| |
| |
| |
Vergadering van Mei 1935.
Zijn aanwezig de heeren: F.V. Toussaint van Boelaere, bestuurder; J. Muls, onderbestuurder; L. Goemans, bestendig secretaris;
de heeren: Am. Joos, F. Lateur, J. Mansion, Leonard Willems, A. Vermeylen, A.J.J. van de Velde, Jos. Jacobs, M. Sabbe, Herman Teirlinck, J. Salsmans, P. Bellefroid, A. Carnoy, C. Huysmans, J. van Mierlo, J. Cuvelier, R. Verdeyen, F. Timmermans, A. Cornette, werkende leden;
de heeren: F. Prims, J. Eeckhout, Em. De Bom, J. Grauls, E. Claes, briefwisselende leden.
Lieten zich verontschuldigen de heeren: L. van Puyvelde, J. Vercoullie, Fr. van Cauwelaert, Fr. Daels, J. Van de Wijer, werkende leden;
L. Grootaers, briefwisselend lid.
* * *
De Bestendige Secretaris leest het verslag van de Aprilvergadering: het wordt goedgekeurd.
* * *
Afsterven van Prof. Dr. Lodewijk Scharpé, werkend lid der Academie. - Op Zaterdag, 4 Mei overleed
| |
| |
te Betecom, Prof. Dr. L. Scharpé, werkend lid der Academie. Het afsterven van onzen Collega werd per speciaal bericht aan al de leden kenbaar gemaakt, en tot teeken van rouw werd onmiddellijk de nationale vlag op het Academiegebouw halfstok geheschen. De teraardebestelling greep plaats op Woensdag, 8 Mei, te Betecom.
Het bestuur en een aantal leden der Academie woonden de uitvaart bij. Prof. J. Van Mierlo sprak uit naam der Academie de eerste lijkrede uit. Bij den aanvang van de Meizitting, nam de heer Bestuurder Toussaint van Boelaere voor de rechtstaande vergadering het woord in dezer voege:
Met het heengaan van Prof. Scharpé heeft ons genootschap weêr een gevoelig verlies geleden, zijn wij een schoone figuur armer geworden.
Wij weten het wel, den dag waarop wij den drempel van dit huis betreden, hebben wij, over het algemeen, ook het grootste en soms zelfs meest actieve gedeelte van ons leven achter den rug: het rijpere maar ook langzamere leven heeft dan een begin genomen, al kunnen de vruchten van dien lateren tijd van zeldzame beteekenis zijn.
Maar van prof. Scharpé kan niet worden gezegd dat hij zich, in onzen kring, een man op leeftijd heeft getoond. Even frisch en bewegelijk als in zijn vroegere jaren heeft zich zijn geest hier geopenbaard; ook hier heeft hij blijk gegeven van de verrassende verscheidenheid en veelzijdigheid van zijn kennis en van zijn belangstelling. Maar bovenal heeft hij ook hier getoond dat hij was een mensch, alleen gedreven door die gevoelens en opvattingen die in de edelste driften van ons hart hun kiemkracht vinden. Hem stond steeds, wat hij ook deed of liet, een schoonere menschelijkheid voor oogen.
Met meer gezag dan ik bezit, heeft ons geacht medelid, P. van Mierlo, uit naam van de Academie, Prof. Scharpé op den dag van zijn plechtige uitvaart, een laatste hulde gebracht. Ik wensch dan ook slechts nog te zeggen en ik meen ons aller tolk te zijn, hoe wij anders van meening of gezindheid kunnen verschillen, - dat wij Prof. Scharpé om de diensten die hij,
| |
| |
uit ingeboren zuiver idealisme, zijn Vlaamsche volk heeft bewezen, om de schoone geestdrift van zijn menschelijkheid, steeds in hooge eere zullen houden, en in den verderen loop van ons leven, van hem een beeld zullen meêdragen, dat wij met steeds grootere sympathie, met zelfs verteederde bewondering, in ons geheugen zullen oproepen.
* * *
Daarna gaf de Bestuurder het woord aan Prof. Van Mierlo om lezing te geven van zijn lijkrede.
| |
Lijkrede uitgesproken bij de teraardebestelling van Prof. Dr. L. Scharpé door Prof. J. Van Mierlo S.J.
Werkend lid der Koninklijke Vlaamsche Academie
Als oud-student en als vriend van den duurbaren afgestorvene, ontving ik van de koninklijke Vlaamsche Academie de opdracht, om in haar naam een laatste hulde te doen aan hem, dien zij als een van hare uitstekendste leden vereerde, om wiens verlies, het derde binnen de korte spanne tijds van één jaar, zij nu treurt.
Maar om die vriendschap zelf had ik mij zoo gaarne teruggetrokken in de smart, die zijn wel voorziene, sedert maanden gevreesde, toch nog plotse en zoo vroegtijdige dood mij in het hart, als in dat van zijn ontelbare vrienden, geslagen heeft. Ik voel mij ook gansch machteloos, omdat ik besef dat hier meer is heengegaan dan wat woorden kunnen uitdrukken of wat naar buiten blijken mag.
Ik zou hem moeten herdenken als geleerde. Ja, ook als geleerde heeft hij zich voor de gemeenschap en voor de Vlaamsche cultuur hoogst verdienstelijk gemaakt. Hij behoorde nog tot het opkomende geslacht dier philologen, die de Vlaamsche tra- | |
| |
ditie uit den romantischen tijd, toen wij aan de leiding stonden van de Nederlandsche philologie, waarvan we nadien zeer vervallen waren, heeft voortgezet, om haar met niet minder geestdrift, maar nu met den ernst en de degelijkheid eener wetenschappelijke methode, tot hernieuwden bloei, in gestadigen wedijver met de Noordnederlandsche, op te voeren en aan onze Belgische universiteiten tot de plaats van eer te verheffen, die haar toe komt. Wat hij op dit gebied presteerde, zou ruimschoots elk gevestigden naam kunnen rechtvaardigen: zijn vele, steeds voorbeeldige, uitgaven van Middelnederlandsche teksten, als de fragmenten van Veldeke, de Sunte Elisabettenlegende, het Quiconque-vult-salvus-esse van Antonis de Rovere, het Reyne Maecxsele, en andere rederijkersspelen; in het bijzonder de zoo nauwkeurige tekstcritische uitgave, samen met Prof. Müller, van de spelen van Cornelis Everaert. Wij, die hem aan het werk hebben gezien, weten uit de vele collaties van uitgegeven teksten op de handschriften die hij hield, met hoe pijnlijke angstvalligheid van den waren geleerde hij zijn arbeid verrichtte. Zijn studiën over het ontstaan en de ontwikkeling van de fabel te onzent, van Esopet af, over de Dene, tot Vondel's Warande der Dieren, hebben hem de blijvende erkenning van de wetenschap verzekerd. De breed-opgevatte geschiedenis van de Vlaamsche letterkunde sedert 1830, ontstaan in een tijd toen nog zoo goed als alle voorstudie ontbrak, is grootendeels zijn werk en dankt het beste aan hem. Door de voortreffelijkheid van zijn wetenschappelijken arbeid had hij zich den toegang tot de Vlaamsche Academie veroverd. In
den dienst van de wetenschap ontzag hij moeite noch offer: speurde hij de boeken op, die hem het beeld brachten van Vlaanderen's leven en grootheid in het verleden; verzamelde hij een bibliotheek waarin niets ontbrak dat den laatsten stand der kennis in de vakken van zijn bedrijf weergaf; schafte hij zich de instrumenten aan om het experimenteele onderzoek in te richten: ook zijn Nederlandsche uitspraakleer was baanbrekend werk. Wat hij heeft voortgebracht was steeds voortreffelijk: met de degelijke bescheidenheid die hem kenmerkte was het af. Maar de wetenschappelijke ernst die hem aandreef, de gewetensvolle betrachting van de waarheid die hem nooit met vrede liet, de hooge eischen die hij zich stelde, hebben, vooral na den oorlog, zoo al niet zijn werklust verzwakt, dan toch zijn arbeid belemmerd.
| |
| |
Doch hiervoor zijn nog vele andere oorzaken. Want nog meer dan geleerde was Scharpé mensch: mensch in den besten en volsten zin van het woord. Meer nog dan voortbrenger van wetenschap was hij bezieler; meer dan leeraar voor het examen was hij leeraar voor het leven. Hij wist bij zijn studenten de liefde op te wekken tot zelfstandigen, wetenschappelijken arbeid; de bijzondere geestesrichting te ontdekken langs welke zij hun beste gaven konden ontwikkelen; niet zelden het arbeidsveld aan te wijzen, dat voor hen braak lag. Voor hen zette hij de Leuvensche bijdragen open; stichtte hij de Leuvensche Studiën en Tekstuitgaven; begon hij een eigen bibliotheek. Hij leefde voor zijn studenten, voor wie zijn huis steeds openstond; waar zij gaarne kwamen, omdat zij in hem den leider vonden die hen begreep; den meester, die hun den weg wees; den vriend die hun bijbleef voor het leven. Wat hij had stond te hunner beschikking: zijn boeken; de vruchten van zijn eigen arbeid, die hij hun onbaatzuchtig meedeelde; maar ook zijn tijd, zijn beste krachten, en boven al zijn hart. Hij volgde hen door het leven; zocht hen op als ze soms van den goeden weg waren afgedwaald; hield ze samen door de banden eener blijvende vriendschap, onder elkander en met de Alma Mater. Hij bleef hen opwekken en aanmoedigen bij hun verdere studiën. Doch niet hen alleen: velen daarbuiten zette hij tot wetenschappelijken arbeid; tot onze missionarissen toe wees hij op het werk dat ze voor Vlaanderen konden verrichten; en hij stichtte voor hen het eerste Belgische wetenschappelijk missietijdschrift, Onze Kongo.
Bezieler, opwekker: zoo vooral hebben ook wij hem in de Academie gekend. Hij was een van hare trouwste leden; zelden ontbrak hij op hare vergaderingen; met immer even hartelijke belangstelling volgde hij er de verscheidene werkzaamheden. Zijn verslagen in de commissiën waren modellen van beknopte nauwkeurigheid. Onbevangen deelde hij mee uit den overvloed van zijn belezenheid, van zijn kennis en ervaring, dat anderer arbeid gedijen mocht.
Doch steeds verdrong in hem de mensch den geleerde. Waar de nood riep daar luisterde hij. Ook de nood van zijn volk eischte hem op. Hij stond, zijn leven door, in den Vlaamschen cultuurstrijd, met de steeds jeugdige geestdrift, met de taaie onverzettelijkheid, met de hartstochtelijke eerlijkheid, wars van alle kuiperijen als van alle enge bekrompenheid, ongeduldig in zijn radica- | |
| |
lisme, minder man van de practische daad dan van de hooge bezieling; dikwijls teleurgesteld, als de schoone droomen die hij bouwde kwamen aanstooten tegen de ruwe werkelijkheid; nooit gebroken.
Doch alle nood greep hem aan en bracht hem in verzet. Dan vergat hij zijn eigen nood en den nood van zijn talrijk huisgezin, om hulp te bieden waar hij kon. Wat al leed hij tijdens den oorlog heeft gelenigd, wat al armoede en ellende hij heeft bijgestaan, met gevaar voor eigen veiligheid, we hebben het wel vermoed, maar wie heeft het ooit ten volle geweten? Wie heeft ooit ten volle geweten al het goede dat hij in het verborgen deed? Ook, na den oorlog werd hij de zekere toevlucht van hen die leden om Vlaanderen, van de verbannenen en uitgestootenen, wien hij zijn vriendschap niet opzegde, wier lot hij zich aantrok, om wier kinderen hij zorgde als om de zijne, zou hij daarbij bedelaar moeten worden, in zijn nooit-versagende, alles-durvende Charitas.
Hij is daarom in zijn beste gevoelens miskend, in zijn zuiverste bedoelingen gewantrouwd geworden. Hij ging zelf door donkere tijden. Toen kwam daar nog bij, dat de trouwe levensgezellin, die hem zijn vele kinderen, zijn kroon, zijn blijdschap en zijn beste rijkdom, had geschonken, die waakte, als de vrome, sterke vrouw, over het huisgezin, werd uitgedragen. Maar uit alle rangen van het volk, armen en rijken, leeken en geestelijken, Walen en Vlamingen, groeide toen een betooging van sympathie zonder weerga, die hem over eigen zorg en kommer heen hielp, in de goede zekerheid van de liefde, die zijn eigen alles offerende liefde had gewekt.
Hij was een edele ziel, die niet leefde voor zichzelven, maar zich wegschonk zonder berekening van eigen baat.
Hij was een kinderlijk gemoed, die met de gulle opgeruimdheid van zijn optimistisch Godsvertrouwen, in bestendige jeugd door het leven ging.
Hij was ook een rijke geest en een fijngevoelig hart; die de schoonheid begroette in de natuur als in de kunst; die zijn huis als zijn leven versierde met Schoonheid en Schoonheid schiep.
Hij was een dapper strijder voor het recht en voor de Waarheid, eerlijk en oprecht, met het ruime begrip voor hen die in
| |
| |
hun eigen eerlijkheid zijn overtuigingen niet deelden; maar zelf onverzettelijk trouw, waar hij die eens erkend had.
Zijn leven was een afstraling van Hem die is
de eeuwige Schoonheid,
de eeuwige Goedheid,
de eeuwige Waarheid.
Hij moge Hem nu eeuwig bezitten!
Hij zal voortleven in het hart der Vlamingen.
* * *
Groote jaarlijksche prijs voor letterkunde. - De prijs werd dit jaar toegekend aan den hr. Frank Lateur, werkend lid der Academie. De hr. Bestuurder wenscht uit naam van al zijn collega's den hr. Lateur geluk met die zoo wel verdiende onderscheiding.
80ste verjaring van den Z. Eerw. kan. A. Joos. - De hr. Bestuurder richt tot den Eerw. hr. Joos de gelukwenschen der vergadering en spreekt de hoop uit, dat hij nog lang met dezelfde geestdrift aan de werkzaamheden der Academie moge deelnemen.
Kan. Joos dankt zijn Collega's en spreekt zijn volle toewijding uit aan de zaak van de Vlaamsche Academie en van de Vlaamsche cultuur.
| |
Aangeboden boeken
Door de Regeering:
Extrait du Bulletin de l'Académie Royale de Langue et de Littérature françaises. Concours triennal de littérature française (Période 1929-1931). Poésie. - Rapport fait au nom du Jury à Monsieur le Ministre de l'Instruction Publique, par M. Paul Campagne.
| |
| |
Door de Universiteit te Amsterdam:
De zorg voor moeder en kind in Noord-Brabant, door P.E.G. Vander Heyden;
Dipoolmomenten van pyridine derivaten, door C.A. Goethals;
Over encephalocêle naso-orbitalis, door Ac. Vander Werf;
Over eenige gevallen van anencephalie, door P.J. Zuidema;
Pollen - analytisch onderzoek van den West-Nederlandschen bodem, door G.G. Vermeer-Louman;
Quantitatieve spectrografische bepaling van sporen metalen, in het bijzonder van koper, in biologisch materiaal, door B.J. Van Eyk;
Aërobe sporevormende bacteriën in verontreinigd water, door W. Kauffmann;
Levercirrhose in Nederland, door E. Hammer;
De grondpolitiek van de gemeente Amsterdam, door G.Th.J. Delfgaauw;
Die Verba auf - igen im Deutschen, door J. Van Zuiden;
Steunregeling en armenwet, door H.F.C. Bettman;
Die Stellung der Frau bei den Indianern der Vereinigten Staaten und Canada's, door J. Tym;
Das Skelett und die Kiemen von Ayas Araneus Leach, door G.C.A. Junge Jr.;
De invloed van intensieve droging op de condensatiewarmte, door D. Cannegieter;
Proeven met een massa-spectrograaf naar Thomson, door J. De Gier;
Orienteerend onderzoek naar de histologie van de A-avitaminose, door Th. Hart de Ruyter;
Bloedsdruk-meting. Het oscillotonophotogram, door J.Th. Giesen;
Beschouwing over crimineele psychologie, door Mr G.H.A. Feber;
Klinisch-anatomische studie over piksche ziekte, door C. Van der Heide;
Over de lymphstroom in de zenuw, door J.D. Mulder;
Albuminurie en nierfunctie, door F.A. Melchior;
De kliniek der tonsillectomie, door P.G. Gerlings;
Aenteekeningen omtrent operatien van den steen, door C. Van Staveren;
De geschiedenis van de reëele executie bij koop, door H.F.W.D. Fischer;
De oorzaak van de verbintenis uit de overeenkomst, door Mr G.J. Scholten;
| |
| |
Het onderwijs in de biologie en de wereldbeschouwing der leerlingen; een empirisch onderzoek omtrent hun samenhang, door H.C. Funcke;
Organogene Dünenbildung. Eine geomorphologische Analyse der Dünenlandschaft der West-Friesischen Insel Terschelling mit pflanzensoziologischen Methoden, door J.W. Van Dieren;
Quantitatieve onderzoekingen over lyotrope verschijnselen, door J.H.C. Merckel.
Verslag van de Universiteits-Bibliotheek van Amsterdam, over het jaar 1933.
Door de Rijksuniversiteit te Groningen:
Les mots d'origine étrangère en français (1650-1700), door H.R. Boulan;
Friedrich Naumann. Een hoofdstuk uit de sociale ethiek, door M. Van der Voet;
Studien over Maastricht in de dertiende eeuw, door G.W.A. Panhuysen;
Het Objectiviteitsbeginsel in de oudste Grieksche ethiek, door Libbe Van der Wal;
Publii Ovidii nasonis ex Ponto. Liber primus. Commentario exegetico instructus, door A. Scholte;
Vergelijkend-syntactische studie van den Renout en het volksboek der Heemkinderen, door L.A.H. Albering;
Die Einverleibung der fremden Personennamen durch die Mittelhochdeutsche Höfische Epik, door Margreta J. Freie;
De rol van het goud in theorie en praktijk van het geldwezen, door A.W. Romkes;
Sidelights on Robert Browning's ‘The Ring and the Book’, door Louise Snitslaar;
Het feminisme als zedelijk vraagstuk, door J.D. Dozy;
Studies in bishop Waerferth's translation of the dialogues of Gregory the Great, door B.J. Timmer.
Door de R.K. Universiteit te Nijmegen:
Architektuur bij de Nederlandsche schilders vóór de Hervorming, door Jan De Jong;
Eigendom van zaken voor den openbaren dienst bestemd, door J.B. Sens;
Martin Greif als dramatiker, door Albert Van Geelen;
Das phonologische System des Schwedischen, door
| |
| |
N.C. Stalling (I. 1 Teil: Text)
id. (II. 2 Teil: Abbildungen);
Gids voor het studiejaar 1934-1935;
Jaarboek 1933-1934;
De Katholieke Universiteit in 1933-1934. Rede, door E.J.J. Van der Heyden;
Jaarboek der St Radboud-Stichting.
Door de Académie Tchèque des Sciences te Praag:
Slovanské starožitnosti, napsal Dr. Lubor Niederle;
Počátky Českého hnutí dělnického, napsal Dr. Cyril Horáček;
Gramatický Rod., napsal Karel Rocher;
Listář K Dějinam Nábozěnskýck Blouznïvců Cěských V Století XVIII. A XIX, praci † Ant. Rezka a J.V. Šimáka;
Minutový objem Srdečni A Jeho Význam pro Klinikú, Dr. Jiřï Syllaba;
Rozpravy České Akademie Věd a Uměni;
České filigrány Z Proní Polovice XIX Století; napsal F. Zuman;
Les caractères physiques d'Albert de Wallenstein, enz., par Prof. Dr. J. Matiegka et Dr. Jiří Malý.
| |
Mededeelingen van den Bestendigen Secretaris.
1o Afsterven van de hh. werkende leden O. Wattez en L. Scharpé. - Vanwege Mevrouw en de Familie Wattez, alsook vanwege Mevrouw en de Familie Scharpé ontving de Academie brieven van dank voor de hulde door haar aan de afgestorvenen bewezen.
De buitenlandsche eereleden Dr. Sterck en Prof. Van Wijk zonden betuigingen van deelneming in het verlies door de Academie geleden door het overlijden van Prof. Scharpé.
Bij dezelfde gelegenheid, geliefde het Z.M. den Ko- | |
| |
ning op 7 Mei aan de Academie een telegram van rouwbeklag te laten geworden.
De Familie Wattez schonk aan de Academie het handschrift van Wattez' laatste bijdrage: Leven en Werk van Isidoor Teirlinck, alsmede een portret van ons betreurd medelid, waarvoor de dank van Bestuur en Leden door den Bestendigen Secretaris werd betuigd.
2o Isidoor Teirlinck's medaillon aan de Academie geschonken. - Bij monde van den hr. Herman Teirlinck brengt Mevr. Wwe Isidoor Teirlinck ter kennis van de leden, dat zij voornemens is het marmeren medaillon van den betreurden afgestorvene aan de Koninklijke Vlaamsche Academie ten geschenke te geven.
De Bestuurder dankt uit naam van al de leden om het geschenk, dat met de meeste piëteit in de Academie zal worden bewaard.
3o Vijftigste verjaring te Parijs van het afsterven van den Franschen dichter Victor Hugo. - De K.V. Academie wordt uitgenoodigd zich op die verjaring te Parijs te laten vertegenwoordigen of een adres in te zenden.
Tot dit laatste wordt door de vergadering besloten.
4o De Belgisch-Fransche dichter Albert Giraud. - Inhuldiging van zijn borstbeeld te Leuven op 23 Juni. - Het Gemeentebestuur der stad Leuven noodigt de Academie uit zich op die plechtigheid te laten vertegenwoordigen.
Het Bestuur wordt door de Academie afgevaardigd. De Bestuurder zal uit naam der Academie het woord voeren.
| |
| |
| |
Mededeelingen namens de commissies.
I. - Commissie voor Geschiedenis, Bio- en Bibliographie. - De hr. F. Prims, secretaris, legt verslag ter tafel over de morgenvergadering door de Commissie gehouden.
Waren aanwezig: de heeren L. Willems, M. Sabbe, J. Cuvelier, J. Van Mierlo, Fl. Prims, F. Toussaint van Boelaere, A. Vermeylen, leden, en J. Muls, hospiteerend lid.
E.P. Salsmans liet zich verontschuldigen.
Op de dagorde staat:
1) | Analytische bibliographie van en over Toussaint van Boelare, door Dr. Roemans, ter opneming in de Verslagen en Mededeelingen aangeboden. Als commissarissen worden aangeduid de heeren Sabbe en Vermeylen. |
| |
2) | De heer Goemans stelt voor dat de leden der Commissie de rubrieken zouden aanduiden ter indeeling van den ideologischen cataloog der bibliotheek. |
| |
3) | Maerlant-Studiën. - De heer L. Willems onderzoekt vooreerst den tekst uit den Spieghel Historiael van Maerlant, waarin hij zegt, dat hij voor de tweede maal door het paepscap is aangevallen. De hr. Willems meende te moeten verstaan: moest ik moeilijkheden hebben met dat nieuwe werk, het zou de tweede maal zijn. De handschriften bevestigen echter de eerste lezing. Welke plaatsen bij Maerlant konden dan aanleiding gegeven hebben tot die eerste moeilijkheden? In den Merlijn komt een tekst voor, waarin een ‘paap uit Vlaanderland’ wordt aangevallen, waarop vinnig antwoord zou gekomen zijn. |
| |
| |
Ten slotte handelt de hr. L. Willems over het dubbel auteurschap van den Reinaert I: 1 a van Willem, 1 b van Arnold, of omgekeerd, naar aanleiding der studie van Kloeke (1919). De stelling van Kloeke werd bevestigd in 1927 door de ontdekking van het acrostichon op het einde van 1 b: bi Willeme: het tweede deel is dus van Willem, het eerste van Arnold. - Aldus Kloeke. Eens dit vastgesteld dient de proloog opnieuw onderzocht. Dit onderzoek zal op de volgende vergadering worden voortgezet.
II. - Commissie voor Onderwijs in en door het Nederlandsch (15 Mei 1935). - De hr. Jacobs, secretaris, legt verslag ter tafel over de morgenvergadering door de commissie gehouden.
Waren aanwezig: de heeren Am. Joos, L. Goemans, A.J.J. Vande Velde, J. Muls, M. Sabbe, Jacobs, secretaris, en de heer Joris Eeckhout, hospiteerend lid.
Op de dagorde staat:
1) | Verkiezing van een lid ter vervanging van den heer O. Wattez. Wordt verkozen M.R. Verdeyen, werkend lid. |
| |
2) | Onderzoek eener studie over Moedertaalonderwijs. |
Steller dezer studie, schoolhoofd, die onderricht moet verstrekken aan scholieren behoorende tot drie verschillende studiejaren, is, na tien jaar proefnemingen te hebben gedaan, er in gelukt nieuwe leermethoden toe te passen, welke, zegt hij, zeer gunstige uitslagen hebben opgeleverd. Hij verwerpt het gebruik van taalregels, alsook het beroep, dat gewoonlijk gedaan wordt op het gehoor. Hij vraagt dat de spelling aan de leerlingen zou aangeleerd worden door modelwoorden, welke gezichtsbeelden bij hen achterlaten. Hij wil de scholieren meer doen genieten van Gods schoone natuur, en hij eischt dat de onderwij- | |
| |
zer in plaats van de volkstaal uit de school te bannen, daarop zou voortbouwen.
Bij de bespreking die op de mededeeling volgde is het gebleken, dat de auteur van de ingezonden studie, met de meest lofwaardige gevoelens bezield, methoden toepast (b.v. wat het aanleeren der spelling door de visueele, niet de auditieve waarneming betreft) welke sedert lang zijn aangeprezen en zelfs in tal van scholen aangenomen. De aandacht door hem aan de volkstaal bij het aanleeren van de algemeene taal geschonken is zeer te prijzen, daar zoodoende het bewustzijn der taal meer en meer wordt aangekweekt en steeds op de enge banden tusschen dialect en beschaafd wordt gewezen. Hoe groot, echter, het belang dezer studie voor een onderwijzerspubliek moge zijn, toch bestaat er geen aanleiding om de Verslagen en Mededeelingen der Academie voor dergelijke verhandelingen open te stellen.
| |
Dagorde.
1o Prijsantwoord: Andries Pevernage; zijn leven, zijne werken. - De drie verslaggevers hh. A.H. Cornette, M. Sabbe en L. Willems geven lezing van hun verslagen (zie Verslagen en Mededeelingen der Juli-vergadering). Die verslagen besluiten tot bekroning van het ingezonden werk met de kenspreuk: Discendi cupiditas vivendi ratio optima, waarvan de schrijver, na opening van het omslag, blijkt te zijn de hr. J.A. Stellfeld, te Antwerpen.
2o Geheime vergadering. - Verkiezing van een werkend lid ter vervanging van den hr. Omer Wattez. - Als stemopnemers worden aangeduid de heeren werkende leden J. Jacobs en A.J.J. Vande Velde. Wordt tot werkend lid verkozen de hr. Emanuel De Bom, briefwisselend lid.
3o Lidmaatschap der Academie. - Open plaatsen. - De Bestendige Secretaris brengt verslag uit over de zit- | |
| |
ting der voorstellingscommissie in zake de candidaten ter vervanging als briefwisselend lid van de heeren A.H. Cornette en Em. De Bom. Op voorstel van den hr. L. Willems voegt de Academie een candidaat bij de lijst door de Commissie voorgesteld. De volledige lijst der candidaten zal aan de leden worden medegedeeld en de stemming zal in de Juni-vergadering plaats grijpen.
4o Tony Bergman-feesten te Lier. - Een verzoek gedagteekend 4 Mei van wege officieele personen te Lier is ons toegekomen met het voorstel een academische zitting bij te wonen te Lier, bij gelegenheid van de 100ste verjaring van Tony Bergmann's geboorte, en er het woord te laten voeren door een of twee onzer leden. De heeren F.V. Toussaint van Boelaere, bestuurder, en F. Timmermans, werkend lid, zullen uit naam der Academie op die plechtigheid een lezing houden.
5o Proeve over de moderne Talen. - Worden door de Academie respectievelijk als titelvoerend en als plaatsvervangend voorzitter aangeduid van de jury's die met het afnemen der proef over de moderne talen in de Vlaamsche provinciën belast kunnen worden:
Brabant: de hh. Vermeylen en Goemans; Antwerpen: de hh. Sabbe en Prims; Limburg: de hh. Mansion en Verdeyen; Oost-Vlaanderen: de hh. Willems en Eeckhout; West-Vlaanderen: de hh. Cornette en Vande Wijer.
|
|