Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1934
(1934)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1113]
| |||||||||
De Zuurstof en de Mensch
| |||||||||
[pagina 1114]
| |||||||||
gas, dat de zuurstof moet zijn, waarvan hij echter de beteekenis niet kan bepalen. In 1671 heeft MayowGa naar voetnoot(1) een zeer belangrijk onderzoek gedaan over de ademhaling en hij verklaarde dat zekere luchtdeeltjes volstrekt noodig zijn om het dierenleven mogelijk te maken. Dichter nog van de wetenschappelijke verklaring kwamen Lomonossof en Bayen. Als metalen in gesloten vaten worden verwarmd, zonder de tusschenkomst van de lucht, kan het gewicht van het metaal niet verhoogen, zegt LomonossofGa naar voetnoot(2). En BayenGa naar voetnoot(3) verwarmt de kalk van het kwikzilver en verkrijgt een gas waarvan het gewicht in verhouding is met het gewicht van het vrij geworden metaal: dit gas is zonder twijfel de zuurstof. En nu komt die zuurstof, de koning der elementen, die 10 millioen milliard ton weegt, onder de handen van het glorievol drietal Priestley, Scheele, Lavoisier. Lavoisier geeft aan dezen koning den naam Oxygenium, den zurenvormer, omdat de verbinding met phosphor en met zwavel het leven schenkt aan een zuur. Wij hebben thans over het ontstaan van zuren een andere uitlegging: de zurenvormer is de waterstof; het hydrogenium is het werkzaam deel van een zuur; vele zuren bevatten zelfs geen zuurstof. De waarde van het werk van Lavoisier wordt niet verminderd, zijn gebaar als het oxygenium door hem aldus werd gedoopt wordt niet beknibbeld, als ik heden durf beweren dat de benaming thans dient gewijzigd te worden en aan de moderne opvattingen aangepast. Ik zoek echter die betere benaming en vind haar niet: de etymologie uit het Grieksch kan hier ons nog leugenachtig redden. Maar wat moeten wij thans denken van de uitdrukking zuurstof? Hoe zou Lavoisier glimlachen, moest hij vaststellen dat wij, na 150 jaar, nog altijd de benaming, door hem gegeven, moeten gebruiken. Maar laat ons terug keeren tot de drie cerebrale menschen die leefden in een cerebralen tijd. | |||||||||
[pagina 1115]
| |||||||||
II. - Joseph Priestley, 1733 †1804.De geschiedenis heeft geboekt dat op 1 Augustus 1774 Priestley, na den mercurius calcinatus per se (het kwikoxyde) door middel van een brandglas onder een glazen stolp verwarmd te hebben, een gas had vrij gemaakt, waarvan de eigenschappen zorgvuldig werden bepaald. Uit andere verbindingen, namelijk uit red lead (loodmenie) werd hetzelfde gas verkregen. In twee brieven van 15 Maart en 1 April 1775, werd de ontdekking aan de Royal Society van London bekend gemaakt: ‘As I think I have sufficiently proved that the fitness of air for respiration depends upon its capacity to receive the phlogiston exhaled from the lungs, this species may not improperly be called dephlogisticated air. This species of air T first produced from mercurius calcinatus per se, then from the red precipitate of mercury, and now from red lead.’Ga naar voetnoot(1) De geschiedenis beschouwt Priestley als de officieële vader van de zuurstof; die officieële vader is een wijsgeer, hij is een protestansche priester die onverbiddelijk strijdt voor de zuivermaking van de kerk, die zich verplicht voelde door verscheidene godsdienstvormen te dringen vooraleer dezen te onderwijzen dien hij, als eerlijk man, meende waarheid te zijn. Zijn vader, een handelaar, zijn eerste leermeester een dorpspastoor. Hij wordt bediende in de academie te Warrington, daarna opvolgentlijk predikant van eene afgescheurde kerk te Leeds, leermeester van den zoon van lord Shelburne, weder leider van een andere afgescheurde kerk te Birmingham; daarna was hij verplicht uit Birmingham te vluchten, omdat hij op strijdende wijze zijne gedachten, die hij, niet voor hem doch wel voor het menschdom goed meende, had verdedigd, vooral omdat hij de belangen van zekere menschensoorten zonder behendigheid had aangeraakt; hij werd slachtoffer van zijn eerlijkheid, zijn moed en zijn geweld. | |||||||||
[pagina 1116]
| |||||||||
CuvierGa naar voetnoot(1) zegt van hem: ‘Sa vie fut toute polémique, il sembla toujours se plaire à combattre les opinions les plus dominantes. Il est vrai que cette ardeur excessive à soutenir ses idées, lui attira des haines implacables. Il fut longtemps en butte à toutes les calomnies, et plusieurs fois la victime de persécutions atroces.’ Cuvier zegt verder dat de mensch die de gansche menschheid dient, zich vrij maakt van de kleine dorpsbetrekkingen, dat bij de ontwikkeling van nieuwe gedachten, men vergeven moet, het zonderling, buitengewoon en gevaarlijk dat die gedachten medebrengen. De mensch Priestley is de eigenaardige resultante van een zuiveren onderzoeker, zonder leidmotief en zonder bijgeloof, met naïve en onverbiddelijke logika, alleen de waarheid zoekend, en van een stouten theoloog, die met geweld de meest mysterievolle vraagstukken aanraakt, het geloof der eeuwen omver werpt, de hoogst geplaatste overheidspersonen aanvalt. Voor Priestley staat het wetenschappelijk werk even boven de andere werkzaamheden van den geest, als de wetten der natuur boven de inrichting der maatschappijen heerschen; voor hem bereikten de staatslieden en heerschers van Groot-Britanje de waarde niet van Baco, Newton en Boyle. Dezelfde meening leest men uitgedrukt door Julius Sabbe over den kunstenaar Peter Benoit: ‘Hoeveel staatslieden zouden er wel gaan in éénen Peter Benoit’Ga naar voetnoot(2). De werkzaamheid van Priestley op wetenschappelijk en godsdienstig gebied was buitengewoon groot. Na eerst een Engelsche spraakleer geschreven, historische en geographische kaarten vervaardigd te hebben, begon hij te zoeken op de gebieden van de natuurkunde, de electriciteit, de optika, de chemie; zijne geschriften over godsdienst zijn ontelbaar en werden na zijn dood verscheidene malen herdrukt. Te Parijs werd Priestley in October 1774 door Magellan voorgesteld aan Lavoisier, aan wien hij zijne waarnemingen omtrent de gedephlogisticeerde lucht vertelde; aan tafel waar hij uitgenoodigd was, maakte hij geen geheim over hetgeen hij betreffende dit gas had gevonden. Na het bezoek herhaalde Lavoisier de proeven, hetgeen aanleiding gaf tot de ontdekking | |||||||||
[pagina 1117]
| |||||||||
van de samenstelling van de lucht en de uitlegging van de verbranding; Priestley had niet kunnen beseffen waartoe die ontmoeting leiden zou. Het was Lavoisier die het gas wetenschappelijk doopte en het den naam schonk oxygenium. Priestley had bemerkt dat de vlam van eene kaars, een stukje gloeiende houtskool, een gloeiende ijzerdraad in de gedephlogisticeerde lucht op sterkere wijze branden. Daarover schrijft Priestley: ‘Ik kan mij niet herinneren waarom ik deze proe met de brandende kaars nam; zeker had ik niet de minste voorstelling van het resultaat. Toevallig stond daar vóór mij een brandende kaars; zonder dat toeval was ik er misschien nooit toe gekomen die proef te doen, zou misschien de gansche loop van mijne verdere proeven met deze soort lucht veranderd zijn. Er hangt meer af van wat wij toeval noemen dan van welk vooropgesteld plan, of van welke te voren gemaakte veronderstelling ook.’ Ja, een plan maken voor een wetenschappelijk onderzoek. Er zijn menschen, zeer vele menschen, die meenen dat een wetenschappelijk werk altijd volgens een plan wordt uitgevoerd, dat een wetenschappelijke ontdekking stelselmatig met een plan wordt gedaan! Priestley meende ook dat de nieuwe lucht de oorzaak kon zijn van de levenschenkende eigenschappen van onzen dampkring. Op 8 Maart 1775, in het kasteel van lord Shelburne te Bowood bij Calne, onderzocht hij de nieuwe lucht op muizen, in een gesloten ruimte gebracht. Na 15 minuten werd de muis bewustloos in de kolf met gwone lucht, alleen na 30 minuten in de kolf met zuurstof. Priestley ademde zelf de zuurstof in en ondervond dat de ademhaling bijzonder gemakkelijk werd: ‘Tot nu toe hebben alleen mijne muizen en ik zelf het voorrecht genoten de nieuwe lucht in te ademen.’ En nu ziet hij in de toekomst, op zeer duidelijke wijze, en hij beseft ook een mogelijk gevaar: ‘Het kan zeer wel zijn, dat het een goede uitwerking kan hebben op de longen bij zieke menschen, als de gewone lucht niet voldoende is..... Maar gelijk eene kaars veel sneller opbrandt in deze lucht dan in de gewone, zoo kan het ook gebeuren dat wij te vlug uitleven.’ Hij voorspelt de moderne steekvlam; de hitte van het vuur wordt grooter als de vlam met de zuurstof in plaats van de gewone lucht wordt geprikkeld. Robert Hare bracht later de knalgasbrander met waterstof en zuurstof tot stand; heden worden | |||||||||
[pagina 1118]
| |||||||||
jaarlijks millioenen kubieke meters zuurstof tot het lasschen gebruikt. Verbonden met den natuuronderzoeker Priestley, leeft de predikant Priestley. Calvinist tot 20 jaar, gaat hij over tot het Arianisme, het geloof van Milton, Clarke, Locke, Newton: Christus is een bovenatuurlijk wezen voor de wereld ontstaan, orgaan van den Schepper in het voortbrengen der wezens. Daarna wordt hij unitair of Sociniaan: Christus is een mensch, zonder voorafgaand bestaan, als de verlosser te vereeren. Daarover schreef hij meer als over zijn wetenschappelijken arbeid; in dien strijd over het geloof, waarin hij als een der fijnste en geleerdste betwisters optrad, verhoogde hij alle dagen het getal zijner vijanden: hij bestreed de orthodoxen als de ongeloovigen, de atheeën, de deïsten, de joden, de ariërs, de quakers, de methodisten, de calvinisten, de anglicanen, de katholieken. In zijne discussie, die tot het extremisme ging, kondigde hij aan de Joden hun toekomstige terugkomst naar Palestina, het uiteenvallen van den pausdom, van het Turksch keizerrijk en van de koningrijken van Europa, gevolgd door het vereenigen van al de gelooven en van het ontstaan van een rijk van glorie. Als aanhanger van de Fransche omwenteling werd hij weldra als een gevaarlijk mensch beschouwd. Edmond BurkeGa naar voetnoot(1) had in brieven de grootste ongelukken die het gevolg zouden zijn van de omwenteling voorspeld; tegen die brieven heeft Priestley zich hevig uitgesproken. [1791 Priestley]. Lettres au très-honorable Edmond Burke, au sujet de ses réflexions sur la Révolution de France: par Joseph Priestley. Ouvrage traduit sur la seconde édition corrigée; avec ces deux epigraphes tirées de l'ouvrage même qu'il refute. L'eloquence peut exister dans un degré proportionnel de sagesse. Réflexions de M. Burke, pag. 245. Des âmes fières, indépendantes, quand elles sont d'un objet aussi important pour le geure humain que l'est le gouvernement, la matière de leurs meditations, dédaigneront sûrement de s'abaisser au rôle de satyriques & de déclamateurs. 1791. (19.6 × 12 cm., 197 pp., Kon. Bibl. Brussel, V 9886, 8ter). | |||||||||
[pagina 1119]
| |||||||||
niet meer te kunnen rekenen onder ‘les amis de ce qui me paroit être la cause de la liberté civile ou religieuse’. Joseph Priestley werd tot ‘citoyen français’ en tot lid van de ‘Convention’ verheven; hij maakte echter nooit gebruik van deze titels. Vele inwoners van Birmingham waren onder de hevigste vijanden van de Fransche omwenteling; de haat tegen Priestley voerden zij tot de werkelijke daden. | |||||||||
[pagina 1120]
| |||||||||
JaffeGa naar voetnoot(1) vertelt als volgt hoe Priestley door de massa werd aangevallen: zonder eenigen ophef, rustig en kalm, beleggen eenige vooruitstrevende lieden in Birmingham den verjaardag van de bestorming der Bastille te vieren. De vergadering wordt gehouden in een van de bedehuizen der stad, niet tot de Anglicaansche kerk behoorende. Onder de voorstanders van de Rechten van den Mensch bevindt zich de afgescheiden predikant, Joseph Priestley. ‘Het is den 14en Juli 1791. Vóór het gebouw waar zij bijeen zijn gekomen, is een woedende menigte samengestroomd, die toegesproken wordt door twee mannen te paard. Een van hen leest een lang stuk voor, opgesteld door een handlanger van den koning: De Presbyterianen zijn voornemens een opstand te ontketenen. Zij willen de kerken in brand steken en het parlement in de lucht doen springen. Zij bereiden een groote omwenteling voor, zooals die in Frankrijk heeft plaats gevonden. Zij willen den koning onthoofden en ons allen vernietigen. Verplettert ze, voordat het te laat is! En in naam van kerk en koning breekt de menigte los en onder het oog van de bewindhebbers, die luide hun bijval betuigen, gaat Priestley's bedehuis in vlammen op. De woedende menigte snelde dan naar het huis zelf van Priestley, waar zij alles vernielde, zijn boeken, de toestellen van zijn laboratorium waarmede de zuurstof werd bestudeerd, zijne handschriftenGa naar voetnoot(2). De menigte plunderde en verbrandde ook de huizen van verscheidene aanhangers van den predikant dien zij zocht te vermoorden. Gelukkiglijk was deze bijtijds gewaarschuwd en naar Londen gevlucht, terwijl het oproer drie dagen aanhield, aangevuurd door eenige leden van de hofhouding van George III, die meenden den vrienden der vrijheid hiermede angst aan te kunnen jagen.’ Te Birmingham was Priestley in wetenschappelijke betrekking met verscheidene geleerden, Erasmus Darwin (1731 †1802), de grootvader van Charles Darwin, James Watt (1736 †1819), die het stoomwerktuig bruikbaar maakte, Matthew Boulton (1728 †1809), Samuel Galton, de chemici Withering, James Kerr en Henry Moyes, William Murdock, een van de voorvechters van het koolgasgebruik. | |||||||||
[pagina 1121]
| |||||||||
Daar hij geen vrees kende, had hij openbaar zich aanhanger verklaard van de Fransche omwenteling die hem rechtvaardig voorkwam en de jonge Republiek had hem ook het burgerrecht geschonken. Ook had hij openlijk partij gekozen voor de Amerikaansche kolonisten die voor hunne onafhankelijkheid streden; Benjamin Franklin had hem een brief gestuurd die hij bekend maakte, en waarin Franklin schreef dat ten koste van drie millioen pond, 150 Yankees waren vermoord, terwijl gedurende denzelfden tijd 60.000 Amerikaansche kinderen werden geboren; met deze gegevens kon een wiskundig hoofd zonder moeite berekenen hoeveel tijd en geld noodig waren om de aanhangers van de vrijheid uit te roeien. In Londen was Priestley niet gelukkig; zijne vroegere vrienden, de leden van de Royal Society meden hem; hij verzocht ten slotte ontslagen te worden als lid van het geleerd genootschap. Zijne verkiezing in Frankrijk tot lid van de Nationale Conventie maakte zijn leven in Engeland onmogelijk. Op 7 April 1794, verliet hij voor goed het vaderland, en op 61 jarigen leeftijd begon hij in de Vereenigde Staten van Amerika een nieuw leven; daar werd hij ontvangen met vele eerbewijzen; de Unitarische kerk bood hem eene plaats van predikant aan; van de Universiteit van Pennsylvanie kwam een verzoek tot het aanvaarden van eene plaats van hoogleeraar in de chemie; Franklin drong aan opdat hij zich te Philadelphia zou vestigen. Hij verkoos te Northumberland te gaan wonen, waar zijne drie zonen met eenige Engelschen eene kolonie hadden gesticht, waar hij stil en ijverig voort kon studeeren, laboreeren en schrijven, en van waar hij soms de reis ondernam om de zittingen van de American Philosophical Society te Philadelphia bij te wonen, of om een bezoek bij George Washington af te leggen. Joseph Priestley werd geboren te FieldheadGa naar voetnoot(1) in 1733. Hij overleed te Northumberland op 6 Februari 1804. Het huis waar hij de laatste jaren van zijn leven in vrede heeft doorgebracht is thans een museum geworden, waarin de toestellen die hij gebruikt heeft worden verzameld. Op 31 Juli 1874 kwamen 77 chemici onder de leiding van | |||||||||
[pagina 1122]
| |||||||||
C.F. Chandler, in de aanwezigheid van den klein-kleinzoon van den grooten man te samen te Northumberland. Op hetzelfde oogenblik werd te Birmingham eene hulde gebracht en cablogrammen tusschen Birmingham en Northumberland gewisseld; den volgenden dag, 1 Augustus 1774, juist honderd jaar na zijne ontdekking van de zuurstof, zou het standbeeld van Joseph Priestley te Birmingham gehuldigd worden. Vier lezingen werden gehouden te Northumberland door H.H. Croft, F. Sterry Hunt, J. Lawrence Smith en Benjamin Silliman. Croft zeide onder meer dat Priestley een der meest belangrijkste menschen was van zijn tijd: hij was theoloog, politicus, chemicus, natuurkundige, taalkundige zooals weinige menschen het ooit geweest zijn; buitengewoon hoog waren zijne wilskracht, zijne werkzaamheid, zijn zucht naar waarheid; daarom werd hij ‘one of the most unpopular, and persecutions dit not cease even in this country’. Op 1 Augustus 1874 werd een bezoek gebracht aan het graf van Priestley; daar werd het woord gevoerd door Henry Coppee, van de Lehigh University. Denzelfden dag stelde Persifor Frazer, van de Universiteit van Pennsylvania het voorstel de American Chemical Society te stichten, en in April 1876 op eene zitting te New-York ging men, onder de leiding van Dr. Chandhr, tot the stichting over. Een tentoonstelling van toestellen van Priestley, brieven van Lavoisier en anderen in betrekking met de ontdekking van de zuurstof, had ook op 1 Augustus 1874 plaats, en in het vooruitzicht van de vergadering van 1 Augustus 1874 werd een album met de photos en de handteekeningen van al de aanwezigen opgemaakt, met het huis van Priestley en zijn graf. Na de ontvangst van een telegram uit Birmingham van de chemici die op de inhuldiging van het standbeeld waren aanwezig, werd de vergadering verdaagd tot 1 Augustus 1974. Henry Coppee eindigde zijne rede aan het graf met deze warme woorden: ‘This is an unusual celebration, and this particularly is the strangest scene of this singular drama. This peaceful field, an acre of God, at this most charming evening hour, happely suggested by a lady chemist; these surrounding hills, this gleaming river, which lend bieadth and beauty to the landscape; this distinguished assemblage standing reverently, but not mournfully, around a grave: these do not tell us of death, but of life; breathing, varied, sunny life; not of decay, but of resurrection; not of oblivion, but of immortality. They tell us that in the inexorable past there is but a semblance of imprisonment; that the good and the true, the magnanimous | |||||||||
[pagina 1123]
| |||||||||
and the noble, break the flimsy bonds, and come back to gladden the hearts of men, and to flourish in perennial beauty.’ Priestley, de meest vooruitstrevend op het gebied van godsdienst, was als wetenschappelijk mensch uiterst doctrinair. Hardnekkig bleef hij aanhouder van de phlogistontheorie. De geschriften van Lavoisier konden hem niet overtuigen. Aan Berthollet schreef hij: ‘Ik ben altijd een vriend geweest van de zwakken, en daarom tracht ik de phlogistonleer te helpen’. Na deze uiting van een geringe overtuiging, bekende hij eerlijk: ‘De phlogistontheorie is niet zonder eigenaardige moeilijkheden, waarvan de grootste is dat het ons onmogelijk is het gewicht van het phlogiston te bepalen. Maar heeft iemand ooit het gewicht van het licht of van de warmte bepaald?.... Toch ben ik bereid een openlijk aanhanger van de inzichten mijner tegenstanders te worden, zoodra zij mij kunnen overtuigen, dat zij de waarheid gevonden hebben.’ Van Priestley heeft Cuvier bewezen dat hij den vasten grond heeft gevonden om het phlogiston omver te werpen; en daarom zegt hij: ‘Priestley est aussi le père de la chimie moderne, et sa gloire s'associe très justement à celle des auteurs de cette célèbre révolution dans le système des connaissances humaines. Mais c'est un père qui ne voulut jamais reconnaitre sa fille.’ Die man die zijn schoonste, zijn eeuwige dochter niet had erkend, zeide aan zijn kleinkinderen, op zijn sterfbed: ‘I am going to sleep as well as you, for death is only a good long sound sleep in the grave, and we shall meet again.’ Laatste woorden, zoo zegt Cuvier, van den mensch ‘que ses ennemis accusèrent de vouloir renverser toute religion et toute morale, et dont le plus grand tort fut cependant de méconnaitre sa vocation et d'attacher trop d'importance à ses sentiments particuliers sur des matières où le plus important de tous les sentiments devrait être l'amour de la paix.’ Op den eenvoudigen grafsteen leest men: To | |||||||||
[pagina 1124]
| |||||||||
Lijst der wetenschappelijke werken van Joseph Priestley.[1769 Priestley]. X. An Account of Rings consisting of all the Prismatic Colours, made by Electrical Explosions on the surface of Pieces of metal by Joseph Priestley, LL. D.F.R.S. (Phil. Trans. 1769, 58, 68-74). Gelezen 10 Maart 1768.
[1770 Priestley]. IX. Experiments on the lateral Force of Electrical Explosions. By Joseph Priestley, LL. D.F.R.S.. (Phil. Traus. 1770, 59, 57-62). Gelezen 23 Febr. 1769.
[1770 Priestley]. X. Various Experiments on the Force of Electrical Explosions. By Joseph Priestley, LL. D.F.R.S. (Phil. Trans. 1770, 59, 63-70). Gelezen 2 Maart 1769.
[1771 Priestley]. XVIII. An Investigation of the lateral Explosion, and of the Electricity communicated to the electrical Circuit, in a Discharge: By Joseph Priestley, LL. D.F.R.S. (Phil. Trans. 1771, 60, pp. 192-210). Gelezen 29 Maart 1770.
[1771 Priestley]. XIX. Experiments and observations on Charcoal: By Joseph Priestley, LL. D.F.R.S. (Phil. Trans. 1771, 60 pp. 211-227). Kool gelijkt op de metalen, samengesteld uit een aarde vereenigd met phlogiston; kool kan niet wegbranden zonder te branden in de open lucht.
[1772 Priestley]. XXVI. An account of a new Electrometer, contrived by Mr. William Henly, and of several Electrical Experiments made by him, in a Letter from Dr. Priestley, F.R.S. to Dr. Franklin, F.R.S. (Philos. Trans. 1772, 62, pp. 359-364, Bibl. Univ. Gent, A. 23259).
[1772 Priestley]. Observations on different kinds of air. Printed for the Philosophical Transactions, 1773, Vol. LXII. By Joseph Priestley, LL. D.F.R.S. London, Printed by W. Bowyer and J. Nichols. M DCC LXXII. (22.5 × 17.5 cm., 120 pp., Kon. Bibl. Brussel, V 3959). Bevat de volgende verhandelingen: a) Observations on different kinds of air: Read March 5, 12, 19, 26, 1772. Fixed air is het gas uit kalkstoffen, aldus kooldioxyde. Air in which a candle has burned out, die eene vermindering van een bepaalde volume ondergaat, is stikstof. Inflammable air, zooals door Cavendish met ijzer, zink of tin verkregen, is waterstof. Air infected with respiration or putrefaction is gewoonlijk stikstof. Nitrous air wordt bereid met verscheidene metalen op salpeterzuur is een mengsel van stikstofoxyden. Over het gas uit salpeter, zegt Priestley: ‘This series of facts, relating to air extracted from nitre, appear to me to be very extra ordinary and important, and in able hands, may lead to considerable discoveries.’ b) A Letter from Mr. Hey to Dr. Priestley, uit Leeds, Feb. 15, 1772. | |||||||||
[pagina 1125]
| |||||||||
De gansche tekst is getrokken uit Philosophical Transactions, Vol. LXII, 1772, pp. 147-264 Fransche vertaling door Rozier in 1773; Italiaansche vertaling te Pisa, in 1773.
[1774 Priestley]. Experiments and observations on different kinds of air. By Joseph Priestley, LL. D.F.R.S. Fert animus Causas tantarum exprome rerum; Immensumque aperitur opus. Lucan. London: Printed for J. Johnson, no 72, in St-Paul's Church-Yard. M DCC LXXIV. (20.3 × 12.5 cm., XXIII + 4 ongepag. + 324 pp., Kon. Bibl. Brussel, V. 3960). Opgedragen aan de Earl of Shelburne. Na eene inleiding over vroegere onderzoekingen over de lucht en gassen, en over toestellen, verdeelt Schr. zijn boek in twee stukken en een aanhangsel. Het 1e stuk bestudeert de proeven door Schr. gedaan vòòr 1772 over fixed air, inflammable air, nitrous air, acid air. Het 2e stuk behandelt zijne proeven van 1773 en het begin van 1774, over alkaline air, common air, nitious air, acid air, inflammable air, fixed air. Er is nog geen sprake van de zuurstof. In het aanhangsel vindt men brieven van Hey, Percival, Falconer, Bewley, Franklin en Henry. Fransche vertaling te Parijs door Gibelin in 1777 tot 1780; Duitsche vertaling door Ludwig te Weenen en Leipzig, in 1778 tot 1780.
[1774 Priestley]. VIII. On the noxious quality of the Effluvia of putrid Marshes. A Letter from the Rev. Dr. Priestley to Sir John Pringle. (Phil. Trans. 1774, 04, part I, pp. 90-95). Gelezen op 16 December 1773. Lucht ontstaan uit stilstaand bedorven water, of lucht in aanraking met zulk water is weinig geschikt voor de ademhaling.
[1775 Priestley]. XXXVIII. An account of further Discoveries in Air. By the Rev. Joseph Priestley, LL. D.F.R.S. in Letters to Sir John Pringle, Bart. P.R.S. and the Rev. Dr. Price, F.R.S. (Phil. Trans. 1775, 65, II, pp. 384-394). Gelezen 25 Mei 1775. In brief van 15 Maart 1775, tot John Pringle (p. 384) vermeldt P. het ontstaan van zuurstof uit kwikzilveroxyde en uit loodmenie; p. 387: ‘As I think I have sufficiently proved, that the fitness of air for respiration depends upon its capacity to receive the phlogiston exhaled from the lungs, this species may not improperly be called, dephlogisticated air. This species of air I first produced from mercurius calcinatus per se, then from the red precipitate of mercury, and now from red lead. In brief van 1 April 1775 tot Price (p. 390) zegt Priestley: ‘I get the pure air I discovered in London in greet plenty, from a variety of cheap materials; not only from red lead, but many earthy substances moistened | |||||||||
[pagina 1126]
| |||||||||
with spirit of nitre and dried, as chalk and quick-lime: which demonstrates that red lead, mercurius calcinatus per se, etc extract the nitrous acid from the air’.
[1776 Priestley]. XIII. Observations on Respiration, and the Use of the Blood. By Joseph Priestley, L.L.D.F.R.S. (Phil. Trans., 1776, 66, I, pp. 226-248). Gelezen 25 Jan. 1776. ‘Respiration is a phlogistic process’ zegt P. Hij geeft eerst de meeningen van Hippocrates, Haller, Cartesius, Bertier, van Helmont, Stevenson, Malpighius, Lister, Vieussenius, Bryan Robinson, Whytt, Boerhaave, Hales, Cigna, Beccaria, Hewson, Beccaria. Het bloed komt in betrekking met de lucht, maar in de longen onrechtstreeks door een wand niet dikker dan het duizendste van een inch.
[1777 Priestley]. Experiments and observations on different Kinds of air. Vol. III. By Joseph Priestley, L.L.D.F.R.S. Facta est immensi copia mundi. Ovid. London: Printed for J. Johnson, no 72, St. Paul's Church. Yard. M DCC LXXVII. (22.7 × 14 cm., XXXIV + 6 ongep. + 411 pp. + 12 pp. index, Kon. Bibl. Brussel, V. 3900 a). Opgedragen aan de Earl of Stanhope uit London 3 Feb. 1777. Bespreekt gedephlogisticeerde lucht, gewone lucht, nitreuse lucht, ontvlambare lucht, vitrioolzure lucht, fluorzure lucht, zeezure lucht, vaste lucht. In een appendix: brieven van Warltire, Henry, de Magellan, Landriani, Volta, Hey, Bewley; 34 afdeelingen en 7 bijlagen. De overeenstemmende benamingen der genoemde gassen zijn:
[1777 Priestley]. Experiences et observations sur différentes espèces d'air, Ouvrage traduit de l'Anglois de M.J. Priestley, Docteur en Droit, Membre de la Société Royale de Londres. Par M. Gibelin, Docteur en Médecine, membre de la Société Médicale de Londres. Tome premier. Fert animus causas tantarum expromere rerum; immensumque aperitur opus. Lucan. A. Paris, chez Nyon l'ainé, Libraire, rue S. Jean de Beauvais. M DCC LXXVII. Avec approbation & Permission. (17.1 × 9.4 cm., XXXVI + 434 pp., Bibl. Univ. Gent, Phys 253, Kon. Bibl. Univ. V B 3958). | |||||||||
[pagina 1127]
| |||||||||
Het boek is opgedragen door Gibelin aan M. De Valltravers, legatieraad der hoven van Manheim en München, bij den Engelschen koning. De Fransche vertaling werd in October . 774, aan Priestley, bij zijn verblijf te Parijs, ter inzage gegeven. Het werk loopt over vaste lucht, ontvlambare lucht, nitrose lucht, zure lucht, alkalische lucht. De 2 laatste blzz. dragen een brief van Priestley uit Londen, 19 Januari 1775, waarin hij zijne nieuwsgierigheid uitdrukt de vertaling van Gibelin te ontvangen, en de hoop dat aldus meer menschen geneigd zullen zijn proeven over het onderwerp te ondernemen. Twee hoofdstukken.
[1777 Priestley]. Experiences.. Tome second. Ita res accedunt lumina rebus. Lucret...... (LXII + 29 pp.). De inleiding is lang: lijst der inschrijvers op het boek; opdracht van Gibelin aan Trudaine de Montigny, bericht van den vertaler, voorrede van den schrijver, tafels voor het 3o hoofdstuk, inleiding met de beschrijving van een toestel om proeven te nemen over de lucht. De studie loopt over zure vitrioollucht, plantaardige lucht, gedephlogisteerde lucht. Op blz. [...] en de volgende vindt men de historische proef over de ontbinding van verkalkte kwikzilver per se (kwikzilveroxyde) en het verkrijgen van gedephlogisteerde lucht (zuurstof). En Priestley zegt: ‘Ik was verbaasd vast te stellen, meer dan ik het zeggen kan, dat eene kaars in deze lucht begon te branden met eene vlam van zonderlinge kracht.... Daar ik zulk verschijnsel nooit waargenomen had, in de andere soorten lucht die ik ooit had onderzocht.... was ik gansch niet in staat dit verschijnsel uit te leggen...... p. 43: ‘En même temps que je fis l'expérience que je viens de rapporter, je tirai du précipité rouge ordinaire une quantité d'air qui avoit la même proprieté; & cette substance etant produite par une dissolution de mercure dans l'esprit de nitre, je conclus que cette propriété particulière, semblable à celle de la modification d'air nitreux dont j'ai parlé, dépendoit de quelque chose qui lui étoit communiqué par l'acide nitreux; & puis qu'on fait le mercure calciné, en exposant du mercure à un certain degré de chaleur, de manière que l'air commun ait un libre accès autour de lui; je conclus pareillement que cette substance, à ce degre de chaleur avoit reçu quelque chose de ritreux de l'atmosphère. Trouvant cependant ce fait beaucoup plus extraordinoire qu'ils n'auroit dû me le paraitre, je conservai quelque soupçon que le mercure calciné, sur lequel j'avais fait mes expériences, me trouvant à Paris au mois d'oct. suivant (oct. 1774)....... je ne manquai par l'occasion de me procurer, par le moyen de mon ami M. Magellan, une once de mercure calciné préparé par M. Cadet, & dont il n'était pas possible de suspecter la bonté. Dans le même temps, je fis part plusieurs fois de la surprise que me causoit l'air que j'avois tiré de cette préparation à M.M. Lavoisier, Leroi & autres physiciens qui m'honorèrent de leur attention dans cette ville, & qui, j'ose dire, ne peuvent manquer de se rappeler cette circonstance........ | |||||||||
[pagina 1128]
| |||||||||
Priestley vertelt verder dat hij dezelfde lucht heeft getrokken uit het loodmenie; die lucht wordt genoemd gedephlogisticeerde lucht waarvan de studie wordt gedaan in het midden van 1775. Verder bestudeert de vrijmaking van zuurstof uit loodmenie, en wel kwantitatief, hij stelt ook vast dat eene kaars veel sterker er in brandt, dat de gedephlogisteerde lucht de kracht van het vuur verhoogen kan.
[1777 Priestley]. Expériences...... Tome troisième.... E tenebris tantis tam clarum extollere lumen! Lucret..... (IV + 351 pp.). Het 3e boek bevat het 4e deel met drie stukken en een aanhangsel. Proeven over de lucht, spathzuur, de vaste lucht, de lucht vitriolzuur, de lucht plantenzuur, de gedephlogistiseerde lucht, de nitreuse lucht. Lang wordt gesproken over het oplossen van koolzuur in water. Over de gebruikte woorden beklaagt zich Priestley, omdat de uitdrukkingen voor de luchtsoorten door hem voorgesteld, weinig worden aangenomen: ‘il y a encore des personnes assez foibles ou assez difficiles pour n'être pas satisfaites.’ De verdediger van het phlogiston wordt bitter! De brieven van het aanhangsel zijn deze van Bewly, Percival, Dobson, Warren, Magellan. Een nauwkeurige alphabetische tafel (pp. 261-312 over de drie eerste boekdeelen eindigt het werk.
[1780 Priestley]. Expériences.... Tome quatrième. Facta est immensi copia mundi. Ovid...... A Paris, chez Nyon l'ainé, Libraire, rue du Jardinet, quartier St. André-des Arcs, près de l'Imprimeur du Parlement. M DCC LXXX. Avec approbation & privilége du Roi. (LII + 404 pp.). In het 4e boek komt het 5e deel waarin Schr. zijne vroegere onderzoekingen aanvult.
[1780 Priestley]. Expériences...... Roi. (404 pp.). Verscheidene aanhangsels onder vorm van brieven (;-138) en daarna eene verhandeling van Fontana getiteld: ‘Recherches physiques sur la nature de l'air nitreux et de l'air déphlogistiqué, par M. l'Abbé Felix Fontana, Physicien de S.A.R. l'Archiduc d'Autriche, Grand-Duc de Toscane, & Directeur du Cabinet Royal d'Histoire Naturelle à Florence.’ (pp. 139-322, met een analytische tafel). Ten slotte (pp. 322-404) een alphabetische tafel over de 5 boekdeelen. Eene gedrukte aanteekening van den boekhandelaar aan het begin vermeldt dat de 5 boekdeelen gebonden 18 pond kosten; de boekdeelen IV en V worden afzonderlijk verkocht, gebonden, aan 7 pond en 4 stuyvers.
[1779 Priestley]. Experiments and observations relating to various branches of Natural Philosophy; with a continuation of the observations on air. By Joseph Priestley, LL. D.F.R.S. In nova fert animus mutatas dicere formas Corpora. Ovid. London: Printed for J. Johnson, no 72, St. Paul's | |||||||||
[pagina 1129]
| |||||||||
church-yard. M DCC LXXIX. (22.7 × 14 cm., XXXII + 490 pp., Kon. Bibl. Brussel, V 3900 a). Opgedragen aan Sir George Savile. Bevat 40 afdeelingen en 9 bijlagen over nitreuse lucht, vitrioolzuurlucht, gedephlogisticeerde lucht, (namelijk uit mangaanoxyden), ontvlambare lucht, vaste lucht, fluorzuurlucht. Fransche vertaling te Parijs door Gibelin, 1782; Duitsche vertaling te Weenen en Leipzig door Ludwig, in 1782.
[1786 Priestley]. Experiments and Observations, relating to various branches of natural Philosophy; with a continuation of the Observations on air. Vol. III. By Joseph Priestley, LL. D.F.R.S. Ac. imp. Petrop. R. Paris, Holm. Taurin. Aurel. Med. Paris. Cantar. Americ. et Philad. Socius. Trahit quodcunque potest, atque addit acervo. Horace. Birmingham, Printed by Pearson and Rollason, and sold by J. Johnson, no 72, St. Paul's church-Yard, London. M DCC LXXXVI, (22.7 × 14 cm., XXXII + 448 pp., Kon. Bibl. Brussel, V 3900 a). Opgedragen aan William Constable. Bevat 29 afdeelingen en 2 bijlagen over ontvlambare lucht, alkalische lucht, vaste lucht, gedephlogisticeerde lucht, nitreuse lucht.
1790 Priestley. Experiments and observations on different kinds of air, and other branches of natural philosophy connected with the subject. Birmingham, in-8o, 1790, 3 vol.
[1809 Priestley] Memoirs of the Rev. Dr. Joseph Priestley, to the year 1795. Written by himself. With a continuation to the time of his decease. By his son, Joseph Priestley. London: Reprinted from the American edition, by the several Unitarian Societies in England: and sold by Joseph Johnson, St. Paul's Church-Yard, 1809. (18.2 × 10.4 cm., IV + 202 pp., Bibl. Univ Gent. A 159031). Op p. 106 vindt men het verhaal van het verbranden van zijn huis te Birmingham. | |||||||||
Bibliographie over Priestley.Het boek: [1931 Holt]. A life of Joseph Priestley, By Anne Holt. With an Introduction by Francis W. Hirst. London, Oxford University press Humphrey Milford, 1931 (18.8 × 12.2 cm., XVIII + 221 pp., Bibl. Univ. Gent, Labor. Levensm.). geeft pp. XV-XVIII een bibliographisch overzicht waaraan het volgende dient gevoegd te worden: Tjaden Modderman R.S. Leven en werken van Joseph Priestley. Album der natuur 1907, 289-316 en 321-346. - In Journ. of Chemical Educ, 1930, p. 1334; 1933, p. 129, 148, 149, 170.-In Science Progress 1934, p. 456. - In | |||||||||
[pagina 1130]
| |||||||||
Bull. soc. chim. France 1933, 1313-133. - In News Edition, Ind. Engin. Chem. 1933, p. 61. - In Journ. Amer. Chem. Soc. 1926, no 8a (20 August): The Priestley centennial met schetsen. - In News Edition, Ind. Engin. Chem. 1926, no August, September and October. - In Isis 1934, 21, 81-97: Beginnings of the scientific career of J. Priestley. - In Proc. Leeds Phil. Lit. Soc. 1934, 549-559: portret en eenige vereenigingen van Priestley. G. BuggeGa naar voetnoot(1) geeft ook eene bibliographie over Priestley. | |||||||||
III. - Carl Wilhem Scheele, 1742†1786.Het zevende van 11 kinderen werd geboren te StralsundGa naar voetnoot(2) op 19Ga naar voetnoot(3) December 1742; na tot 14 jaar op school geweest te zijn, werd de jonge Carl Wilhelm Scheele in 1757 leerjongen in de apotheek van M.A. Bauch te Göteborg; daar kwam hij in aanraking met de in dien tijd gekende grondstoffen. De bibliotheek van Bauch was niet rijk, maar bevatte het Laboratorium chymicum van Kunckel von Loewenstjern (1638 †1703), de Cours de chimie van Nicolas Lemery (1645 †1715), de Elementa chemiae van Herman Boerhaave (1668 †1738) en de Praelectiones chemicae van Caspar Neumann (1683 †1737). Het duurde niet lang of Scheele had die boeken volledig verslonden; zelfs kon Bauch niet nalaten aan de ouders van zijn leerling te schrijven: ‘die boeken zijn voor dien jongen veel te hoog, de jongen leest en werkt diep in den nacht, zijne gezondheid wordt daardoor beschadigd.’ Een zekeren nacht zelf ontstaat een heftige ontploffing bij een proefneming, en de leerling krijgt een erge berisping. De boeken waren te hoog, de apotheker Bauch was te laag, maar de leerling was hoog genoeg. In 1765 verkocht Bauch zijn apotheek; de 18-jarige Scheele verliet Göteborg en begaf zich te Malmoë om helper te worden bij den apotheker Kjellström; daar werkte hij en studeerde hij vlijtig, zonder de minste aanmoediging, wel integendeel. Dan werd hij te Stockholm assistent onder Retsius, in de Academie van wetenschappen; daar ontdekte men zijne waarde en ook zijne werken. En die werken, en namelijk zijne studie | |||||||||
[pagina 1131]
| |||||||||
over het wijnsteenzuur, verschijnen onder de namen van de hoogleeraren RetsiusGa naar voetnoot(1) en BergmanGa naar voetnoot(2). Opheldering overbodig; zulks gebeurt nog heden. Ontgoocheld komt in 1770 de zoekzuchtige Scheele als laborant te Upsala in de apotheek van Lokk. En nu gebeurt iets merkwaardigs: Bergman had van de apotheek Lokk een monster salpeter geweigerd, omdat na verwarming en behandeling met azijnzuur roodbruine dampen waren ontstaan; noch professor Bergman, noch apotheker Lokk, noch Gahn die het mangaan ging ontdekken, konden het verschijnsel uitleggen. De laborant Scheele had echter de eigenschappen van het salpeter leeren kennen, hij wist dat door verwarming het nitraat tot nitriet overgaat, dat het nitriet met azijnzuur aanleiding geeft tot de roode dampen van de stikstofoxyden. Zeer getroffen door die uitlegging, bood Bergman Scheele zijn vriendschap aan en gelukte er in zijne medewerking te bekomen. Die medewerking werd spoedig zeer vruchtbaar: het arsenikzuur en de arsenikwaterstof, het kiezelzuur, het zuringzuur, de samenstelling van de lucht, de ontdekking van de zuurstof, de bruinsteen, het gedephlogistiseerde zoutzuur of chloor, het urinezuur. Reeds in 1771, had Scheele de vuurlucht, aldus de zuurstof, uit salpeter en uit bruinsteen verkregen, diezelfde zuurstof door Priestley in 1774 uit kwikoxyde bereid. Het boek waarin de ontdekking beschreven werd, de Chemische Abhandlung von der Luft und dem Feuer, was aan den drukker Swederus toevertrouwd, maar verscheen eerst in 1777, na de mededeelingen van Bayen, Priestley en Lavoisier. Scheele werd daarover zeer ongelukkig, omdat hij vreesde als plagiair beschouwd te worden. Van eene beschuldiging hoorde men echter niets. Nordenskiöld heeft later uit de briefwisseling en uit het laboratoriumboek kunnen bewijzen dat Scheele reeds in 1772, de vuurlucht op verscheidene wijzen had verkregen. Het Handbuch zur Geschichte der Naturwissenschaften van Ludwig DarmstaedterGa naar voetnoot(3) geeft in zijn chronologisch overzicht: ‘1771 Joseph Priestley und Karl Wilhelm Scheele entdecken gleichzeitig, aber unabhängig von einander den Sauerstoff, der erstere durch | |||||||||
[pagina 1132]
| |||||||||
Erhitzen von Salpeter in einem Flintenlauf, der letztere aus kohlensaurem Quecksilberoxyd.’ Wij hebben gezien uit de bibliographie, dat Priestley de zuurstof verkreeg op 1 Augustus 1774 en dat Scheele werkelijk de vuurlucht bekwam in 1772, maar dat zijne ontdekking eerst in 1777 werd bekend gemaakt. Luit. Generaal SnijdersGa naar voetnoot(1) vestigt onze aandacht op de wijze waarop de geschiedenis van den oorlog wordt geschreven, Wat dan te zeggen van de chronologische lijsten over de wetenschappen? Volgens Darmstaedter dus verkrijgt Priestley de zuurstof in 1771 uit salpeter, en Scheele dezelfde zuurstof in hetzelfde jaar uit kwikzilvercarbonaat dat door verwarming kwikzilveroxyde levert. Hugo BauerGa naar voetnoot(2) stelt de ontdekking van de zuurstof op 1 Augustus 1774: ‘Priestley stellte ihn zuerst durch Erhitzen van roten Quecksilberoxyd und nachher, um seine Versuche zu kontrollieren, auch durch Erhitzen von Mennige her. Das Ausgangsmaterial, das Scheele zu seiner Sauerstoffdarstellung benutzte, war der Braunstein, welchen er zu diesem Zwecke mit Phosphorsaüre oder Schwefelsäure erhitzte. Er erkannte ausserdem auch, dass das sich beim Erhitzen van Salpeter entwickelnde Gas identisch sei mit dem aus Braunstein erhaltenen.’ Scheele wordt bij de ontdekking van de zuurstof in 1774, door Edward ThorpeGa naar voetnoot(3) niet genoemd: ‘The discovery, in 1774, of oxygen - the dephlogisticated air of Priestley - and the recognition of the part it plays in the phenomena which phlogiston was invoked to explain, mark the termination of one era in chemical history and the beginning of another.’ De laborant van de Universiteit Upsala, een meester der chemie geworden, werd eens ontdekt door Prins Heinrich, broeder van Friedrich der Grosse, voor wien hij een aantal chemische proeven uitvoerde; hij weigerde naar Berlijn te gaan waar hij dringend werd verzocht te komen doceeren. In October | |||||||||
[pagina 1133]
| |||||||||
1774 werd door de tusschenkomst van Bergius (1730†1790) Scheele voorgesteld als lid van de Academie van Wetenschappen; hij werd verzocht naar Engeland te gaan doceeren; ook drongen Bergman en Lokk aan opdat hij in Upsala verder zou blijven. Scheele kende de menschen genoeg om te trachten onafhankelijk te blijven; hij weigerde alles wat hem aangeboden werd om in volle vrijheid zijn wetenschappelijk werk voort te zetten, om in vollen eenvoud voort te leven. De eigenschappen van het echte genie staan gewoonlijk in omgekeerde verhouding met de eigenschappen van het uiterlijk uitzicht. Dumas vertelt in zijne Leçons de philosophie chimiqueGa naar voetnoot(1): ‘Scheele était si ardent à l'étude de la chimie, qu'il prenait sur son sommeil le temps nécessaire à ses recherches; et, dans un accès de malice étourdie, un de ses camarades s'avisa de mêler à ses produits une poudre détonante: de telle sorte que, revenant à ses expériences au milieu de la nuit, Scheele, dès la première expérience, détermina tout à coup une forte explosion qui mit toute la maison en émoi, et qui vint dévoiler ses travaux nocturnes. Depuis ce moment, on devint plus sévère aux expériences qui occupaient si vivement sa jeune imagination.’Ga naar voetnoot(2). Voor den bevoegden minister was de wereldberoemde man een onbekende! Scheele vestigde zich als apotheker te Köping en kwam in 1777 te Stockholm om de proef als apotheker te onderstaan en zijne intrede te doen in de Academie. Hij verbleef te KöpingGa naar voetnoot(4); hij dacht niet aan reizen; hij werkte voort in het laboratorium, met de giftigste producten, kwikzilver-, arsenik-, en cyaanver- | |||||||||
[pagina 1134]
| |||||||||
bindingen, en hij bekommerde zich niet om de giftigheid van deze stoffen. Zijne gezondheid werd zoo erg geknakt, dat hij op 12 Mei 1796, in een briefGa naar voetnoot(1) schrijft: ‘Ein dauernder Husten plagte mich, besonders bei Nacht, bereits seit Januar, seit welcher Zeit die Hände auschwollen, besonders die Fingerspitzen, die recht heiss wurden und auch die Füsse;..... mein Zustand ist noch immer recht elend, Atemnot, Mattigkeit, sehr viel Schleim und Röchelu, Husten und Mangel an Esslust verfolgen mich täglich; die Geschwulst, Hitze und Schmerzen haben sich in den Händen und Fingern jetzt gegeben, aber halten sich jetzt in den Füssen und Knien, sowie auch im Rücken.’ De mensch die dat schrijft is 43 jaar oud en zal het volgend jaar, op 21 Mei 1786, sterven. Scheele is zonder twijfel de vruchtbaarste onder de chemici; hij heeft het grootste aantal chemische stoffen ontdekt; hij heeft de zuurstof afgezonderd; dat ander belangrijk element, het chloor, dat ander betonblok der chemie, is zijn schoonste kind. Zijn standbeeldGa naar voetnoot(2) richt zich op te Stockholm. Weet de voorbijganger wat hij voor de wetenschap heeft geleden, en wat hij voor het menschdom heeft gedaan? Scheele is de chemicus van de proefneming; hij drijft tot het uiterste de volledigheid van de experimenteele methode en van het objectief onderzoek der feiten. De algemeene theorie laat hem liever onverschillig en daarom blijft hij aanhanger van het phlogiston; dat belet hem niet toch zeer dicht bij onze moderne gedachten te geraken; hij zegt bij voorbeeld: de zwarte magnesia ontneemt het phlogiston aan het muriatisch zuur en geeft het gedephlogisteerd muriatisch zuur; laat ons phlogiston door waterstof vervangen en gedephlogisteerd muriatisch zuur door chloor, dan blijft de zin in den grond ongewijzigd: het mangaanbioxyde ontneemt de waterstof aan het zoutzuur en geeft het chloor. ScheeleGa naar voetnoot(3) spreekt met veel lof over de onderzoekingen van Priestley: ‘J'avois déjà achevé la plus grande partie (de cet ouvrage) lorsque | |||||||||
[pagina 1135]
| |||||||||
les belles expériences de M. Priestley me tombèrent sous les yeux. Si la théorie de Meyer n'a pas beaucoup de sectateurs, ses expériences ont cependant leur merite. Cet homme laborieux eût sans doute changé de façon de penser, s'il avoit acquis une idée nette de l'air fixe ou de la théorie de Black: mais comme, de son temps, cette théorie n'était pas encore parfaitement développée, il n'est pas surprenant qu'il tint encore à l'ancienne opinion...’ In het boek van Scheele, waarvan hij de voorrede schreef, zegt BergmanGa naar voetnoot(1) dat Priestley van phlogistonlucht spreekt, terwijl Scheele die beter vuurlucht noemt, omdat die lucht de eenige is die het vermogen heeft het vuur te onderhouden. Scheele's streven was zelfstandig denken, een volledig mensch worden. Hij stierf te vroeg, slachtoffer van zijn krachtig en gevaarlijk werk. Zijn geest blijft door de eeuwen heen helder als de zonnige lucht, zijn geest blijft zelfstandig en vrij als de zon zelf. Aldus ook leefde Pasteur, die den raad van zijne leermeesters Biot en Dumas niet volgde en die door de geneesheeren hatelijk werd vervolgd; aldus ook was de geniale van 't Hoff die door den schoolbestuurder een slordigen jongen werd genoemd, die tot niets moest geraken..... En ik hoorde eens een hoogleeraar in de chemie spreken van ‘den scheele’!!..... O!, humo humanus! | |||||||||
Lijst der wetenschappelijke werken van Scheele.De verhandelingen van Scheele verschenen in de uitgaven van de Akademie der wetenschappen te Stockholm, tusschen 1770 en 1786 en in Crell's Chemische Annalen tusschen 1784 en 1787. Zij werden vereenigd in: Opuscula chemica et physica, latine vertit G.H. Schaefer. Lipsiae, 2 vol. in-8o, 1788 en 1789. (Kon. Bibl. Brussel. 5e cl. III Sche). Met vertalingen in het Fransch, Engelsch en Duitsch: Mémoires de chimie tirés des Mémoires de l'Academie royale des Sciences de Stockholm, traduites du Suédois et de l'Allemand. Dijon 1785, 2 vol. in-18, (Bibl. Univ. Gent Ch 305). Saemtliche physische und chemische Werke, Berlin, 1792, 2 vol. in-8o. The chemical Essays of C.W. Scheele, translated from the Transactions of the Academy of Sciences at Stockholm, with additions, by T. Beddoes. London, 1786, in-8o.
In 1777 verscheen: Chemische Abhandlung von der Luft und Feuer, Upsale & Leipzig | |||||||||
[pagina 1136]
| |||||||||
1777, in-8o; 2e uitgave in 1781; nieuwe uitgave in Ostwalds Klassiker no 58: Chemische Abhandlung van der Luft und dem Feuer, Leipzig, Engelmann, 112 pp. Met vertalingen in het Fransch en in het Engelsch: Traité chimique de l'air et du feu, avec une introduction de T. Bergmann; ouvrage traduit de l'Allemand par de Dietrich, Paris 1781, in-12o. Supplément, contenant un tableau abrégé des nouvelles découvertes sur les diverses espèces d'air, par G. Leonhardy, des notes de R. Kirwan, et une lettre de Priestley par de Dietrich, Paris, 1781, in-12o. (Bibl. Univ. Gent Ph 288). Chemical observations and experiments on air and fire, translated from german by F.R. Forster. London, 1780, in-8o. | |||||||||
Bibliographie over Scheele.G. BuggeGa naar voetnoot(1) geeft een bibliographisch overzicht van het werk van Scheele; wij kunnen er aan toevoegen: Nordenskiöld A.E. Nachgelassene Briefe und Aufzeichnungen. Stockholm, 1892, in-8o. Zekert O. Carl Wilhelm Scheele; Sein Leben und seine Werke. Mittenwald, Nemayer, I 1931, 33 pp.; II 1932, 39 pp.; III tot VII 1933, 301 pp. | |||||||||
IV. - Antoine Laurent Lavoisier, 1743†1794.‘De guillotine berooft de chemische balans’, schrijft JaffeGa naar voetnoot(2) aan het hoofd van zijne studie over Lavoisier in zijn Smeltkroezen. Marat had van Lavoisier geschreven: ‘Ik vestig uwe aandacht op dezen meester-kwakzalver, Monsieur Lavoisier, zoon van een belastinggaarder, leerling-apotheker, beheerder van ammunitie en salpeter, secretaris des konings, lid van de Académie des Sciences. Denk eens even, dit klein mannetje geniet een inkomen van veertig duizend frank, zonder dat hij eenige verdere aanspraken kan maken op de dankbaarheid des volks, dan omdat hij het buskruit uit het Arsenaal naar de Bastille heeft laten brengen in den nacht van 12 op 13 Juli, een duivelsche list om te maken dat hij gekozen werd als administrateur van het Departement Paris. Ik wou dat ze hem maar aan een lantaarn opgeknoopt hadden’. | |||||||||
[pagina 1137]
| |||||||||
Maar Lavoisier had vroeger den weinigwaardigen chemicus Marat tegengewerkt, toen deze laatste trachtte ook lid te worden van de Academie. Het gunstig uur van de wraakneming was geslagen, op het oogenblik dat Lavoisier rustig in zijn laboratorium van de rue Neuve des Bons Enfants een belangrijke proef nam over de chemische beteekenis van de ademhaling. Maar Lavoisier had de theorie van het phlogiston omvergeworpen en daarom zegde de kleine van den grooten chemicus dat deze ‘van theorieën even vlug verwisselde als van schoenen’. Maar Lavoisier was lid geweest van de Fermes générales die zich van erge misbruiken schuldig hadden gemaakt, en daarom werden ontbonden; hij werd in Mei 1794 door het Comité des Finances aan den Tribunal revolutionnaire aangeklaagd. Hij werd ter dood veroordeeld zonder mogelijk hooger beroep, en werd op 8 Mei 1794 onthoofd; zijn lijk werd in de kalkputten geworpen. Lavoisier verdiende geen graf! Coffinhal, de voorzitter van de rechtbank, had verklaard: ‘La république n'a pas besoin de savants’. De wiskundige Lagrange zeide den volgenden dag: ‘Il ne leur fallut qu'un moment pour faire tomber cette tête, et cent ans peut-être ne suffiront pas pour en reproduire une semblable.’ De nakomelingen, slechts twee jaren nadien, lieten reeds hun oordeel hooren. In de Notice sur la vie et les travaux de LavoisierGa naar voetnoot(1), te Parijs, 4e jaar der Republiek verschenen, leest men het volgende aangaande eene redevoering door Fourcroy op 15 thermidor jaar 4 (5 Aug. 1796) in de Lycée des Arts: ‘Vous venez avec empressement saisir la première occasion de rendre à un nom célèbre, à un savant et chaud ami de l'humanité, les honneurs ravis par des brigands à ses cendres respectables. Vous lui venez élever une pyramide, emblême de la gloire immortelle que les monstres qui l'ont immolé n'ont pu lui enlever; vous lui consacrez un cénotaphe, parce que vous ne pouvez lui construire un tombeau. Si vous pouviez arracher son corps ensanglanté du fond de ces charniers de la terreur, où le crime de ses juges prévaricateurs l'a précipité, si vous pouviez le déposer sous ce monument de la reconnaissance, combien plus seraient flattés vos coeurs! Combien plus vous vous trouveriez heureux! Ombre de Lavoisier, viens planer audessus de cette salle; reçois l'hommage que nous offrons à ta mémoire, | |||||||||
[pagina 1138]
| |||||||||
l'hommage dû à ta vertu et à tes talens, que tu n'avois employés que pour notre bonheur, console-toi des coups de l'injustice par le souvenir que va laisser dans toutes les âmes l'énumération que l'on va faire de tes travaux et de tes bienfaits.’ Alhoewel Lavoisier overtuigd koningsgezind was, geloofde hij dat Frankrijk alleen door diepe hervormingen politisch kon worden gered; ook was hij volksgezind. Hij kende zeer wel de toestanden onder de landbouwers en adviseerde meer dan eens dat de landbouwer in zijn arme hut ongelukkig leefde, omdat hem vertegenwoordigers en verdedigers ontbraken. Te Frechines stichtte hij met zijn geld een modelboerderij waar hij vraagstukken van het boerenbedrijf uiteenzette. Gedurende den hongersnood van 1788 schoot hij uit zijn eigene middelen het geld voor om de gemeenten Blois en Romorantin met tarwe te bevoorraden. En om de herhaling van zulke rampen te voorkomen stelde hij voor eene staatslevensverzekering in te richten. Ook bezocht hij de gevangenissen, verborg zijn afschuw niet over de wijze waarop de gevangenen waren behandeld; hij drong aan om zonder verwijl de ongezonde kerkers met zoutzuurgas te zuiveren en te ontsmetten en een behoorlijken gezondheidsdienst in te richten. Lavoisier was echter vooral een wetenschappelijk mensch; hij had de chemische lessen gevolgd van den plechtigen Bourdelain, die zijn vingers met chemische producten niet durfde bevuilen, en van den genialen demonstrator RouelleGa naar voetnoot(1), die in het laboratorium leefde. Evenals Rouelle was hij vol geestdrift; hij werkte in zijn laboratorium zonder onderbreking; om tijd te sparen at hij eenvoudig brood en melk om niet aan tafel te moeten zitten. Door Marie Anne Paulze, zijne echtgenoote, werd hij op voorbeeldige wijze geholpen; met haar verklaarde hij den oorlog aan de phlogistontheorie en bereidde hij de groote chemische omwenteling uit. Van hem kan gezeid worden dat hij de grootste mensch was van de omwenteling van 1789. In tegenstelling met het phlogiston was de warmtestof tot stand gekomen; Benjamin Thompson, graaf van Rumford, had de warmte verkregen door de omzetting van den arbeid. Lavoisier zocht de verklaring van het verbrandingsverschijnsel; hij | |||||||||
[pagina 1139]
| |||||||||
ontdekte opnieuw de verhooging van het gewichtGa naar voetnoot(1) van brandende stoffen, iets dat vroeger was vastgesteld geworden door Gaston Le Doux in 1695, Juncker in 1730, Rouelle rond 1765, Pott in 1753, Meyer in 1764, Geber in de 9e eeuw, Eck von Sulzbach in de 15e eeuw, Cardanus in 1553, Scaliger in 1557, Fachsius in 1567, Caesalpinus in 1602, Libavius in 1611, Poppius in 1618, Brun rond 1630, Rey in 1630, Lefebvre in 1660, du Clos in 1667, Horn in 1668, Mayow in 1668, Tachenius in 1666, Becher in 1669, Wedel in 1670, Boyle in 1672, Borrichius in 1673, Nicolas Lemery in 1675, Glaser in 1676, Kunckel in 1677, Bourdelin 1683, Casatus in 1686, Ettmüller in 1693, Homberg in 1700, Freind in 1704, Hiaerne in 1712, Louis Lemery in 1712, Chauvin in 1713, Hales in 1727, Nieuwentyt in 1730, Gmelin in 1732, Hartsoeker in 1730, Boerhaave in 1732, Mender in 1735, Geoffroy in 1738, Voltaire in 1738, Marggraf in 1740, Stahl in 1740, Secondat in 1747, Béraut in 1747, Musschenbroek in 1751, Macquer in 1751, Geoffroy-le-fils in 1753, Vogel in 1757, Lomonossof in 1747, Guyton de Morveau in 1762, Tillet in 1763, de Chardenon in 1764, de Lassone in 1772, de Smeth in 1772, Priestley in 1772, Baumé in 1773, Beccaria in 1774, Macquer in 1777, Bayer in 1774. Zwavel en phosphor vertoonden dezelfde verhooging van het gewicht; voordat Priestley uit het rood kwikoxyde de zuurstof had verkregen, had Lavoisier op 1 November 1772 vastgesteld dat die verhooging van het gewicht met het opnemen van lucht gepaard gaat. Na het bezoek van Priestley in October 1774, die het bereiden van de zuurstof hem in de aanwezigheid van Macquer had uitgelegd, begon de historische proef van de verwarming van het kwikzilver gedurende 12 dagen in de beperkte luchtruimte: ongeveer het vijfde van het luchtvolume was opgeslorpt en de verhooging van het gewicht van het kwikzilver stemde met de vermindering van de lucht overeen. De verbranding was uitgelegd: de verbinding met de zuurstof. Priestley werd droevig getroffen toen hij de mededeeling van Lavoisier aan de Academie van Parijs las, waarin zijn naam en zijn werk niet eens werden vermeld. Dit verzuim van Lavoisier is niet te begrijpen; op een andere plaats, in zijn werk over het salpeterzuur, vertelt hij uitvoerig hoeveel hij aan de ontdekking van Priestley verschuldigd is. Eene vergissing van gelijken aard | |||||||||
[pagina 1140]
| |||||||||
treffen wij bij Pasteur, die Spallanzani zorgvuldig noemt en over den ontdekker der microben, Antony van Leeuwenhoek, volledig zwijgt. Zeker niet uit te leggen bij menschen die met zorg en eerlijkheid het werk van hunne voorgangers beschrijven en bespreken. Rond Lavoisier schaarden zich weldra een aantal geleerden: Fourcroy, de Morveau, Berthollet, Rouland, dela Metherie, Black, Bergman, Klaproth, Scherer. Priestley en Scheele die meer belang stelden in het experiment, bleven, zonder echter een strijdende houding te nemen, phlogistonaanhangers. Alhoewel vóór hem talrijke onderzoekers op hetzelfde gebied hadden gezocht, en aldus zijne voorgangers zijn, heeft Lavoisier die groote verdienste den menschengeest overwonnen te hebben, het moeilijkst aller werken, en dien geest in de rechte lijn gebracht te hebben. Men geneest krankzinnigen, maar het is doorgaans onmogelijk de menschen met gezond verstand te genezen. De genie van Lavoisier, bij het weerleggen van de phlogistontheorie had deze grootsche overwinning behaald, menschen met gezond verstand te genezen. | |||||||||
Werken van Lavoisier.De mededeelingen van Lavoisier werden vereenigd door Dumas en Grimaux: OEuvres de Lavoisier, Paris, tome I, 1864, tome II, 1862, tome III, 1865, tome IV. 1868, tome V, 1892, tome VI, 1893. Ik bezit een volledige bibliographie van Lavoisier, met den korten inhoud van ieder werk; ik vond tot hiertoe de gelegenheid niet mijn overzicht te publiceeren. Een eenvoudige lijst der werken vindt men in mijne verhandeling: Contribution à la documentation bibliographique de l'histoire quantitative de la calcination; Mém. Acad. Sciences Belg. 1921, p. 28. | |||||||||
Bibliographie over Lavoisier.Mulot en Fourcroy. Notice sur la vie et les travaux de Lavoisier. Paris, an IV, 60 pp. Berthelot, M. Notice historique sur Lavoisier, Mon. Scient. Quesneville, 1890, 125-145. Grimaux, E. Lavoisier. Paris, 1888. Mercereau, H. Lavoisier, sa vie et ses travaux. Paris, Gautier, 36 pp. Speter M. Lavoisier und seine Vorläufer. Stuttgart, Enke, 1910, 110 pp. | |||||||||
[pagina 1141]
| |||||||||
Vande Velde A.J.J. Lavoisier et l'une de ses recherches inedites sur le dosage du carbone organique par combustion. Bull. Soc. chim. Belg., 1920, 97-102. Bugge G. Das Buch der grossen Chemiker. Berlin, Verlag Chemie, 1930, II, p. 486. | |||||||||
V. - Een bezoek aan van Helmont.De onverschilligheid van de meeste menschen voor Priestley, Scheele en Lavoisier, de misdadige wijze waarop deze geleerden gedurende hun leven werden behandeld, bereiken een soort van hoogtepunt. Enkelen kennen Priestley. Van Lavoisier weet men doorgaans niets anders dan dat hij eens zeide: ‘Rien ne se perd, rien ne se crée.’Ga naar voetnoot(1) De naam van Scheele brengt gewoonlijk een onnoozel spotgelach mede. Edoch! Priestley, Scheele en Lavoisier hebben dat stuk beschaving Oxygenium tot stand gebracht, waardoor al de ontdekkingen van een eeuw en half mogelijk geworden zijn. Zij hebben, na het werk van hunne voorgangers in orde gebracht te hebben, de overwinning behaald op den koning der elementen, die als massa de gansche helft inneemt van het gewicht van onzen aardbol, den dampkring inbegrepen; zij hebben de helft van den aardbol overwonnen, eene overwinning die de beroemdste veroveraars, ten koste van kubieke meters menschenbloed, ten koste van millioenen lichamen van jeugdige mannen, jammerende moeders en onschuldige kinderen nooit konden behalen. Ik wandel op den aardbol, veel tref ik de namen aan van de overwinnaars met den dood, weinig deze van de overwinnaars met het leven. Ik zoek eene straat met de namen van Priestley, Scheele, Lavoisier; van die drie wereldmenschen, alleen een standbeeld van Priestley te Birmingham, een van Scheele te Stockholm en te Köping, een van Lavoisier te Parijs, en tot nu toe kon ik van deze standbeelden geen prentkaartje in den handel vinden. Ik dacht aan Johan Baptista van HelmontGa naar voetnoot(2), dien een | |||||||||
[pagina 1142]
| |||||||||
kwaadaardig hoogleeraar van de geneeskundige faculteit van Parijs, Guy Patin ‘le méchand pendard flamand qui est mort enragé’ had genoemd, doch wiens werk en wiens invloed over de grenzen van de landen en over de grenzen van den tijd straalden. Hij ook, onuitputbare bron voor de chemie, de geneeskunde, de physiologie, de geschiedenis, de letterkunde, de psychologie, werd niet begrepen door de menschenkudde, door dezen die de voorkeur geven aan overlevering en aan gemakzucht; hij bleef onbegrepen en afgezonderd. Wel is waar heeft hij een standbeeld te Brussel, maar slechts enkele Brusselaars weten dat hij in steen op een steen zit op de Korenmarkt; wel is waar treft men, loopende op het Rouppeplein, een van Helmontstraat en in de Vlaanderenstraat, nr 46, is er eene ‘Polyclinique van Helmont’. Ook te Vilvoorde draagt het huis nr 72 in de Leuvensche straat een gedenksteen met de onjuiste melding ‘Ici vécut et mourut J.B. Van Helmont’ en de naam van Helmont werd er aan eene straat geschonken. Vraag eens aan voorbijgangers wie van Helmont was? Misschien wordt u gezegd, zooals aan mij, en te Brussel en te Vilvoorde: wellicht vroeger een burgemeester’! De baanbrekers zijn gewoonlijk daar, waar de menschheid nog niet is; zij worden gehaat, mishandeld; maar zij blijven voortdurend aan het werk, zij zaaien in het midden van de | |||||||||
[pagina 1143]
| |||||||||
conventioneele leugens van eene beschaving, waarin hun lichaam leeft, waaruit hun geest naar de toekomst gestadig een krachtige vlucht neemt. Zij vervullen belangloos eene zending; zij denken niet aan geld te verzamelen om rijk te worden; zij genieten van het hoogste geluk, zoeken en onderzoeken. Zij verdienen zonder bekommering zorgvuldig aan hun werk te mogen leven, buiten alle materiëele banen, waar zij zouden verdwalen en in menschen van het geld worden omgezet. Toen ik te vergeefs had gezocht den Dageraad, het meesterstuk waarvan ik tot nu toe slechts vier exemplaren heb kunnen ontdekken, opnieuw in het licht te brengenGa naar voetnoot(1), schreef ik: ‘Ik was bijna bereid een bezoek aan het standbeeld van van Helmont te brengen om den grooten man eene verontschuldiging voor zooveel onverschilligheid aan te bieden; en ik ben te huis gebleven, omdat ik had begrepen dat hij toch zoo goed dc waarde van menschen's geest had kunnen schatten. Onder de oogen heb ik van hem deze woorden uit zijn Dageraad: ‘Indien ick bewijse d'onwetentheydt, de duysterheydt, d'onachtsaemheydt, ende onbermhertigheydt des werelts, in de dingen die het hooghste staen te achten, en daer 't verlies het schadelijckste is, en der ziele het aldergevaerlijckste, en soo verre mij 't selve met spot en ondanck betaelt worde, van nu af verblijde ick mij met de hope van sucken loon, en segge met David, die goet met quaet vergelden, hebben my gelastert.’Ga naar voetnoot(2) Maar nu, na deze enkele bladzijden over Priestley, Scheele en Lavoisier geschreven te hebben, voelde ik mij door van Helmont aangetrokken, en ik bezocht hem, daar te Brussel op de Graanmarkt, op een frisschen herfstavond. Tot mijne overgroote verbazing, stond hij van zijn zetel plotseling recht, daalde van het voetstuk af, kwam tot mij en reikte mij zijn koude steenen hand. En hij sprak: Dank, waarde, trouwe vriend, gij die mij, een ouden mensch van meer dan 350 jaar, waarlijk bemint en vereertGa naar voetnoot(3). Met DesmarezGa naar voetnoot(4) en CuvelierGa naar voetnoot(5) hebt gij bewezen | |||||||||
[pagina 1144]
| |||||||||
dat ik, niet te Vilvoorde, wel te Brussel overleed. Mijn andere vriend, DelacreGa naar voetnoot(1), die van mijne werken zegt: ‘elles furent une lumière dans ma vie intellectuelle’, alhoewel ik betreuren moet dat hij mijn Dageraad niet heeft gelezen, en mij niet duidelijk heeft begrepen, noemt mij ‘un enfant de Vilvorde’. En J. Nauwelaers sprekendeGa naar voetnoot(2) over mijn verblijfhuis te Vilvoorde vertelt: ‘Plaque se trouvant sur la maison dite à tort de van Helmont, à Vilvorde. Il n'y habita pas, il n'y mourut pas. Il n'est pas né en 1577 mais en 1579. Son fils François n'y naquit pas. A part ces quelques erreurs, ce qui peut rester de l'indication est exact. Ajoutons que la porte d'entrée de cette maison porte une armoirie qui n'est pas celle des Helmont’. Hier op mijn voetstuk staat ook misschien voor altijd nog dat ik te Vilvoorde gestorven ben. Ik zag u eens naar hier komen, met een stukje krijt, om de verbetering te doen; gij deedt het, na een langdurige aarzeling, niet, omdat het niet toegelaten is openbare gebouwen te beschadigen, en gij eerbiedigt de wetten; gij hebt de openbare machten verwittigd, maar tot nu toe werd aan uw verzoek geen gevolg gegeven. Brussel wil niet, dat ik te Brussel zou overleden zijn: men wil ook mijn Dageraad niet herdrukken. Maar ik weet dat gij de gewoonte hebt niet los te laten, als u eens besloten hebt iets uit te voeren. Daarom mijn welgemeenden dank! Gij die mij begrijpt, gij die mij gelezen hebt, niet door vertalingen, maar in mijn Latijn en in mijn Vlaamsch, luister aandachtig naar mijn woord. Sedert mijn dood heb ik veel gezien. Alles bij den mensch is kwalitatief hetzelfde gebleven; de verandering is kwantitatief. De wetenschap, die internationaal is, en aldus hooger staat dan de kunst en de letterkunde, in de meeste gevallen met nationaalGa naar voetnoot(3) en beperkter karakter, is door de drie menschen | |||||||||
[pagina 1145]
| |||||||||
van de zuurstof den kwantitatieven weg ingegaan. De wetenschap is vlug, te vlug vooruitgegaan. De mensch heeft, zooals gewoonte, die beweging niet gevolgd en heeft misbruik gemaakt van dien vooruitgang. Gij zoekt de wetenschap te verontschuldigen, wees echter verzekerd dat vele menschen u niet begrijpen. Gij schreeft eensGa naar voetnoot(1): ‘En als wij, beoefenaren van de WetenschapGa naar voetnoot(2), uit alle kracht onze medewerking en onzen steun wettig verleenen aan het werk van den Vrede, dan willen wij daarmede ook de Wetenschap in eere herstellen, die door den mensch op de schandelijkste wijze werd verlaagd tot dienares van den massamoord’. De menschenmaatschappij is erg ziek; zij zou eerst moeten worden genezen. De mensch danst; bij het dansen van eene wals verbruikt hij evenveel calorieën als noodig om 5 liter water te doen koken; als hij een avond danst, heeft hij een honderdtal boompjes neergeveld of tien tot twintig emmers water tot koken gebracht. Lloyd GeorgeGa naar voetnoot(3) beweert dat de wereld van 1934 een wildernis is, waarin als wilde dieren de volken sluipen om elkaar naar de keel te springen. President Roosevelt verklaart (1934) dat het een te groot onrecht was, dat terwijl de mannen in de loopgraven gedurende den oorlog een dollar per dag kregen, de mannen die in de fabrieken van oorlogstuigen werkten, tien dollar per dag verdienden. Mevrouw RooseveltGa naar voetnoot(4) zegt dat de menschheid van 1934 dwaas is; men denkt niet, men bestudeert de geschiedenis niet, men begrijpt niet dat dezelfde oorzaken ons telkens weder voor dezelfde feiten plaatsten. | |||||||||
[pagina 1146]
| |||||||||
De menschenmaatschappij is vooral kwantitatief ziek; sedert den oorlog 1914-1918 wordt stelselmatig alles overdreven. De zevenjarige oorlog maakte 551.000 dooden, de oorlogen der Fransche omwenteling 1.400.000 dooden, de oorlogen van Napoleon 1.700.000 dooden, de oorlogen van de Krim, van de Amerikaansche onafhankelijkheid, tusschen Rusland en Japan, tusschen de Balkanstaten, resp. 785.000, 700.000, 624.000, 108.000 dooden. In den oorlog 1914-1918 klom het getal dooden op 23.000.000; daarenboven 20 miljoen verminkten, 5 miljoen oorlogsweduwen en 9 miljoen oorlogsweezen, als bekroning van die overgroote hersenenzwakheid. Maar die oorlog 1914-1918 heeft 9 duizend milliard frank gekost, aldus 9 duizend milliard frank aan de oorlogshandelaars opgebracht. De dood van een soldaat heeft 870.000 frank gekost waarvan de helft, aldus 435.000 frank zuivere winst voor den oorlogswoekeraar. En de Duitsche soldaat kreeg van zijn vijand moordtuig van Duitsche bedrijven; en de Fransche soldaat kreeg van zijn vijand Fransch ijzer; en de Engelsche soldaat kreeg van den Turkschen vijand obussen uit de Engelsche munitiefabriekenGa naar voetnoot(1). De hedendaagsche cultuur is een mengsel van asphaltcultuur, met spierencultuur; de jonge generatie voelt duidelijk dat de beschaving in nood is; zij werd door de oorlogsche cultuur bedrogen, zij zoekt een weg dien zij niet vindt, zij treft overal de hoovaardigheid, de moeder van al de aristocratiën, en den nijd, den vader van al de demagogiënGa naar voetnoot(2). Allerlei overdrijvingen op het gebied van centralisatie, kapitalisme, nationalisme, xenophobie, demagogie, overheersching, ongezonde verschijnselen van onverdraagzaamheid, oneerlijkheid en onrechtvaardigheid schijnen kwantitatieve toppunten bereikt te hebben, waardoor het evenwicht wordt gebroken, waardoor naar het extremisme wordt gevoerd. Het zuiver idealisme wordt door brutale utilitarisme onderdrukt. Als men niets meer kan verliezen, geraakt men niet tot de sereniteit, men pleegt moord of zelfmoord. De bron van het hyperkapitalisme is te dikwijls diefstal en moord: laat ons op objectieve wijze het leven bestudeeren van vele geldmagnaten. De bron van de werkeloosheid is een overdreven machinisme, dat zich te vlug heeft ontwikkeld, zonder rekening te | |||||||||
[pagina 1147]
| |||||||||
houden met onmisbare overgangsperioden. Het werktuig moet den mensch helpen, maar niet vervangen. Eene vermindering van machinisme zou weder werk verschaffen aan talrijke werkloozenGa naar voetnoot(1). De bron van het omnipotentisme is dikwijls weder moord en diefstal. Stel de lijst op van de politieke moorden! Waarom zijn er overgevulde gevangenissen, waaruit de menschen slechts als ongeldige wrakken of als lijken geraken? De menschen zijn te rijk of te arm; deze die tot de mediocriteit behooren, tusschen de rijken en de armen, zijn ontevreden en ongerust, zij lijden onder het gebrek van kwantitatief evenwicht. De intellectualiteit, die in dienst moet staan van de vrijheid, wordt meer en meer aan utilitarisme en politiek verslaafdGa naar voetnoot(2). Het menschdom is een weefsel geworden van haat; de politieke haat blijft geen oogenblik werkeloos. Heilige verbonden hebben als zonderling gevolg, de continuiteit van den haat. De politieke haat heeft zich gevoegd tot den familiehaat. den handelshaat, den beroepshaat, en heeft zich op den voorrang gesteld. Het woord van Jesus, dat woord van vrede en liefde en eenvoud, wordt verwaarloosd. Wij zoeken thans dien vrede, die liefde, dien eenvoud, en wij vinden oorlog, haat, lust tot weelde en praal. Jesus zeide: Gij zult niet dooden; en men zegent de onderzeeërs, de oorlogswapens en de jachthonden. De philosophen van de oudheid stonden boven het nationalisme en durfden de waarheid uitspreken. Later durfde nog Voltaire een Lodewijk XIV laken om de verwoesting van het Palatinaat. Voor zuivere geesten, zonder materieële inzichten, bestaat alleen rechtvaardigheid: Thomas van Aquino (1225 †1274) Leonardo da Vinci (1452 †1519), Erasmus (1466 †1536), Lavoisier (1743 †1794), Beethoven (1770 †1827), John Newman (1801 †1890), Karl Marx (1818 †1883), Pasteur (1822 †1895), | |||||||||
[pagina 1148]
| |||||||||
Duclaux (1840 †1904), Emile Roux (1853 †1933), Hendrik Antoon Lorentz (1854 †1928). Het oefenen van de wetenschap en van de kunst is een zuivere geesteseigenschap, een zuiver geestesgenot; het rijk des geestes behoort niet meer tot de maatschappij der menschen. Thans ziet men groote bedrijven voor nuttige chemische meststoffen en weldoende geneesmiddelen ontstaan, die niet ontstaan om den oogst te verhoogen en den mensch te helpen, maar in werkelijkheid om in 24 uren omgezet te worden in centralen van ontplofbare stoffen en giftgassen. De groote fabrieken van landbouwwerktuigen en van motoren zijn ingericht om in 24 uren oorlogswapens en ontplofbare granaten te vervaardigen. Automobielen, vliegwerktuigen, stoombooten moeten eens tot den oorlog kunnen dienen. De oorlog zelf die vroeger dapper kon worden genoemd, toen de ridder in het midden van het bloed nog een mensch was, heeft, thans met de medewerking van de lucht, de chemie, de microben, de werktuigkunde, een duistere beteekenis gekregen, de soldaat van heden in het midden van het bloed, weet zelf niet wie hem getroffen heeft; hij kan geen mensch meer zijn, hij is een werktuig zonder hersenen. De oorlog is een bron geworden van overdreven ellende, en van overdreven rijkdom; de oorlog is kwantitatief geworden. Gedurende 20 eeuwen, verrichtte de mensch het kwade, maar hij vereerde ook het goede; die tegenstelling was de spleet waardoor de beschaving kon binnendringen. Thans wordt het goede eene zaak zonder waarde, de beschaving in nood heeft de rechte lijn verloren. En wie thans de ruwe waarheid durft spreken, wordt beschouwd en behandeld als een misdadiger. Een vrij mensch behoort niet tot een ras; hij behoort alleen tot zich zelf; hij wordt nooit ontworteld, omdat hij geen wortels heeft; alleen de plant wordt in den grond vastgemaakt. De homo divinus geraakte tot het begrip van de wettigheid en van de rechtvaardigheid; de homo faber heeft het alaam verzameld om meester te worden van de materie. Zonder het realisme op te hemelen, hebben de middeleeuwen het realisme beoefend; heden wordt het realisme beoefend en opgehemeld. En nu zegt een Oostersch spreekwoord: Als gij de waarheid vertelt, dan moet gij u terug trekken. Adieu!’
Daarop wilde mijn groote vriend van Helmont op zijn voetstuk terug gaan zitten om weder beweegloos naar de eeuwigheid te staren. Ik hield hem bij de hand en smeekte hem mij toe | |||||||||
[pagina 1149]
| |||||||||
te laten ook te spreken. Hij bedankte mij voor de belangstelling en luisterde aandachtig. ‘Uwe woorden, o geniale van Helmont, kan ik moeilijk weerleggen. Maar ik voel dat gij veel hebt geleden. De mensch hield u een groot deel van uw leven in de gevangenis, omdat gij moedig de waarheid zeidet. Priestley, Scheele en Lavoisier werden ook mishandeld en zelfs vermoord. Maar kan de mensch toch niet worden gered? Een ander hoogstaand mensch, Louis Pasteur, die door de geneesheeren werd gemarteld omdat hij geen geneesheer was, die nooit een geneesheer werd, maar een geniale geneeskundige, was toch optimistisch; hij stelde alles in het werk; zijn geloof in de zuivere wetenschap was zoo helder dat hij overtuigd was dat de wetenschap en de vrede eens over de onwetendheid en den oorlog zouden zegepralen. ‘J'ai la conviction que la Science et la Paix auront un jour raison de l'ignorance et de la guerre’. En in zijn redevoering van 1888: ‘Deux leis contraires semblent aujourd'hui en lutte: une loi de sang et de mort qui, en imaginant chaque jour de nouveaux moyens de combat, oblige les peuples à être toujours prêts pour le champ de bataille, et une loi de paix, de travail, de salut, qui ne songe qu'à délivrer l'homme des fléaux qui l'assiègent. L'une ne cherche que les conquêtes violentes, l'autre que le soulagement de l'humanité. Celle-ci met une vie humaine au-dessus de toutes les victoires, celle-là sacrifierait des centaines de mille existences à l'ambition d'un seul...’. Een ander hoogstaand mensch, Albert I, heeft in een wanordelijken tijd, waar de menschenwaarde niet te bepalen is, het voorbeeld gegeven van den gepasten en gezonden toon, het voorbeeld van den hoogen eenvoud. Hij zeide tot zijn zoon: Gij moet u niet voorbereiden om iets te doen in uw leven, gij moet iets doen voor het leven van uw volk, dat veel langer duurt. Gij, van Helmont, hebt gewerkt niet voor u, maar voor ons; gij zijt onsterfelijk geworden; gij waart rijk, en gij hebt in eenvoud en stilte groote ontdekkingen gedaan; gij waart een rijk geneeskundige, en gij hebt alleen de armen kosteloos willen verplegen; vandaar de woede van de geneesheeren. Denkt gij niet dat het optimisme toch hooger moet worden gehouden boven het pessimisme, en dat de redding mogelijk is? Vroeger meende men toch dat de slavenhandel niet kon | |||||||||
[pagina 1150]
| |||||||||
afgeschaft wordenGa naar voetnoot(1), dat de huizen Habsburg, Hohenzollern en Romanoff de onwankelbare grondsteenen waren van Europa, dat de werkstaking geen wettelijk sociaal middel is, dat een wagen zonder menschen, of paarden, of ezels, of ossen, of honden, of struisvogels niet in beweging kon worden gebracht. Men was vroeger overtuigd dat folteringsmethoden in echt beschaafde landen niet konden worden afgeschaft, dat drankmisbruik niet kon worden bestreden, dat het tweegevecht niet uit te roeien was, dat de koepokinenting niet eens verplicht zou worden, dat tuberculose en syphilis ongeneesbare ziekten waren. Zou aldus de oorlog niet eens worden afgeschaft? Ik blijf bij de meening van Pasteur, niet voor morgen, maar voor een morgen die langer uitblijven zal, volgens het woord van Albert I. Wij moeten geduld hebben, de menschengeest moet eerst gezond worden gemaakt. Vreeselijk harde, doch niet onmogelijke taak! Het organiseeren van het gezond verstand berust op de rechtvaardigheid, den eerbied voor plichten en rechten, de verdraagzaamheid, de niveleering van de toestanden, het vrijwillig schenken van een overschot van geestes- of stoffelijk vermogenGa naar voetnoot(2). Wij zoeken de rechtvaardigheid, en wij vinden ze niet. Er bestaan talrijke middelen om den geest gezond of ten minste minder ongezond te maken. De beperking van het materieël vermogen, de beperking van de centralisatie, de decentralisatie van de bedrijven van chemische producten en van werktuigen, het begunstigen van het familieleven, de internationale ontwapening, het beperken van de bewapening tot de noodige politiemachten, het versterken van het eerlijkheidsgevoel, eenvoudige en onbaatzuchtige godsdiensten, dat zijn gunstige geneesmiddelen. Reeds ageeren daartôe talrijke andere middelen: het werk van het Roodkruis in 1864 door Henri Dunant gesticht, de internationale vereenigingen die de volkeren meer in betrekking brengen en die doelen op de afschaffing van grenzen, de internationale overeenkomsten zooals deze van het postverkeer, van het uitleveren van misdadigers en van reizigersvervoer, de | |||||||||
[pagina 1151]
| |||||||||
internationale congressen, de volkenbonden, het sociaal internationalisme, internationale vereenigingen voor zuiveren godsdienst, het internationaal werk van het leger des heils door William Booth in 1865 tot stand gebracht. Na een voldoende verbetering van den geestestoestand, wanneer het menschenverstand gezonder zal geworden zijn, dan alleen kan men de opleiding tot de gedachte van den vrede met vrucht ondernemen. In dezen geweldigen strijd waarin het zieke menschdom verkeert, heeft in 1924 het protokool van Geneve door 20 landen, de drie grondslagen bepaald die het gemeenschappelijk leven kunnen beheerschen: veiligheid, scheidsgerecht, ontwapening. In 1927 werd het grondbeginsel van Briand, dat de oorlog in den ban geslagen wordt toch aangenomen. In 1928 bepaalt de pakt Briand-Kellogg, dat de oorlog buiten de wet wordt gesteld en dat de macht geen recht schept, maar wel in dienst staat van het recht. Dat is het begin van de organisatie van den vrede. Glimlach niet, eerbiedwaardige van Helmont: laat ons luisteren naar de stem van menschen zooals gij, die het voorbeeld hebben gegeven van de wijsheid; laat ons de gedachten die zij hebben uitgesproken op steekkaartjes verzamelen om ze aan te leeren aan de jeugd, en ook aan volwassenen en oude menschen; laat ons het leven van menschen van echt internationaal karakter bestudeeren; laat ons het werk openbaren van de winnaars der Nobelprijzen dat kwalitatief en kwantitatief oneindig schooner en belangrijker is dan de daden van oorlogsvoerders en van finantiemagnaten; laat ons zoeken de menschen van het geld te vervangen door de menschen van den geest en van het hart. Laat ons ten slotte de vele, onbekende namen van de Nobelprijzen voor den vrede verspreiden en vereeren: Henri Dunant, Frederic Passy, Elie Ducommun, Charles Gobat, William Randal Cremer. Bertha von Suttner, Theodore Roosevelt, Ernesto Moneto, Louis Renault, Klas Arnoldson, Frederic Bajer, Auguste Beernaert, Paul d'Estournelles, Tobias Asser, Alfred Fried, Elihu Root, Henri Lafontaine, Woodrow Wilson, Leon Bourgeois. Karl Branting, Christian Lange, Fridtjof Nansen, Joseph Chamberlain, Charles Dawes, Aristide Briand, Gustav Streseman, Ferdinand Buisson, Ludwig Quidde, Frank Kellogg, Nathan Söderblom, Jane Addams, Nicolas Butler.
Deze opsomming scheen van Helmont diep getroffen te hebben; ik voelde dat ik misbruik maakte van zijne hoffelijkheid. | |||||||||
[pagina 1152]
| |||||||||
Hij glimlachte niet meer en stond daar aandachtig en ernstig vóór zich te zien. Ik drukte hem met eerbied en erkentelijkheid de hand, en herhaalde zijne woorden: En nu zegt een Oostersch spreekwoord: Als gij de waarheid vertelt, dan moet gij u terugtrekken. Ik voegde er bij: Tot wederziens! Van Helmont ging weder op zijn steenen stoel zitten, en hij fluisterde: ‘Gezond verstand, geld, oorlog, vrede, cholera en tering en syphilis geneesbaar, oorlogszucht ongeneesbaar, sanatoria voor rachitische kinderen en teringlijders, millioenen dooden en verminkten van den oorlog, levenscheppende zuurstof van de lucht, lucht met moordtuigen,.... Res dispares....... rechtvaardigheid, verdraagzaamheid onder de menschen..... kwantitatieve onnoozelheid......... Ik vluchtte! * * *
van Helmont heeft ons geleerd met gassen te werken. Priestley, Scheele en Lavoisier hebben ons de zuurstof en de lucht geschonken. En wij ontaarden die gassen, die zuurstof, die lucht met giftige dampen uit brand- en moordwerktuigen. Homo humanus! |
|