| |
| |
| |
Vergadering van 10 April 1935
Zijn aanwezig: de hh. F.V. Toussaint van Boelaere, bestuurder; J. Muls, onderbestuurder; L. Goemans, bestendig secretaris;
de hh. F. Lateur, J. Mansion, L. Willems, A.J.J. Vandevelde, J. Jacobs, M. Sabbe, J. Salsmans, J. Van Mierlo, A.H. Cornette;
de hh. Fl. Prims, J. Eeckhout, Em. De Bom, L. Grootaers, J. Grauls, briefwisselende leden.
Laten zich verontschuldigen: de hh. L. Simons, F. Daels, Am. Joos, L. Scharpé, A. Vermeylen, F. Timmermans, werkende leden;
de heer Ern. Claes, briefwisselend lid.
* * *
De Bestendige Secretaris leest het verslag van de Maartvergadering; het wordt goedgekeurd.
* * *
Afsterven van den heer Omer Wattez, werkend lid der Academie. - Op Dinsdag 26 Maart, in den namiddag werd door een telegram van Mejuffrouw Elsa Wattez aan den Bestendigen Secretaris het overlijden aangekondigd van onzen betreurden Collega. 's Woensdags in den ochtend brachten de Bestuurder en de Secretaris een bezoek aan de diepbeproefde familie.
| |
| |
Het afsterven werd per speciaal bericht aan al de leden kenbaar gemaakt, en tot teeken van rouw werd de nationale vlag op het Academiegebouw halfstok geheschen.
De begrafenis greep op Vrijdag 29 Maart plaats. Waren daarop aanwezig de heeren Toussaint van Boelaere, bestuurder; Muls, onderbestuurder; Goemans, bestendig secretaris; alsook de heeren Cuvelier, Eeckhout, Grauls, Simons, H. Teirlinck, Van Mierlo, Van Puyvelde en Vermeylen.
De heeren Grootaers, Vandevelde, Van de Wijer en Verdeyen, hadden zich laten verontschuldigen.
De heer Bestuurder nam na de lichting van het stoffelijk overschot vóór het sterfhuis het woord en bracht een laatste hulde aan ons afgestorven medelid.
Hier volgt de rede door den hr. Toussaint van Boelaere uitgesproken:
Met Omer Wattez is een Vlaming van zeker niet gewone verdienste heengegaan, een man ook die, als niet vele anderen, altijd kloek en moedig in den dienst van zijn volk heeft gestaan. Zijn verdienste lag vooral in de veelzijdigheid van zijn belangstelling: haast geen gebied van kunst en literatuur, of het was het voorwerp van zijn scheppende aandacht of van zijn ijverige studie. Steeds was daarbij de literaire kunst het centrale punt: van daar uit gingen zijn gedachten over de andere kunsten, de plastische en de muziek - en hoe zij zich tot de literatuur verhouden. Een scheppend kunstenaar is hij geweest: poëzie, proza, tooneel, elk genre heeft hij beoefend en in elk genre heeft hij werk geleverd, waaruit, tot ons genot, de adel van zijn geest, de diepte van zijn overtuiging, de gevoeligheid van zijn hart opbloeien als bekende en beminde zaken; zooals die bloemen en planten welke 't oude huis, waar wij ons leven slijten, met hun stille aanwezigheid opfleuren. Maar naast den scheppenden kunstenaar dient ook de man van veelzijdig zoeken naar kennis vereerd. Op dat gebied ging zijn belangstelling bij voorkeur
| |
| |
naar het groote, en zelfs het àllergrootste - en dit is weêr kenschetsend voor den ernst van zijn geest en zijn zin voor een ideaal, haast onbereikbaar hoog verheven boven den ontzettenden strijd van gedachten en gevoelens, waarin wij die leven, nu eenmaal vast zitten. Wagner als hoogste muzikaal genie, de stoere goden van het Noorden, de Edda's en de Germaansche heldensagen - in die heldensfeer leefde hij, en hij is er, studie na studie, aan trouw gebleven tot den laatsten tijd van zijn leven. Maar hij schonk daarom niet minder aandacht aan een andere soort schoonheid, al had die, naar hij oogenschijnlijk meende, niet zulke sterke hoogte bereikt: trokken inderdaad die verheven kimmen, waartegenover de meesten soms zoo vreemd kunnen staan, hem onweêrstaanbaar aan, voor minder scherpe en sublieme uitingen van de kunst, had hij oog en oor ook open - dààr waar hij ze, op de reis of bij de lectuur, ontmoette.
Of hij het nu had over de grootste zaken die zijn geest bezig hielden, of over de geringere, de mildere, de lager bij de grondsche, die hem hadden getroffen, zoo nauwgezet, weetlustig en mededeelzaam was hij, dat hij over de eene met evenveel zorg en evenveel gemoedelijkheid kon uitweiden als over de andere. Want aan alles wat hij schreef hing zijn hart.
Maar op één karaktertrek wil ik nog wijzen: hij teekent den man en zijn vast ideaal. In geen enkel geschrift van Wattez, zelfs niet in zijn gedichten, is afwezig de gedachte dat, door wat hij schreef, hij zijn volk moest dienen en ook diende; zoo was het hem tot op zijn vacantiereizen in het buitenland, een behoefte, alles te noteeren wat hij meende dat ons, zijn land- en taalgenooten, van nut of van leering kon zijn, of dat onzen nationalen trots zou kunnen verhoogen. Die voortdurende zorg voor de grootheid van het volk waaruit hij was gesproten, geeft hem aanspraak op onze diepste dankbaarheid.
Dankbaarheid is hem ook, en zelfs in de eerste plaats, verschuldigd de Koninklijke Vlaamsche Academie, in wier schoot hij in het jaar 1905 werd benoemd. Hij is een van de trouwste leden van onze hooge instelling geweest: in de dertig jaren, die zijn lidmaatschap hebben geduurd, heeft hij slechts zeer enkele vergaderingen moeten verzuimen. Hij had zitting in de Commissie voor nieuwere letterkunde, alsook in de Commissie voor onderwijs. In die Commissies heeft hij zich eveneens de kloeke onvermoeibare werker getoond, die hij overal placht te zijn. Vooràl de zaken
| |
| |
van onderwijs, die voor de heropbeuring en de ontwikkeling van het volk van overwegend belang zijn, gingen hem zeer ter harte. Zijn woord, dat hij er hardnekkig liet hooren, want hij hield aan zijn opvattingen vast, klonk er met bizonder gezag. Hij was ten andere een trouwhartige kameraad, steeds tot helpen bereid. Gaarne liet hij vrienden van zijn opgedane kennis genieten. En men kon, in alle omstandigheden, staat op hem maken, want toonde hij zich steeds strijdvaardig, bezadigdheid en verdraagzaamheid behoorden niettemin tot de trekken, die zijn karakter vormden.
In zijn laatste levensdagen, ofschoon er van bewust dat de dood hem nabijstond, heeft hij, met zijn gewone nauwgezetheid en vastberadenheid, en met een werkzame liefde die bewondering verwekt, nog het leven en het werk beschreven van Isidoor Teirlinck, zijn medelid, dien hij vereerde, en met wien hij, sedert jaren en jaren, door de banden der vriendschap was verknocht, en die hem in den dood is voorgegaan. Toen hij dit werk van piéteit tegenover een geliefden vriend klaar had en het in veilige handen wist, heeft hij eindelijk zijn levenstaak als vervuld beschouwd en heeft hij zich met gerust geweten, aan het lot en de voorzienigheid overgegeven.
Zoo heeft Omer Wattez, met de vele gaven van zijn geest en van zijn hart, trouw en eerlijk als kunstenaar en als man van kennis, zijn volk gediend.
De aarde weze den noesten werker, den onvermoeibaren strijder licht. Hij moge in vrede rusten. De Koninklijke Vlaamsche Academie zal zijn aandenken in hooge eere houden.
* * *
Een telegram werd denzelfden dag op de Academie te Gent ontvangen, in de volgende bewoordingen aan den hr. Bestuurder geadresseerd:
Brussel,
Ik kreeg opdracht u naar aanleiding overlijden van den Heer Omer Wattez aan de Koninklijke Vlaamsche Academie het rouwbeklag van den Koning te betuigen.
De Grootmaarschalk van het Hof.
| |
| |
Hebben nog door brief hun gevoelens van deelneming aan de Academie betuigd: de heeren Buitenlandsche eereleden: Prof. Mr. P.J. Aalberse, Minister van Staat, te 's Gravenhage, en Prof. Dr. N. Van Wijk, te Leiden.
Afsterven van Prof. Dr. Barend Symons, buitenlandsch eerelid der Academie. - Op 28 Maart 11. overleed te Groningen in den ouderdom van 81 jaren, de h. Symons, oud-hoogleeraar in de Oud-germaansche talen van de Universiteit te Groningen. In 1921 hadden zijn vrienden en leerlingen het 40-jarig jubileum van zijn professorschap gevierd.
De Bestuurder brengt voor de rechtstaande vergadering hulde aan de nagedachtenis van dezen geleerde, die sedert juni 1903 als buitenlandsch eerelid deel uitmaakte van de Koninklijke Vlaamsche Academie.
| |
Aangeboden boeken
Door J. Salsmans, S.J., lid der Academie, zijne werken: Geneeskundige Plichtenleer - Vondel's Meesterstuk Lucifer.
Door Floris Prims, lid der Academie, zijn werk: Antverpiensia 1934 (achtste reeks).
| |
Mededeelingen
door den Bestendigen Secretaris
I. Twee honderdste verjaring van de geboorte van Prins Charles-Joseph de Ligne. - Op 27-28-29-30 Juli 1935 wordt de tweehonderdste verjaring van de geboorte van Prins Ch.-J. de Ligne door een speciaal comité herinnerd. Dit comité noodigt de K.V. Academie uit zich op de viering te laten vertegenwoordigen.
| |
| |
De vergadering is van oordeel, dat het Bestuur der Academie die afvaardiging op zich dient te nemen.
II. Académie française van Parijs. Driehonderdste verjaring harer stichting. - De Académie Française noodigt de Koninklijke Vlaamsche Academie uit zich op de feesten harer driehonderdste verjaring te laten vertegenwoordigen.
De h. Bestuurder F.V. Toussaint van Boelaere wordt als afgevaardigde aangeduid. Hij zal aan de Académie française een adres van de K.V. Academie aanbieden.
III. Prijs H. Carton de Wiart. Benoeming van de Jury. - De hr. Minister van Openbare Onderwijs, bij brieve van 9 dezer, brengt de Academie ter kennis, dat volgende leden zullen deel uitmaken van deze jury: de heeren J. Muls, H. Teirlinck en A. Vermeylen.
| |
Mededeelingen namens de commissies.
I. - Commissie voor Middelnederlandsche Taal- en Letterkunde. - De hr. L. Willems, dd. secretaris, legt verslag ter tafel over de morgenvergadering door de commissie gehouden.
Waren aanwezig: de heeren L. Goemans, L. Willems, J. Jacobs, J. Van Mierlo, J. Cuvelier, leden;
M. Sabbe en Fl. Prims, hospiteerende leden.
Op de dagorde staat:
1o) Over Elckerlijc. Tekstcritiek en exegetische aanteekeningen.
Prof. Muller, buitenlandsch eerelid der Academie, zond aan den Bestendigen Secretaris een stuk met bovenstaanden titel. Hij betreurt het de verhandeling niet in eigen persoon voor de
| |
| |
Commissie te kunnen lezen en vraagt de opneming er van in de Verslagen en Mededeelingen der Academie. De hr. L. Willems geeft kennis van het stuk en de Commissie is het eens om den schrijver er van te danken en den wensch uit te drukken, dat het in de April-aflevering zou verschijnen.
2o) Tekstcritiek op de citatenverzameling van het Hulthemsche handschrift. - Lezing door den hr. L. Willems.
Het geldt hier het Hulthemsch hs., dat oorspronkelijk den titel droeg: Parabolen d.i. Mnl. spreuken en gezegden, en dat door een of meer onbeholpen kopiisten erg gewijzigd werd en vaak onverstaanbaar is geworden. Verdam en Jan Frans Willems o.a. hebben getracht den corrupten tekst op menige plaats te herstellen. De heer Leonard Willems oefent op zijn beurt critiek uit op den tekst van het hs., en ook op de reeds voorgestelde varianten. Voor een twintigtal plaatsen heeft M. Willems op vernuftige wijze nieuwe lezingen uitgedacht, die door de vergadering besproken werden. Geen twijfel of deze critische nota's zullen de lezing van het hs. vergemakkelijken. De heer voorzitter stelt voor deze nota's in de Verslagen en Mededeelingen op te nemen, wat goedgekeurd wordt.
3o) Aanduiding van een lid belast met het verslag over de werkzaamheden der Commissie van 1911 tot 1936. - E.P. Van Mierlo nam voorloopig aan dat verslag op te stellen.
II. - Commissie voor Nieuwere Taal- en Letterkunde. - De hr. M. Sabbe, secretaris, legt verslag ter tafel over de morgenvergadering door de commissie gehouden.
Waren aanwezig: de heeren Fr. Lateur, M. Sabbe, J. Salsmans, A.J.J. Vandevelde, J. Muls, F.V. Toussaint van Boelaere, leden en J. Eeckhout, hospiteerend lid.
Op de dagorde staan lezingen van de hh. Van de Velde en Willems.
| |
| |
Prof. A.J.J. Van de Velde zet zijn studie voort (D-F) over de bibliographie betreffende de levensmiddelen. Evenals de vorige bijdragen over dat onderwerp zal deze lezing in de Verslagen en Mededeelingen opgenomen worden.
Dr. L. Willems handelt over een onuitgegeven gedicht van Ledeganck. Deze studie is eigenlijk bedoeld als een aanvulling van zijn schets van Ledeganck in de ‘Biographie nationale’: daar was het hem vanzelf te doen om feiten en data, hier gaat het om de anekdotische zijde van Ledeganck's leven. Vooral zijn werkmethode wordt in een nieuw daglicht gesteld.
Dr. L. Willems heeft ook de hand gelegd op enkele onuitgegeven gedichten. Op een dezer: ‘Wijsbegeerte en Wellust’ vestigt hij de aandacht. Ook nog een ander, betiteld ‘Lindor’ wordt hier besproken. Het maakt ons duidelijk, waarom Prof. Dr. Heremans dit gedicht in zijn Ledeganck-uitgave, slechts fragmentarisch wenschte op te nemen.
Deze lezing zal opgenomen worden in de Verslagen en Mededeelingen.
| |
Dagorde
1o) Lidmaatschap der Academie. - De Academie stelt het getal open plaatsen vast. Staan open: twee plaatsen van briefwisselend lid ter vervanging van den hr. A.H. Cornette, tot werkend lid benoemd, en van een tweede briefwisselend lid tot werkend lid te verkiezen. In de Meizitting zal nl. worden overgegaan tot het verkiezen van een werkend lid ter vervanging van onzen betreurden collega O. Wattez.
2o) Commissie tot het voorstellen van candidaten. - De Academie gaat over tot de benoeming eener Commissie van drie werkende leden die gezamenlijk met het Bestuur voor elk der open plaatsen van briefwisselend lid twee candidaten zullen voorstellen.
| |
| |
Worden aangesteld: de heeren J. Jacobs, M. Sabbe en A. Vermeylen.
3o) Schenking J. Van Ginderachter. - Bepaalde aanvaarding door de Academie. - De notarieele akte van de schenking waarvan de Bestuurscommissie in haar zitting van 3 April 11. reeds had kennis genomen en waaraan zij haar goedkeuring had gehecht, wordt aan de vergadering voorgelezen.
Met algemeene stemmen wordt de schenking bepaald aanvaard. De hr. Minister van Openbaar Onderwijs zal onmiddellijk van die aanvaarding verwittigd worden, opdat de noodige bestuurlijke schikkingen worden genomen.
4o) Lezing door den Eerw. heer Floris Prims, briefwisselend lid. - Het nationaal gevoel te Antwerpen bij de verkiezing van Germinal, jaar V der Fransche Republiek. - De heer Bestuurder wenscht den heer Prims geluk met zijn lezing en stelt aan de vergadering voor die in de Verslagen en Mededeelingen te laten verschijnen. Dit voorstel wordt eenparig aangenomen.
|
|