Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1934
(1934)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 770]
| |
Majesteit, dan gebeurde dit, om door het treffend karakter eener indrukwekkende plechtigheid, voor het aanschijn van ons volk en de wereld, een der adelijkste figuren uit onze kultuur, naast Conscience, te vereffen in een onvergetelijke apotheose van volksgeloof. Indien wij gevraagd werden, om bij deze plechtigheid het woord te voeren, dan gebeurde dit, om over de beteekenis Zijner kunst, ons groot geloof en onze hooge waardeering uit te spreken, als blijk van hulde aan den grooten man, waarvan wij allen de geestelijke kinderen willen zijn en de uitvoerders van zijn testament. Het bleek dan toch mijn eerste plicht te zijn, dank te zeggen aan beide komiteiten die de viering hebben gedragen. Ik dank het komiteit van Harelbeke dat de Benoit-gedachtenis op zoo'n waardige en populaire wijze herleven deed op den Westvlaamschen geboortegrond. Ik dank het Antwerpsch magistraat en het Antwerpsch Benoit-komiteit, omdat hier, der sinjoren traditie waardig, een Vlaamsche Volksolidariteit de begoochelende kracht van 's Meesters geest en kunst op ons en de wereld heeft kunnen doen inwerken als een overtuigende obsessie. Van mij wordt hier niet gevraagd dat ik U spreken zou over Benoit's leven en strijd, waarover krant, tijdschrift en openbare voordracht U uitvoerig hebben gehandeld. Doch er wordt van mij verwacht, dat ik, over 's Meesters kunst uitspreke: de langzaam gegroeide overtuiging die, na nauwer contact, zich vestigde in ons en ongetwijfeld ook bij de openbare meening. Wij zijn in de stemming die het ons de ‘kinderen’ nazeggen doet, wanneer zij kunne ouders begroeten bij het nieuwe jaar, en op dien stond met ontroering belijden: ‘Wij gedenken op dezen stond, alles wat U voor ons hebt gedaan’! Inderdaad! Wij gedenken op dezen stond, alles wat Benoit voor de kultuurgaafheid van zijn volk heeft veil gehad. Wij gedenken de dagen dat het wondere licht ‘hem van zijn paard sloeg op den weg naar Damascus’ en de stem van den tijd hem gebood, terug te keeren bij zijn volk. Wij gedenken de pijnlijke uren van zijn zending, in een midden waar hij, een der zeldzame zieners was en, enkel gewapend met zijn scheppingsdrift en de genade van zijn onmetelijk kultuurgeloof, in een dertigjaren pijnlijken arbeid bergen verzette van onbegrip, wantrouwen, ongeloovigheid en traditie. Doch we gedenken ook in het bizonder, de gezagwekkende inspiratie, die hem, zijn volk, kunst deed scheppen van onvergankelijke waarde. | |
[pagina 771]
| |
Zooals in 1927 het Duitsche Volk en Europa te Bonn in de ingetogendste vreedzaamheid heeft gebogen voor het graf van een man die onbekend was met het politieke, het sociale en het economisch leven, die behoorde tot een familie van epileptieken en dronkaards; die haast niet rekenen kon en met zijn punten en zijn komma's geen weg wist; die potdoof was; ... zooals in 1927 de gansche wereld knielde voor het graf van dien quasi-analphabeet... Beethoven, ... omdat hij een Genie was, ... zoo knielt er op dit oogenblik een klein volk, voor het graf van een geniaal kind, dat met de dichters uit het verleden, het geloof wakker zong van dat volk in zichzelf; dat voor de intuitie van een gezondgebleven volksgemoed, de Breydels en de De Konincks, de Van Artevelde's en de Jan Yoens', onze stroomen en rivieren, onze oude steden en hunne arbeidskracht, Rubens, de Beiaard, onze torens en onze stadhuizen... heeft opgeroepen als blijvende getuigen van vruchtbare levenskracht uit een ver verleden en als standaarden voor het leven van morgen. Het is van minder belang, langer te betwisten of Benoit verstarde in een te nauw gemeten nationalisme. Hij was een echt kunstenaar, en ieder kunstenaar is vóór alles nationaal, zonder evenwel te verstarren in het nationale gegeven. Hij deed bovendien wat de tijdsgeest toen gebood aan alle groote, en bizonder kleinere volkeren van Europa: hij zong het beeld dat zijn volk lief was en hij zong het met de geestdrift van zijn tijd! Het komt er niet op aan of Benoit zich blijvend vestigde in het muzikaal leven van het buitenland. Wij weten dat de Vlaamsche taal, evenmin als de Russische of de Noorsche, de hindernis daartoe kán zijn geweest. Elke vertaling, van welke taal ook, heeft er iets van hare plastische zegkracht bij ingeboet! Ook de door hem geëischte koormassa's konden geen hindernis zijn, vermits elke nationale oratorio-litteratuur berekend was op dezelfde uitrusting. Ook de ongelijke gehalte van de teksten kan geen hindernis zijn, vermits de libretto's van opera's, kantaten, oratorio's, en liederen, op enkele uitzonderingen na, elders niet beter waren. Men kan evenmin beweren dat, in zich, de Vlaamsche heldengeschiedenis en folklore, van Europa vreemder blijven moesten dan de Duitsche, de Fransche of de Noordsche! Dat de Vlaamsche schilderkunst inderdaad wel Europa doorging is in ruime mate te wijten aan het feit: dat schilderkunst een finantieel-speculatieve koopwaar is en de befaamde Vlaamsche schilderkunst een geschikte handelswaarde blijft op de beurs. De reden van de Vlaamsche afzondering ligt elders, Inder- | |
[pagina 772]
| |
daad! Op dat oogenblik kon Vlaanderen nog niet rekenen op den steun eener Nationale Maatschappij van Auteursrecht, een Navea; op dat oogenblik konden wij niet bogen op een pers die, zooals de pers van andere kultuurvolkeren, de openbare meening in Europa begoochelde met de kultuurwaarden van ons volk; ontbrak het ons volk zélf dat onmisbare Geloof in eigen kultureele bestaanskracht en eigen scheppingsvermogen, die zij alléén doen geboren worden in een volk: de trots om de onschendbaarheid van zijn eigen aard en een volk opdringen bij de wereld. Er is nog een dubbele rede, en die rede hangt samen met het langzaam bewustworden van ons volk: wij beschikten over geene finantieel-krachtige uitgeverij en ons kleine land heeft niet, zooals elk ander kultuurland, de kultuurkracht van ons volk van meet af kunnen gebruiken, om Europa te doordringen langs geestelijke wegen. Doch 't komt er niet op aan, of Europa hem begrijpt. Hoofdzaak is dat zijn volk hem eeren kan op grond van wezenlijke artistieke eigenschappen. Want vooraleer een kunstenaar, met zijn universeelste waarden, behoort tot de wereld, is hij in de eerste plaats van en behoort hij tot zijn eigen persoonlijkheid en tot zijn volks gemeenschap. Elke groote kunst is, in alle tijden, steeds in de eerste plaats nationaal geweest. Doch het hoeft dan dat het echte kunst weze. Zooals ieder kunstenaar, zoo staat of valt ook Benoit met het ‘echte kunstenaarsschap’. Is Benoit een groot kunstenaar geweest? Wij hebben steeds graag Benoit's kunst cadeau gegeven voor zijn apostolische ‘daad’! Doch we zegden dit nooit om zwakheid te dekken. Wij getuigen ook graag bij voorbaat, dat Benoit bladzijden liet waarin gemakkelijke pathos, rethorisch bombast, leegheid, zoutelooze weekheid en ijle raisonneurtrant ons hinderen! Doch is dat niet het euvel van de geheele Romantiek? Zijn Berlioz, Schubert, Weber, Schumann, Mendelssohn, Franck en de grootsten daaraan ontsnapt? Doch eenmaal dat verlies afgeschreven, dan wandelen wij in alle oprechte objectiviteit, stout en zeker, langs zijne Oratorio's, Feestzangen, Ouvertures, Liederen en symphonische muziek van allen aard. Beslist, hij was wel bizonder koorkomponist! Doch hij wortelde daarom ook in de Romantiek, die nu eenmaal een tijd was van het gezongen dichterlijke woord. Doch dit laat ons niet verduiken dat hij meteen een symfonist was van hooge gehalte. Kom! Is het lied ‘Gebroken hart verlangt de rust’ niet de uitdrukking van dat smachtend verlangen, zooals alléén de | |
[pagina 773]
| |
Romantiek dit in zijn mooiste dictie vermocht? Is ‘Mijn hart is vol verlangen’, niet een boeiende melodie van voorname weemoed? Is ‘Mijn Moederspraak’ niet echt in zijn overweldi gende ontroering? Houden wij niet met alle overtuiging aan de rustige grootschheid van zijn ‘strijdkreet’? Is zijn ‘Lied der Vlamingen’ niet breed als d zee en wijdsch als de vlakten onzer gouwen? Ik denk aan de zoovele populaire liederen, doch de tijd is gemeten en ik moet me beperken. Daar is de Van Rijswijckmarsch (‘Hij vleide geen grooten der aarde’) die IJ meevoert in zijn soldateske hardnekkigheid. Kan men wijzen op meer technische verfijning in het genre, als in het Concerto voor Fluit? Is zijn Symfonisch gedicht voor klavier en orkest niet een achtenswaardige bladzijde uit de hoogste lagen van dit litteraire soort? Is het geen brok dat het naar vorm en inspiratie niet zegevierend houdt naast het beste uit dien tijd? Zijn zijne ouverturen van ‘Isa’, ‘Elzenkoning’, ‘Charlotte Corday’ geen waardige tegenhangers naast de beste ouverturen uit het repertorium der Romantiek? Zijn de ‘Fantasie’, het ‘Mazurka voor klavier, geen tijpen van naïef-bekoorlijke zuiverheid? Is het Onze Vader uit Drama Christi geen pathosvrije dictie van een diepgevoelde beschouwing? Zijn het orkestraal motief en dekoorinzet der Kindercantate ('t Huis in bloemenpotjes lei...) geene kinderlijke gebaren van monumentale grootheid? Is de aanhef van den dichter in de Schelde niet een brok lyriek van grootsche soberheid? Is ‘Ik werp het doodenhulsel af’ uit ‘De Schelde’, niet indrukwekkend monumentaal als een St-Rombautstoren? Is de Rubensmarsch der Rubenscantate geene treffende illustratie voor de grandioze barok-stap van den trotschen reus onzer Vlaamsche Schilders? Is het Beiaardlied niet een populairen treffen van klassieke grootheid? Is ‘Lucifers klacht’ geen brok tragiek van aangrijpende direktheid en is het contrast der hemelstemmen niet van een indrukwekkende verhevenheid? Is de Spotgeest in de Oorlog niet een wondere vonk van dramatisch sarcasme? Is ‘De Lente kust’ geen beeld van rustige onschuld? Zijn de Klacht der Moeder en het Recitatief van de Gewonde in ‘De Oorlog’, geen tragische grepen naar het diepst-menschelijke? Is de strijd in al zijn partituren, doch bizonder in De Oorlog, niet een dramatische insceneering van overweldigende muzikale actie? Wie De Rijn hoort, vergeet niet licht de rijkdom van rythmische verbeelding en geïnspireerde evocatie waarmee een scheppend kunstenaar de dorheid van een Baedeker tot mooie kunst verheft. Daar is | |
[pagina 774]
| |
zijn niet genoeg gekende Conscience-kantate, die aangrijpend is in hare groote verscheidenheid van menschelijke diepten. Daar is de rake kleurverbeelding van de ‘Pacificatie van Gent’. Daar zijn de zoovele anderen!.... Doorloop zijne groote en kleine partituren: het zijn openbaringen waarin al de snaren van de gemoedsverbeelding trillen onder den rijkdom van techniek en onder de overreding der orkestrale en vokale illustratie. Indien wij tijd hadden tot ontleden, dan zouden we, bij tientallen, de schoonheden opsommen die getuigenis afleggen van den dramaturg, van den lyrieker, van den innigen dichter in stillen eenvoud. Al te samen getuigen zij van klank en rythme, van een plastischen gang, van een vaardige verfijndheid die trilt van warme inspiratie.
Sire, Mevrouwen, Mijnheeren.
Wij zegden hooger dat wij graag zijne kunst cadeau gaven voor de daad die hij stelde! Wij zegden dit om er nadruk op te leggen hoe hoog wij, in de Geschiedenis van de Vlaamsche kultuur, de hervorming van Benoit aanslaan. Zij is een symbool geworden van Vlaanderens kultuurgaafheid. Indien wij meteen toegeven op zwakheden dezer tijdskunst, dan zeggen wij dat niet om U ‘af te leiden’ van een zwakkere zijde van zijn schepping. Wij verstouten ons vandaag te beweren dat Benoit - over het geheel - een groot musicus is, zoo groot als alle Franschen voor Debussy en alle Duitschers die we ontwaren tusschen Beethoven en Wagner. Zij hebben allen een zekeren tol betaald aan pathos, bombast. zouteloosheid en raisonneur woede der romantiek; bij allen is het beeld soms sterker geweest dan de poëzie ervan,...! Zij hebben allen zwakheden vertoond, ... méér dan wij gewoon zijn het te zeggen. Maar het heeft ons ontbroken aan de durf en de moed, om te beweren: dat Benoit als geïnspireerd musicus, als een waardige evenknie, tusschen hen staat met zijn technische uitrusting, met zijn grootsche ruimteschepping in zijn kooren, met zijn gemoedelijk lied, met de felle klank zijner kopers, met klokken en zijn beiaard, met zijn visie in de grootsche ruimte: met de weergave van zijn vlaamsch-zijn! Het groote procent substantieele waarde zijner kunst deelt in den roem onzer machtige torens, onzer onsterfelijke schilders, | |
[pagina 775]
| |
het beste onzer litteiatuur en al wat er groot is in het kunstleven van ons volk. Ook hem, moeten we dragen in triomf!
Sire, Mevrouwen, Mijnheeren.
Wij zullen hem dragen van geslacht tot geslacht, tot er, in de schaduw van de Antwerpsche toren, een Bayreuth wordt opgericht, waar in het aureool van een mysterieuze weelderigheid eener statige natuur, om het jaar Benoit verheerlijkt wordt met Conscience. Wij zullen zijn kunst drager van geslacht tot geslacht, tot er elk jaar naar dat Bayreuth een stoet gaat, met aan het hoofd de bazuinen; magistraat en priesterschap in groot ornaat, gevolgd, door wat Benoit begroette als ‘Zijne Majesteit het Volk’... om er te herdenken den fellen wekroep dier oude Vlaamsche Romantiek, die in naam van Rubens, van onze terens en stadhuizen een volk opriep uit zijn slaap. Wij zullen hem dragen van geslacht tot geslacht tot wij in dat Bayreuth, aan de voeten van zijn en hun beeld, op ‘Rubensmarsch’ en ‘Beiaardlied’, elk jaar, in religieuze plechtigheid en met onberekende liefde, de woorden kunnen herzeggen van hun testamentairen eed: den volke trouw! |
|