Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1935
(1935)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 217]
| |
De uitingen der gevoelens
| |
[pagina 218]
| |
1o Onregelmatigheid in de woordschikking, door de talrijke omzettingen. 2o Onregelmatigheid in den vorm van den zin, die niet enkel mededeelend kan zijn, maar ook vragend en uitroepend. 3o Onregelmatigheid in den bouw van den zin, door de menigvuldige ontstentenissen. 4o Onregelmatigheid in den gang van den zin, die verhindertd wordt door zommige omzettingen, door de herhaling, de verbetering en den ingelaschten uitroep. 5o Onregelmatigheid voor de logiek, aangezien het verband tusschen de zinnen wegblijft en het minderwaardige of ondergeschikte met het voornaamste gelijkgesteld wordt. 6o Onregelmatigheid voor de gewone spraakkunst. In de gevoelstaal immers hebben sommige woorden en vormen een beteekenis die tot de verstandstaal niet behoort; bewijzen daarvoor vindt men o.a. in het... gebruik van onbepaalde wijs en verleden deelwoord. Nu komen wij tot de uitroepen, waaronder wij de wenschen en de tusschenwerpsels begrijpen. Nopens de wenschen valt alleen op te merken dat bij vele de aanvoegende wijs nog voorkomt, al blijft die toch, om de bondigheid, in veel andere weg, zoodat er alleen het voorwerp van den wensch in uitgedrukt wordt: Leve de koning! Goede reis! Wel te slapen! Tot genoegen! Veel verzet! Eindelijk over de tusschenwerpsels, die ten minste evenveel als de zinnen en de uitroepen tot de gevoelstaal behooren, toch, zooals te lezen staat in de Nederduitsche Spraakkunst van Moonen (1706) en Frans De Haes (1798), voor zooveel die enkel dienen tot de uitdrukking der hartstoghten van den spreekenden. In dien tijd rekende men de geluiden nog niet onder de tusschenwerpingenGa naar voetnoot(1). Al wie eenigszins in de gevoelstaal begeert ingewijd te worden, vindt het te betreuren dat veel spraakkunsten zoo spaarzaam zijn in het opgeven van onze tusschenwerpsels en hun gewoon gebruik al is dit toch niet zoo eenvoudig, aangezien de volledige lijst er van tamelijk lang is en sommige tusschenwerpsels dienen om verscheiden en zelfs tegenstrijdige gevoelens uit te drukken. | |
[pagina 219]
| |
In Van Dales groot Woordenboek vond ik er 34. En nog zijn ze er niet alle, want, door goed naar ons volk te luisteren, heb ik er nog een tiental onvermelde gehoord. Buiten ha, he, ho, ach, och, eilaas, ocharme zult gij bij onze schrijvers weinig andere tegenkomen. En dat is spijtig. Want de tusschenwerpsels zijn inderdaad lichtstralen voor den lezer en ofwel voorboden van het gevoel dat in den onmiddellijk volgenden zin wordt uitgedrukt, ofwel een gewenschte ontlasting voor het overvolle gemoed, als zij den voorgaanden zin sluiten. Zij komen mij zoo kostbaar voor dat ik er niet verre af ben volle vrijheid te vragen om ze, gelijk de onomatopeeën, zonder uitzondering te gebruiken. Men zal mij misschien zeggen: Dan geeft gij zeker burgerrecht aan natuurklanken? En waarom niet? Zijn natuurklanken, volgens Woordenboek der Nederlandsche Taal, zulke ‘waarop de beschaving nog geen invloed heeft gehad’, dan mag men met eenige zekerheid er van hopen dat zij, bij het passend gevoel, ons hart spontaan zullen ontspringen als de vlam uit het vuur en ons dieper zullen ontroeren dan eenig boekwoord.
* * *
En nu over de spierbewegingen waar zeer veel zou over te zeggen zijn. Maar ik zal enkel spreken over de spierbewegingen van het gelaat, omdat die de voornaamste en het lichtst ook door oningewijden waarneembaar zijn. Hier eerst een noodzakelijke opmerking: onder spierbewegingen zijn de vaste trekken en het maaksel van 't gelaat niet te tellen. Die zijn immers niet het gevolg van een inwendige ontroering, dus ook niet de uiting van een gevoel, noch de openbaring van een deugd of van een karakter. Dat heeft Lavater, de beroemde gelaatskenner van Zurich overtuigend ondervonden. Zijn vriend Zimmerman zond hem een profiel, dat, zoo hij schreef, zeer belangwekkend was. Lavater, die het portret van philosoof Herder verwachtte, bestudeerde het met voorliefde en vond in den persoon alle soorten van verheven hoedanigheden. Later kwam het uit dat het profiel dat van een moordenaar uit Hannover was! Toch maken zekere eigenschappen van de wezens op ons een nadeeligen (bv. rosse haren), andere een gunstigen indruk | |
[pagina 220]
| |
(bv. blauwe oogen). 't Is die indruk dien de romanschrijvers zoo dikwijls benuttigen, om, door het beschrijven van het uiterlijke, den lezer goed of slecht voor hun personagen te stemmen. Zoo beschrijft Conscience den moordenaar: ‘Zijn vluchtend voorhoofd was onder roode haren bijna gansch weggedoken, maar zijn wenkbrauwen staken van onder het voorhoofd uit, en vormden daar twee duistere holen, in den grond derwelke zijn kleine grijze oogen als kolen vuurs schenen te glinsteren.’ Zoo, den knecht van den gierigaard: ‘Zijn kleine grijze oogen waren diep onder een hoog voorhoofd en zware wenkbrauwen weggezonken en glinsterden in hunne holen als lichtwormen in de duisternis....’ Tegen dien indruk, die zelden of nooit op iets redelijks steunt, moet ieder zich wapenen. Dit uiterlijke kan niets anders zijn dan een schijn of ten hoogste een louter mogelijkheid. Hier en daar staat er te lezen dat het gelaat de spiegel van de ziel is. En ja, van in de oudste tijden hebben groote verstanden, gelijk Plato en Aristoteles, zich bezig gehouden met de beteekenis van de verschillende uitdrukkingen op te sporen. De romanschrijvers ook zijn in dit vak niet ten achteren gebleven en hebben van zekere uitdrukkingen gebruik gemaakt om het karakter van hun personagen geheel of gedeeltelijk te doen kennen. Eenige voorbeelden uit Conscience: ‘De dunne lippen waren als met nijd op elkander gekleefd; men zou gedacht hebben dat een boos gepeins hem de tanden te zamen gesloten hield.... Terwijl om zijn dikke lippen een grimlach speelde die van gulzigheid en meer onedele driften getuigde... Nevens de deur der woning stond een jonge boer, even gezond als het meisje. Zijne schoone milde oogen spraken van vrede des gemoeds en liefderijkdom der ziel; zijn geheel gelaat, vol zoete geestdrift, scheen het leven aan te lachen. Er was iets, in zijne wezenstrekken en in zijne houding, zoo geestig, zoo vrij en tevens zoo fijn, dat men hem, tusschen honderden boerenjongens van zijnen ouderdom, onfeilbaar zou hebben aangewezen als de meest begaafde onder het opzicht van moed en denkvermogen.... De uitdrukking zijner oogen getuigde van een stille mijmerende ziel, vol droefheid en vol goedheid tevens.... Alhoewel zijne trekken tamelijk scherp waren afgeteekend, getuigde het geheel zijns aangezichts van goedheid des harten.... In alle geval, hij was een schoone, indrukwekkende jongeling, | |
[pagina 221]
| |
en, te oordeelen op de eenvoudige zoetheid van zijnen glimlach en op de kracht van eenige zijner gebaren moest hij terzelfder tijd begaafd zijn met een gevoelig hart en met een mannelijk gemoed.... Wat de boogschutters had getroffen, was iets bijzonders in zijne groote oogen; een blik vol vuur, vol zelfvertrouwen en vol trotschheid, doch tevens zoo zacht, zoo open en zoo goed dat hij onfeilbaar elkeen hoogschatting en vriendschap moest inboezemen... Het vuur der innige blijdschap fonkelde in zijne oogen; een glimlach van bewondering en geestdrift glansde op zijn gelaat.’ Zeker, de gevoelens, vooral wanneer zij min of meer hevig zijn en nog eerst en meest bij menschen met gedweeë zenuwen, zoeken een uitweg naar buiten en kunnen op die wijze soms te raden zijn. Zoo ken ik iemand wiens neusvleugels opentrekken, telkens dat hij liegt; een andere, die, wanneer hij wat gestoord is, een eigenaardige samentrekking heeft aan de onderlip.... Maar de juiste betrekking vinden tusschen de gevoelens en hun uitdrukking is gewoonlijk een zaak van langen duur, van geduldige opmerkzaamheid, en het gevondene kan noch mag voor algemeenen regel gelden. Immers sommige trekken kunnen gansch onafhankelijk zijn van het gevoel en hun oorzaak binden b.v. in het lichamelijk gestel. Een zelfde trek ook dient dikwijls om twee gansch verschillende gevoelens uit te drukken, want het abc van de uitdrukkingen is te beperkt om de groote hoeveelheid gevoelens met hun talrijke schakeeringen voor te stellen. Eindelijk het verstandelijk werk heeft soms ook zijn uitdrukking, die met een gevoelstrek gelijkstaat. Om dit alles klaarder te maken, zal ik een reeks voorbeelden aanhalen. De neusvleugels gaan verre en dikwijls open zoowel bij menschen die kortborstig zijn als bij die lachen of kwaad zijn. Men krabt in zijn haar, niet alleen bij een ingewikkelden toestand, maar ook als men jeukte gevoelt. Wanneer wordt er gegaapt? Bij honger zoowel als bij vaak en verveling. Wij trekken onzen neus op om onaangename reuken te vermijden of misprijzen te toonen. Men legt de handen op de ooren bij een tergend geluid of een snerpend gevoel. | |
[pagina 222]
| |
Kuchen wordt gedaan, als men gegeneerd is of belemmerd in de keel. Wij worden bleek door ziekelijkheid, door koude, door schrik of pijn. Wij worden rood door hitte en schaamte. Zweeten doen zij die hevig hitte, vrees of pijn gewaar worden. Men zucht of zwijgt bij diep peinzen of verdriet. Die luide roepen, doen het soms uit hoovaardigheid, soms omdat zij gewoon zijn met een doove om te gaan. Men fronst zijn wenkbrauwen bij gespannen aandacht, bij pijn of ongenoegen. Lachen doet men uit vermaak, soms uit gegeneerdheid of uit haat. Er zijn er die weenen uit droefheid en ook bij groote vreugde. Ik heb nog gelezen dat het gevoel vooral langs de oogen naar buiten wil en de oogen gelijk het sleutelgat zijn waarlangs men ik het gemoed kan kijken. Maar zie! Wij hebben glinsterende oogen, als wij denken of lachen. De oogen zijn dof, als men domgeboren of zwak of ziek is. Wij sluiten de oogen, als wij iets te helder zien of ons iets voorstellen dat zeer wreed is. Wij zetten onze oogen wijdopen om iets goed te bekijken, ook bij verwondering, bij groote vrees of hevigen haat. Wij slaan de oogen neer niet alleen uit schaamte, maar ook uit zedigheid en uit vereering, b.v. in het gebed. Dan, een zelfde gevoel wordt bij alle menschen niet op dezelfde wijze uitgedrukt. Dat hangt af, onder andere, van den ouderdom: bij verdriet weenen groote menschen anders dan kinderen; - van het geslacht: droefheid maakt veel mannen kwaad, terwijl de vrouwen stil zijn en treuren; - van de opvoeding: hoe meer men beschaafd is, hoe meer men alle overmatige uitdrukking tracht te bedwingen: de werklieden, als zij eenig groot geluk hebben, roepen, zingen en dansen langs de straat, wat voor anderen een onbeleefdheid zou zijn. Eindelijk moet er nog bijgevoegd dat de schaamte en de valschheid er op uit zijn om aan het gelaat een uitdrukking te geven die soms een zeer ongetrouwe vertaling, ja, wel eens het tegendeel is, van de ware gevoelens die het hart bewegen. Wanneer het gevoel niet al te geweldig is, schijnt het aan velen weinig moeite te kosten om zich anders te toonen dan zij werkelijk zijn. Het meerder of minder gemak dat iemand voor dit gebaren heeft, | |
[pagina 223]
| |
duidt de maat aan van zijn geschiktheid om een goed tooneelspeler te worden. En al vroeg hebben de kinderen de kunst van te veinzen, en weten zij door welk zuur wezentje hun moeder zich haasten zal om hun grillekens te voldoen. In de scholen is het kluchtig om zien hoe nog kleine kinderen reeds gebaren kunnen: terwijl de meester hen vermaant, weenen zij tranen gelijk knikkers, maar, als de meester den rug keert, staat reeds de lach op hun lippen, zelfs voor dat de tranen uit de oogen zijn. Gij zijt allen reeds getuigen geweest van de begrafenis van een rijke ongehuwde juffrouw: neven en nichtjes zagen er buitengewoon bleek en droef uit in de kerk, maar 's avonds vonden zij best naar huis te rijden, om aan de straat niet te laten blijken hoe rood en glanzend ze waren door den wijn en het geld van de dierbare overledene. Ik heb mij laten wijsmaken dat sommige dames, zonder blijde te zijn, veel lachen om hun witte tanden te kunnen toonen. Andere, beweert men, al zijn zij opgeruimd, lachen heel profijtig of lachen niet, uit vrees van rimpels te krijgen. Maar - om iets meer over de rimpels te zeggen - wat men doe of niet, ze komen toch, als 't hun tijd is; en het volgende spreekwoord is een groote waarheid: Het velleken is geen zotje, * * *
De menigte voorbeelden van gevoelsuitingen die wij aangehaald hebben, mogen reeds tot de gedachte leiden dat het in veel gevallen vermetel is de oorzaak en ware beteekenis der gevoelsuitingen vast te stellen. Maar nog niet alles werd hierover gezegd. Want de meeste gevoelens hebben een heele ladder van hevigheidskracht, en de gelaatkunde leert als algemeen feit dat het getal der verschillende bewegingen in verhouding is van de hevigheid der ondergane gevoelens. Het gebeurt zelfs meer dan eens dat door die hevigheid de spieren alle beweging weigeren en men haast in den toestand komt van iemand die de coma heeft. Vandaar de volksspreuken: uit zijn lood geslagen zijn, den kluts kwijt zijn, van den donder, van den bliksem, van de hand Gods geslagen zijn, aan den grond genageld zijn. | |
[pagina 224]
| |
Zoo iets kan men soms ondervinden bij een nakend erg gevaar, ook bij het verrassend vernemen van een groot geluk of ongeluk. Ten slotte dient er vermelding gemaakt van de rol in sommige gevoelens door het zwijgen gespeeld. Wel luidt een volksspreuk zwijgen is niets zeggen, maar dit is niet ver genoeg gezien; want zwijgen is dikwijls de taal van diepen eerbied, van hooge achting en oprechte treurnis. Ons volk heeft er een sprekend voorbeeld van geleverd bij de begrafenis van Koning Albert. Wat zie ik op de voetpaden van den weg die van het Koninklijk Paleis naar Sinter-Goedelekerk leidt? Daar staan zwijgend en roerloos gansche rijen menschen. Het was donker nog en 't was koud, als de eersten er kwamen. Nu staan zij er met duizenden en nog duizenden, en gedurig komen nieuwe treinen aan, die hun levende, maar zwijgende vrachten uitgieten, waarvan allen, tot de laatste, nog altijd zwijgend naar dezelfde straat zich spoeden; en die er reeds stonden, wijken stil een voet voor de nieuw aankomenden. Zoo volgt zonder ophouden de eene groep na de andere, waaruit een zwijgende golving ontstaat gelijk in de baren van de Schelde, als die door een briesken gestreeld worden. En nu staan zij opeengedrongen en geperst, maar niemand klaagt of mort, want zij voelen zich allen broeders in 't verlies, broeders ook in de reden van hun tegenwoordigheid. Hoevelen staan er nu? Wellicht zooveel als er steenen op de paden zijn. Want meer plaats hebben zij niet. Maar hoort! Het kanon buldert met zijn reuzenstem door heel de hemelruimte, die aan het trillen en bibberen gaat onder het gelijktijdig dommelen der groote klokken. Reeds afgetrokken is de duisternis, die als een rouwfloers over de hoofden hing en nu vervangen wordt door een rouwfloers van tonen dat nog tot meer zwijgende ingetogenheid stemt... Hoort nog! Reeds wellicht komt de stoet in beweging: paardenhoeven kletteren op de straat. O! te midden van al dit zwijgen klinken zij scherp en schor als het krassen van den ratel op Goeden Vrijdag. En zie! de duizendkoppige menigte, ongevraagd, buigt onwillekeurig het hoofd, want het is hij, de goede, de held, 't is hij de betreurde, die aankomt, gevoerd door drie paar zwarte paarden en hoogverheven boven de buigende menigte, rustend als veldheer of het affuit van een kanon... En achter zijn meester, hinkt zijn geliefkoosde klepper, zijn Alezan. Door zoo dikwijls paard en ruiter samen te zien, zijn die twee tot één in | |
[pagina 225]
| |
de verbeelding van het volk gegroeid en de buigende hoofden beuren zich op naar het paard, als om te vragen: Zit Hij er op? Ach neen! en zwijgend buigen zij weer het hoofd, met een zucht uit het hart of een traan uit ieder oog! o! Zwijgen hier was spreken,. luide spreken! |
|