6 parties’ (een ex. te Parijs. Bibl. Nat.). Ik vind dat boek nergens vermeld: en biographische inlichtingen over Jan Machiels (zeer zeker | |||||||||||||||
[pagina 755]
| |||||||||||||||
een Vlaming) vind ik nergens. Draudius haalt een uitgave van hem aan ‘Chansons a 4, 5, 6 voix’ (Douai, 1600). En deze inlichting werd overgenomen door Fétis (Biogr. générale des musiciens, V, 319), Eitner (Biogr. VI, 274) Gevaert (in Biogr. Nationale, voce Magghiels, bl. 149). Maar zij hebben het boek niet gezien. Is die uitgave van 1600 een tweede uitgave? Of een vergissing van Draudius? De uitgave van 1583 zou dienen bibliographisch te worden beschreven, en de inhoud dier Chansons medegedeeld - Ik trek me echter geen Fransche liederen aan. |
|