‘hij maeckte oock veel soodane spoockerijen en drollen, waerom hy van velen werdt geheeten Pier den Drol’... ‘T'waer qualijck te verhalen wat hij al gemaeckt heeft van tooverijen, Hellen, boerige gheschiedenissen en anders’ (fo 233 ro en vo).
Meer dan één schilderij van dezen aard, die nog onder den naam van Bosch of van een van zijn volgelingen staat, of die nog onbekend is, zal aan Bruegel den Oudere moeten toegeschreven worden, wanneer de stijl het toelaat.
In deze teruggevonden schilderij nu spookt de geest van het kwade in velerlei fantastische gestalten rondom de ingetogen figuur van den heiligen Antonius. Bij trossen komen de duivels op den eremijt af. Op het voorplan rukt een duivel in een zwarten kazuifel op tot het voltrekken van een zwarte mis. Op het tweede plan ziet men een heele vloot, uitgerust met duiveltjes, gereed tot den aanval. Hier en daar in het landschap merkt men figuren van wangedrochten bereid om den heilige te ‘tempteeren’. Een groep duivels hebben hem in de lucht opgenomen en zijn op het punt hem neer te storten op de aarde. Doch in zijn hut zit de heilige kalm en ingetogen te bidden, terwijl het rondom hem spookt en terwijl zijn kerk in vlam en smook opgaat. Lucifer in hoogst eigen persoon schouwt het alles aan, met een dof oog, van onder het deksel van een grooten aarden pot, die hem tot versterking dient.
De nieuwsgierige en de zoeker zullen er genoegen in vinden al de onderscheiden vormen te ontdekken, waaronder de helsche geesten den heilige belagen.
De kunstkenner zal liever overgaan tot het aanschouwen van de uitstekende opvatting en uitvoering van dit werk.
Bij nauwkeurige ontleding en aanvoeling zal hij, met ons, ertoe besluiten, dat dit een meesterwerk van Bruegel is.
Om verschillende redenen schrijven wij dit werk toe aan den grooten meester. Wij zien er niet alleen zijn geest in, maar ook zijn werkwijze.
Hij alléén kon in de 16e eeuw, waaruit dit werk dagteekent, zóó schilderen. De schilderwijze getuigt van een meesterlijke vastheid. Het neerpenseelen gebeurt hier met een nerveuse hand. Op het voorplan zijn de vormen aangeduid met korte en vaste likjes van het penseel in een zeer vloeibare materie. Steviger toetsen vormen de bonkige korst der boomen. Bij het onderzoeken van het boschgedeelte van de schilderij zal men - wanneer