Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1935
(1935)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 485]
| |
Albert Giraud-Hulde te LeuvenGa naar voetnoot(1)
| |
[pagina 486]
| |
verband houdt met de Fransche, en vooral met die van Gautier, Baudelaire en zelfs Leconte de Lisle, ik wil het grif aannemen, maar toch moet mij de opmerking van het hart dat ik voor mij in die drie meesters der Fransche poëzie - de een al grooter meester dan de andere - niet zoozeer Fransche modellen, dan wel Fransche rivalen van Giraud kan zien. Zij streefden in hun werk een gelijkaardig doel na, - want zij leefden toch in de atmosfeer van hun tijd, te midden van al die imponderabilia die ons, tijdgenooten, maken tot menschen van één en denzelfden tijd, afgescheiden en verschillend van andere tijden - doch zij stonden, om zich tot dit doel te verheffen, op een geheel ander terrein: hij Giraud had immers onder de voeten denzelfden grond waarop Rubens, Van Dijck en Teniers stonden toen hun oog de wereld overschouwde die zij in zich wenschten op te nemen, en tot hùn wereld te maken. Op dien grond stond hij vast. Heeft er trouwens één Vlaamsch dichter op meer verrassende en op diepere wijze van zijn eigen volkswezen gesproken als Giraud het heeft gedaan, waar hij schreef: Ecoute la chanson du beau pays de Flandre!
Ecoute la passer, la chanson rauque et tendre,
La plus douce à mon coeur de toutes les chansons!...
Mais qui n'est pas d'ici ne peut pas la comprendre.
Wortelde de kunst van Giraud diep in de eigen aarde, de vruchten die zij droeg hebben echter een geur en een smaak, die boven alle andere uitmunten. En dit hebben zij wellicht ten deele te danken aan dien uitzonderlijk hoogen dunk, dien Giraud van de dichterschap had. Voor hèm was zij immers van zuiver goddelijke essentie: zij was in hem werkzaam als het onverdelgbare verlangen naar een hooger leven dan aan den mensch is beschoren. Daarom was zijn fantaisie, als in Pierrot Lunaire, zoo verfijnd beminnelijk, zóó subtiel en zoo speelsch fijnzinnig; daarom was zijn geest zoo hooghartig en, in zijn ware wezen, zoo teeder. Uit zijn werk blijkt het telkens, hoe de laagheden, die tot het dagelijksch leven behooren; de mediocriteit, waar wij arm aan arm meê samengaan, hem vreemd waren en, waar hij ze toch moest ontmoeten, een gruwel. Met gansch zijn hart verwijlde hij liever in een andere wereld, waar | |
[pagina 487]
| |
heerschen zouden het heroïsme, dat het brute geweld niet uitsluit; beschaving, die den haat en de misdaad niet weert; en de schoonheid, die de natuur steeds biedt, en die de mensch, in zijn edelste momenten, zelfs in zijn meest afwijkende driften, nog te aanschouwen kàn geven. De wereld van de helden der legende, der geschiedenis en der kunst, was de wereld waar zijn geest zijn werkelijk leven leed. Op deze aarde voelde hij zich integendeel, op het gebied van het gevoel en den hartstocht, een banneling, een vreemde: Hem was de wereld een ‘gare nocturne’. nostalgique avec ses beaux pavois,
Ses fanaux de couleur aux clartés solennelles,...
terwijl de tragique appel que les locomotives
jettent comme un adieu vers les pays quittés,
hem alleen hopelooze, maar voor zijn wezen en zijn kunst zoo kenschetsende woorden in den mond legt: Personne ne m'attend et je n'attends personne...
Nooit heeft intusschen een echt dichter ontsnapt aan den greep van den geest van zijn tijd. En hoe hoogmoedig Giraud ook had verklaard: aucun cri de ce temps ne franchira mon seuil
en je m'exile a jamais en ces vers nostalgiques
in den grond was hij nochtans ook een mensch van zijn tijd. Dit blijkt niet enkel uit zijn verspreid critisch en journalistiek werk. Maar ook achter zijn goden en zijn helden, achter de symbolen, die van alle tijden zijn en de waarde der eeuwigheid in | |
[pagina 488]
| |
zich dragen, komen gevoelens en gedachten tot uitdrukking, die niet van vroegere geslachten zijn overgeërfd, maar die uitingen zijn van den modernen tijdgeest. En juist dit samen-zijn in Giraud van die hooge bewondering voor wat de traditie ons leert de verhevenste vormen van de eeuwige schoonheid te zijn, en van die subtiele onderworpenheid aan wat de eigen tijd aan scherpe en diepe geestesbelevenis heeft, heeft het mogelijk gemaakt, dat het vers van den dichter tot ons kon spreken met die ingetogen kracht, die scherpe sensibiliteit, die zachte zinnelijke bewogenheid, die een van de zekerste kenteekenen van het superieure werkelijke leven zijn. En in de uitingen van zijn vreugd of van zijn smart heerscht de sereniteit van den veel-wetende, die dus ook aan den lijve of met den geest veel heeft ondervonden en beleefd. Zijn vers is, in vele gevallen, levensinzicht, belijdenis van de diepste ervaringen en belevenissen, die de dichter heeft doorgemaakt. Daarom treft ook zoo dikwijls, in het werk van Giraud, naast en onder den sterken, beheerschten klank van het vers, het echt menschelijke van het gevoel, de melancholische uiting van den ervaringenrijken levensernst. Dat gevoel kon zelfs, op sommige oogenblikken, op echt menschelijke wijze, opflakkeren tot den hoogsten toorn, tot onvertogen haat, die vriend noch vijand spaart. Een Parnassiaan was Giraud, onbetwist. Maar men heeft ongelijk te denken dat ooit een ware dichter, al noemt men hem ook Parnassiaan, kan bestaan die niet tevens een mensch met een groot hart zou zijn. Doch ik voor mij verkies in Giraud een erfgenaam te zien van de Renaissancisten, een man van hooge cultuurwaarde, waarbij vergissingen en verkeerdheden niet uitgesloten blijven, open voor al de uitingen van de schoonheid, overtuigd dat niets dat menschelijk is, den mensch vreemd kan zijn. Car partout la beauté ruisselle en rythmes d'or.
Den grooten schrijver, Albert Giraud, bieden wij dan ook onze hulde. |
|