Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1934
(1934)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 621]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Analytische Bibliographie van en over Prof. Dr. Aug. Vermeylen
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 622]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Want het beeld van den Vlaamschen zaaier dringt zich telkens aan mij op wanneer ik soms in de kalme rust van den avond, 't werk van prof. Vermeylen overschouw. Het wondere beeld, grootsch van eenvoud, rijst dan voor mij op, in het volle vertrouwen dat van wat die zaaier heeft gezaaid, niets verloren zal gaan, want geen zaad is tusschen de rotsen terecht gekomen: niets immers heeft Vermeylen geschreven dat minderwaardig was, dat niet leefbaar was; niets dat liefst ongezaaid of ongeboren ware gebleven. De uitzonderlijke eerlijkheid van den man heeft de vruchten van zijn geestesarbeid geadeld tot een monumentum aere perennius - tot een onuitputtelijken schat voor de Vlaamsche cultuur. Van dezen schat geeft Roemans' bibliographie een omstandige inventaris. Hiermede heeft ook hij de Vlaamsche cultuurbeweging gediend. Want wie ons overtuigt, hoe rijk we zijn en wat wij met onzen rijkdom kunnen doen, maakt ons rijker aan innerlijk genot en, naar buiten, aan bewustheid en volkskracht. F.V. Toussaint van Boelaere. Februari 1932. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Algemeene indeeling.Eerste deel.
|
I. | Boeken.{ | A. | Scheppend werk. | ||
I. | Boeken.{ | B. | Kritisch werk.{ | I. | Liter.-histor. werk. |
I. | Boeken.{ | B. | Kritisch werk.{ | II. | Kunst-histor. werk. |
I. | Boeken.{ | C. | |||
II. | Brochuren. | ||||
III. | Medewerking aan verzamelwerk, voorwoorden tot werk van andere schrijvers, tot katalogen, enz. | ||||
IV. | Medewerking aan tijdschriften. |
1. - In alphabetische volgorde.
A. | Scheppend Werk{ | In het Nederlandsch.{ | Poëzie. | |||
A. | Scheppend Werk{ | In het Nederlandsch.{ | Proza. | |||
A. | Scheppend Werk{ | In het Fransch.{ | Poëzie. | |||
A. | Scheppend Werk{ | In het Fransch.{ | Proza. | |||
B. | Kritisch Werk.{ | I. | Literair-kritische bijdragen.{ | α) | Vlaamsche{ | tijdschriften en bladen. |
B. | Kritisch Werk.{ | I. | Literair-kritische bijdragen.{ | β) | Hollandsche{ | tijdschriften en bladen. |
B. | Kritisch Werk.{ | I. | Literair-kritische bijdragen.{ | γ) | Fransche{ | tijdschriften en bladen. |
B. | Kritisch Werk.{ | I. | Literair-kritische bijdragen.{ | δ) | Duitsche{ | tijdschriften en bladen. |
B. | Kritisch Werk.{ | II. | Kunsthistorische bijdragen.{ | α) | Vlaamsche{ | tijdschriften en bladen. |
B. | Kritisch Werk.{ | II. | Kunsthistorische bijdragen.{ | β) | Hollandsche{ | tijdschriften en bladen. |
B. | Kritisch Werk.{ | II. | Kunsthistorische bijdragen.{ | γ) | Fransche{ | tijdschriften en bladen. |
B. | Kritisch Werk.{ | III. | Bijdragen over Vlaamsche Beweging en Bijdragen van socialen aard. { | α) | Vlaamsche{ | tijdschriften en bladen. |
B. | Kritisch Werk.{ | III. | Bijdragen over Vlaamsche Beweging en Bijdragen van socialen aard.{ | β) | Hollandsche{ | tijdschriften en bladen. |
B. | Kritisch Werk.{ | III. | Bijdragen over Vlaamsche Beweging en Bijdragen van socialen aard.{ | δ) | Fransche{ | tijdschriften en bladen. |
B. | Kritisch Werk.{ | III. | Bijdragen over Vlaamsche Beweging en Bijdragen van socialen aard.{ | γ) | Duitsche{ | tijdschriften en bladen. |
B. | Kritisch Werk.{ | III. | Bijdragen over Vlaamsche Beweging en Bijdragen van socialen aard.{ | ε) | Poolsche{ | tijdschriften en bladen. |
B. | Kritisch Werk.{ | IV. | Varia.{ | α) | Vlaamsche{ | bladen. |
B. | Kritisch Werk.{ | IV. | Varia.{ | β) | Fransche{ | bladen. |
2. - In chronologische volgorde.
V. | Parlementaire Annalen. | ||||||||||||
VI. | Aug. Vermeylen in vertaling. | ||||||||||||
VII. | Vertalingen van Aug. Vermeylen. | ||||||||||||
VIII. | Bloemlezingen in dewelke werk van August Vermeylen is opgenomen. (Chronologische volgorde). | ||||||||||||
IX. | Aanteekeningen:
|
Tweede deel.
Bibliographie over Prof. Dr. Aug. Vermeylen.
A. | Algemeene Studies:
|
||||||||||||||||||||||||||
B. | Aug. Vermeylen in literatuurgeschiedenissen en algemeene overzichten. | ||||||||||||||||||||||||||
C. | Beoordeelingen over elk afzonderlijk werk. | ||||||||||||||||||||||||||
D. | Bibliographie over ‘Van Nu en Straks’. |
Registers.
I. - Boeken.
A. - Scheppend Werk.
1906.
De Wandelende Jood. Bussum, C.A.J. Van Dishoeck, 1906. [XII] + 128 + [II] bldz., 21,5 × 16 cm. [Bandversiering van Herman Teirlinck].Ga naar voetnoot(*)
Tweede uitgave: 1912. [id.]
Derde uitgave: 1918. [id.]
Vierde uitgave: 1923. [id.]
Vijfde uitgave: 1927. [id.]
Zesde uitgave: 1933. Mechelen, Uitgeversbedrijf ‘Het Kompas’, 1933. 128 bldz., 18,2 × 11,2 cm. [Eerste boek in de letterkundige reeks ‘De Feniks’].
B. - Kritisch Werk.
I. - Literair-historisch werk.
1899.
Leven en Werken van Jonker Jan Van der Noot. Proefschrift bij de Faculteit van Wijsbegeerte en Letteren der Vrije Hoogeschool van Brussel aangeboden ter verkrijging van het Speciaal Doctoraat. Antwerpen, De Nederlandsche Boekhandel, 1899. 169 + [III] bldz., 25 × 17 cm. (Later overgenomen door C.A.J. Van Dishoeck).
Bevat:
Voorwoord. | Bldz. | 5-6. | |
I. | De Renaissance. | 7-18. | |
II. | Van der Noot's Jeugd. | 18-32. | |
III. | Het Bosken. | 32-45. | |
IV. | ‘Het Theatre’. | 45-63. | |
V. | De Olympiade. | 63-86. | |
VI. | De ‘Poëticsche Werken’. | 87-140. | |
Bibliographie. | 141-156. | ||
Aanteekeningen. | 157-169. |
Een algemeen overzicht van het werk en het leven van Jonkfr Jan Van der Noot: een studie van een geleerde én van een kunstenaar Schr. huldigt hier het beginsel dat voor het naspeuren en beschrijven van literatuur-geschiedenis als geschiedenis van kunst de inwendige levenswet de wezenlijke waardebepaling aangeeft; alleen dan bereikt men een ideeengeschiedenis. Dank zij deze opvatting bepaalt schr. de juiste beteekenis van Jonker Jan Van der Noot in onze letteren en omschrijft hij het ware wezen en de onderscheiden uitzichten van de Renaissance als geestesstrooming en haar invloed en vertolking in de kunst.
1904.
Eerste Bundel van Aug. Vermeylen's Verzamelde Opstellen. Uitgegeven door C.A.J. Van Dishoeck, te Bussum in het jaar MDCCCCIV. [X] + 213 + [III] bldz., 20,5 × 14,5 cm.
Tweede uitgave: 1922.
Bevat:
Inhoud.
Voorwoord. [Onderteekend 1904].
‘Deze stukken blijven hier naar tijdsorde geschikt, want ze zijn een beeld van een jeugd-in-wording.’
Onze Tijd (Fragmenten). Bldz. 1-5.
Na een eeuw van positivisme en van ontleding drong op het einde van de negentiende eeuw in de menschen de bewustheid van het Mysterie. Zoo ‘keert de kunst heden tot haar eenig onderwerp, het Mysterie.’
Onze tijd is beheerscht door een groot verlangen, een tasten, een zoeken naast een streven naar Eenheid. Zoo worden we eenerzijds weer groot, ‘want wij kunnen toch maar groot zijn door ons Verlangen’ en andererzijds groeit er in de kunst weer een behoefte aan synthesis.
Pleisterbeelden van George Minne.
‘Daar was in-ééns de smart van eeuwen, als een kreet’; uitgebeeld is hier ‘de oneindige ellende van alles, in gestalten groot als van steen alleenstaand door eeuwen heen.’
De Man die zijn Ik verloren had. Bldz. 7-13.
In den stervenden dichter ontwaakt het lucied besef van de ware beteekenis van zijn voorbije leven, waarvan hij den waan en het bedrog aan de om zijn doodsponde staande dichters toevertrouwt.
a) | Door de zuivere ontleding en de verwaarloozing van het gevoel en de intuïtie ‘besef ik dat mijn ik, mijn eenheid, mijn ziel, sinds heel lang dood was, en niets anders geweest dan mijn saamgeraapte gedachtetjes over mezelf.’ |
b) | Als alle onvermengd spontaan gevoel in hem gedood was werd hij kunstenaar en zocht in zich ‘het haast-onnaspeurbaar-klein deeltje’ dat men individualisme heeft genoemd. Dat doodde het weinige dat van de individualiteit overbleef. |
c) | Schrijver huldigt den eenvoudig zich-zelf gebleven eerlijken kunstenaar aan wien de taak is weggelegd den volledigen mensch en het geheele leven uit te spreken. |
Ontwikkelde Lui.
a) | De ‘ontwikkelde lui’ hebben met de Kunst niets gemeens, wijl zij leven in een wereld zonder mysterie, een wereld van formules en gemeenplaatsen, een schijnwereld waarin de leugen overheerschend is, wijl ‘zij zijn middelmatig in theorie en in practijk’. |
b) | De kunst die wij wenschen ‘is een natuurlijke, ware, frisch-gezonde Kunst.’ |
De Kunst in de vrije Gemeenschap. Bldz. 15-33.
a) | ‘Een goede kunst groeit alleen uit een goed leven; - de Kunst is een organisch iets dat natuurlijk, noodzakelijk ontstaat uit dat eeuwige en alles-omvattende organisme dat het leven heet.’ |
b) | Een nieuwe kunst laat zich voorgevoelen, doordat een nieuwe opvatting van 't leven zich openbaart, gevolg van een nieuw geloof. |
c) | Het nieuw geloof is het geloof in een immanent godsbegrip: ‘God is de immanente noodzakelijkheid geworden, de bezielende kracht die vernielt en schept in eeuwige beweging en eeuwigen groei’; geen onderwerping meer aan wetten die men ons op grond van een of ander bovenzinnelijk gezag heeft opgedrongen. |
d) | Het leven, dat zijn einddoel in zich zelf heeft, dient als een vorm van organisatie opgevat te worden ‘en het princiep van die organisatie, wat we niet kennen, is de Rythmus van 't Leven, God. Wij zijn, alles is een functie van den Rythmus.’ |
e) | De mensch in deze wordende gemeenschap zal het gelukkigst zijn door een algeheele overgave aan de inwendige wet en door een onbelemmerde ontwikkeling volgens zijn eigen bewegingsrythme. |
f) | De kunstenaar zal het geheele leven aanvaarden, hij zal zich één voelen met de gemeenschap waartoe hij behoort en waarvan hij de tolk zal zijn. |
g) | Ons leven zal zelf het groote kunstwerk worden, ‘één rythme van schoonheid’. |
Kritiek der Vlaamsche Beweging. Bldz. 35-80.
Uit twee groote gedeelten bestaat deze kritiek: een afbrekend en een opbouwend.
I. |
|
||||
II. |
|
III. | In de laatste bladzijden voorspelt schrijver de aanstaande ineenstorting van alle staatsgezag en spreekt hij zijn geloof uit in de groeiende synthetische gedachte der naaste toekomst. |
Het academisch Verslag van den Heer Th. Coopman. Bldz. 81-95
a) | Een hartstochtelijke verdediging van Guido Gezelle's dichterschap dat zoo deerlijk gekleineerd werd in het officieel verslag. |
b) | Aangetoond wordt dat Th. Coopman niet het geringste besef heeft van de innerlijke vereischten van het kunstwerk. |
c) | Over de ‘nijdige en moedwillige aftakeling’ van de jongeren in dit officieel verslag. |
Eene Jeugd.
Bldz. 07-113.
's Schrijvers geestelijke evolutie van zijn anarchistische overtuiging af over zijn zelfzuchtig individualisme tot zijn gemeenschapsgevoel en liefde voor de menschheid, gegrondvest op de liefde van man en vrouw en het uiteindelijk veroveren van zijn zedelijk evenwicht, staat in ‘Eene Jeugd’ gebeeldhouwd
Onze Taal voor den Senaat en voor Cyriel Buysse. Bldz. 115-124.
a) | De verwerping van het wetsontwerp De Vriendt is een nieuw bewijs van wat er van parlementaire inwerking voor de oplossing van het Vlaamsche vraagstuk mag verwacht. |
b) | Een striemend antwoord op de enkele uitlatingen van senatoren die onze waardigheid hebben willen krenken. |
c) | Een scherpe hekeling van Cyriel Buysse's houding |
d) | ‘Waarom schrijven wij Vlaamsch, wij die toch allen een oppervlakkig artikel even gemakkelijk in 't Fransch zouden opstellen?’ |
Starkadd. Bldz. 125-141.
a) | Starkadd werd niet symbolisch bedoeld, ‘alles is er leven, leven, - niets meer, niets minder.’ |
b) | ‘Het geheele ontstond uit eene eenheid, uit een brandpunt dat gloeide in den innerlijksten mensch, in die “tweede wereld” der liefde die het natuurlijke rijk der muziek is’ en uit die eenheid werden logisch alle onderdeelen geboren; het kunstwerk ontstond uit noodwendigheid en is op een machtig tooneelperspectief gedragen; de karakteruitbeelding is waar en oprecht. |
Starkadd en de Academie. Bldz. 143-151.
De niet bekroning van ‘Starkadd’ - ‘een oneerlijkheid en een lafheid’ - is een schitterend bewijs van de vrees van de Academie voor het jong geslacht
De Dichtkunst der Renaissance. Inleiding tot ‘Leven en Werken van Jonker Jan Van der Noot’. Bldz. 153-171.
1o | Van de Renaissance is de wedergeboorte een der aanzienlijkste verklaringsfactoren, maar vooraf moet zij ‘in verband gesteld worden met heel een geestesgroei, die haar voorafgaat, dien zij dan voort ontwikkelt en waarvan zij de vormen bepaalt.’ |
2o | Dien geestesgroei op de verschillende gebieden van de menschelijke bedrijvigheid schetst schr. in verband met de nieuwe elementen die de Renaissance als blijvende bestanddeelen in ons geestelijk leven heeft ingevoerd. |
3o | De beteekenis en het eigen aandeel van de voornaamste Renaissance-dichters in Italie en Frankrijk om des te scherper de persoonlijkheid van Jan Van der Noot in onze Nederlandsche letteren te omlijnen. |
‘La Sagesse et la Destinée’ van Maurice Maeterlinck. Bldz. 173-192.
1o | Hoe bekoorlijk ook ‘de zuiver-wellende welluidendheid der taal’ zij, van het boek gevoelt men zich gauw verzadigd, omdat daar ontbreken, ten eerste, de oprechtheid en, ten tweede, het sterk innerlijk accent. Het is werk van een mensch met groot talent maar die zelf niet sterk geleden of veelzijdig geleefd heeft |
2o | De voorgehouden wijsheid lijdt ook aan die halfsheid en beteekent ten slotte ‘een verarming van 't innerlijk leven’ |
In Memoriam Guido Gezelle. Bldz. 193-196.
1o | ‘Voor Gezelle is er geen dood voortaan: zijne zielemuziek zal zich overal uitspreiden, en nieuw leven er altijd uitwellen’ |
2o | ‘Gezelle was en is, eerst en vooral, de grootste dichter van Vlaanderen.’ |
Vlaamsche en Europeesche Beweging. Bldz. 197-213.
Daar zijn twee achterlijke elementen in de Vlaamsche Beweging:
1o | zij die onzen strijd als louteren taalstrijd beschouwen; |
2o | zij die niet bevroeden ‘dat er thans geen hoogere nationale cultuur meer bestaan kan, die niet tevens Europeesch is’ |
‘Minder beelden en meer daden!’ en eerst en vooral de volle werkelijkheid. Vooraf Vlaming zijn door eene volledige Vlaamsche opleiding en opvoeding en dan nemen we een innig aandeel in de Europeesche beschaving of ‘in twee regels samengevat = om iets te zijn moeten wij Vlamingen zijn. Wij willen Vlamingen zijn, om Europeeërs te worden.’
1905.
Tweede Bundel van Aug. Vermeylen's Verzamelde Opstellen. Uitgegeven door C.A.J. Van Dishoeck te Bussum, in het jaar MDCCCCV. [VI] + 201 bldz., 20,5 × 14,5 cm.
Tweede uitgave: 1924.
Bevat:
Methode in Literatuurgeschiedenis. Bldz. 1-20.
Nadat schr. het boek van Georges Renard over ‘La Méthode scientifique de l'Histoire Litteraire’ aan een streng kritis chonderzoek onderworpen heeft. deelt hij zijn eigen opvatting mede over dit onderwerp.
1o | De geschiedenis van de letterkunde moet op algemeene beginselen van synthetische groepeering gegrondvest zijn; |
2o | Geen aankleving aan het begrip van nationaliteit als beginsel van groepeering; |
3o | ‘De voortloopende lijn der techniek en het maatschappelijk milieu’ zijn de principes waarop een algemeene geschiedenis van de letterkunde kan gebouwd worden. |
Frans Netscher over de Vlaamsche Ontwaking. Bldz. 21-26.
Over de Vlaamsch literaire heropleving van 1893 en het aandeel van den Nieuwen Gids.
Methode in Kunstgeschiedenis. [Openingsles ter Hoogeschool van Brussel gegeven - in het Fransch - bij de aanvaarding van den leerstoel voor kunstgeschiedenis]. Bldz. 27-50.
1o | Onze taak zal zijn de kunst te beschouwen in verband met het maatschappelijk leven. | ||||
2o | Daarom:
|
||||
3o | Over de verhoudingen tusschen kunst en ras en over de dwalingen van een nationale indeeling der kunstgeschiedenis. |
Constantin Meunier. Bldz. 51-71.
1o | Een opwekking van het gansche werk van C. Meunier. |
2o | Een studie van Meunier's techniek waarin hoofdzakelijk aangetoond wordt hoe nooit de techniek om de techniek voor dezen schil- |
der en beeldhouwer van belang was, maar steeds en vooral de breed gevoelde gedachte. |
Iets over ons. Ter Inleiding van het Tijdschrift ‘Vlaanderen’. Bldz. 73-81.
1o | Een terugblik op den afgelegden weg sedert de oprichting van ‘Van Nu en Straks.’ |
2o | Over het doel door ‘Vlaanderen’, het nieuwe tijdschrift, nagestreefd. |
3o | Over het verschil tusschen Noord- en Zuid Nederland. |
Leo Simons over Nationaal Leven. Bldz. 83-92.
1o | Hulde aan Leo Simons om zijn ruime belangstelling in onze Vlaamsche literatuur en in onzen Vlaamschen strijd. |
2o | Over de dringende noodzakelijkheid vooral de sociale en economische zijden van het Vlaamsche vraagstuk te beschouwen. |
Aanleiding waren Simons' denkbeelden over de Vlaamsche Beweging en Aug. De Winne's werkje ‘Door Arm Vlaanderen.’
Particularisme? Bldz. 93-125.
1o | Hoe is het particularisme ontstaan? |
2o | Hoe doet de particularistische taal zich uiterlijk voor? |
3o | Brengt deze taal nieuwe schoonheid, is ze leefbaar en klinkt ze natuurlijk? |
4o | De dichter, schepper van beelden, is ook schepper van taal. |
5o | De taal ligt niet in een woordenboek vast, ze verandert natuurlijk. |
6o | Over het vruchtbare leven dat van de particularisten is uitgegaan. |
Thoreau. Bldz. 127-139.
Thoreau was weinig meer dan een dilettant, wiens wijsheid van tamelijk gewone soort was en slechts een weerschijn van Emerson.
Hollandsche en Vlaamsche Literatuur. Bldz. 141-159.
Na de verschillende aspecten van het romantisme als geestesstrooming bestudeerd te hebben, onderzoekt schr. het uitzicht van het romantisme in de Hollandsche en in de Vlaamsche literatuur van de negentiende eeuw.
Prof. De Ceuleneer en de academische Ploertocratie. Bldz. 161-173.
1o | Het door Prof. Adolf De Ceuleneer opgesteld verslag over den vijfjaarlijkschen prijskamp van Vlaamsche letterkunde is ‘een |
wangedrocht van on-verstand, on-smaak, on-talent en onvermoede onbenulligheid.’ | |
2o | Over het stelsel zelf der ‘aanmoediging’ van letterkunst door den Staat. |
‘Het stille Gesternte’ van Herman Teirlinck. Bldz. 175-184.
Onbetwistbaar is Herman Teirlinck ‘een persoonlijkheid, met eigen manier van zien en met eigen stem’, wiens taal ‘van een heerlijk-aangelegden stylist’ is, maar zijn werk draagt den stempel der noodzakelijkheid niet. Herman Teirlinck is nog niet de literatuur ontgroeid.
Stijn Streuvels' ‘Minnehandel’. Bldz. 185-201.
1o | Een parallel tusschen Stijn Streuvels en Jacobus Van Looy. |
2o | De beteekenis van ‘Minnehandel’ voor de verdere ontwikkeling van Streuvels' werk. |
3o | Het uitzicht en de beteekenis van Stijn Streuvels' oeuvre. |
1922.
Eerste Bundel van Aug. Vermeylen's Verzamelde Opstellen. Tweede druk. Bussum, C.A.J. Van Dishoeck, 1922. XII + 227 bldz., 20,5 × 15,5 cm.
Bevat:
Voorrede | Bldz. IX-XII |
Schr. wijst met nadruk op het ware wezen van zijn ‘Kritiek der Vlaamsche Beweging’: hij zweert het ‘anarchistisch individualisme’ uit het jaar 1895 af en onderstreept het opbouwend element van zijn betoog: de kracht die hij wilde opwekken ‘die de menschen van binnen naar buiten boetseert.’
Onze Tijd (Fragmenten) | Bladz. 1-7 |
Pleisterbeelden van George Minne | 9-12 |
De Man die zijn Ik verloren had | 13-19 |
Ontwikkelde Lui | 21-27 |
De Kunst in de vrije Gemeenschap | 29-47 |
Kritiek der Vlaamsche Beweging | 49-93 |
Het academisch Verslag van den Heer Th. Coopman | 95-109 |
Eene Jeugd | 111-127 |
Onze Taal voor den Senaat en voor Buysse | 129-138 |
Starkadd | 139-155 |
Starkadd en de Academie | 158-165 |
De Dichtkunst der Renaissance. Inleiding tot ‘Leven en Werken van Jonker Jan Van der Noot.’ | 167-185 |
‘La Sagesse et la Destinée’ van Maurice Maeterlinck | 187-206 |
In Memoriam Guido Gezelle | 207-210 |
Vlaamsche en Europeesche Beweging | 211-227 |
1923.
Van Gezelle tot Timmermans. Amsterdam, Uitgeversmaatschappij ‘Elsevier’, 1923. 126 bldz., 18,5 × 12,5 cm. [Elsevier's Algemeene Bibliotheek. Nummer 18].
Tweede herziene druk: 1928.
Bevat:
I. | De jonge Gezelle | Bldz. 1-16 |
II. | Van Gezelle's Crisis tot Albrecht Rodenbach | 17-31 |
III. | Van Rodenbach's dood tot ‘Tijdkrans’ en ‘Van Nu en Straks.’ | 32-43 |
IV. | De oude Gezelle | 43-53 |
V. | Van Nu en Straks | 53-63 |
VI. | Van Langendonck, Hegenscheidt en De Bom | 63-73 |
VII. | Over de literatuur in de laatste vijf en twintig jaren. Het essay en het tooneel | 74-82 |
VIII. | De poëzie | 82-95 |
IX. | Buysse en Streuvels | 95-107 |
X. | Andere vertellers | 107-123 |
1o | Schr. wenscht ‘alleen licht te laten vallen op de meest typische vertegenwoordigers van onze hedendaagsche woordkunst’: naar een subjectieve keuze werd aldus dit overzicht geschreven. |
2o | Eigenlijk vinden we hier de geschiedenis van ‘Van Nu en Straks’ beschreven: voorgangers, ontstaan, leven, uitzicht, invloed van ‘Van Nu en Straks’, volgelingen. |
3o | Van de hoogste beteekenis zijn de beschouwingen over de kunst van Guido Gezelle, Prosper van Langendonck, Karel van de Woestijne. |
1924.
Tweede Bundel van Aug. Vermeylen's Verzamelde Opstellen. Tweede druk. Bussum, C.A.J. Van Dishoeck, 1924. 209 + [III] bldz., 20,8 × 15,2 cm.
Bevat:
Methode in Literatuurgeschiedenis | Bldz. 9-28 |
Frans Netscher over de Vlaamsche Ontwaking | 29-34 |
Methode in Kunstgeschiedenis | 35-58 |
Constantin Meunier | 59-79 |
Iets over ons (Ter inleiding van het tijdschrift ‘Vlaanderen’) | 81-89 |
Leo Simons over Nationaal Leven | 91-100 |
Particularisme? | 101-133 |
Thoreau | 135-147 |
Hollandsche en Vlaamsche Literatuur | 149-167 |
Prof. De Ceuleneer en de academische Ploertocratie | 169-181 |
‘Het stille Gesternte’ van Herman Teirlinck | 183-192 |
Stijn Streuvels' ‘Minnehandel.’ | 193-209 |
1928.
Van Gezelle tot Timmermans. Tweede, herziene druk. Amsterdam, Uitgeversmaatschappij ‘Elsevier’, 1928. [IV] + 126 + [II] bldz., 19,2 × 12,5 cm. [Elsevier's Algemeene Bibliotheek, Deel 18].
Het hoofdstuk over de jongeren is merkelijk aangevuld.
II. - Kunst-historisch werk.
1921.
Geschiedenis der Europeesche Plastiek en Schilderkunst in Middeleeuwen en Nieuweren Tijd. Amsterdam, Maatschappij voor Goede en Goedkoope Lectuur (Wereldbibliotheek), 18 × 12 cm.
Eerste deel. De Middeleeuwen. (Van het Begin der christelijke Kunst tot de Voltooiing der ‘Aanbidding van het Lam’ in 1432). 221 bldz. + 86 bldz. platen.
Bevat:
I. | Voorrede | Bldz. 5-20 |
II. | De vroege Middeleeuwen | 21-38 |
III. | De twaalfde Eeuw | 39-52 |
IV. | Algemeen Karakter der dertiende-eeuwsche Beeldhouwkunst | 53-68 |
V. | Ontwikkeling der dertiende-eeuwsche Beeldhouwkunst in Frankrijk | 69-80 |
VI. | Dertiende-eeuwsche Beeldhouwkunst in Engeland, Duitschland en Italië | 81-100 |
VII. | De dertiende-eeuwsche Schilderkunst en Giotto. | 100-115 |
VIII. | De Beeldhouwkunst tot tegen het Eind van de veertiende Eeuw | 116-133 |
IX. | Het Tijdperk van Claus Sluter en de Ontluiking der zoogenaamde ‘Renaissance’ in de Beeldhouwkunst | 134-150 |
X. | Het Tijdperk van Donatello's Jeugd | 151-163 |
XI. | De veertiende-eeuwsche Schilderkunst | 164-183 |
XII. | De Wording der zoogenaamde ‘Renaissance’ in de Schilderkunst | 184-200 |
XIII. | De Ontluiking: Masaccio (+ 1428) en de ‘Aanbidding van het Lam’ der Gebroeders Van Eyck (1432) | 201-216 |
1922.
Tweede Deel. Van de ‘Aanbidding van het Lam’ (1432) tot het Eind van de vijftiende Eeuw. 223 bldz. + 84 bldz. platen.
Bevat:
XIV. | Inleiding tot de Kunst van omstreeks 1432 tot het Eind der vijftiende Eeuw | 5-15 |
XV. | De Nederlandsche Schilderkunst tot omstreeks 1475 | 16-33 |
XVI. | De Nederlandsche Schilderkunst in het laatste vierde deel der vijftiende Eeuw | 34-53 |
XVII. | De Schilderkunst in Frankrijk en het Spaansche Schiereiland | 54-64 |
XVIII. | De Schilderkunst in Duitschland | 65-78 |
XIX. | De Beeldhouwkunst buiten Italië | 79-88 |
XX. | De Italiaansche Plastiek: Donatello (van omstreeks 1428 tot 1466) | 89-104 |
XXI. | De Italiaansche Plastiek: Tijdgenooten en Opvolgers van Donatello | 105-121 |
XXII. | De Italiaansche Schilderkunst van omstreeks 1428 tot omstreeks 1450 | 122-136 |
XXIII. | De Italiaansche Schilderkunst van omstreeks 1450 tot omstreeks 1475 | 137-155 |
XXIV. | De Florentijnsche Schilderkunst in het laatste vierde deel der vijftiende Eeuw | 156-172 |
XXV. | De Umbrische en Noord-Italiaansche Schilderkunst in het laatste vierde deel der vijftiende Eeuw | 173-200 |
XXVI. | Terugblik | 201-213 |
1925.
Derde Deel. De Zestiende Eeuw. 224 bldz. + 84 bldz. platen.
Bevat:
XXVII. | Inleiding tot het Bloeitijdperk der ‘Renaissance’ | 5-22 |
XXVIII | Leonardo en Giorgione | 23-37 |
XXIX. | Michel-Angelo tot omstreeks 1516 | 38-53 |
XXX. | Rafaël | 54-73 |
XXXI. | Tijdgenooten van Rafaël te Florence en Tiziaan tot omstreeks 1530 | 74-86 |
XXXII. | De Kunst in het Noorden en Albrecht Dürer | 87-104 |
XXXIII. | Dürer's Tijdgenooten in Duitschland en Holbein | 105-114 |
XXXIV. | Het Begin der ‘Renaissance’ in de Nederlanden | 115-126 |
XXXV. | Ontwikkeling der ‘Renaissance’ in de Nederlanden, Frankrijk en Spanje tot tegen het midden der Eeuw | 127-141 |
XXXVI. | Correggio, de oude Michel-Angelo en het Geslacht der Epigonen | 142-162 |
XXXVII. | De verdere Ontwikkeling van Tiziaan | 163-175 |
XXXVIII. | Tintoretto en Veronese | 176-190 |
XXXIX. | De Kunst in het Noorden ten tijde van Breugel | 191-207 |
XL. | De Uitgang der Eeuw en Greco | 208-220 |
1o | Voor 's schrijvers opvatting van de kunstgeschiedenis verwijzen we naar de ‘voorrede’ van het eerste deel van zijn ‘Europeesche Plastiek en Schilderkunst’, zijn ‘Bijdrage tot de critiek van Taine's “Philosofhie de l'Art”, zijn “Methode in Kunstgeschiedenis” en zijn besprekingen van kunsthistorische werken, vooral |
van deze in den Nieuwen Rotterdamschen Courant’ verschenen. Deze luidt schetsmatig als volgt:
Een geschiedenis van de kunst is geen naast-elkander-plaatsen van afzonderlijke geschiedenissen - dus geen geschiedenis van een aparte Vlaamsche, Fransche, Italiaansche, Duitsche of Engelsche kunst - ook geen geschiedenis door het eigen kenmerkende van het milieu en het ras bepaald. Naast de elementen die van buiten op de kunst inwerken is er ‘een eigene, een innerlijke ontwikkeling van de kunst zelve’ (Voorrede, blz. 15). Er bestaat een vormentaal, welke de kunstenaars van alle tijden en van alle landen hebben gekend en gesproken, welke zij logisch hebben gesproken, welke zij logisch hebben ontwikkeld, van gevolgtrekking tot gevolgtrekking, derwijze, dat zij zonder kennisneming van mekaars scheppingen éénzelfde opvatting deelden en éénzelfden uitslag bereikten. Dat element, noch aan tijd noch aan grenzen verbonden, is de artistieke vorm. Alleen het onderzoek van de innerlijke, logische en onafgebroken ontwikkeling van den zuiveren kunstvorm vermag eenheid te geven aan een algemeene geschiedenis. ‘In de ontwikkeling der artistieke voorstelling zie ik dus den samenhang en, boven alle nationale eigenaardigheden uit, de eenheid van de geschiedenis der Europeesche beeldhouw- en schilderkunst in middeleeuwen en nieuweren tijd.’ (Voorrede, blz. 19). Op dezen grondslag is 's schrijvers' uiteenzetting gebouwd. |
|
2o | Van belang is naast de oorsprongsgedachte van deze kunstgeschiedenis te wijzen op het feit dat dit werk de uitslag is van een vijf en twintigjarig professoraat in dit vak en van tallooze studiereizen, want geen enkel hier beschreven schilderij of beeldhouwwerk dat schr. zelf niet heeft ter plaatse gezien. |
3. | Tot de meest persoonlijke en oorspronkelijke beschouwingen zijn aan te rekenen naast de genetische opvatting van de algemeene kunstevolutie, 's schrijvers overzicht van de Renaissance (zie daarvoor tevens ‘De Renaissance’ in ‘Leven en Werken van Jonker Jan van der Noot’ en zijn boekbesprekingen in den ‘Nieuwen Rotterdamschen Courant’), (de Renaissance ontstond in de laatste phase van de middeleeuwsche kunst en is niet als een uitsluitend Italiaansch verschijnsel te beschouwen, maar als een vrijmaking die zich tegelijk in alle landen heeft voorgedaan), zijn uiteenzetting over de beteekenis van de romanisten voor de verdere kunstontwikkeling, zijn parallellen tusschen de Grieksche en de Middeleeuwsche plastiek alsmede tusschen Westersche en Oost-Aziatische kunst in de vijftiende eeuw. |
4o | Tot de schoonste bladzijden, geschreven door den geleerde en den kunstenaar Vermeylen, behooren o.m. deze gewijd aan de |
doordringende en ontroerende ontleding van de ‘Aanbidding van het Lam Gods’, Donatello, Dirk Bouts, Van der Weyden, Memlinc, Michel-Angelo en Pieter Brueghel. |
C.
1932.
Indrukken uit Rusland. Brussel, ‘De Wilde Roos’, 1932. 78 + [II] bldz., 23,5 × 15,5 cm. [Geïllustreerd].
Bevat:
I. | Inleiding | Bldz. 7-20 |
II. | Eerste indrukken | 21-29 |
III. | Piatiletka | 31-47 |
IV. | Hoe er geleefd wordt | 49-59 |
V. | De Dictatuur en de Mechanisatie van den Geest | 61-72 |
VI. | Een laatste Woord | 73-78 |
Inhoudstafel | [I] |
Terzelfdertijd in het Fransch verschenen onder den titel:
Impressions de Russie. Paris-Bruxelles, L'Eglantine, 1932. 76 + [III] bldz., 23,5 × 15,5 cm. [Geïllustreerd].
II. - Brochuren.
1891.
Université libre de Bruxelles. Année académique 1890-1891. Rapport présenté par la commission permanente des étudiants. Bruxelles, Typographie et Lithographie E. Guyot, rue Pachéco, 12, 1891. 15 bldz., 21,5 × 14,2 cm.
In naam van de ‘Union des anciens étudiants’ en van het ‘Comité provisoire des étudiants’ brengt schrijver verslag uit over het afgelegd werk voor een herziening van de reglementen (vooral naar aanleiding van de incidenten Graux-Martha en Buls), alsmede over de wetenschappelijke bedrijvigheid gedurende het academisch jaar 1890-1891 aan de Brusselsche Hoogeschool.
1901.
Vlaamsche en Europeesche Beweging. Gent, Uitgeversmaatschappij ‘Flandria’, z.j. [1901]. 15 + [I] bldz., 19,5 × 13 cm.
Overgenomen uit ‘Van Nu en Straks’.
Het Tooneel in de Kerk. (Oorsprong van 't nieuwere Drama). 23 bldz.
Gelijktijdig in het Fransch verschenen als:
Le Théatre dans l'Église. (Les Origines du Drame moderne). 20 bldz.
beide bezorgd te:
Brussel, Hoogeschool-drukkerij J.-H. Moreau, 1901. 20,5 × 13,5 cm.
Indeeling en behandeling van het onderwerp:
I. | Inleiding. [Bepaling van het onderwerp; het nieuwere drama is uit den godsdienst gesproten en vanzelf ontstaan, buiten allen invloed der Oudheid om; de liturgische kiem van het kerkdrama.] Bldz. 3-6. |
II. | Het Latijnsche kerkdrama. [Het dramatisch Paaschfeest; de kerstmis-cyclus; algemeene opmerkingen omtrent het kerkelijk drama.] Bldz. 7-11. |
III. | Ontwikkeling van het kerkdrama tot volksdrama der gemeente. Bldz. 12-19. |
IV. | Ontwikkeling van het kerkelijk tooneel tot wereldlijk genretooneel. Bldz. 20-21. |
Boekenlijst. Blz. 23.
De Fransche tekst is een syllabus van een leergang te Brussel gegeven voor de ‘Extension de l'Université libre de Bruxelles’; de Nederlandsche van een leergang te Antwerpen gegeven voor ‘Hooger Onderwijs voor het Volk’ van de Vrije Hoogeschool te Brussel.
Oorsprong der Nederlandsche Schilderkunst. Gent, V. Van Doosselaere, 1901. 4 bldz., 21,5 × 13,2 cm.Ga naar voetnoot(*).
Is een syllabus van een leergang gegeven te Brussel in ‘Hooger Onderwijs voor het Volk.’ Deze behelst drie problemen:
I. | Wat is de vroegere Nederlandsche schilderkunst? |
II. | Wat heeft het ontstaan en den groei dezer kunst mogelijk gemaakt? |
III. | Wat heeft de algemeene vormen dezer kunst bepaald?
Vooral III wordt uitvoerig behandeld: aangetoond wordt dat |
de gewichtigste invloed niet door het klimaat of de natuurlijke omgeving, maar door de maatschappelijke omgeving en vooral door de kunstoverlevering, de werkwijze zelf uitgeoefend wordt. |
De middeleeuwsche Beeldhouwkunst. Leergang gegeven door Aug. Vermeylen, leeraar aan de hoogeschool te Brussel. Hooger Onderwijs voor het Volk. Zonder plaats noch uitgever. 4 bldz., 19,5 × 12,5 cm.
Over de beteekenis van de Renaissance in de beeldhouwkunst. Aangetoond wordt dat de Fransche beeldhouwers van de XIIIe eeuw de echte Renaissance of de terugkeer tot de natuur voorbereidden. Deze werd tot volgroei gebracht door de realistische bewegingin onze gewesten en verlamd door de klassieke Renaissance of de terugkeer tot de Oudheid.
De indeeling luidt: Inleiding.
I. | Het wordingstijdperk. |
II. | De eerste groote schepping: het oud portaal te Chartres. |
III. | De bloeitijd. |
IV. | De overgang tot de Nederlandsche en de Florentijnsche beeldhouwkunst. |
Slotsom. |
1905.
Kritiek der Vlaamsche Beweging. Afzonderlijke uitgave uit ‘Eerste Bundel Verzamelde Opstellen’. Met een ‘Woordje vooraf’ van den schrijver. Bussum, C.A.J. Van Dishoeck, 1905. [II] + 50 bldz., 21,5 × 16 cm.
1o | Over de ware aanleiding tot deze studie getuigt schrijver: ‘Dit stuk, dat ik tien jaar geleden geschreven heb, was een uitdrukking van mijn eigen behoefte aan meer zelfstandigheid in ruimeren horizon, en van mijn lust om ook in anderen die behoefte te doen groeien’; |
2o | Aan de ineenstorting van den staat als gezag gelooft schrijver thans niet meer; |
3o | De Vlamingen hoeven zich niet te onthouden van alle werking op parlementair gebied om het Vlaamsche vraagstuk op te lossen; |
4o | De positieve stelling van de ‘kritiek’ - waarop schrijver vooral wijst - is ‘dat de Vlaamsche Beweging maar een deel is van een zedelijke en ekonomische wereld-beweging, - naar vrijer en schooner menschelijkheid, -en dat zij, in de keus harer strijdmiddelen, dat bewustzijn nooit mag laten verduisteren.’ Aldus het ‘Woordje vooraf.’ |
1906.
Les Lettres Néerlandaises en Belgique depuis 1830. Conférence faite à l'exposition universelle de Liège en 1905. Bussum, C.A.J. Van Dishoeck, 1906. 38 bldz., 21,5 × 15,6 cm.
1907.
Les Lettres Néerlandaises en Belgique depuis 1830. Conférence faite à l'exposition universelle de Liège en 1905. Bruxelles, Henri Lamertin, 1907. 38 bldz., 21,5 × 15,6 cm.
Naast historische bijzonderheden over de opkomst van de Vlaamsche letterkunde na 1830, een ontleding van het aandeel van de verschillende geslachten en een typeering van het eigen kenmerkende van de voornaamste vertegenwoordigers onzer Vlaamsche letterkunde van 1830 af tot 1905.
1918.
Quelques Aspects de la Question des Langues en Belgique. Bruxelles, ‘Le Peuple’, 1918. 94 bldz., 21 × 12,5 cm. [Reeks: Petite Bibliothèque du ‘Peuple’. Nr. 3].
Tweede uitgave: 1919.
Als volgt ingedeeld:
[Een inleidend woord] Bldz. 5-8 waarin de beteekenis van het Vlaamsche vraagstuk opgehelderd wordt;
I. | La situation linguistique dans le passé. Bldz. 9-32. |
II. | Le développement du mouvement flamand et la situation linguistique actuelle. Bldz. 33-47. |
III. | Principes et programme du mouvement flamand. Bldz. 49-74. |
IV. | La question de l'université flamande. Bldz. 75-94. |
Een breed ontworpen beeld van het Vlaamsch probleem: alle uitzichten worden belicht en geplaatst in hun historische ontwikkeling. In dit opzicht is het eerste kapittel merkwaardig: steunend op een rijke documentatie bespreekt schrijver het gebruik van Nederlandsch en Fransch in de Vlaamsche gewesten van de Middeleeuwen af tot nu. |
1920.
De Vervlaamsching der Gentsche Hoogeschool. Propagandabrochuur, uitgegeven door de Kommissie ter Vervlaamsching der
Gentsche Hoogeschool. Evere, Druk. Fr. Van Cutsem, 1920. 24 bldz., 20,1 × 14,8 cm.
gelijktijdig in het Fransch verschenen als:
La Flamandisation de l'Université de Gand. Brochure de propagande, éditée par la Commission pour la Flamandisation de l'Université de Gand. Anvers, Etabl. Aalders et Cie, 1920. 32 bldz., 20 × 14,1 cm.
Beide brochuren - de Fransche is aan de in het Nederlandsch opgestelde brochure gelijk, alleen onder anderen omslag en op ander papier uitgegeven - verschenen zonder auteursnaam. Zij werden door Prof. Aug. Vermeylen opgesteld (naar eigen mededeeling). Zij lichten de Vlaamsche desiderata toe en beantwoorden de opwerpingen tegen de vervlaamsching van de Gentsche hoogeschool uitgebracht.
III. - Medewerking aan verzamelwerk, voorwoorden tot werk van andere schrijvers, tot katalogen, enz.
1904.
‘Voorwoord’ bij Vlaamschen Oogst. Proza en Poëzie van hedendaagsche Zuid-Nederlandsche Schrijvers, bijeengebracht door Ad. Herckenrath. Met een Voorwoord van A. Vermeylen en een historische Inleiding door Prosper Van Langendonck. Amsterdam, S.L. Van Looy, 1904.
Aandeel van Aug. Vermeylen. Bldz. IX-X.
‘Het komt me toch voor, dat zij [deze bloemlezing] een algemeen denkbeeld kan geven, dat juist is, van de jongste literaire ontwikkeling in het Vlaamsche land.’
L'OEuvre de Constantin Meunier. Album de 14 planches reproduites d'après ses oeuvres. Notice de A. Vermeylen. Edition spéciale de la revue ‘L'Art Flamand et Hollandais’. Anvers-Paris, J.E. Buschmann-Victor Havard et Cie., z.j. [1904]. 11 bldz. + [XIV platen], 29 × 20,5 cm.
Tweede uitgave: 1905. Anvers-Bruxelles, J.-E. Buschmann-Van Oest, 1905.
De nota is een vertaling van ‘Constantin Meunier’ uit de ‘Verzamelde Opstellen’, Tweede Bundel.
1905.
De Vlaamsche Letterkunde van 1830 tot 1905.
verschenen in de:
Handelingen van den Vlaamschen LanddagGa naar voetnoot(*). Van blz. 61 tot en met blz. 66.
Naast het wonder van het bestaan onzer Vlaamsche letterkunde is daar het wonder van haar leven: een eigen wezen - ‘een eigen stukje schoonheid op de wereld’ (blz. 63) - een onafgebroken traditie en een voortdurende ontwikkeling, want in het verloop dezer vijf en zeventig jaren (1830-1905) is er geen enkel tijdperk dat van een inzinking getuigt - wat spreker door een overzichtelijke schets aantoont.
1906.
Les Lettres Néerlandaises en Belgique depuis 1830.
verschenen in:
La Nation Belge. Recueil des Conférences jubilaires organisées par le Comité exécutif de l'Exposition internationale de Liège. Liège, Desoer, 1906.
1909.
Les Lettres Flamandes.
verschenen in:
Figures Nationales Contemporaines. Série IV. Bruxelles, Librairie Moderne, 1909. Van blz. XXIX tot en met blz. XXXII, 31 × 24 cm.
Een algemeen beeld dat vooral den natuurlijken groei onzer letteren toelichten wil.
1911.
Bijdrage tot de Critiek van Taine's ‘Philosophie de l'Art
verschenen in de:
Handelingen van het eerste taal- en geschiedkundig Congres, gehouden te Antwerpen den 17-18-19 September 1910. Antwerpen, Drukk. De Vos en Van der Groen, Apostelstraat 14, z.j. [1911]. Van blz. 21 tot en met blz. 27.
Overdruk: Antwerpen, Drukkerij De Vos en Van der Groen, z.j. [1911] 7 bldz., 24 × 16 cm.
Door de wijze waarop Taine het vraagstuk der verhouding van de kunst tot het ras en het omgevende leven stelt, heeft hij een zeer beteekenisvolle zijde van het probleem verwaarloosd: de eigen ontwikkeling van de kunstvormen, het artistiek gevoel van den vorm.
Schrijver meent dat ‘de wijzen, waarop de kunstenaars, door de tijden heen, de vormen zien en in henzelven tot kunstige beelden verwerken, echte genetische reeksen uitmaken, waarin ieder voorstelling uit de voorafgaande groeit, waarin ieder geslacht een schakel is, waardoor ieder geslacht aan zekere grenzen gebonden is.’ Wil men er toe geraken een waarlijk genetische kunstgeschiedenis op te bouwen - een werk dat nog steeds ontbreekt - dan zal aan de psychologische ontwikkeling van het eigenlijk-kunstige zien, bijzondere aandacht moeten geschonken worden.
1912.
De Vlaamsche Letterkunde.
verschenen in:
Vlaanderen door de Eeuwen heen. Eerste Deel. Amsterdam, Uitgeversmaatschappij ‘Elsevier’, 1912. Van blz. 243 tot en met blz. 312.
Tweede uitgave: 1932.
De Vlaamsche letterkunde van haar oorsprong af tot en met het ‘Van Nu en Straks’-geslacht wordt in deze bijdrage, over volgende hoofdstukken ingedeeld, geschetst:
Inleiding. Bldz. 243-244. |
De twaalfde Eeuw. 244-247. |
De dertiende Eeuw. 247-261. |
De veertiende Eeuw. 261-267. |
De vijftiende Eeuw. 267-276. |
De zestiende Eeuw. 276-281. |
De zeventiende en achttiende Eeuw. 281-287. |
De negentiende Eeuw. 287-312. |
Alleen die schrijvers die kenschetsend zijn voor de algemeene ontwikkeling van onze literatuur, zij van wie er nieuw en vruchtdragend leven is uitgegaan of, zij die het uitzicht eener literaire periode treffend belichamen, worden door den schrijver ontleed.
De waarde van de dichters wordt hier niet van louter historisch standpunt uit bepaald maar naar het belang dat ze voor ôns nog hebben. Zoo belicht deze bijdrage datgene wat van blijvende beteekenis in onze Vlaamsche letteren is. De literaire stroomingen worden steeds in verband met de maatschappelijke en economische uitzichten gebracht en onze letterkunde zelf wordt niet van een streng afgebakend nationaal maar van een algemeen Europeesch kader uit beschouwd.
Enkele Woorden bij de Begrafenis van Alphonse Willems.
verschenen in:
Discours prononcés aux Funérailles de M. Alphonse WillemsGa naar voetnoot(*). Blz. 8.
‘Wij bewonderden en beminden het in hem, dat hij, de humanist in de edelste beteekenis van het woord, met die veelzijdige belangstelling die geen kultuurstrooming buitensloot, fijn kenner als hij was en hartstochtelijk liefhebber van Latijnsche schoonheid, er tevens toch trotsch op was, zijn eigen Vlaamsch wezen altijd getrouw te blijven.’
1913.
La Poésie Flamande de 1880 à 1910.
verschenen in:
Histoire de la Littérature Flamande. Conférences organisées par la Ligue de l'Enseignement, sous les auspices de l'administration communale, à l'hôtel de ville de Bruxelles. Gand, I. Vanderpoorten, 1913. Van blz. 43 tot en met blz. 58.
Overdruk: Gand, Maison d'Edition I. Vanderpoorten, 1912. 16 bldz., 23 × 15,5 cm.
Een omlijning van de dichterlijke persoonlijkheid van Guido Gezelle, Albrecht Rodenbach, Poi, de Mont, Prosper van Langendonck en Karel van de Woestijne.
‘Een Woord ter Inleiding’ bij ‘Werk van Hugo Verriest’. Door de Vereeniging van Letterkundigen, uitgegeven den 17 Augustus in 't jaar 1913. Van blz. 5 tot en met blz. 8.
Dit zelfde stuk werd opgenomen in ‘Keurbladen van Hugo Verriest’. Eerste Deel. Brussel, N.V. De Standaard, z.j. Bldz. 5-7.
‘Hugo Verriest is het beeld van het Schoone Leven in Vlaanderen’, een mensch, één en gaaf, wiens geheel leven ‘de volkomenevenredige en steeds frisch-bloesemende groei van een wezen dat door-en-doorwezen is, nooit anders schijnt dan het is, diep-in en geheel.’ Door die eenheid van Verriest's ziel met de Vlaamsche ziel spreekt zijn waarheid tot allen. Zijn woord is ‘een wonder van natuur èn stijl tegelijk.’
1919-1920.
La Poésie Flamande Contemporaire.
verschenen in:
La Pensée et l'Ame Belges. Bruxelles, Le Musée du Livre, 1919-1920. Van blz. 35 tot en met blz. 45.
Overdruk: Bruxelles, Le Musée du Livre, z.j. [1919-1920]. Fascicule 49. Bldz. 35-45, 29,5 × 21 cm.
Een overzicht van de geleidelijke ontwikkeling van onze Vlaamsche poëzie van K.L. Ledeganck af tot Karel van de Woestijne en een aanwijzing van de plaats die Guido Gezelle en Karel van de Woestijne in de Europeesche literatuur innemen.
1921.
Achille van Sassenbrouck.
verschenen in:
Maatschappij voor Beeldende Kunsten. Tentoonstellingwerken van Achille van Sassenbrouck. September 1921. Amsterdam, Drukkerij ‘Elco’, 1921. Niet gepagineerd [XVI bldz.], 14,1 × 10,9 cm. [Met vier afbeeldingen].
1922.
Inleiding tot Rik Wouters. Zijn Leven. Zijn Werk. Zijn Einde. Een Studie door A.J.J. Delen. Met een inleiding van
Aug. Vermeylen. Antwerpen-Blaricum, Lod. Opdebeek-De Waelburgh Uitgeversmaatschappij, 1922. Van blz. 1 tot blz. 5.
‘Een kracht van bloedwarme oprechtheid’ zit in alles wat Rik Wouters voortbracht en alles wat hij voortbracht draagt den onwischbaren stempel zijner persoonlijkheid, waardoor men hem onmiddellijk van zijn bondgenooten erkent. Het wondere bij Rik Wouters is ‘dat een kunst, zoo warm van dierlijke, elementaire levenskracht, zich eerst volkomen uitspreekt als haar uitdrukkingsmiddelen gansch vergeestelijkt zijn.’
Enkele Woorden ter Gedachtenis van Auguste Michot.
verschenen in:
La Vie et l'OEuvre d'Auguste Michot. Témoignages de ses Amis recueillis par Georges Rency. Bruxelles, Monnom, 1922. Bldz. 9-11.
1923.
‘Le Livre de la Fleur des Hystoires de la Terre de Orient’ et le Problème des Influences Orientales au Moyen-Age.
verschenen in:
Actes du Congrès d'Histoire de l'ArtGa naar voetnoot(*). Van blz. 331 tot blz. 335.
Het hierboven aangegeven boek van Hethoum (‘Hayton’ in den Franschen tekst), een katholiek monnik uit Klein-Armenië, is een merkwaardig getuigenis van de invloeden van de Oostersche kunst op de onze uit den aanvang van de vijftiende eeuw, die schrijver hier bestudeert.
1924.
Een Hymne aan den Arbeid.
verschenen in:
L'OEuvre de Constantin Meunier. Rétrospective organisée par la section d'art du parti ouvrier belge au palais des fêtes. Exposition internationale de la coopération et des oeuvres
sociales. Gand, juin-septembre 1924. Catalogue. Bruxelles, L'Eglantine, 1924. Van blz. 9 tot en met blz. 13.
Uittreksel uit het essay ‘Constantin Meunier’, Verzamelde Opstellen, Tweede Bundel. De vertaling staat op bldz. 61-67.
1925.
Het Wezen van de Romantiek. Voordracht in de jaarlijksche vergadering van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden, den 10den Juni 1925, gehouden door Aug. Vermeylen. Herdrukt uit de Handelingen van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde 1924-1925. Leiden, E.J. Brill, 1925. 14 bldz., 24,5 × 16 cm.
Het eenheidsprincipe van de ontwikkelingsbeschrijving van de geheele wereldletterkunde zal gevonden worden ‘in den geest van de zuiver-artistieke opvatting der vormen, afgezien van den geest die in de opvatting der onderwerpen te voorschijn treedt.’ In deze weerspiegelen zich het duidelijkst de maatschappelijke toestanden, ‘maar daarnaast bestaat een eigene, een innerlijke ontwikkeling van de specifiek-kunstzinnige daad, en die weerspiegelt zich het duidelijkst in de opvatting van den op zich zelf, van den abstract beschouwden vorm’ (blz. 5).
Wanneer men de wereldletterkunde volgens deze zienswijze beschouwt, dan beantwoordt de romantiek ‘aan een zekere beschouwing van persoonlijkheid, maatschappij, natuur en God, beschouwing die volkomen cohaerent is, en die machtig haren stempel gedrukt heeft op bijna drie kwart van een eeuw, niet alleen in de literatuur en de kunst, maar ook in de religie, de wijsbegeerte, de wetenschap, de politiek.’ (bldz. 5-6).
Steunend op het eigen uitzicht van de aan de romantiek voorafgaande stroomingen: het zeventiendeeuwsch classicisme en de achttiende-eeuwsche verlichting, bepaalt schrijver als volgt het wezen van de romantiek: in negatief opzicht een reactie tegen het intellectualisme, een reactie van het gevoel ‘met het minder duidelijke van zijn omtrekken, tegen het bepaalde van de rede’ (blz. 9); positief beantwoordt de romantiek aan een opvatting van leven en wereld, die tusschen ± 1770-1840 de overheerschende is op alle gebieden van de geestesbedrijvigheid en waarvan de kern, het grondbestanddeel, volgens schrijver, ‘de opvatting van het Leven, niet meer als een mechanisch en redelijk iets, maar als een organische werkzaamheid, die breeder dan de rede is en niet tot de rede herleid kan worden’ (blz. 9) schijnt te zijn.
1926.
Een Woord ter Inleiding bij Het Werk van Prosper Van Langendonck, voor het Van Langendonck-comité, uitgegeven door de Maatschappij voor goede en goedkoope Lectuur, Amsterdam, 1926. Blz. 5.
Alle schrijvers van dezen tijd is Prosper van Langendonck voorafgegaan ‘in het werk van verdieping, verruiming en veredeling, waar de nieuwe Vlaamsche letterkunde uit groeien zou, - onder allen een der meest geliefde, om die stem van doorleefde menschelijkheid, waarmee hij het drama van zijn ziel in bemeesterde, heldere schoonheid heeft uitgesproken.’
1928.
Rik Wouters.
verschenen in:
L'Art belge depuis l'ImpressionismeGa naar voetnoot(*). Van blz. 15 tot en met blz. 16.
Van zijn eerste optreden af, en dit spijts de onvermijdelijke invloeden (James Ensor, Cézanne), is Rik Wouters een persoonlijkheid. Zijn meest eigen kenmerk is de geestdriftige liefde voor het leven, steeds op een vergeestelijkte wijze vertolkt. Die schijnbaar forsch-brutale kunst wekt het onbepaalde, het vluchtige, het innige met een kleurenorchestratie en een distinctie op. Die samensmelting is het geheim van de kunst van Rik Wouters.
Albert Saverys.
verschenen in:
Exposition Albert SaverysGa naar voetnoot(**). [II bldz.].
Spontane en gezonde kracht, grootschheid van omlijning, synthetische eenvoud, persoonlijk doorleefde kleurenweelde en aan dit alles wordt een vergeestelijkte waarde verleend die aantoont dat
‘het innerlijke woord van den kunstenaar heelemaal in zijn uitdrukkingsmiddelen is overgegaan, de symphonie van de tonen zijn gansche ziel en niets dan zijn ziel bevat.’
1929.
[Herman Teirlinck].
verschenen in het:
Herman Teirlinck-Gedenkboek 1879-1929, ter gelegenheid van des schrijvers vijftigsten verjaardag, uitgegeven door ‘de Sikkel’ te Antwerpen. Van blz. 8 tot en met blz. 10.
Het meest blijvende van wat Herman Teirlinck ons geschonken heeft is zijn verbeelding. ‘Als mensch en als schrijver, de volledigste verpersoonlijking van de Fantasie.’ (blz. 9).
1930.
Gezelle's Beteekenis. Inleiding door Prof. Dr. Aug. Vermeylen tot de Jubileumuitgave van Guido Gezelle's volledige Werken. Deel I: Dichtoefeningen. Brussel, N.V. Standaard-Boekhandel, 1930. Van blz. IX tot en met blz. XIII.
Historisch bereikt de beweging die ‘den zin van het wonder weer vond in hetgeen als diep-echt werd gevoeld’ met Guido Gezelle en Frédéric Mistral haar hoogtepunt. Boven de historische beteekenis is de beteekenis verheven ‘die een zuiver dichter voor alle eeuwen toekomt’ en van dezen blijft Gezelle ‘een van de hoogste verpersoonlijkingen.’ Hij vertolkte alleen zijn ziel en hij deed het in een uiterst verfijnden vorm. ‘Maar het mirakel, dat Gezelle een eenige beteekenis geeft in de wereldliteratuur, 't is dat bij hem de kunst zulk een gezicht van ongekunsteldheid heeft, zoo doorwrocht is en toch zoo rimpelloos frisch’: bij niemand als bij Gezelle zijn kunst en natuur zóó een geworden. Dat dit zóó was is uitsluitend te wijten ‘aan de volmaakte eenheid, de volmaakte waarheid van Gezelle's wezen’ waartoe zich een zuiverheid voegt ‘die heilig mag heeten.’ Deze eigenschappen zijn niet van de louter esthetische waarde af te zonderen. Zoo wordt Gezelle's kunst een volmaakte kunst, hoogste uiting van een echt mensch.
Het Oud-Vlaamsch Portret.
verschenen in:
Negende Winterboek van de Wereldbibliotheek 1930-1931.
Uitgave van de N.V. Maatschappij tot Verspreiding van goede en goedkoope Lectuur te Amsterdam. Bldz. 53-75. [Geïll.].
‘Het ligt geenszins in mijn bedoeling, een geschiedenis van het oud-Vlaamsche portret te ontwerpen: doch slechts enkele voorbeelden toe te lichten, die me kenmerkend lijken, als zoovele mijlpalen waaraan de evolutie van den stijl erkend kan worden. Wat ik tevens beschouw als een goede oefening in het leeren “zien” van kunstwerken.’
1931.
Een Woord vooraf bij Dr. Felix Bertijn's Bergen en Bergkunde. Antwerpen, L. Opdebeek, 1931. [Opdebeek's wetenschappelijke reeks voor de jeugd, onder leiding van Herman de Roover]. Blz. 4.
De bergen zijn als het symbool van het verhevene dat ons geestelijk wezen bereiken moet.
Toespraak van den heer Rector A. Vermeylen. Universiteit Gent. Academisch jaar 1930-1931Ga naar voetnoot(*). Van blz. 60 tot en met blz. 62.
Een omlijning van de houding die Prof. Aug. Vermeylen als rector volgen zal; een bepaling van den rol die de Vlaamsche hoogeschool te vervullen heeft; een woord tot de studenten, aan wie aangeraden wordt een equatie te zoeken tusschen het ideaal en de werkelijkheid, opdat dit ideaal geleidelijk in de werkelijkheid zelve tot leven zou kunnen omgezet worden.
Toespraak van den heer Rector, Professor Dr. A. Vermeylen (Gent). Huldebetooging J.F. HeymansGa naar voetnoot(**). Van blz. 17 tot en met blz. 18.
Den weg van de belanglooze navorsching is Prof. J.F. Heymans opgegaan, hierin alleen aan een groote roeping gehoorzamend; veertig jaren lang heeft hij aan het hoogeschoolonderwijs te Gent ‘een
bizonderen luister’ verleend; als rector ‘vol schrander inzicht en vastberaden wil’ heeft hij aan de Alma Mater ‘onschatbare diensten’ bewezen.
Huldeblijk aan Isidoor Teirlinck.
verschenen in:
Isidoor Teirlinck-Album. Verzamelde Opstellen opgedragen aan Isidoor Teirlinck, ter gelegenheid van zijn tachtigsten verjaardag, 2 Januari 1931. Leuven, De Vlaamsche Drukkerij, 1931. Blz. 66.
Een omlijning van de beteekenis van Is. Teirlinck als taalkundige, romanschrijver en folklorist.
Inleidend Woord van Prof. Dr. A. Vermeylen tot Permeke, door A. Stubbe, C. SS. R. Leuven, Uitgave ‘Davidsfonds’, 1931. [Keurboeken, Nr. 6]. Van blz. 7 tot en met blz. 11.
Onder de schilders die niet van het natuurbeeld maar van het psychisch beeld uitgaan en de kunst, zonder eenig voorbehoud, weer verheffen tot onafhankelijke, eigengerechtigde, in zich berustende schepping is Constant Permeke het sterkste temperament - zijn elementaire natuurkracht kan niet ondergebracht ‘in de gewone begrippen-vakjes goed en kwaad.’ ‘In het minste herkennen we de macht van de natuur. ‘Het werk van Permeke is één, zooals de wereld.’ Hij is in de volle beteekenis van het woord ‘een schilder’: ‘hij bestaat alleen door de middelen die de schilderkunst eigen zijn.’ (blz. 10).
1932.
Quarante Croquis et Dessins. Emile Vandervelde vu par Jean Maillard. Préface d'Auguste VermeylenGa naar voetnoot(*). Paris-Bruxelles, L'Eglantine, 1932. 36,5 × 27 cm.
Een ontleding van de samengestelde natuur van Emile Vandervelde en een omlijning van diens beteekenis.
Breitner. Janvier 1932. Rétrospective de l'OEuvre de Breitner. Catalogue. Bruxelles, Imp. H. Wellens et W. Godenne, 1932. 71 bldz., 21,7 × 17 cm.
Van blz. 4 tot en met blz. 6: Nederlandsche tekst.
Van blz. 5 tot en met blz. 7: Fransche tekst.
‘Zooals Frans Hals op het eind van zijn leven, en zooals Rem-
brandt, is Breitner een “ziener” van de werkelijkheid, bij wien de ontroering zoo volkomen, zonder verlies, al zijn specifiek schilderkunstige middelen doordrongen heeft, dat er niet anders overblijft dan de kunstenaar, maar dat de kunstenaar den geheelen mensch uitdrukt. Dat wilde ik eenvoudig zeggen, wanneer ik Breitner een schilder noemde.’
De Gebroeders Van Eyck.
verschenen in:
Universiteit te Gent. Vacantieleergangen voor Wetenschappen. Programma van den vacantiecursus 1932 (25 Aug.-3 Sept.), onder hooge bescherming van den heer Minister van Wetenschappen en Kunsten. Gent, Drukkerij Vyncke, 1932Ga naar voetnoot(*).
Rede op de Vlaamsch Wetenschappelijke Congressen gehouden en verschenen in het tijdschrift ‘Kunst.’ (cfr. aldaar).
De Vlaamsche Letterkunde.
verschenen in:
Vlaanderen door de Eeuwen heen. Tweede Uitgave. Tweede Deel. Amsterdam-Brussel, N.V. Uitgeversmaatschappij ‘Elsevier’ - N.V. Standaard-Boekhandel, 1932. Van blz. 38 tot en met blz. 103.
Een aanvulling van 's schrijvers overzicht uit 1912.
Medewerking aan de:
Encyclopaedia Britannica. Fourteenth Edition.
1929.
Cyriel Buysse. Vol. IV. Blz. 474.
Stijn Streuvels. Vol. XXI. Blz. 467.
Enciclopedia Italiana di Scienzi, Lettere ed Arti.
1929.
Anversa Teatri. Deel III, Blz. 617.
1930.
Lode Baekelmans. Deel V, Blz. 841.
Jan van Beers. Deel VI. Blz. 478.
Belgio Letteratura. Deel VI. Bldz. 528-530.
Bruxelles. Vita theatrale e musicale. In samenwerking met Gaston Knosp. Deel VII. Bldz. 997-998.
Cyriel Buysse. Deel IX. Blz. 184.
1931.
Hendrik Conscience. Deel XI. Blz. 185.
Charles de Coster. Deel XII. Bldz. 467-468.
1932.
Prudens van Duyse. Deel XIII. Blz. 314.
Georges Eekhoud. Deel XIII. Blz. 506.
Nota: a) Zullen eerstdaags in de ‘Enciclopedia Italiana’ verschijnen: Letteratura Fiamminga, Guido Gezelle. Albert Giraud, Herman Gorter, Janus Secundus, Prosper van Langendonck, Jacob van Maerlant, Pol de Mont.
b) Verder medewerking aan den jongsten druk van Winkler Prins' Encvclopedie.
IV. - Medewerking aan tijdschriften.
I. - In alphabetische volgorde.
A. - Scheppend Werk.
I. - In het Nederlandsch.
Medewerking aan: | Flandria. |
Gentsche Studentenalmanak, uitgegeven door het Taalminnend Genootschap ‘'t Zal wel Gaan.’ | |
Jong Vlaanderen. | |
Jong Vlaanderen. Kerstnummer 1894. | |
Nederlandsche Dicht- en Kunsthalle. | |
Ons Tooneel. | |
Van Nu en Straks. | |
Vlaanderen. | |
Zingende Vogels. |
α) Poëzie.
Jong Vlaanderen.
1889.
Vlaamsche KermissenGa naar voetnoot(*). Nummer 1, Zondag 29 September 1889.
I. Het Klinkdicht van den Vedelaar. Sonnet.
‘Hij was weleer een blijde vedelaar.’
II. Het Klinkdicht der Worsteneters. Sonnet.
‘Het klare licht, al zijp'lend door de blâren’.
1890.
Ritornelle voor RozaGa naar voetnoot(*). Nummer 9, Zondag 26 Januari 1890
‘Ontelbaar zijn de rhythmen die 'k, beminde.’
Jong Vlaanderen. Kerstnummer 1894.
1894.
Op Zee. Blz. 8, 8 v. + 3 v. × 2 str.
‘Groote onvoldane, o albezielde Zee!’
Ons Tooneel.
1890.
Entr'acte. RitornellenGa naar voetnoot(**). Nummer 3, 28 September 1890, 3 v. × 5 str.
‘De zaal is vol, en duizend stemmen bruisen’.
Van Nu en Straks.
1893.
Van Geluk. 1893, Eerste Reeks, Nummer I, Bldz. 1-2, 8 v. + 4 v. + 6 v. + 8 v. + 2 v. × 2 str.
‘Hooger dan schijn’.
Een Morgen. id. id., Nummers VI-VII, Bldz. 50-51, 8 v. + 10 v. + 4 v. + 7 v.
‘Nu zijn de tijden rijp, dat zonne perelt.’
1896.
Dagen van Onmacht. 1896, Nieuwe Reeks, I Jrg.
1. | ‘De Wenteling der heem'len en 't geduchte.’ Blz. 165, Sonnet. |
2. | ‘'k Zit onbeweeglijk - in den dag die draait.’ Blz. 166, Sonnet. |
3. | Zomermiddag. Blz. 167, 6 v. + 2 v. + 6 v. + 2 v. + 6 v. ‘Vlij u hier onder warme schaduw.’ |
4. | ‘'k Ben als een land dat strekt in middagzon.’ Blz. 168, 8 v. × 3 str. |
5. | ‘Als een zang die langzaam en machtig wiegt.’ Blz. 169-170, 5 v. × 7 str. |
6. | ‘O dat bepaalde steeds, dat vast als wanden.’ Blz. 171, Sonnet. |
Op Zee. id. id. id., Blz. 230, 8 v. + 3 v. × 2 str.
‘Groote onvoldane, o albezielde zee!’
1900.
In den NachtGa naar voetnoot(*). 1900, Nieuwe Reeks, IV Jrg., Blz. 147, Sonnet.
‘Menschjes, ik weet hoe leêg zijn menschgebaren’.
MisanthropieGa naar voetnoot(*). id. id. id., Blz. 148, Sonnet.
‘Menschen zijn leelijk, met hun lijf mismaakt.’
Zingende Vogels.
1891.
Uit ‘Sint-Antonius’. 1891, Eerste Stuk, Bldz. 52-55, 8 v. + 13 v. + 25 v. + 30 v. + 19 v. + 3 v. + 2 v.
‘De paternosters der saucissen wisslen.’
Te Brugge. id., Tweede Stuk,
1. Klokken in 't Avondgrauw. Bldz. 87-88, 10 v. + 13 v. + 3 v.
‘De klokken van ellende en dood, de klokken!’
2. Litanieën. Bldz. 88-89, 2 v. + 9 v. + 8 v. + 3 v.
‘O! in 't halfduister van de kroftkapellen.’
3. Zaterdagavond. Blz. 89, 1 v. + 5 v. + 4 v. + 2 v.
‘Dit schijnt een avond uit zeer oude tijden.’
4. Onmacht. Bldz. 89-90, 1 v. + 3 v. + 9 v. + 7 v. + 4 v.
‘Ik zing een droom, waarvan ik zelf het niet ken.’
β) Proza.
Medewerking aan: | Flandria. |
Gentsche Studentenalmanak uitgegeven door het Taalminnend Studentengenootschap ‘'t Zal wel gaan.’ | |
Jong Vlaanderen. | |
Nederlandsche Dicht- en Kunsthalle. | |
Van Nu en Straks. | |
Vlaanderen. | |
Zingende Vogels. |
Flandria.
1889.
De Herder. SchetsGa naar voetnoot(*). V Jrg., Nummer 186, 24 Maart 1889, Bldz. 140-141.
De eerste LentedagGa naar voetnoot(*). id., Nummer 196, 2 Juni 1889, Bldz. 261-262.
Typen. De ‘wallebak’. id., Nummer 202, 14 Juli 1889, Blz. 333.
Brusselsche Straattypen. ‘Het Citroentjeswijf’. id., Nummer 208, 25 Augustus 1889, Blz. 406.
Brusselsche Straattypen. De Ballade der brusselsche ‘ketjes’. id., Nummer 211, 15 September 1889, Bldz. 436-437.
Gentsche Studentenalmanak uitgegeven door het Taalminnend Studentengenootschap ‘'t Zal wel gaan’.
1891.
Uit ‘Labor’. FragmentGa naar voetnoot(**). 1891, XXXI Jrg., Bldz. 157-161Ga naar voetnoot(***).
Jong Vlaanderen.
1889.
Onze Ballade. Openingstuk voor dikke TrommelGa naar voetnoot(*). Nummer 1, Zondag 29 September 1889.
Rosse Lokken. id.
Het Sprookje van het Kikkertje. Nummer 2, Zondag 13 October 1889.
ZangGa naar voetnoot(**). Nummer 3, Zondag 27 October 1889.
Winter-cyclus. Eene Reeks aaneengenaaide ProzalapjesGa naar voetnoot(**). Nummer 5, Zondag 24 November 1889.
Ballade van Onze-Lieve-Vrouw van Lijdenschappen. Nummer 7, Zondag 22 December 1889.
Nederlandsche Dicht- en Kunsthalle.
1890-1891.
Ballade der RegenschermenGa naar voetnoot(**). 1890-1891, XIII Jrg., Bldz. 81-82.
Van Nu en Straks.
1893.
Heimwee. 1893, Eerste Reeks, Nummer I, Bldz. 3-9.
De Man die zijn Ik verloren hadGa naar voetnoot(***). id. id., Nummer IV, Bldz. 15-18.
1896.
Eene Jeugd. 1896, Nieuwe Reeks, I Jrg., Bldz. 233-244.
Vlaanderen.
1904.
De Wandelende Jood. Eerste Hoofdstuk van een romantisch Verhaal. 1904, II Jrg., Bldz. 537-556.
1905.
De Strijd met den Engel. 1905, III Jrg., Bldz. 12-14.
Op Weg naar de Hel. id. id., Bldz. 385-403.
Op Weg naar den Hemel. id. id., Bldz. 433-438, 481-491.
Zingende Vogels.
1891.
Brugge. Vlammen. 1891, Derde stuk, Blz. 74.
II. - In het Fransch.
Medewerking aan: | Almanach des Etudiants. |
La Critique. | |
Journal des Etudiants de l'Université de Bruxelles. | |
Journal des Soirées Populaires de Verviers. |
α) Poëzie.
Almanach des Etudiants.
1891.
Villanelle sentimentaleGa naar voetnoot(*). Bldz. 84-85, 3 v. × 8 str. + 4 v.
‘Alphonsine a perdu son mac.’
Rondels vieux SystèmeGa naar voetnoot(**).
I. Pour Alida. Blz. 87, 5 v. + 4 v. + 6 v.
‘A l'Ida, dit une chronique.’
II. Pour la petite Marquise de D. Blz. 88, 4 v. × 2 str. + 5 v.
‘Dans le boudoir de crépon rose.’
Journal des Etudiants de l'Université de Bruxelles.
1890.
Rimes antimufflistes. Dèche noireGa naar voetnoot(***). 1890, II Jrg., Nummer 16, 5 November 1890, 3 v. × 12 str.
‘Le gosier sec, la bouche sèche.’
Ballade estudiantineGa naar voetnoot(*). id. id., Nummer 17, 20 November 1890, 8 v. × 3 str.
‘Ohé, marchand de cornichons.’
Journal des Soirées Populaires de Verviers.
1889.
Le SemeurGa naar voetnoot(**).
FunéraillesGa naar voetnoot(**).
β) Proza.
La Critique. Gazette des Elèves de l'Athénée Royal de Bruxelles.
1887.
Le Bataillon ScolaireGa naar voetnoot(***). Nummer 2, 30 November 1887.
1888.
Bruxelles au Microscope. Nuit tristeGa naar voetnoot(****). Nummer 6, 31 Januari 1888.
B. - Kritisch Werk.
I. - Literair-kritische bijdragen.
α) Vlaamsche Tijdschriften en Bladen.
Medewerking aan: | De Boomgaard. |
De Kunstwereld. | |
Letterkundige Bundel uitgegeven door den Leerlingenkring ‘Help u zelf.’ | |
Nieuw Leven. | |
Ons Tooneel. | |
Ontwaking en Nieuw Leven. | |
De Standaard. | |
Vandaag. Vlaamsche Half Maandelijksche Kroniek. |
Van Nu en Straks. |
Verslagen en Mededeelingen der Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal en Letterkunde. |
Vlaanderen. |
De Witte Kaproen. |
De Boomgaard.
1911.
Cyriel Buysse. [Naar aanleiding van het door den Boomgaard ingesteld enkwest over Cyriel Buysse]. 1911, II Jrg., Blz. 189.
‘Ik ben blij, dat U me in de gelegenheid stelt om voor Buysse zijn werk te getuigen. Juist omdat ik vroeger wel eens bezwaren had tegen niet-literaire daden van den mensch, is 't me thans een genoegen, van ganscher harte, hulde aan den schrijver te mogen brengen.’
Referendum over den vijfjaarlijkschen Prijs van Nederlandsche Letterkunde. id. id., Bldz. 611-617.
a) | Zich om het verslag van Prof. Lecoutere bekommeren loont de moeite niet: ‘het is zoo doortrokken van lauwe, weepsche mediocriteit, zoo arm aan... ik zeg niet aan kritischen zin, maar eenvoudigste kritische logica, dat u alle vechtenslust spoedig ontzinkt’ (blz. 612): |
b) | Dat een keurraad - en welk een keurraad! - als officieele kritiek optrede, daarenboven over de literaire waarde der kritiek volgens geheel andere dan esthetische richtlijnen beoordeelt is het scherpst bewijs van onze achterlijke toestanden, ons gebrek aan cultuur; |
c) | Hoe daarin te verhelpen? ‘De zuiverste oplossing ware, volgens mij, de afschaffing van den vijfjaarlijkschen prijs’ (blz. 617). |
De Kunstwereld.
1894.
Brussel.Ga naar voetnoot(*) 1894, I Jrg., Nummer 23, Juni 1894.
Een verslag over de opvoering te Brussel van ‘Babylone’ van Joséphin Péladan.Ga naar voetnoot(**)
BrusselGa naar voetnoot(*). id. id., Nummer 26, Juni 1894.
Een woordje over Edmond Picard's inleidende voordracht tot de opvoeringen met Lugné-Poë van ‘La Gardienne’ van Henri de Régnier en ‘Les Créanciers’ van August Strindberg.
Brussel. De GekruisigdenGa naar voetnoot(**). id. id., Nummer 28, Juli 1894.
Een geestig stukje over de door de Belgische regeering zootallooze gedecoreerden, waaronder kunstenaars en leden der Koninklijke Vlaamsche Academie!
Nota's over geschiedkundige LiteratuurGa naar voetnoot(***). id. id., Nummer 46, November 1894.
1o | De kunstenaars van onzen tijd erkennen niet genoeg dat het leven hun meester is, zij zijn geen echte menschen en zoo brengen zij geen kunst voort, gegroeid ‘door de noodwendigheid der zichzelf openbarende natuur’, zij ‘maken’ hunne kunst. |
2o | Deze opvatting vindt een weerslag op de geschiedkundige wetenschap. De geleerden, kamergeleerden thans, beleven hun wetenschap niet meer, wat hen verhindert de betrekking der feiten tot het leven, tot henzelf te zien. Hun wetenschap is ‘slechts een samenknoopen van correspondenties. En wie niet leeft als echt mensch midden in de al-scheppende natuur, voelt de correspondenties niet. Mag er zoo'n breed verschil zijn tusschen een geleerde en een dichter?’ |
3o | Deze nota's werden geschreven naar aanleiding van de bespreking van het werk van Gabriël Monod over Renan, Taine en Michelet. Hierin neemt Michelet - aldus de beoordeelaar - de plaats niet in die hem toekomt. Noch Taine, noch Renan - geen van beiden een volkomen mensch, dit door het te stug overheerschend verstand - hebben geen vaster gegronde, een meer onomstootbaar positieve waarheid gegeven dan Michelet, die zich geheel aan zijn gevoel overgeeft. |
Het Berlijner Theater-seizoenGa naar voetnoot(**). id. id., Nummer 48, December 1894.
Verslag over het tooneelleven te Berlijn gedurende 1894.
Nieuw Leven.
1909.
De Starkadd-Vertooning. 1909, II Jrg., Nieuwe Reeks, Bldz. 232-236.
Kritische bespreking waaruit andermaal 's schrijvers bewondering voor Alfred Hegenscheidt's schepping blijkt.
Letterkundige Bundel uitgegeven door den Leerlingenkring ‘Help u zelf’.
1894.
Verslag van den letterkundigen Prijskamp, uitgeschreven door den Leerlingenkring ‘Help u zelf’. 1894, Bldz. XI-XIII.
Werden bekroond o.m. het prozagedicht ‘Gothiek’ (door ‘Vrij, vranc, vroom, vroed’) en het gedicht ‘De treurige Ballade’ (door Skald Liederik). Het eerste was van Karel van de Woestijne, het tweede van F.V. Toussaint van Boelaere. Ziehier hoe de verslaggever, toen Gust Vermeylen, beide beoordeelt:
‘De jury was het eens om voor te stellen, dat het prozagedicht “Gothiek” een bijzonderen prijs verdienen zou. Het kon moeilijk beschouwd worden als een gedicht. Maar het was te fijn gezien, en te poëtisch geschreven, met een reeds ontwikkelden zin van 't artistieke, om vergeten te liggen.’ ‘Met eenparigheid van stemmen werd de prijs toegekend aan “De Treurige Ballade,” het meest natuurlijk en vloeiend vers, juist gevoeld, zonder nuttelooze bijzonderheden, met iets in den klank en den rythmus van dichter Leonard Buyst.’
De juryleden waren: Major V. Van de Weghe, Leonard Buyst, E.H. T' Sjoen en Prosper Van Langendonck. Verslaggever: Gust Vermeylen.
Ons Tooneel.
1890.
Uit BrusselGa naar voetnoot(*). Nummer 4, 5 October 1890.
Een parodie van Nestor de Tière's tooneel.
Uit BrusselGa naar voetnoot(*). Nummer 9, 9 November 1890.
Over ‘de ontelbare draken’ die men op de Brusselsche planken doet ‘pronken’.
Monsieur Betsy. (Parkschouwburg van BrusselGa naar voetnoot(*). Nummer 12, 30 November 1890.
Een ontleding van ‘Monsieur Betsy’ van Oscar Méténier en Paul Alexis. Merkwaardig in dit stuk is de lach, ‘een zieke lach, zoo sceptiek schimpend en schertsend dat hij bijna smartelijk wordt.’ ‘Daarin klinkt al het lijden, de ondeugd en die alles bespottende twijfelgeest van onze krankzinnige beschaving.’
Zedelijkheid. Enkele Nota'sGa naar voetnoot(*). Nummer 4, 5 October 1890.
Een striemende hekeling van de burgerlijke zedelijkheidsopvatting (‘de burgerlijke tartuferie’) die vergt dat men de ziekte bedekke in plaats van ze naar waardigheid aan te toonen. De zedelijkheid bestaat niet in het verbergen van het kwaad, ‘maar wel in de nauwkeurige kennis van 't Leven’, want ‘de moraal bestaat niet in de leugen.’
Algemeen StemrechtGa naar voetnoot(*). Nummer 10, 16 November 1890.
‘Nergens wordt het algemeen stemrecht zoo volkomen toegepast als op 't tooneel. En dáár werkt het doodend.’ Iedereen critizeert onder het publiek. Maar wat is ‘het publiek’? Dat bestaat eenvoudig niet. De groote menigte is op het gebied van kunst de gevaarlijkste vijand van waarheid en vrijheid, want ‘hare dogmen zijn oud en afgeleefd en kortademig.’
Ontwaking en Nieuw Leven.
1910.
Willems Kloos en de 18de eeuwsche Dichtkunst. 1910, Nieuwe Reeks, Xe Jrg., Bldz. 209-229.
1o | Kloos' werk ‘Een Daad van eenvoudige Rechtvaardigheid’ brengt geen verandering in de gewone opvatting van de achttiende-eeuwsche literatuur. Inderdaad, noch nieuws omtrent de leesbare poëzie dezer eeuw brengt hij in zijn boek aan, noch is hij erin geslaagd den ‘pruikentijd’ in de ontwikkeling van onze Nederlandsche poëzie een nieuwe plaats te verleenen. |
2o | Over de psychologie van Kloos als criticus biedt dit werk dankbare stof aan: eeu schimpen zonder einde dat gauw verveelt, een zelfverheffingsmanie van dewelke men even vlug moe wordt, een volledig gebrek aan objectieve beschouwing met een algeheel gemis aan den zin der verhoudingen, met één woord, een tergende onrecht. |
vaardigheid, een daad ‘van een koning zonder zelfbedwang.’ (blz. 209). Waar de dichter Kloos den criticus Kloos in den hoek duwt, krijgen we niet alleen fraaie verzen te genieten, op dewelke niemand vóór hem in der waarheid gelet had, maar doet hij ons als geen de schoonheid van een vers aanvoelen en smaken we van zijn sierlijk-sterke taal en van zijn ‘onverwelkbaar frissche en veerkrachtige schoonheids- en levensgevoel.’ (blz. 211). |
De Standaard.
1930.
Toespraak op de academische Zitting van de Guido Gezellehulde. Nummer van den Maandag 5den Mei 1930.
Een ander lot dan het zijne kon hem niet beschoren zijn, ‘er is een zeker verloop van tijd noodig, eer dat oorspronkelijkheid begrepen wordt.’ Dit oogenblik is thans aangebroken: in zijn geniale dichterschap voelt zijn volk, zonder onderscheid van stand noch van gezindheid, zich één. Hij is ‘de sfeer waarin alle idealismen elkaar de hand reiken.’
Door die algeheele eenheid met zijn land en met de eenvoudigen van harte die hem omringden is er geen poëzie die zoo door en door Vlaamsch is als de zijne, vrucht van de eenheid en de waarheid van zijn wezen. ‘Dat is het wonder van Gezelle. Hij bezat die eenheid, waardoor een dichter de gelijke kan worden van een heilige. Ik weet niet niets mooiers van hem te zeggen.’
Vandaag.
1929.
Onze groote Interviews. Een half Uur met Pieter Bruegel. 1929, I Jrg., Nummer 1, 15 Februari, Bldz. 3-6.
Een bespreking van Felix Timmermans' boek ‘Pieter Bruegel, zoo heb ik u uit uwe werken geroken.’
De beeldspraak is overdadig en mist de bezonkenheid en de zuivere lijn, twee eigenschappen van den schilder Bruegel. Dat onophoudend daverend levensplezier, uit hetwelk de ziel geheel verbannen is, vermoeit stilaan door zijn eentonigheid en van het geheele boek blijft alleen een herinnering aan zinnengenot, dat niet verder dan de zinnen reikt. Ook de stijl getuigt van een onvergeeflijke slordigheid: niet alleen wordt men pijnlijk getroffen door de tallooze taalfouten, maar tevens is men gehinderd door het onafge-
werkte in de beelden, in den verhaaltrant en in de uitdrukking van de gevoelens. Het wordt bij Tiimmermans stilaan een manier, een procédé: wat in ‘Pallieter’ ‘van zelf opschoot is nu veelal literatuur geworden. Het echte is er uit’, en dat ‘in-den-treure folkloristische Vlaanderen, een plezanten prentjes-almanak, dat Kermis-Vlaanderen voor den literairen uitvoer, dat theater-Vlaanderen in al zijn woordenpraal verraadt niets anders dan een pijnlijke zielearmoede.’
De Jazz-Speler van Maurice Roelants. id. id., Nummer 6, 1 Mei, Bldz. 137-138.
De ongewoon-treffende hoedanigheden van dit boekje zijn het ruimte-gevoel en de klassieke stijl en opvatting. Dit werk is ‘fijn en rijp te gelijk, waar Roelants - de eerste ten onzent - ons niet anders aanbieden wil dan psychologische ontleding.’
Karel van de Woestijne, Glorie van onze Taal. id. id., Nummer 17, 20 October, Blz. 368.
‘Ik geloof niet, dat er in dezen tijd een dichter geweest is, die zóó den gehéélen mensch, met de uiterste driften van zijn bloed en zijn brein, heeft laten opgaan in de loutere sferen van het onpersoonlijke zielelicht. Ik geloof niet, dat we in dit land een fellere krach t van vergeestelijking hebben gehad.’
‘De Schandpaal’ van Cyriel Buysse. id. id., Nummer 18, 5 November, Bldz. 400-401.
Een scherpe ontleding van Cyriel Buysse's ‘onovertroffen kunst’: die aanvoeling van het natuurlijkste, het echtste leven, dat meesterlijk vertellerstalent en die eenvoudige soberheid, die vanzelfsprekendheid niet in het minst ‘in de onfeilbare juistheid van de gesproken taal’, die innig-meelevende liefde ‘die sterk genoeg is om het leven dat hij ziet te begrijpen zooals het is, door geen illusie versierd’, met één woord, de kunst ‘van een volslagen Meester.’
Van Nu en Straks.
1893.
Aanteekeningen over een hedendaagsche RichtingGa naar voetnoot(*). 1893, Eerste Reeks, Nummer II, Bldz. 9-16.
Opgenomen in ‘Verz. Opst.’ I onder den titel: ‘Onze Tijd. (Fragmenten).’
Nota over de Pleisterbeelden van George Minne. id. id., Nummer IV, Blz. 1.
Opgenomen in ‘Verz. Opst.’ I, tweede uitgave.
Eenig gekapt Stroo voor de ontwikkelde LuiGa naar voetnoot(*). id. id., Nummer V, Bldz. 29-32.
Opgenomen in ‘Verz. Opst.’ I, tweede uitgave, onder den titel: ‘Ontwikkelde Lui.’
De Kunst in de vrije Gemeenschap. id. id., Nummers VI-VII, Bldz. 52-56, VIII-X, Bldz. 2-9.
Opgenomen in ‘Verz. Opst.’ I.
1896.
Letterkundige Kroniek. 1896, Nieuwe Reeks, I Jrg., Bldz. 123-132.
Opgenomen in ‘Verz. Opst.’ I onder den titel: ‘Het academisch Verslag van den Heer Th. Coopman.’
1897.
Onze Taal voor den Senaat en voor Cyriel Buysse. 1897, Nieuwe Reeks, II Jrg., Bldz. 67-72.
Opgenomen in ‘Verz. Opst.’ I.
1898.
Letterkundige Kroniek. 1898, Nieuwe Reeks, III Jrg., Bldz. 125-136.
Opgenomen in ‘Verz. Opst.’ I onder den titel: ‘Starkadd’. Letterkundige Kroniek. id. id. id., Bldz. 192-196.
Opgenomen in ‘Verz. Opst.’ I onder den titel: ‘Starkadd en de Academie.’
De Renaissance. id. id. id., Bldz. 281-293.
Opgenomen in ‘Verz. Opst.’ I.
1900.
‘La Sagesse et la Destinée’ van Maurice Maeterlinck. 1900, Nieuwe Reeks, IV Jrg., Bldz. 97-110.
Opgenomen in ‘Verz. Opst.’ I.
Guido Gezelle. id. id. id., Bldz. 111-112.
Opgenomen in ‘Verz. Opst.’ I.
Verslagen en Mededeelingen der Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde.
1920.
Dichter Prosper Van Langendonck. 1920, Bldz. 962-964.
1o | Van Langendonck's opvatting van de poëzie was van den beginne af op hechten en breeden grondslag gebouwd; |
2o | Als mensch was hij een edele natuur: ‘waar het een ideaal gold kende hij geen kleinzieligen angst om zijn onmiddellijke belangen’ (blz. 963); |
3o | Hij, de eerste, heeft ingezien en betoogd dat onze poëzie zich aansluiten moest bij de Vlaamsche traditie van Rodenbach en Gezelle; |
4o | Zijn eigen gedichten dragen alle ‘het kenmerk der noodzakelijkheid, verscheidenheid en levensvolheid’ - uiting als ze zijn van een volledig mensch; |
5o | Innerlijken rijkdom, vastheid en zuiverheid van den uitbeeldenden vorm heeft hij aan het Vlaamsche vers geschonken en de eerste is hij ‘die in het Vlaamsche vers sommige geestes- en gemoedstoestanden van den modernen Europeeschen mensch heeft weergegeven.’ |
1921.
Dante in 1921Ga naar voetnoot(*). 1921, Bldz. 267-274.
Wat kan Dante voor ons nog beteekenen is de vraag die Prof. Vermeylen beantwoordt als volgt:
1o | Als ‘één der hoogste en zuiverste meesters van idealisme’ verschijnt ons Dante en deze heeft onze materiëele tijd noodig; |
2o | Zijn werk verleent een antwoord op één der meest spannende vraagstukken van onze moderne kunst: de verhouding tusschen Persoonlijkheid en Gemeenschap. Dante zelf ‘is de eerste groote Persoonlijkheid in de Kunst der christelijke tijden en hij is tegelijk de volledigste uitdrukking van de middeleeuwsche Gemeenschap.’ Door zijn geweldige individualiteit bereikt hij steeds het algemeene. |
3o | Door den samenklank tusschen Persoonlijkheid en omgevende Wereld is ook voor nù Dante een leider, want ook wij streven naar ‘eenheid van den mensch met natuur en gemeenschap.’ (blz. 273) |
4o | Dante's monumentale gemeenschapskunst ‘verschijnt ons als een vóór-beeld - in den zin van “praefiguratio” - van het kunstwerk der toekomst’, want ook dat zal, zooals in de Middeleeuwen, een grootsche gemeenschapskunst zijn. |
1927.
Onze na-oorlogsche Literatuur. 1927, Bldz. 681-688.
Van het kleine realisme is het zwaartepunt verlegd naar de vrijscheppende verbeelding, ‘zelfs in den roman triomfeert de geest, het psychologische, boven het uiterlijke feit’ (blz. 684), het verengend individualisme maakt plaats voor een streven naar het algemeene, het gemeenschappelijke, met den wensch ‘terug te keeren tot het onbevangen natuurlijke, het naakt primitieve.’ (blz. 684) De hernieuwing bij onze schrijvers is er slechts eene van den vorm, veel meer dan van den grond. Aan een drievoudige tekortkoming lijdt onze Vlaamsche literatuur: ‘gebrek aan ruimte, vooreerst naar de diepte toe’, ‘een ander gebrek aan ruimte zie ik in gebrek aan passie’ ‘en ten slotte merk ik hetzelfde gebrek aan ruimte in de armoede van het intellect.’
Daarom zij de les voor onze jonge schrijvers en dichters: ‘bevrijding uit onze beklemde atmosfeer, bevrijding uit onze vreesachtige omzichtigheid, bevrijding uit onze lafheid van geest, bevrijding uit onze kleinburgerlijkheid!’ (blz. 688).
Vlaanderen.
1903.
Iets over ons. 1903, I Jrg., Bldz. 42-46.
Opgenomen in ‘Verz. Opst.’ II.
De Toestand van den Fransch-Belgischen Schrijver. id. id., Bldz. 47-48.
Bespreking van G. Eekhoud's uitlating over de Fransch-Belgische letteren.
Karel van de Woestijne. De Vlaamsche Primitieven, hoe ze waren te Brugge. id. id., Bldz. 143-144.
‘Heel dat boekje is een compromis tusschen herscheppend gevoel en nauwlettende studie; en van 't een noch 't ander krijgen we genoeg.’
Johan de Meester. Allerlei Menschen. id. id., Bldz. 191-192.
In elke bladzij hebben we ‘'t gevoel van 't leven.’
Kroniek. L. Simons. Studies over Vondel's ‘Gijsbrocht’ en over ‘Nationaal Leven’; A. De Winne. A travers les Flandres. id. id., Bldz. 233-238.
Schr. wijdt uit over L. Simons' opvattingen over de Vlaamsche Beweging en toont den hachelijken socialen en economischen toestand in Vlaanderen aan naar aanleiding van A. De Winne's boekje.
Overzicht. id. id., Bldz. 287-288.
Over de inhuldiging van Gezelle's borstbeeld te Kortrijk
Particularisme? id. id., Bldz. 322-334, 376-384.
Opgenomen in ‘Verz. Opst.’ II.
Thoreau. id. id., Bldz. 561-568.
Opgenomen in ‘Verz. Opst.’ II.
1904.
Hollandsche en Vlaamsche Literatuur. 1904, II Jrg., Bldz. 30-36, 84-91.
Opgenomen in ‘Verz. Opst.’ II.
Prof. De Ceuleneer en de academische Ploertocratie. id. id., Bldz. 185-192.
Opgenomen in ‘Verz. Opst.’ II.
Stijn Streuvels' ‘Minnehandel’. id. id., Bldz. 231-240.
Opgenomen in ‘Verz. Opst.’ II.
‘Het stille Gesternte’ van Herman Teirlinck. id. id., Bldz. 284-288.
Opgenomen in ‘Verz. Opst.’ II.
Prof. Frans Van den Weghe. Eigen Beelden en Schetsen. id. id., Bldz. 534-535.
‘Sedert heel lang is me geen boek meer in harden gekomen, dat zoo onvoorwaardelijk een prul verdiende genoemd te worden.’
1905.
Aan Camille Lemonnier. 1905, III Jrg., Bldz. 35-40.
Aangetoond wordt hoe het zuiver Vlaamsch leven, moedwillig en stelselmatig, buiten ‘la vie belge’ gesloten wordt in Camille Lemonnier's schets ‘La Vie Belge. Impressions et Souvenirs.’
‘Vlaamsche Oogst’ door ‘De Gids’ besproken. id. id., Blz. 56.
‘We hebben toch nog wat meer gedaan, dan onze voorgangers niet aangevallen! 't Is net of al het goede dat ons daar aangewreven wordt maar dienen moest om de Nieuwe-Gidsers zwarter te maken, - en, onder ons, wij houden van anderen wierook.’
Vlaamsche Oogst in Holland. id. id., Bldz. 102-104.
Gewezen wordt op het geestdriftig opstel van dichter Hein Boeken, den eersten Hollandsche kunstenaar misschien die met een begrijpende liefde over Vlaamsche schoonheid geschreven heeft.
Christen Ideaal. id. id., Bldz. 187-196.
Het verschil tusschen geloovigen en niet geloovigen is niet zoo groot als men het vaak voorstelt. ‘Gelóóven doen we toch, in den grond, al teert de eene op andere beelden dan een andere.’ Hoofdzaak is de verrijking en verbreeding van ‘dat ééne dat ons allen verbindt, waar we allen elkaar in begrijpen kunnen: het gevoel van het menschelijke.’ Op deze beschouwing steunend beoordeelt Prof. Vermeylen het boek van Maria-Eliza Belpaire over ‘Christen Ideaal’ en verwijt haar ‘dat háár katholicisme te dikwijls haar gevoel voor het menschelijke-zonder-meer verarmt en verduistert, en haar niet zooal het moet, dat wil zeggen onbevooroordeeld, laat genieten het oorspronkelijke werk van den geest, de schoonheid van het menschelijke-zonder-meer, de kunst.’
Nog eens ‘Christen Ideaal’. id. id., Blz. 336.
Als antwoord aan M.E. Belpaire's kritiek op 's schrijvers beoordeeling van haar boek formuleert hij nogmaals zijn standpunt dat als volgt luidt: ‘de kunst mag niet in de eerste plaats beoordeeld worden naar het soort van geloof dat er in leeft; datgene wat de wezenlijkste waarde van de kunst uitmaakt is niet het monopolie eener Kerk.’
‘De Last’ van Gustaaf Vermeersch. id. id., Bldz. 331-335.
Een grondige ontleding van dit eenig werk in onze Vlaamsche letteren met het volgend synthetisch besluit: ‘Dit is een afschuwelijk boek en het is een schoon boek.’
1906.
Jos. M. Van Mens. Johan (Een eerste Liefde). 1906, IV Jrg., Blz. 48.
‘Door geen andere middelen dan waarheid en eenvoud in de gevoelige uitdrukking weet dit verhaal een zeer schoone innigheid te bereiken’.
Jef Van Overloop. Wintertijd. id. id., Bldz. 48-49.
De gelijke eerlijkheid, de geziene werkelijkheid en de menschelijke sympathie naast een gemis aan ruimte van atmosfeer en grootheid van vizie zijn de hoedanigheden en gebreken van dezen novellenbundel.
Th. Coopman en Jan Broeckaert. Bibliographie van den Vlaamschen Taalstrijd. I en II. id. id., Blz. 141.
‘Een monument zal het worden.’
Kroniek. Een Standpunt. id. id., Bldz. 372-381.
Enkele algemeene beschouwingen over het wezen van het kunstwerk.
Kroniek. Streuvels' Uitzicht der Dingen. id. id., Bldz. 414-421.
a) | Met elk nieuw boek is Streuvels' vizie zuiverder, zijn geest rijper, zijn overschouwing kalmer, zijn hand vaster. |
b) | ‘Het Uitzicht der Dingen’ is een ‘machtig’ boek: rijke beelding, bezielende rhythmus, innerlijke muziek. |
c) | De novelle ‘Ommegang’ is ‘meesterlijk’: nergens grijpen als hier die eenheid van menschen en land en lucht aan, die ine envloeiing van het uiterlijke en het innerlijke, ‘die veelvoudige enkelvoudigheid’ en die geleidelijke opgang ‘naar het hoogste, het gevoel van het goddelijke.’ |
Kroniek. Warhold. id. id., Bldz. 464-469, 512-525.
Eerst wanneer men vrede neemt met den onfrisschen en gemanieërden stijl van Adriaan Van Oordt ziet men in dat deze schrijver ‘een persoonlijkheid’ is, met ‘een hoogen en ernstigen kunstenaarswil’ begaafd. Zijn boek is ‘als een over-rijpe schepping’ met talrijke schoonheden door de snijdige vizie van den schrijver bereikt. Door machtige ziening en zegging schept hij een eigen atmosfeer. Deze beperkt zich uitsluitend tot de zintuigelijke wereld, want ‘ziel’ ontbreekt aan dit boek.
Kroniek. Nog eens om een ‘Standpunt’. id. id., Bldz. 567-568.
In kunst is er niet slechts een kwestie van verhouding tusschen gevoel en vertolking maar ‘ook van wezenlijke waarde van het gevoel zelf.’ (Blz. 568).Ga naar voetnoot(*)
Lode Baekelmans. De Zonnekloppers. id. id., Bldz. 572-574.
Baekelmans op zijn best! Levendig verteller van het schilderachtig Antwerpsch straatjesleven, plezierig conterfeiter en meevoelend mensch met de dompelaars. ‘Kortom een meesterstukje in zijn soort.’
1907.
G. Flaubert's De Legende van H. Juliaan den Herbergzame, door Dirk Coster vertaald. 1907, V Jrg., Bldz. 37-41.
Aan die uitstekende vertaling die op menige plaats het meesterschap van Flaubert nabijkomt is slechts één essentieele fout: een gebrek aan de klassiek-zuivere en streng-beheerschte taal van den Franschen stilist.
Kroniek. id. id., Bldz. 116-123.
a) | De aan Proi. Vermeylen door Willem Kloos toegeschreven ‘innerlijke antipathie tegen Holland en de Hollanders’ bestaat uitsluitend in diens verbeelding; |
b) | Voorbeelden toonen het ‘taktlooze’ van de Hollandsche kritiek tegenover Vlaamsch werk aan. |
Over Leuzen en Victor de Meyere. id. id., Bldz. 164-168.
Het groot effekt bij dezen schrijver, ‘liefderijk beschouwer van de dagelijksche dingen en menschen rondom hem’, wordt bereikt door ‘die schoone eenheid van persoonlijk leven en natuurlijke omgeving’ en dat natuurlijk-volgehouden realisme zet zich op de taal over.
β) Hollandsche tijdschriften en bladen.
Algemeen Handelsblad. |
De Amsterdammer. |
Groot Nederland. |
Museum. |
De Nieuwe Gids. |
Nieuwe Rotterdamsche Courant. |
De Ploeg. |
Tweemaandelijksch Tijdschrift. |
Het Volksblad. |
Algemeen Handelsblad.
1930.
De Beteekenis van Guido Gezelle. Nummer van den 28sten April 1930.
Is de studie als inleiding tot de jubileumuitgave van Guido Gezelle's volledige werken opgenomen.
De Amsterdammer.
1909.
Albrecht Rodenbach (1856-1880). Nummer van den 29sten Augustus 1909.
a) | De Roesselaarsche Rodenbach-feesten hebben schitterend aangetoond wat de ‘volksziel’ is als ze groot wordt. Dit was het werk van Rodenbach; |
b) | Een schets van Rodenbach's leven, een typeering van die jaren van opstand en strijd in het klein Seminarie te Roesselare, een karakterizeering van 's dichters persoonlijkheid. |
Groot Nederland.
1930.
In Memoriam Karel van de Woestijne. 1930, 26 Jrg., Eerste Halfj., Bldz. 293-300.
a) | Typeering van den innerlijken mensch: een onrustige met in zich ‘een zonderlinge rust, een geheim evenwicht’ (blz. 294), gevolg van zijn' goedheid die met zijn gebiedenden scheppingsdrang de grondtoon van Van de Woestijne's wezen vormden; |
b) | Niet door den vorm zijn zijne gedichten ingewikkeld maar door het gecompliceerde van den gevoelsinhoud; |
c) | Het universeele van Van de Woestijne's kunst, uiting van een volledige menschen-natuur. |
Museum.
1922.
S. Eringa. La Renaissance et les Rhétoriqueurs Néerlandais. 1922, 29sten Jrg., Bldz. 106-107.
De groote verdienste van dit werk is de grondige studie die schrijver over de ontwikkeling van den versvorm gedurende de zestiende eeuw gemaakt heeft. Enkele inlichtingen vermeldt Prof. Vermeylen over het Antwerpsch Liederboek van 1544, Matthijs de Casteleyn, Anna Bijns, Lucas d'Heere; alsook enkele bibliographische aanvullingen.
De Nieuwe Gids.
1929.
Aan Willem Kloos. 1929, 44ste Jrg., Blz. 572.
Willen Kloos is de Hollandsche dichter naar wien de Vlamingen met de meeste vereering hebben opgezien. ‘Geen, geloof ik, heeft in dezelfde mate het “accent”, dat onbepaalbare, waaraan het diep menschelijke van de stem erkend wordt en dat u onmiddellijk aangrijpt.’
Nieuwe Rotterdamsche Courant.
1922.
Een Inleiding tot de ‘Belgische’ Literatuur. Nummers 26 en 27, 25 Maart en 1 April 1922.
a) | Het bestaan van een nationaal-Belgische literatuur is de grondslag waarop de ‘Introduction à la littérature française et flamande de Belgique’ van Paul Hamelius gebouwd is. Aangetoond wordt hier de groote vergissing van deze opvatting; |
b) | Daarenboven lijdt het boek eenerzijds aan een wanverhouding in de behandeling tusschen Fransche en Vlaamsche literaire productie in ons land en andererzijds wordt er de Fransche invloed op ons algemeen geestesleven en in het bijzonder op onze letteren fel overdreven; |
c) | Met geestdrift begroet Prof. Vermeylen de in eerherstelling van Charles Van Lerberghe. |
1924.
Lodewijk Van Deyssel. Nummer 143, 20 September 1924.
Herinnering aan de wederzijdsche kennismaking: omlijning van de beteekenis: ‘de grootste Bevrijder van ons kunstenaarsgeslacht, de Nederlandsche schrijver die ons met het meest genialiteit het hoogste Heroïsme heeft geopenbaard, niet zoozeer door de afgeslotenheid van het bereikte als door het dynamische van het bloedwarme en bezielde verlangen. Dat hij daardoor aan het Woord het goddelijke scheppingsvermogen teruggaf, is slechts zijn meest glorieuze zege.’
1927.
William Blake. Nummers 280 en 281, 30 Juli en 13 Augustus 1927.
a) | Als mensch heeft Blake zich uitsluitend door het innerlijk leven laten leiden en in dat opzicht is er bij hem geen enkele afwijking, geen enkele zwakheid aan te wijzen; |
b) | In een eeuw van rede en redeneering verschijnt hij als de eerste volbloed romanticus en is hij ‘onmiddellijk een uiterste verschijning van de romantiek, zooals er zelfs na hem, Coleridge en Novalis meegerekend, geen even absolute meer zijn zal.’ Hij was een profeet; |
c) | ‘Ik weet geen mystisch dichter, die zoo volkomen verloochend en vergeten heeft wat de menschen realiteit noemen.’ Hij was een ziener. |
De Ploeg.
1909.
Dante. 1909, Bldz. 129-132.
a) | In de geschiedenis van de nieuwere literatuur verschijnt Dante als de eerste individualiteit; |
b) | Zijn hoogste schepping is de ‘Divina Commedia’, waarvan een grondige ontleding gegeven wordt. |
Tweemaandelijksch Tijdschrift.
1898-1899.
Leven en Werken van Jonker Jan van der Noot. 1898-1899, V Jrg., Eerste Deel,
I. | De Renaissance | Bldz. 92-103 |
II. | Van der Noot's Jeugd | 103-117 |
III. | Het Bosken | 117-130 |
IV. | ‘Het Theatre’ | 131-148 |
V. | De Olympiade | 259-282 |
VI. | De Poeticsche Werken | 387-414 |
VII. | Kunst en Invloed van Jan Van der Noot | |
Tweede deel | Bldz. 66-92 |
Naderhand afzonderlijk verschenen cfr. I Boeken.
Het Volksblad.
1924.
‘De Man zonder Lijf’ van Herman Teirlinck. Nummer van den 20sten December 1924.
Door drieërlei middelen wil Herman Teirlinck ‘gemeenschapskunst’ scheppen: de psychologische bestanddeelen van de handeling moeten aanschouwelijk gemaakt worden door zichtbare vormen, allegorische belichamingen; met den gewonen ononderbroken samenhang in tijd en ruimte wordt onbevangen omgesprongen, om door die vrijheid zooveel beweging en afwisseling mogelijk te verkrijgen; het individueele in de karakters maakt plaats voor het algemeene.
Toch bevredigt dat tooneel niet: eenerzijds door de zeer gesierde, individueel-gekleurde taal en andererzijds door het gemis aan ‘een scheppende macht die in de massa leeft’, het geloof.
γ) Fransche tijdschriften en bladen.
Chronique de la Société des Gens de Lettres de France. |
Le Flambeau. |
Le Matin de Bruxelles. |
Monde. |
Le Petit Messager de Bruxelles. |
Le Peuple. |
Revue de l'Université de Bruxelles. |
Revue Universitaire. |
Le Thyrse. |
Chronique de la Société des Gens de Lettres de France.
1925.
Fêtes en l'honneur de la Littérature Belge les 8, 9 et 10 juin 1925. Discours de M.A. Vermeylen. 1925, 60 Jrg., Bldz. 578-579.
a) | De Vlaamsch-schrijvende zijn van de Fransch-schrijvende |
Belgische auteurs niet te scheiden: beide zijn ‘een brok van België;’ | |
b) | Een uiting van liefde voor de Vlaamsche taal en van bewondering voor de Fransche taal en letterkunde, aan dewelke de Vlaamsche letteren zooveel verschuldigd zijn. |
Le Flambeau.
1932.
La Manifestation Pirenne. Discours de M. Vermeylen. 1932, XV Jrg., Bldz. 412-415.
Spreker drukt zijn hooge bewondering uit voor het werk van Henri Pirenne en tevens voor den mensch Pirenne, wiens heele leven in het teeken van een ideaal stond.
Le Matin de Bruxelles.
1906.
Guido Gezelle. Nummer van den 22sten April 1906.
a) | Een overzichtelijk artikel ter gelegenheid van de inhuldiging van het Gezelle-gedenkteeken op het kerkhof te Brugge; |
b) | ‘Niemand heeft het recht zich Gezelle toe te eigenen: gedurende 's dichters leven werd hij zoowel door clericalen als anticlericalen miskend’, eene nationale hulde dringt zich op. |
Monde.
1928.
Karel van de Woestijne. 1928, I Jrg., Nummer 1, 9 Juni 1928.
a) | Het drama in Van de Woestijne's werk is ‘het conflict tusschen het vleesch en den geest, de menschelijke beperktheid en den oneindigen droom;’ |
b) | De oorspronkelijkheid van Van de Woestijne berust in de veelvuldige verscheidenheid der plannen in de zuiver verheven sfeer, door Ruusbroec genoemd ‘le présent éternel, où tout devient symbole et correspondances’; |
c) | Bij Van de Woestijne is het individualisme steeds tot het universeele verheven; hij is een europeesch dichter. |
1929.
Karel van de Woestijne, le Poète de l'Ame moderne. 1929, II Jrg., Nummer van den 31 Augustus 1929.
Gedeelte uit 's schrijvers ‘Van Gezelle tot Timmermans’ in het Fransch overgezet.
Le Petit Messager de Bruxelles.
1902.
Public ‘belge’ et public flamand. Nummer van den 21 November 1902.
Het ingesteld enkwest over den toestand van onze letterkundigen is geeindigd. Het liep uitsluitend over den ‘littérateur d'expression française’ - officieel de eenig erkende! - en nochtans bij een vergelijking tusschen de Vlaamsche en de Fransch-Belgische productie treft de overheersching van de Vlaamsch litteraire werkzaamheid, wat door passende voorbeelden aangetoond wordt.
In dit enkwest is het gansche Belgische publiek bedot geworden.
Le Peuple.
1923.
Cyriel Buysse. Nummer van den 1sten Januari 1923.
Leven en waarheid: de twee hoogste hoedanigheden van Cyriel Buysse's werk.
Revue de l'Université de Bruxelles.
1900-1901.
La Méthode Scientifique de l'Histoire Littéraire. 1900-1901, Tome VI, Bldz. 195-207.
Overdruk (niet in den handel): Bruxelles, A. Lefèvre, 1900. 17 bldz., 23,5 × 16 cm.
Opgenomen in Nederlandsche vertaling in ‘Verz. Opst.’ II.
1902.
Questions de Méthode. Leçon d'Ouverture au Cours d'Histoire de l'Art. 1902, Tome VII, Bldz. 281-295.Ga naar voetnoot(1)
Overdruk (niet in den handel): Bruxelles, A. Lefèvre, 1902. 19 bldz., 22,5 × 15 cm.
Opgenomen in Nederlandsche vertaling in ‘Verz. Opst.’ II.
1911.
P. Leendertz. Het Leven van Vondel. 1911, XVI Jrg., Bldz. 577-578.
Het volledigste werk over Vondel dat we bezitten - spijtig dat schrijver vooral een geleerde is en zoo weinig een kunstenaar. De wording en de ontwikkeling van Vondel's persoonlijkheid, het leven van zijn ziel en vandaar van zijn werk, zoekt men te vergeefs in dat zware boek. ‘Et n'est-ce pourtant pas à l'histoire de la personnalité poétique que tout le reste devait être subordonné?’
Revue Universitaire.
1891-1892.
Note sur le Drame Moderne en Allemagne. Gerhart HauptmannGa naar voetnoot(*). 1891, I Jrg., Bldz. 194-201; 1892, II Jrg., Bldz. 67-72.
Een ontleding van de geleide ontwikkeling, zoo op psychologisch als op dramatisch gebied, van Gerhart Hauptmann aan de hand van dezes drie spelen: ‘Vor Sonnenaufgang’, ‘Das Friedensfest’ en ‘Einsame Menschen.’
Le Thyrse.
1926.
Dixième Anniversaire de la Mort de Verhaeren. Séance Commémorative (dimanche 28 novembre 1926). Allocution de M. Aug. Vermeylen, au nom des écrivains flamands. 1926, 38sten Jrg., Nummer 39, Vierde Reeks, 5 December 1926, Bldz. 461-463.
In Verhaeren's werk treffen we een verheerlijking van Vlaanderen's grond aan, een opgang - als natuurlijke uiting van de diepe aanvoeling - in de ziel van zijn volk en een cultus van het leven in zijn meest verscheiden uitzichten en bovenal zijn zich opofferende liefde en dit alles gedragen op het rhythme van zijn teere en hartstochtelijke ziel. Wat bij Verhaeren aan de tijdsvernieling zeker zal weerstaan is zijn onwrikbaar geloof in het leven dat hij, als het ware met een brutale kracht liet had.
δ) Duitsche tijdschriften.
Medewerking aan: | Aus fremden Zungen. |
Der Lesezirkel. |
Aus fremden Zungen.
1899.
Edgar Poe. 1899, IX Jrg., Heft 19, Bldz. 911-912.
Nadruk wordt gelegd op enkele levensgebeurtenissen en karaktertrekken die eenig licht op het wezen van Edgar Poe's werk vermogen te werpen, waarna het geheim van den onweerstaanbaren vat van dit oeuvre op den lezer opgehelderd wordt en de inwerking van onze psychologie en van onzen geestesinhoud verklaart.
Der Lesezirkel.
1928-1929.
Felix Timmermans. 1928-1929, XVI Jrg., 4 Heft, Bldz. 45-47.
Enkele bladzijden gekozen uit 's schrijvers typeering van Felix Timmermans in ‘Van Gezelle tot Timmermans.’
II. - Kunsthistorische bijdragen.
α) Vlaamsche tijdschriften en bladen.
Medewerking aan: | Arbeid en Kennis. |
De Boomgaard. | |
Dietsche Warande en Belfort. | |
Kunst. | |
De Kunstwereld. | |
Ontwikkeling. | |
Onze Kunst. | |
Vandaag. | |
De Vlaamsche School. |
Arbeid en Kennis.
1914.
De Schoonheid in het dagelijksch Leven. 1924, I Jrg., Bldz. 2-4.
a) | De vroegere ‘algemeene stijl’ - natuurlijke vrucht van de doordringing van kunst in het geheele leven en in alle standen - heeft |
onze tijd niet meer. Kunst is thans een luxe, een versiering die op het voorwerp geplakt is en niet meer gebonden aan het gemeenschappelijk leven; | |
b) | De oorzaken van deze kentering? Het bijzonder individualisme dat zich in de burgerlijke maatschappij heeft ontwikkeld en het mechanisme of de massa-voortbrenging en de verdringing van het wezen door den schijn; |
c) | Hoe bereiken we een nieuwen stijl? Door een terugkeer tot eenvoud, oprechtheid, redelijkheid en eenheid. |
Arbeid en Kunst. id. id., Bldz. 154-155Ga naar voetnoot(*).
Niet een kloof, enkel schakeeringen, bestaan er tusschen hoofd- en handarbeid. ‘Dat weer eendrachtiger maken van hoofd en hand, van kunst en arbeid, blijft een van de gewichtige vraagstukken, die de wegbereiders van een vernieuwde maatschappij onder de oogen moeten zien.’
De Boomgaard.
1909-1910.
Een Portret van Tiziaan. 1909-1910, I Jrg., Bldz. 651-655.
Een ontleding van de techniek en van de geestelijke opwekkingskracht van Tiziaan's portret van Keizer Karel te paard, uit het Prado-Museum van Madrid.
Dietsche Warande en Belfort.
1926.
St. Franciscus van Assisi in de Kunst. 1926, XXVI Jrg., Bldz. 821-827.
a) | ‘Geen heilige wellicht, die meer dan Franciscus bezit kan worden van ons geheel innerlijk leven, van de algemeen-menschelijke psyche....’; |
b) | Een ontleding van de voorstellingen van den Poverello in de dertiendeeuwsche kunst die aantoont dat Franciscus' geest in de kunst geen nieuw leven heeft verwekt, een besluit dat tegen de |
traditioneele zienswijze ingaat, die de Renaissance uit den Franciscaanschen geest doet voortspruiten; | |
c) | Waar iets werkelijks Franciscaansch te ontdekken valt en waar het uitgangspunt van de Renaissance in gelegen is, is het werk van den machtigen voorlooper Pietro Cavallini te Rome, aan wien niemand tot hiertoe gedacht heeft. |
Kunst.
1932.
De Gebroeders Van Eyck. 1932, Bldz. 166-174.
Bij geen schilder heeft de werkelijkheidszin van ons volk zich zuiverder voorgedaan dan bij de Van Eyck's en geen als zij heeft met de structuur van de dingen het innigste leven weergegeven: die nauwe samengang beantwoordt aan ons diepste wezen.
De Kunstwereld.
1894.
La Libre EsthétiqueGa naar voetnoot(*). I Jrg., Nummer 10, Maart 1894.
a) | Als algemeene indruk van deze tentoonstelling lijkt de aandacht thans minder direct op het ‘procédé’ gelokt en zijn de decoratieve en industrieele kunsten overheerschend; |
b) | Enkele karakterizeeringen van de voornaamste deelnemende schilders als Paul Gauguin, Jan Toorop, Watts, X. Mellory, Eug. Laermans, Odilon Redon, Carrière, Chéret en de Toulouse Lautrec. |
Ontwikkeling.
1922.
Achille van Sassenbrouck. 1922, IV Jrg., Bldz. 230-232.
De voornaamste feiten uit 's schilders leven en een schets van diens geleidelijke ontwikkeling: van de macht van de onmiddellijke impressie tot het louter synthetisch beeld van het gevoel.
Onze Kunst.
1903.
Constantin Meunier. 1903, II Jrg., Eerste Halfjaar, Bldz. 1-9, 45-50.
Opgenomen in ‘Verz. Opst.’ II.
1904.
In Memoriam het Turijnsch GetijboekGa naar voetnoot(*). 1904, III Jrg., Bldz. 133-138.
Door een scherpe ontleding wordt de groote beteekenis van het Turijnsch Getijboek voor de kunstgeschiedenis aangetoond. ‘Daar konden we 't begin bestudeeren van onze nationale (Nederlandsche) schilderkunst; en ik durf er bijvoegen, het begin der moderne schilderkunst in Europa.’
Vandaag.
1929.
James Ensor. Zijn Geest. 1929, I Jrg., Nummer 2, 1 Maart, Bldz. 40-41.
‘De veelzijdigste samenstemmer van tonen die er sedert honderd jaar is geweest’: in zijn werk treffen we de schoonheid van de vergankelijke dingen weer, zijn weelderige fantazie, ‘een hoogeren humor die we in het leven ook noodig hebben’, een doordringing in de zuivere beteekenis van het menschelijk leven, want Ensor is ‘te gelijk en in-eenen, verbeelder van het werkelijke en het licht en het alom tegenwoordig mysterie.’
De Vlaamsche School.
1890.
Brusselsche Kroniek. De XIVe Tentoonstelling van ‘L'Essor’. 1890, Nieuwe Reeks, Bldz. 93-95.
De twee meest treffende vertegenwoordigers van deze tentoonstelling zijn J. Delville en Leo Frederic, wier werk hier ontleed wordt.
De driejaarlijksche Tentoonstelling van Beeldende Kunsten te Brussel. 1890. De Buitenlanders. id. id., Blz. 155.
‘Veel, zeer veel doeken, - weinig mannen.’
1891.
De XX te Brussel. 1891. Nieuwe Reeks, Bldz. 85-86.
Nooit was het salon der XX zoo volledig en veelzijdig, want
een waar verschil van opvatting en inborst was er bij al deze kunstenaars - baanbrekers! Van bijzondere beteekenis waren Signac, Jan Toorop, Fernand Khnopff en Georges Minne.
1892.
Henri De Braekeleer. (Tentoonstelling van den ‘Cercle Artistique,’ Brussel). 1892, Nieuwe Reeks, Bldz. 27-28.
Een droomer die zich bij voorkeur verwijlt in een atmosfeer van teere melancholie, een opwekker in eenzelfde weemoedig licht en halfduisterschakeering van het leven van de eenvoudigen.
Voorwaarts. (5e Tentoonstelling, Brussel). id. id., Blz. 28.
Jozef Middeleer, Gilsoul en Laermans zijn de durvende kunstenaars van dezen jongen kring.
Constantin Meunier. id. id., Bldz. 39-43.
a) | In I (bldz. 39-40) schetst schrijver de verschillende voorbereidingsstadia tot diens definitieve kunst; |
b) | In II (bldz. 40-41) wordt aangetoond hoe ‘het Zwart-Land der zwoegers’ in geheel Meunier's werk leeft; |
c) | In de opwekking van deze troostelooze landouwen met hun smartrijke labeurders schiep C. Meunier zich een eigene kunst, in dewelke de tragische zielekreet vooral door de toovermacht van de kleur, Meunier's hoogst persoonlijke kunsteigenschap, onweerstaanbaar door 's toeschouwers innerlijke dringt - inhoud van III (blz. 41); |
d) | Zijn beeldhouwwerk is machtiger dan zijn schilderwerk: ‘een lijdende menschenziel doet hij leven in zijn bronzen.’ - IV (bldz. 42-43). |
β) Hollandsche tijdschriften en bladen.
Medewerking aan: | De Nieuwe Rotterdamsche Courant. De Stem. |
Nieuwe Rotterdamsche Courant.
1924.
Oud Italiaansche Schilderkunst. Nummer 111, 5 Januari 1924.
Aanleiding tot deze bijdrage is het boek van Raimond Van Marle: The Development of the Italian Schools of Painting I.
a) | De bestaande werken over de vóór-vijftiendeeuwsche kunst |
worden hier in vogelvlucht behandeld om aan te toonen dat de geschiedenis van dit tijdvak diende herschreven te worden; | |
b) | Deze leemte heeft R. Van Marle aangevuld - en met eere! Schuift hij af en toe te licht over de werkelijke verdiensten van den Italiaanschen kunsthistoricus A. Venturi heen, schiet hij soms te kort in de ontleding van den stijl en mist zijn karakteristiek de noodige bepaaldheid en scherpte, ‘het boek van den heer van Marle is de tot nog toe belangrijkste poging om een uitvoerige, genetische geschiedenis van de ontwikkeling der vóór-Giotteske Italiaansche schilderkunst op te bouwen.’ |
De oude Schilderkunst in het Brusselsch Museum. Nummer 115, 2 Februari 1924.
Aanleiding tot deze bijdrage was ‘La Peinture au Musée Ancien de Bruxelles. Guide historique et critique’ van Fierens-Gevaert.
Een vergelijking tusschen de huidige uitgave met deze van 1913 toont de merkelijke verbetering aan én op wetenschappelijk én op esthetisch gebied.
De Oud-Sieneesche Schilderkunst. Nummer 135, 21 Juni 1924.
Het volledigst overzicht van de Sieneesche schilderschool in de veertiende eeuw bevat het boek van Raimond Van Marle ‘The Development of the Italian Schools of Painting II. The Sienese School of the 14th Century.’ Als een ‘catalogue raisonné’ van wat Siena gedurende dit tijdvak op gebied van schilderkunst heeft voortgebracht mag het beschouwd worden meer dan als ‘histoire raisonnée.’ Schrijver betreurt vooral het gemis aan een schets van de innerlijke ontwikkeling der Sieneesche school, een overzicht van ‘de innerlijke evolutie van den esthetischen vorm zelf.’
Mabuse. Nummer 149, 1 November 1924.
Aanleiding tot deze bijdrage is ‘Jean Gossart dit Mabuse’ van Achille Segard.
a) | Aangetoond wordt hier - wat nooit erkend is geweest - dat ‘in hun strijd met de menigvuldige nieuwe problemen de romanisten ten slotte de techniek leniger hebben gemaakt en de baan vereffend voor Rubens.’ |
b) | De met zekerheid vastgestelde feiten uit het ‘curriculum vitae’ van Jean Gossart. |
c) | Het hierboven vermeld boek is niets dan oppervlakkig dilettantenwerk. |
Oud-Italiaansche Schilderkunst. Nummer 151, 15 November 1924.
Over Raimond van Marle's boek: The Development of the Italian Schools of Painting. III. The Florentine School of the 14th Century. IV. The Local Schools of North Italy of the 14th Century.
We hebben hier het volledigst repertorium van wat er in het Italië der veertiende eeuw aan schilderwerk voortgebracht werd. Toch betreurt criticus dat gemis aan zin voor verhoudingen en perspectief, die tekortkoming aan scherp-afgelijnde karakterizeeringen en af en toe het te gering belang dat Van Marle aan het maatschappelijk milieu hecht.
1925.
Oude Gravure in de Nederlanden. Nummer 185, 18 Juli 1925.
a) | Histoire de la Gravure dans les arciens Pavs-Bas et dans les Provinces Belges, des origines jusqu'à la fin du XVIIIe siècle. I. Des origines à 1500 van A.J.J. Delen verdient ‘grooten lof’ om de dikwijls baanbrekende poging’; alleen is criticus sceptisch tegenover 's schrijvers al te sterk uitgesproken nationale neiging bij de rangschikking der gravures in plaats van de rangschikking naar den stijl die hij verkiest: |
b) | Le Livre Belge à Gravures. Guide de l'amateur de livres illustrés imprimés en Belgique avant le XVIIIe siècle van Dr. M. Funck is als een aanvulling van het eerst aangegeven werk door zijn talrijke inlichtingen en opgaven. |
1926.
Oud-Italiaansche Schilderkunst. Nummer 208, 16 Januari 1926.
Over de laatste deelen van Raimond van Marle's The Development of the Italian Schools of Painting. V-VI. Iconographical Index to Volumes I-V. ‘Een waarlijk monumentaal geheel’ met één spijtige leemte: het gemis aan een uiteenzetting van de evolutie van de louter artistieke vormenopvatting in de veertiende eeuw, een onontbeerlijk hoofdstuk in een werk dat ‘den organischen groei’ van de Italiaansche schilderkunst als ‘organisch geheel’ wilde beschouwen.
De Vlaamsche Kunst vóór de Gebroeders Van Eyck. Nummer 235, 14 Augustus 1926.
Beoordeeld wordt ‘La Pénétration Française en Flandre: Une Ecole Préeyckienne inconnue’ van Louis Maeterlinck.
a) | Dit werk ‘biedt ons onontbeerlijk studiemateriaal aan, niet alleen door den schat van goede afbeeldingen, - enkele voor de eerste maal gepubliceerd, - maar nog door hier en daar meedeeling van belangrijke bizonderheden.’ |
b) | Voor den geest van het boek en voor het gewaagde der kritische methodes die aan dien geest dienstbaar gemaakt worden dient streng gewaarschuwd. Alle uiteenzettingen van Louis Maeterlinck missen overtuigende kracht en wetenschappelijke basis. Daarenboven getuigt schrijver van een erbarmelijke neiging om alle producties en strekkingen aan Gent toe te schrijven. |
1927.
Tusschen Middeleeuwen en Renaissance. Nummer 273, 14 Mei 1927.
Over ‘The Development of the Italian Schools of Painting’. Volume VII van Raimond Van Marle.
Nadruk wordt gelegd op het boeiende van de opkomende nieuwe opvatting, die van de zoogenaamde Renaissance in de laatste phase van de Middeleeuwsche Kunst. ‘Van de stroomingen die den laatgotischen stijl in Europa uitmaakten, heb ik nog nergens een zoo samenvattend en volledig overzicht gevonden als hier gegeven wordt.’
Quattrocento. Nummer 287, 1 October 1927.
H.T. Parker's boek ‘North Italian Drawings of the Quattrocento’ wil én den kunstliefhebber én den wetenschappelijken beoefenaar van kunstgeschiedenis dienen en dat tweevoudige kan niet bereikt worden, wat door talrijke voorbeelden aangetoond wordt.
Tusschen Middeleeuwen en Renaissance. Nummer 288, 8 October 1927.
Onvermeld in het achtste deel van Raimond Van Marle's The Development of the Italian Schools of Painting is het zóó belangrijk probleem van het verband tusschen Westersche en Oost-Aziatische kunst in de vijftiende eeuw.
Masaccio. Nummer van den 28 December 1927.
Over Jacques Mesnil's boek ‘Masaccio et les Débuts de la Renaissance’ wordt hier als volgt getuigd: ‘de schrijver die een persoonlijkheid blijkt heeft zijn onderwerp op eigen wijze tot echt-doorvoeld leven weten om te zetten.’
1928.
Late ‘gotische’ Schilderkunst in Toscane. Nummer van den 23 April 1928.
Over het negende deel van het hierboven aangegeven werk van Raimond Van Marle.
1929.
Florentijnsche Schilderkunst in de 15e eeuw. Nummer van den 7 Januari 1929.
Gediscussieerd wordt hier het probleem van den invloed van de klassieke oudheid op de schilderkunst bij de bespreking van het tiende deel van Raimond Van Marle's hierboven vermeld werk.
Florentijnsche Schilderkunst. Nummer van den 16 November 1929.
Een bijzonder waardevol hoofdstuk uit het elfde deel van Raimond Van Marle's hierboven vermeld werk is de karakterizeering van Piero della Francesca als een der geniaalste schilders uit de vijftiende eeuw.
1930.
Honderd Jaar Belgische Schilderkunst. Nummer van den 29 Juli 1930.
‘La Peinture Belge depuis 1830’ door Paul Colin is ‘degelijk historisch, zeker, stevig gedocumenteerd, en zoover ik zien kan, zonder leemten.’ Alleen in de bibliographie die volledig wil zijn wordt de Vlaamsche literatuur wat stiefmoederlijk behandeld.
De Stem.
1921.
Over dertiende-eeuwsche Beeldhouwkunst. 1921, I Jrg., Bldz. 41-58.
Opgenomen in ‘Europeesche Plastiek en Schilderkunst’. Eerste Deel.
De Kunst der Gebroeders Van Eyck. id. id., Bldz. 239-250.
[Id.].
Botticelli en zijn tijd. id. id., Bldz. 512-523.
Opgenomen in ‘Europeesche Plastiek en Schilderkunst’. Eerste Deel.
De vijftiende-eeuwsche Schilderkunst in Duitschland. id. id., Bldz. 933-945.
[Id.].
1922.
Van Jan van Eyck tot Hieronymus Bosch. 1922, II Jrg., Bldz. 423-438, 481-502.
[Id.].
γ) Fransche tijdschriften en bladen.
Medewerking aan: | L'Art Vivant. |
Cahiers de Belgique. | |
Contributions nouvelles aux Archives Sociologiques publiées par Emile Waxweiler. | |
Le Mois, Synthèse de l'activité mondiale. | |
Le Peuple. | |
Revue de l'Université de Bruxelles. | |
Le Rouge et le Noir. |
L'Art Vivant.
1925.
Les Van Eyck. 1925, I Jrg., Nummer 18, 15 September 1925, Bldz. 7-9.
a) | Het meesterschap van de gebroeders Van Eyck, hoewel een verrassende sprong, is echter de uitloop van een langdurig en langzaam streven gedurende de veertiende eeuw naar een realistischer, individueeler en atmospherischer uitbeelding. |
b) | Deze poging wordt hier in hare diverse stadia nagegaan om des te nauwkeuriger de kunst van de gebroeders Van Eyck te omlijnen met aanwijzing van de eigen kenmerken van Huibrecht en Jan. |
1927.
Le Héros des Flandres. Pierre-Paul Rubens. 1927, III Jrg., Nummer 67, 1 October 1927, Blz. 757.
a) | Als mensch: een geniaal staatsman en een echt humanist; |
b) | Als schilder: een verheerlijker van het almachtige leven, wiens |
hymne zich vertolkt in een onverwelkbare symphonie van kleuren, een atmospherische weelde, een vermengen van het eigen kenmerkende van zijn las met de Latijnsche overlevering, wiens invloed zich tot den aanvang van deze eeuw heeft uitgestrekt. |
Cahiers de Belgique.
1928.
Bruegel et l'Art Italien. 1928, Februari-nummer, Bldz. 1-8.
Tegen René Van Bastelaer en Georges Hulin de Loo (1907) en Max J. Friedlander (1921) in, beweert schr. dat zonder de Italiaansche meesters Bruegel's stijl nooit zou zijn wat hij is.
1o | Voor Bruegel heeft het Vlaamsche landschap dien organischen opbouw van het geheele niet gekend; |
2o | Bruegel's weergave van de beweging en vooral zijn wijze van opbouwen van de ruimte verraden invloed van het romanisme; |
3o | Wat alleen door de Italiaansche kunststrekking kan verklaard worden is de synthetische lijn bij Bruegfl die hij niet zoozeer bij de Renaissanceschilders zou gezocht hebben dan wel bij de primitieven uit de XIVe eeuw, wier liefde voor volkschen eenvoud hem sterk bekoren moest. |
Doch op deze ondergane invloeden heeft hij den stempel van zijn eigen persoonlijkheid en zijn eigen opvatting gedrukt.
Contributions nouvelles aux Archives Sociologiques.
1910.
Facteurs Internes et Action du Milieu dans l'Evolution de l'Art. Nummer 10, December 1910, Bldz. 1561-1564.
Leopold Ziegler's ‘Ueber das Verhältnis der bildenden Kunste zur Natur’ is een lezenswaardige bijdrage tot het veel omstreden vraagstuk of er in de kunstgeschiedenis naast de velerlei invloeden van het ‘midden’ (‘le milieu’ van Taine) geen rekening hoeft gehouden van een innerlijke ontwikkeling, van een evolutie van de zuiver artistieke voorstelling. Merkwaardige gegevens bevat deze studie over de psychologie van den scheppenden kunstenaar.
Sur un Exemple d'Influence de la Logique dans l'Evolution d'un Style. id. id., Bldz. 1571-1573.
Naar aanleiding van Lemaire's studie over ‘Le Logique du Style Gothique’ toont schr. de psychologische beweegredenen van de ‘innerlijke evolutie’ in den gotischen stijl aan.
1911.
Influence d'un ‘style’ sur un autre. Nummer 11, Januari 1911, Bldz. 169-1-169-4.
Naar aanleiding van Ch. Aschenheim's werk ‘Der italienische Einflusz in der Vlämischen Malerei der Frührenaissance’, dat talrijke gegevens over de inmenging van Italiaansche elementen in de Vlaamsche schilderkunst uit het begin der zestiende eeuw bevat, geeft schr. zijn eigen opvatting over dit vraagstuk weer en legt nog eens nadruk op de ‘innerlijke evolutie’ van de kunst, noodzakelijk bij de opheldering van den invloed van de Italiaansche op de Vlaamsche schilderschool.
Sur certaines Applications de la Méthode Comparative dans l'Histoire de l'Art. Nummer 12, Februari 1911, Bldz. 197-1-197-3.
Het probleem van het parallelisme tusschen de Grieksche en de Middeleeuwsche plastiek wordt door W. Deonna aan een systematische vergelijkingsstudie, zoowel met betrekking tot de opvatting van den vorm als tot den geest onderworpen in zijn werk ‘Comment les procédés inconscients d'expression se sont transformés en procédés conscients dans l'art grec. Peut-on comparer l'art de la Grèce à l'art du Moyen-Age?’
Le Mois.
1931.
Une Opinion. A propos de l'Art Actuel. Bldz. 225-227.
a) | Zoo het publiek zijn waardeering voor moderne kunst onthoudt verdient het geen verwijt. De massa, aan zich zelf overgelaten, voelt geen grootere bewondering voor de vroegere kunst: conventie en suggestie verleenen ze een schijn van aanvoeling. Haar ontbreekt die ernstige voorbereiding die vereischt wordt om de dingen eenvoudigweg te zien - zooals zij zijn - hoeveel moeilijker dan het vermogen esthetische waarden te beschouwen! |
b) | Zoo ontstaat een verschil tusschen oude en nieuwe kunst: waar de eerste zich toelegt op een zoo getrouw mogelijke aanpassing bij de natuur, streeft de laatste vooral naar een aanpassing bij den geest. Treffende illustratie van het fundamenteel axioma dat kunst en natuur twee essentieel verschillende zaken zijn - kunst is eigenmachtige schepping. |
c) | Meer dan de oude vertoont de tegenwoordige kunst deze juiste wezensbepaling: het is hare bevrijdende kracht en hare grondeenheid. (‘sa force libératrice et son unité foncière’). |
Le Peuple.
1932.
Emile Vandervelde pris sur le vif. Nummer van den 21 April 1932.
Dit is het voorwoord bij het album van Jean Maillard (cf. III).
Revue de l'Université de Bruxelles.
1911.
P. Bautier. Lancelot Blondeel. 1911, XVI Jrg., Bldz. 578-581.
Wat in dezen merkwaardigen kritischen cataloog van Blondeel's werk niet opgehelderd wordt is de oorsprong van diens zoo onderscheiden kunstelementen.
Le Rouge et le Noir.
1932.
L'art vivant et la Crise par P.G. Van Hecke. Réponse de Auguste Vermeylen. Nummer van den 20 April 1932.
1o | Het verband tusschen kunst en maatschappij kan niet vooraf bepaald worden; |
2o | Hoe zou de Nationale Tombola de kunst kunnen beïnvloeden! |
3o | De schilderijen dalen langzamerhand tot hun normalen verkoopprijs, laat ons hopen dat de crisis het aantal schilders vermindere. |
III. - Bijdragen over Vlaamsche beweging en bijdragen van politieken en socialen aard.
α) Vlaamsche tijdschriften en bladen.
Medewerking aan: | Het Laatste Nieuws. |
Ontwaking. | |
Van Nu en Straks. | |
Vlaanderen. | |
De Volksgazet. |
Het Laatste Nieuws.
1930.
De Opbouw van den Vrede. Nummer van den 12den November 1930.
Bij gelegenheid van de propaganda-week voor den Statenbond heeft schr. een verklaring voor de pers geschreven, waarin hij opkomt voor breede internationale samenwerking in dienst van den vrede.
Ontwaking.
1896.
Anarchie geen leer. 1896, I Jrg., Nummer 8, 1 Augustus 1896, Bldz. 57-59Ga naar voetnoot(*).
a) | ‘Buiten Kropotkine weet ik slechts twee geesten, Edward Carpenter en Jacques Mesnil, die in de laatste jaren, door hun geschriften, iets werkelijk nieuws brachten, de anarchie qualitatief vergrootten.’ |
b) | De anarchisten nemen zonder discussie de materialistische wereldbeschouwing aan en zelfs Kropotkine sluit zich bij die verouderde al te gemakkelijke en valsche opvatting aan. Geen rekening wordt gehouden met het geheim van ons individueel en maatschappelijk leven. |
c) | Al deze theorieën zijn eenzijdig. Nemen we geen theorieën van buiten over, verwerpen we gedachten van anderen, streven we naar bewustzijn en zelfberustheid. |
Materialisme. id. id., Nummer 11, 1 November 1896, Bldz. 81-84Ga naar voetnoot(*).
Aangetoond wordt ‘dat het materialisme, als wijsgeerig stelsel, bepaald geen wetenschappelijke waarde bezit, en wel de domste metaphysica is die men zich denken kan, en de meest dogmatische.’ Zij bevestigt, maar bewijst niet. Zij bekreunt zich om het wezen van de stof, den geest, het bewustzijn niet.
1901.
Hooger Onderwijs voor het Volk. 1901, II Jrg., Nummer 4, 25 Februari 1901.
Over het nut van de ‘University Extension’ èn voor het publiek èn voor den lesgever.
Van Nu en Straks.
1896.
Kritiek der Vlaamsche Beweging. 1896, Nieuwe Reeks, I Jrg., Bldz. 1-34.
Afzonderlijk verschenen. Cfr. II Brochuren.
1897.
Onze Taal voor den Senaat en voor Cyriel Buysse. 1897, Nieuwe Reeks, II Jrg., Bldz. 67-72.
Opgenomen in ‘Verz. Opst.’ 1
1900.
Vlaamsche en Europeesche Beweging. 1900, Nieuwe Reeks, IV Jrg., Bldz. 97-110.
Opgenomen in ‘Verz. Opst.’ I
Vlaanderen.
1906.
Vlaamsch voor 't Assizenhof van Brabant. 1906, IV Jrg., Bldz. 253-257.
Door treffende voorbeelden wordt aangetoond hoe onze taal voor het Assizenhof van Brabant behandeld wordt.
De Bisschoppen en de Vlaamsche zaak. id. id., Bldz. 493-502.
Door een nauwkeurige ontleding van de voorschriften van de Belgische bisschoppen het taalgebruik in het onderwijs betreffend, wordt gewezen op den moeilijken toestand waarin de Vlaamschgezinde Katholieken zich thans bevinden: verzaken ze aan het princiep van het Nederlandsch als voertaal in het onderwijs, dan geven ze het grondbeginsel zelf der Vlaamsche Beweging prijs.
1907.
Kroniek. De Vlaamsche Hoogeschool. 1907, V Jrg., Bldz. 267-272.
Een bespreking van Lodewijk De Raet's werk ‘Over Vlaamsche Volkskracht. I. De Vervlaamsching der Hoogeschool van Gent.’
De Volksgazet.
1923.
Vrede. Nummer van den 10-11 November 1923.
‘Onder het kapitalistische stelsel, met zijn ekonomische verdeeldheid, is strijd van Staat tegen Staat, strijd van klasse tegen klasse onvermijdelijk. En bedenken we daarbij, dat de oorlog, die het meest slachtoffers vergt, niet altijd degene is die uitgevochten wordt met geweer en granaat, maar dat het stille, duistere werk van verknechting en uitbuiting, met al zijn ziekten en kwalen, die de lichamen verteren, de geesten verstompen, de zielen verkankeren, doorgaans nog als een grooter deficit geboekt staat in de eind-balans van het menschdom.’
1931.
Indrukken uit Rusland. Nummers van den 7den, 8sten, 9den, 12den, 14den, 18den en 21sten October 1931Ga naar voetnoot(*).
Afzonderlijk verschenen. cfr. C.
β) Hollandsch blad.
Het Volksblad.
1924.
Vlaamsche Gedachte en Socialisme. Nummer van den 16 November 1924.
a) | ‘In alle tijden is het deugdelijkste ideaal steeds datgene geweest dat zijn vorm kreeg van de opkomende, hoopvol strijdende en omhoogstrevende klasse. Dat alleen werkt en schept op de wijze van een natuurkracht. In onzen tijd heet dat het socialisme.’ |
b) | ‘In het Vlaamsche land kan de socialistische beweging niet anders zijn dan vlaamschgezind. Maar de Vlaamsche beweging moet slechts een deel zijn van de socialistische.’ |
c) | De socialisten beoogen de volledige bevrijding van den mensch en in dat streven is de strijd voor de taal slechts een onderdeel. |
Nog eens Socialisme en Vlaamsche Gedachte. Nummer van den 6 December 1924.
a) | Nog eens over de noodzakelijkheid voor den Vlaamschen socia- |
list zich niet buiten de Vlaamsche Beweging te houden. ‘De taalstrijd mag geen afleiding zijn, die den klassenstrijd verzwakt. Hij is een vorm van den klassenstrijd.’ | |
b) | Beter dan voorheen beseft thans de jeugd dat ‘een echte beschaving hier eerst mogelijk wordt als de Vlaamsche gedachte het zelfstandigheidsgevoel in den Vlaamschen mensch tot een daadwerkelijke kracht gemaakt heeft.’ |
Amnestie. Nummer van den 30sten December 1924.
a) | ‘Het mag onverantwoordelijk heeten, dat de regeering niet genoeg gezond verstand heeft gehad, om uit eigen beweging tot het neerleggen van een wetsvoorstel tot verleening van bestuurlijke amnestie over te gaan, dat immers niet alleen geeischt wordt door elk onbeneveld rechtvaardigheidsgevoel, maar door het eenvoudigste politiek inzicht.’ |
b) | Herziening van de gevelde vonnissen tegen de betroffen ambtenaars is niet voldoende: ‘het wordt tijd, dat men de oprichting overweegt van een Raad van State, die o.m. bestuursgeschillen regelen zal en waar een getroffen ambtenaar in beroep gaan kan.’ |
1925.
Communisme en Nationalisme. Nummer van den 11 Februari 1925.
a) | De redenen van de vriendelijke tegemoetkoming tusschen communisten en Vlaamsch-Nationalisten. |
b) | De les voor de socialistische partij: ‘De socialistische beweging moet midden in de Vlaamsche Beweging staan, tegenover de nationalistische: zonder eenige vertroebeling van beginselen moeten we aanwijzen, dat taalstrijd en klassenstrijd in het Vlaamsche land voor ons één en hetzelfde is, waar het volk van een dubbele onderdrukking moet bevrijd worden; en dat dit slechts zeker te bereiken is langs de wegen van een geleidelijk-opbouwende politiek.’ |
β) Fransche tijdschriften en bladen.
Medewerking aan: | L'Almanach des Etudiants. |
L'Avenir Social. | |
L'Europe Nouvelle. | |
Le Matin de Bruxelles. | |
Le Messager de Bruxelles. | |
Le Peuple. | |
Le Quotidien. | |
La Semaine Politique. |
L'Almanach des EtudiantsGa naar voetnoot(*).
1891.
Le Conflit UniversitaireGa naar voetnoot(**). Bldz. 7-16.
Een omslachtig verslag over het conflict tusschen de studenten van de Vrije Hoogeschool te Brussel en de Academische Overheid, ontstaan naar aanleiding van de weigering van een positivistische thesis van Georges Dwelshauvers.
1892.
L'Almanach des Apaches. 1892, Nummer 24.
Een bespreking gevolgd door enkele beschouwingen.
L'Avenir Social.
1929.
Est-ce un Compromis? 1929, Bldz. 206-207.
a) | Een eensgezindheid in de taalkundige politiek zou niet alleen ‘de gezondheid van het land’ maar ook de macht van de socialistische partij versterken. |
b) | Enkele vraagstukken hoeven onmiddellijk opgelost, zoo de vervlaamsching van de Gentsche Hoogeschool, dan eerst zal het vertrouwen verzekerd zijn. |
c) | Over de beteekenis van de minderheidsklasse in Vlaanderen. |
L'Europe Nouvelle.
1923.
Wallons et Flamands. La Thèse Flamande. 1923, VI Jrg., Nummer 23, 9 Juni 1923.
a) | Over de verhouding in het gebruik van het Nederlandsch en het Fransch in België met aanwijzing van de sociale beteekenis. |
b) | Een uiteenzetting van de geleidelijke ontwikkeling van de Vlaamsche Beweging en vooral van het vraagstuk der vervlaamsching van de Gentsche Hoogeschool. |
Le Matin de Bruxelles.
1906.
Pour le Flamand. Nummer van den 19den Mei 1906.
Het verfranscht onderwijs in Vlaanderen verhindert de ontwikkeling der persoonlijkheid en kweekt alleen een ellendig ras van ‘ontwortelden’, ‘zonder veerkracht, zonder spontaneïteit, zonder innerlijken stut, ja zelfs zonder taal.’
Le Messager de Bruxelles.
1901.
L'extension Flamande. Nummer van den 2den en 3den Januari 1901.
Over het ware doel van onzen Vlaamschen strijd.
Le Peuple.
1922.
L'Université flamande. Nummer van den 9den October 1922.
Over het wezen van de Vlaamsche hoogeschool.
Encore l'Université Flamande. Nummer van den 21sten October 1922.
De oprichting van een Vlaamsche hoogeschool is één der meest belangrijke elementen van het sociale vraagstuk in Vlaanderen en een eerste stap tot de gezonde democratizeering.
L'Université Flamande et le Parti Ouvrier. Nummer van den 6 December 1922.
In het algemeen belang en in het belang van de socialistische eenheidsactie moet het Vlaamsche vraagstuk opgelost worden.
1931.
Impressions de Russie. Nummers van den 7den, 8sten, 9den, 11den, 15den, 17den en 21sten October 1931Ga naar voetnoot(*).
Le Vote du Sénat dans la Question des Langues. Nummer van den 3den November 1931.
Overwegingen en beschouwingen.
Le Quotidien.
1923.
A propos de la querelle linguistique belge. Nummer van den 1sten Juli 1913.
De Vlaamsche Beweging ontstond niet onder den oorlog en is in haar wezen niet essentieel katholiek, zooals in ‘Le Quotidien’ beweerd werd.
La Semaine Politique.
1912.
Propos d'un ‘Forcené’. Nummer van den 8sten Februari 1912.
Over den gemeenden haat van den flamingant voor de Fransche cultuur.
δ) Duitsch tijdschrift.
Europäische Revue.
1925.
Die vlämische Frage. 1925, I Jrg., Bldz. 158-161.
Over de Vlaamsche Beweging vóór, gedurende en na den oorlog.
ε) Poolsch tijdschrift.
Przeglad Wspôtezesny. (Krakau).
1932.
Kwestja Flamendska. 1932, Nummer 120.
Een overzichtelijk artikel.
IV. - Varia.
α) In Vlaamsche tijdschriften en bladen.
Vlaamsche Gazet van Brussel.
1908.
Een Misverstand. Brief van Prof. A. Vermeylen aan ‘Vlaamsch en Vrij’, opgenomen in de ‘Vlaamsche Gazet van Brussel’ van den 4den Augustus 1908.
Moedwillig wordt 's schrijvers voorwoord tot de uitgave zijner ‘Kritiek der Vlaamsche Beweging’ van 1905 verwaarloosd in het artikel ‘Kritiek en Taktiek’ van het Juli-nummer van ‘Vlaamsch en Vrij’. Hiertegen teekent schrijver protest aan.
Het Handelsblad (van Antwerpen).
1924.
Brief. Nummer van den 22sten November 1924.
Schrijver geeft enkele terechtwijzingen aan bij de voorstelling van zijn artikel ‘Vlaamsche Beweging en Socialisme’, door Servus, in ‘Hei Handelsblad’ van den 19en November 1924 onder den titel ‘Vlaamschgezindheid en Socialisme’ gedaan. Het antwoord van Prof. Vermeylen werd in ‘Het Volksblad’, van den 23en November 1924 overgenomen.
Het Volksbelang.
1901.
Brief. (Ukkel, 15 Januari 1901). Nummer van den 19den Januari 1901.
a) | Een aanwijzing van de flaminganten die schrijver niet toejuicht; |
b) | Een omlijning van het door het ‘Hooger Onderwijs voor het Volk’ nagestreefd doel. |
De Standaard.
1932.
Paul Van Ostayen en de Vlaamsche Vereeniging van Letterkundigen. Een belangwekkend Schrijven van Rector A. Vermeylen. Nummer van den 10 Juli 1932.
Schrijver verklaart met nadruk nooit aan de regeering een brief
gestuurd te hebben waarin de wensch werd geuit dat de activisten zouden gestraft worden.
Vlaamsche Arbeid.
1925.
Recht op Antwoord. 1925, XX Jrg., Bldz. 378-379.
Is een antwoord aan Victor J. Brunclair naar aanleiding van diens artikel getiteld ‘Senator Prof. Dr. Aug. Vermeylen, Leider der Vlaamsche Beweging.’ Vlaamsche Arbeid. 1925, Bldz 316-322.
β) Fransch blad.
Le Petit Messager de Bruxelles.
1902.
Brief. Nummer van den 2den December 1902.
De Vlamingen schrijven in hun taal omdat alleen in deze taal het gemoed zich volledig uitleven kan.
V. - Parlementaire annalen.
1923.
Séance du mardi 13 mars 1923. Bldz. 674-681.
Zet de redenen uiteen om dewelke de vervlaamsching van de Gentsche hoogeschool zich opdringt; onderzoekt enkele der gretigst aangehaalde opwerpingen tegen de vervlaamsching; bestudeert de wijze waarop de vervlaamsching zich het gunstigst voltrekken kan en besluit met een oproep tot het verleenen van recht en gelijkheid.
1924.
Séance du mardi 22 juillet 1924. Blz. 1242.
Spreker verdedigt de instandhouding van de huidige inrichting van de Koloniale Hoogeschool te Antwerpen, mits algeheele aanpassing van de cultureele taak die zij volbrengen moet, want beter dan welke andere universiteit bereidt zij den aanstaanden kolonialen ambtenaar voor, wat spreker door een omschrijving van de gegeven leergangen en een omlijning van de vereischte opleiding aantoont.
1925.
Séance du mercredi 28 janvier 1925. Bldz. 354-355.
Spreker wijdt over de hervormingen uit die het wetsvoorstel voor de verleening van de academische graden en het programma van de hoogeschoolexamens bevat; uit onomwonden zijn meening over den tegenwoordigen stand van ons universitair onderwijs, dat op verre na niet geeft van wat men er van verwachten mag en pleit voor de inrichting van een aan alle faculteiten gemeenschappelijk eerste studiejaar dat de algemeene cultuur der studenten zou ontwikkelen en ditmaal in een echt universitairen geest.
Séance du jeudi 29 janvier 1925. Bldz. 363-364.
Waarom spreker zich tegen de amendementen van Mgr. Deploige verzet.
Séance du mercredi 22 juillet 1925. Bldz. 167-168.
Spreker pleit voor een systematisch ingericht onderwijs in de lichamelijke opvoeding, voor de oprichting van meisjeslycea, de vermeerdering van het aantal jongensathenea; kant zich tegen de te vroeg aangevangen indeeling in afdeelingen in het Middelbaar onderwijs en klaagt over het gebrek aan algemeene cultuur bij de studenten; handelt over de museumkwestie in ons land en uit den wensch dat weldra een Vlaamsche Academie voor Wetenschappen zou opgericht worden.
1926.
Séance du jeudi 4 février 1926. Bldz. 417-420.
Spreker klaagt de niet naleving door de stad Brussel van artikel 20 van de wet op het taalgebruik in het onderwijs aan, toont de eenvoudige natuurlijkheid aan alsook de pedagogische waarde van het princiep ‘spreektaal-onderwijstaal’ en wijdt over het nationaal belang uit de hoofdstad niet te verfranschen.
1927.
Séance du jeudi 12 mai 1927. Bldz. 566-568.
Spreker wijst op de noodzakelijkheid de bibliotheken en laboratoria het vereischt studiemateriaal niet te ontzeggen alsook op de wenschelijkheid de geringe toelagen aan enkele schrijvers en kunstenaars niet af te schaffen, onderzoekt de inrichting van de Brusselsche museumcommissie en laakt hare werking, pleit voor een vermeerdering van het aantal toga's aan de Gentsche hoogeschool en wijdt ander-
maal uit over een gezonde naleving van de wet op de vervlaamsching in het lager onderwijs te Brussel.
Séance du mardi 17 mai 1927. Bldz. 575-576.
Spreker haalt treffende voorbeelden aan van de incompetentie van de Brusselsche museumcommissie en pleit voor een hervorming.
Séance du jeudi 8 décembre 1927. Bldz. 133-134.
Spreker wijst alweer op de dringende noodzakelijkheid het vervlaamschingsproces door te voeren.
1928.
Séance du mercredi 9 mai 1928. Bldz. 805-807.
Spreker toont aan hoe schoolvrede practisch in de huidige omstandigheden niet te bereiken is.
Séance du mardi 19 juin 1928. Blz. 958.
Een hulde aan de nagedachtenis van Alberic Deswarte.
Séance du jeudi 25 octobre 1928. Bldz. 1271-1272.
Spreker wijdt over de taalregeling in het leger uit en pleit voor een breedere taaleenheid dan de compagnie.
Séances du mardi et jeudi 20 et 22 novembre 1928. Bldz. 6 en 27.
Enkele woorden over de verhooging van het aantal toga's en over zekere parlementaire onvereenigbaarheden.
1929.
Séance du mardi 29 janvier 1929. Bldz. 275-276.
Spreker bepaalt het aandeel van de faculteit en van den minister in de universitaire benoemingen en pleit voor een geregelde vertegenwoordiging van Belgische geleerden op buitenlandsche wetenschappelijke vergaderingen en congressen.
Séance du mardi 7 mai 1929. Blz. 1062.
Over het wetsontwerp van de academische graden en universitaire examens.
Séance du mercredi 18 décembre 1929. Bldz. 74-76.
Spreker wijst op de omzichtigheid in het vervlaamschingsproces der Gentsche Hoogeschool - ‘J'aime mieux une très bonne univer-
sité complète dans 10 ou 12 ans que d'en avoir une moins bonne tout de suite’ - en wijdt over de verfranschte minderheid en hare antisociale rol in Vlaanderen uit.
1930.
Séance du mardi 18 février 1930. Bldz. 381-383.
Spreker pleit voor eenzelfde ledenaantal in de Vlaamsche als in de Fransche Academie van België, voor de oprichting van een Vlaamsche Academie voor Wetenschappen en voor een gelijkaardige behandeling op gebied van toelagen tusschen Vlaamsche en Fransche letteren.
Séance du mercredi 12 mars 1930. Blz. 492.
Kant zich tegen de toekenning van toelagen aan het Institut Saint-Louis en het Collège de Notre Dame de la Paix.
Séance du mercredi 26 mars 1930. Bldz. 609-611.
Een merkwaardige redevoering over het wezen van de Vlaamsche beweging.
Séance du 20 novembre 1930. Bldz. 31-32, 33.
Spreker handelt over de incidenten bij de opening van de Vlaamsche Hoogeschool en over de maatregelen getroffen voor de hoogleeraars die én aan de Gentsche Universiteit én aan de École des Hautes Etudes doceeren.
1931.
Séance du mercredi 4 mars 1931. Bldz. 610-611.
Over de verleende toelagen aan de Vlaamsche en de Fransche letteren in België en over den erbarmelijken toestand waarin de Gentsche hoogeschoolbibliotheek zich bevindt.
Séance du jeudi 25 juin 1931. Bldz. 1132-1133.
Een kritische bespreking van de door de regeering Renkin afgelegde verklaringen over de oplossing van het Vlaamsche vraagstuk.
Séances du mercredi 1er, jeudi 2, mercredi 8 juillet et mardi 3 novembre 1931. Bldz. 1192-1194, 1224, 1285, 1537.
Over het wetsontwerp voor de vervlaamsching van het lager onderwijs.
Séance du mardi 17 novembre 1931. Bldz. 15-16.
Over de studie der moderne talen in het middelbaar onderwijs van den hoogeren graad; verdedigt zijn amendement.
1932.
Séance du mardi 19 janvier 1932. Bldz. 351-352.
Spreker handelt over incidenten aan de Gentsche Hoogeschool voorgevallen en door Senator Digneffe verkeerd voorgesteld.
Séance du mardi 23 février 1932. Blz. 584.
Spreker deelt zijn oordeel mee over de door de stad Doornik teruggeeischte schilderijen van Rubens en Jordaens
Séance du 14 juin 1932. Bldz. 1130-1131, 1162.
Spreker spoort de Senaat aan de wet op het taalgebruik, door de Kamer aangenomen, eveneens en zonder amendementen te aanvaarden.
Séance du 7 juillet 1932. Bldz. 1336-1338, 1348.
Spreker handelt andermaal, naar aanleiding van het hierboven vermeld wetsontwerp, over de taalminderheden in Vlaanderen, het lager onderwijs en het onderwijs in de Fransche taal: de socialisten zullen de wet op het taalgebruik stemmen.
VI. - August Vermeylen in vertaling
Door Prosper Arents.
Systematische Indeeling.
I. | - Vertalingen in het Duitsch:
|
||||||||
II. | - Vertalingen in het Fransch:
|
||||||||
III. | - Vertalingen in het Engelsch:
|
||||||||
IV. | - Vertaling in het Italiaansch:
|
V. | - Vertaling in het Tsjechsch:
|
||||||
VI. | - Vertalingen in het Esperanto:
|
||||||
VII. | - Register:
|
Chronologische volgorde.
1901. | Cf.: I, 2. |
1911. | II, 1. - II, 3. |
1912. | II, 3. |
1916. | I, 3. |
1917. | I, 1. - I, 3. - III, 1. |
1918. | T, 2. |
1923. | I, 1. |
1925. | II, 1. |
1926. | I, 3. - II, 2. - IV, 1. |
1927. | IV, 1. |
1928. | VI, 1. |
1931. | VI, 2. |
1932. | II, 1. - II, 4. - VI, 2. |
I. - Vertalingen in het Duitsch.
1. - Werken in boekvorm verschenen.
1917.
Der ewige Jude. Aus dem Fl. übertr. von Anton Kippenberg. Leipzig, Insel-Verl., 1917. 123 genum. + 3 ongen. blzn. [20,8 × 14].
- In fine: Der ‘Ewige Jude’ wurde 1897-1906 geschrieben. Die deutsche Ausgabe wurde im Januar 1917 bei J.B. Hirschfeld (August Pries) in Leipzig gedruckt. Die Übertr. folgt der veränderten zweiten fl. Ausg.; die
vom Dichter veranlasste französische Übertr. wurde zum Vergleich herangezogen.
- O.t.: De wandelende jood. 1906.
- Boekbesprekingen:
Friedrich Sebrecht. Leipziger Tageblatt. 22 April 1917.
Düsseldorfer Generalanzeiger. 27 Mei 1917.
Peter Hamecher. Vorwärts. 27 Mei 1917.
R. Schacht. Preussische Jahrbücher. Juli 1917.
Kölnische Zeitung. 1 of 29 Juli 1917.
F., Belgischer Kurier. 4 Sept. 1917. 1 Beil.
-og-. Breslauer Morgenzeitung. 10 Sept. 1917.
Ulrich Rauscher. Vossische Zeitung. 11 Sept. 1917.
-og-. Posener Neueste Nachrichten. 6 Nov. 1917.
Paul Friedrich. Berliner Börsen-Kurier. 8 Nov. 1917.
M.Ch. Nagel. Hannoverscher Kurier. 8 Dec. 1917.
Sächsische Staatszeitung. Dresden. 12 Dec. 1917.
M.Ch. Nagel. Gartenlaube. Afl. 40. 1917.
Tony Kellen. Das literarische Echo. 1 Jan. 1918, 394-395.
G.W. Rheinisch-Westfälische Zeitung. 22 Febr. 1918.
Österreichische Rundschau. 7 Juni 1918.
Robert Weltsch. Jüdische Rundschau. 21 Juni 1918.
Johannes Peter. Der unsichtbare Tempel. 1 Oct. 1918.
W. Meyboom. Vlaamsche Arbeid. Juli-Aug. 1922, 312.
- Aant.: De opgave van deze lijst dank ik aan Dr. Anton Kippenberg. Er is ook van Hermann Nohl een bespreking verschenen in Freie Volksschule, waarvan ik de datum nitt heb kunnen vaststellen.
1923.
Idem. Mit 12 Holzschn. von F. Masereel. 1923. 93 genum. + 3 ongenum. blzn. [24 × 19].
- In fine: Der ‘Ewige Jude’ wurde 1897-1906 geschrieben. Die Übertr. folgt der veränderten eweiten flämischen Aufl.; die vom Dichter veranlasste französische Übertr. wurde zum Vergleich herangezogen. Den Druck dieser zweiten Aufl. besorgte Er. Richter in Leipzig.
- Uit deze uitg. werden 2 fragmn.: Ahasverus und der Nazarener. Mit 2 Holzschnn. von F. Masereel overgedrukt in: Das Inselschiff. Weihnachten. 1926. Cf.: Opnamen in tijdschriften.
- Boekbesprekingen:
P.E. Prager Presse. 22 Febr. 1927.
2. - Opnamen in bloemlezingen.
1901.
Die niederländische Lyrik von 1875-1900. Eine Studie und Übersetzungen von O. Hauser. Grossenhain, Baumert et Ronge. 1901.
Bevat:
Brügge. I. Litaneien. II. Samstagabend. III. Ohnmacht.
187-189.
- O. ts.: Brugge. I. Litaniën. II. Zaterdagavond. III. Onmacht. (Uit: Zingende vogels.... door P. de Mont. II. 1891. 2e st.... [1892].
Glück. 190-191.
- O.t.: Van geluk. (Uit: Van nu en straks. 1893).
1918.
Flämisches Novellenbuch. Gesammelt und übertr. von F.M. Huebner. Leipzig, Insel-Verl. [1918].
Bevat:
Der Kampf mit dem Engel.
- O.t.: De strijd met den Engel. (Uit: Vlaanderen. 1905).
3. - Opnamen in tijdschriften.
1917.
Allerlei Häcksel über gebildete Leute. 6 blzn.
- In: Insel-Almanach auf das Jahr 1918 [= 1917], 128-133.
- O.t.: Eenig gekapt stroo voor de ontwikkelde lui, door Victor Lieber. (Uit: Van Nu en Straks. 1893).
1918.
Der Kampf mit dem Engel. Aus dem Fl. von F.M. Huebner. 1 blz.
- In: Jugend. 1918, nr. 6, 106.
- O.t.: De strijd met den Engel. (Uit: Vlaanderen. 1905).
1926.
Ahasverus und der Nazarener. Aus dem Fl. übertr. von A. Kippenberg. Mit 2 Holzschnn. von F. Masereel. 10 blzn.
- In: Das Inselschiff. Weihnachten 1926, 41-50.
- Vert. naar de 4e Ned. uitg. 1923.
- O.t.: Ahasverus en de Nazarener. 2 fragmn. (Uit: De wandelende jood. 1906).
1929.
Felix Timmermans. 3 blzn.
- In: Der Lesezirkel. Jan. 1929, 45-47.
- Fragm. uit: Van Gezelle tot Timmermans. 1923.
II. - Vertalingen in het Fransch.
a) Werken in boekvorm verschenen.
1911.
Le juif errant [Vert. door Gaby Vermeylen]. Paris, Mercure de France, 1911. 66 blzn. [22 × 13,5].
- Privaat-overdr. voor den schrijver op 100 exx. uit: Mercure de France, 16 Juni 1911, 780-815; 1 Juli 1911, 93-122. Van deze oplaag - welke niet in den handel verscheen - werden enkele exx. ter recensie gezonden aan tijdschriften.
- O.t.: De wandelende jood, 1906.
- Boekbesprn.
Jean Laenen. La Belgique artistique et littéraire. Febr. 1912, 206-208.
Richard Dupierreux. Le Thyrse. 1911-1912, 155-146.
F.M. L'Art moderne. 10 Maart 1912, 153.
- In de inhoudstafel wordt vermeld als recensent: F. de M[iomandre?].
Georges Rency. La Vie irtellectuelle, 1912, 42.
1925.
Le juif-errant. Trad. du fl. par Gaby Vermeylen, Bruxelles, La Renaissance du livre, 1925. 171 genum. + 2 ongen. blzn. [18,3 × 11,8].
- [Coll. littéraire de]. La Renaissance du livre, [26].
- Als aant. op blz. 4: Il a éte tiré de cet ouvrage quatre exx. sur papier Japon hors commerce marqués de H.C. et douze exx. sur papier vergé d'Arches, numerotés de 1 à 12.
- Overdr. uit: Mercure de France, 16 Juni 1911, 780-815; 1 Juli 1911, 93-122. Z. n.v. vert...
- O.t.: De wandelende jood, 1906.
- Boekbesprn.:
Charles Conrardy. La Renaissance d'Occident. Juni 1925, 822.
Albert Giraud. La Rev. belge. 15 Juni 1925, 563-565.
Gommaire van Looy. Le Thyrse. 15 Juni 1925, 232.
Gus Bofa. Le Crapouillot. 1 Oct. 1925, 11.
Georges Aronstein. La Nervie. 1925, nr. IX, 9-10.
Léon Chenoy. La Nervie, 1925, nr. X, 11.
Franz Hellens, Gedenkboek Vermeylen, 1932. 11, 63-64.
1932.
Impressions de Russie. [Vert. door A. Vermeylen]. Paris-Bruxelles, L'Eglantine, 1932. 76 gen. + 3 ongen. blzn. [23,5 × 15,5].
- O.t. Indrukken uit Rusland, 1932.
- Aant.: In De Vlaamsche schrijvers in vertaling, heb ik verkeerdelijk vermeld onder het vertaalde werk van A. Vermeylen: Le theâtre dans l'Eglise. (Les origines du drame moderne). Bruxelles, J.H. Moreau, 1901. (Publication de l'Extension de l'université libre de Bruxelles, anrée académique, 1900-1901). Deze cursus werd door den schrijver eerst in het Fransch, daarna in het Nederlandsch gegeven.
2. - Opnamen in bloemlezingen.
1926.
Anthologie des écrivains flamands contemporains [par] André de Ridder et Willy Timmermans. Anvers, L. Opdebeek; Paris, E. Champion, 1926.
Bevat:
Une jeunesse 88-97
- O.t.: Een jeugd (Uit: Verzamelde opstellen, I, 1904).
Ahasverus parmi les hommes. 97-113
- O.t.: Ahasverus onder de menschen (Uit: De wandelende jood, 1906).
- Uit de bibliogr. inl., welke deze vertalingen voorafgaat: La trad. du fragm. qui paraît ici a été faite par nous, indépendamment de la trad. parue en volume.
Un matin.
- O.t.: Een morgen (Uit: Van nu en straks, 1893).
3. - Opnamen in tijdschriften.
1904.
In memoriam les très belles heures de Turin. [Vert. door A. Vermeylen]. 6 blzn. pltn.
- In: L'Art flamand et hollandais. Dec. 1904, 129-234.
- O.t.: In memoriam het Turijnsch getijboek. (Uit: Onze Kunst. 1904).
1911.
Le juif-errant. [Vert. door Gaby Vermeylen]. 66 blzn.
- In: Mercure de France. 16 Juni 1911, 780-815; 1 Juli 1911, 93-122.
- O.t.: De wandelende jood. 1906.
1912.
Ahasverus et l'amour.
- In: La Belgique artistique et littéraire. Maart 1912, 311-318.
- Verscheen onder den naam van J. Laenen, met onderaan als aant.: Trad. libre d'un fragm. du livre De wandelende jood (Le juif errant), par August Vermeylen.
- Fragm. (Blzn. 56-69) uit: Ahasverus op weg naar de hel. (Uit: De wandelende jood. 1906).
4. - Inleiding op werk van een schilder.
1932.
Janvier 1932. Rétrospective de l'oeuvre de Breitner. Catalogue. [In fine:] Bruxelles, H. Wellens et W. Godenne. 1932.
- Vooraf: August Vermeylen. Breitner. 4 blzn. Met portr. Ned. en Fr. tekst tegenover elkaar.
III. - Vertalingen in het engelsch.
1. - Opnamen in bloemlezing.
1917.
Contemporary Flemish poetry. Selected and transl. by Jethro Bithell. London and Felling-on-Tyme, New-York and Melbourne, The Walter Scott Publishing Co. 1917.
Bevat:
Bruges. I. Litanies. II. Saturday evening. III. Helplessness. 202-204.
- O. ts.: Brugge. I. Litaniën. II. Zaterdagavond. III. Ommacht. (Uit: Zingende vogels... door P. de Mont. II. 1891. 2 st... [1892].
Happiness. 204-205.
- O.t.: Van geluk. (Uit: Van Nu en Straks. 1893).
One morning. 206.
- O.t.: Een morgen. (Id.).
Days of helplessness. 207-208.
- O.t.: Dagen van onmacht. I en IV. (Id. 1895).
IV. - Vertaling in het Italiaansch.
1. - Opname in bloemlezing.
1927.
La letteratura olandese e fiamminga (1880-1924). Antologia a cura di Giacomo Prampolini. Con prefazione di Giuseppe Prezzolni. Roma, Casa editrice A. Stock, 1927.
= Le conquiste del pensiero. Il pensiero letterario. 2.
Bevat:
Del capitolo terzo: Ahasverso sulla via del cielo. 167-173.
- Fragm. uit: De wandelende jood. 1906.
V. - Vertaling in het Tsjechsch.
1. - Werk in boekvorm verschenen.
1926.
Věčny Žid. [In fine=]: Přeložil a doslovem opatřil O. Fischer. Upravil anávrhvazby provedl J. Konůpek. Praha, R. Skerik. 1926. 170 genum. + 3 ongen. blzn.
= Symposion. 23.
- In de bijdr., welke O. Fischer leverde aan het ‘Album opgedragen aan prof. Dr. J. Vercoullie’. I. 1927, 129: ‘L'écho de la littérature flamande en Bohême,’ schrijft hij: Ma traduction de ‘De wandelende jood’ d'Auguste Vermeylen, parue l'année dernière, qui se base sur une comparaison de l'original avec les traductions allemande et française, cherche ä réaliser un point de vue personnel en ce qui concerne la façon de traduire.
VI. - Vertalingen in het Esperanto.
1. - Opnamen in bloemlezing.
1928.
Belga antologio. Flandra parto. Kompilita kaj kun literatura resumo de H. Vermuyten. Eldonita okaze de la 20-a Universala Kongreso de Esperanto. Antverpeno, Belga Esperanto-Instituto. 1928.
Bevat:
La moigranta judo. Trad. Hector Vermuyten. 205-208.
- O Fragm. uit: De wandelende jood. 1906.
Nia lingvo. Trad. C. Schroeyers. 208.
- Fragm. uit: Onze taal voor den Senaat en voor Buysse. (Uit: Opstellen. I. 1904).
2. - Opnamen in tijdschriften.
1931.
La Flandra Estonteco. Trad. F. Mortelmans. 3 blzn.
- In: Flandra Esperantisto. Febr. 1931, 122-124.
- Fragm. uit: Vlaamsche en Europeesche beweging. (Uit: Verzamelde opstellen. I. 1904).
1932.
Nia lingva. Trad. P. van Peel. 2 blzn.
- In: Flandra Esperantisto. April 1932, 153-154.
- Fragm. uit: Onze taal voor den Senaat en voor Buysse. (Uit: Verzamelde opstellen. I. 1904).
VII. - Register.
1. - Namen van vertalers.
Bithell (Jethro). |
Fischer (Otokar). |
Hauser (O.). |
Huebner (Friedrich Markus). |
Kippenberg (Anton). |
Laenen (Jaen). |
Mortelmans (F.). |
Peel (P. van). |
Prampolini (Giacomo). |
Ridder (André de). |
Schroeyers (C.). |
Timmermans (Willy). |
Vermeylen (August). |
Vermeylen (Gaby). |
Vermuyten (Hector). |
2. - Titels van tijdschriften, waarin vertalingen verschenen zijn.
Art (L') flamand et hollandais. - Antwerpen. |
Belgique (La) artistique et littéraire. - Brussel. |
Esperantisto (Belga). - Antwerpen. |
Esperantisto (Flandra). - Antwerpen. |
Insel-Almanach. - Leipzig. |
Inselschiff (Das). - Leipzig. |
Jugend. - München. |
Lesezirkel (Der). - Zürich. |
Mercvre de France. - Parijs. |
3. - Titels van tijdschriften, die recensies op vertaald werk hebben opgenomen.
Arbeid (Vlaamsche). - Antwerpen. |
Art (L') moderne. - Brussel. |
Belgique (La) artistique et littéraire. - Brussel. |
Börsen-Kurier (Berliner). - Berlijn. |
Crapouillot (Le). - Parijs. |
Echo (Das literarische). - Berlijn. |
Gartenlaube (Die). - Leipzig? |
Generalanzeiger (Düsseldorfer). - Düsseldorf. |
Jahrbücher (Preussische). - Berlijn. |
Kurier (Belgischer). - Brussel. |
Kurier (Hannoversche). - Hannover. |
Morgenzeitung (Breslauer). - Breslau. |
Nachrichten (Posener neueste). - |
Nervie (La). - Brussel. |
Renaissance (La) d'Occident. - Antwerpen. |
Rundschau (Jüdische). - Berlijn. |
Rundschau (Osterreichische). - Weenen. |
Staatszeitung (Sachsische). - Dresden. |
Tageblatt (Berliner). - Berlijn. |
Tageblatt (Leipziger). - Leipzig. |
Tempel (Der unsichtbare). - München. |
Thyrse (Le). - Brussel. |
Vörwarts. - Berlijn. |
Vie (La) intellectuelle. - Brussel. |
Zeitung (Kölnische). - Keulen. |
Zeitung (Rheinische-Westfälische. - Essen. Zeitung (Vossische). |
Zeitung (Vossische). - Berlijn. |
VII. - Vertalingen van Aug. Vermeylen.
Uit het werk van Walt Whitman:
1898.
Ter Nagedachtenis van President Lincoln. Van Nu en Straks. 1898, Nieuwe Reeks, III Jrg., Bldz. 300-310.
1899.
Vervalt achter mij... (By Blue Ontario's Shore, 14). id., 1899, id., IV Jrg., Bldz. 198-199.
Uit het werk van Albrecht Rodenbach:
1913.
Chante ta Jeunesse. Blz. 46.
O.t.: O zing dan, jongeling.
Il ne m'en faut pas, de ces âmes de femmes. Blz. 46.
O.t.: Ik moet er niet van weten.
Uit het werk van Helena Swarth:
O les immortelles Etoiles. Bldz. 48-49.
O.t.: O die heilige onsterfelijke sterren.
Uit het werk van Prosper Van Langendonck:
Ce qui me reste de vie. Blz. 51.
O.t.: 'k Wou laten wat me aan leven rest uitvloeien.
Uit het werk van René de Clercq:
Pluie de Printemps. Bldz. 52-53.
O.t.: Lenteregen.
Uit het werk van Karel van de Woestijne:
La Mère et le Fils. Bldz. 57-58.
O.t.: Moeder en Zoon.
In: La Poésie Flamande de 1880 à 1910. Verschenen in: Histoire de la Littérature Flamande. cfr. III, 1913.
1930.
Uit het werk van Karel van de Woestijne:
Poésies.
I. Bénissez ce soir, mon Dieu. Bldz. 248-249.
O.t.: Zegen dees' avond, God.
II. Images de ma Mort. Blz. 249.
O.t.: Beelden mijner dood.
III. La Mère et le Fils. Bldz. 249-250.
O.t.: Moeder en zoon.
IV. - Ceci est peut-être le dernier chant. Bldz. 250-251.
O.t.: Dit is misschien mijn laatste zang.
In: Nord. Cahiers littéraires trimestriels. Troisième cahier 1930.
II. - In chronologische volgorde.
Nota: De romeinsche cijfers verwijzen naar de afdeelingen, de boeken uitgezonderd.
1887.
Le Bataillon Scolaire. (Pr.) (La Critique).
1888.
Bruxelles au Microscope. Nuit Triste. (Pr.) (La Critique).
1889.
Vlaamsche Kermissen. (P.) (Jong Vlaanderen).
De Herder. (Pr.) (Flandria).
De eerste schoone Lentedag. (id.), (id.).
Typen. De ‘Wallebak’. (id.), (id.).
Brusselsche Straattypen. ‘Het citroentjeswijf’. (id.), (id.).
Brusselsche Straattypen. De Ballade der Brusselsche ‘Ketjes’. (id.), (id.).
Rosse Lokken. (Pr.) (Jong Vlaanderen).
Onze Ballade. (id.), (id.).
Het Sprookje van het Kikkertje. (id.), (id.).
Zang. (id.), (id.).
Winter-Cyclus. Eene reeks aaneengenaaide prozalapjes. (id.), (id.).
Ballade van Onze-Lieve-Vrouw van Lijdenschappen. (id.), (id.).
Le Semeur. (P.) (Journal des Soirées populaires de Verviers).
Funérailles. (id.), (id.).
1890.
Ritornelle voor Roza. (P.) (Jong Vlaanderen).
Entr'acte. Ritornellen. (P.) (Ons Tooneel).
Ballade der Regenschermen. (Pr.) (Nederlandsche Dicht- en Kunsthalle).
Rimes Antimufflistes. Dèche Noire. (P.) (Journal des Etudiants de l'Université de Bruxelles).
Ballade Estudiantine. (id.), (id.).
Uit Brussel. (Ons Tooneel).
Monsieur Betsy. (id.).
Zedelijkheid. Enkele Nota's. (id.).
Algemeen Stemrecht. (id.).
Brusselsche Kroniek. De XIVe Tentoonstelling van ‘L'Essor’. (De Vlaamsche School).
De driejaarlijksche Tentoonstelling van Beeldende Kunsten te Brussel. 1890. De Buitenlanders. (id.).
1891.
Rapport présenté par la Commission Permanente des Etudiants. (II).
Uit ‘Sint-Antonius’. (P.) (Zingende Vogels).
Te Brugge. (id.), (id.).
Brugge. Vlammen. (Pr.) (Zingende Vogels).
Uit ‘Labor’. Fragment. (Pr.) (Gentsche Studentenalmanak uitgegeven door het Taalminnend Studentengenootschap ‘'t Zal wel gaan’).
Villanelle Sentimentale. (P.) (Almanach des Etudiants).
Rondels Vieux Système. (id.), (id.).
De XX te Brussel. (De Vlaamsche School).
Note sur le Drame Moderne en Allemagne. Gerhart Hauptmann. (Revue Universitaire).
Le Conflit Universitaire. (Almanach des Etudiants).
1892.
Henri de Braekeleer. (De Vlaamsche School).
Voorwaarts. (id.).
Constantin Meunier. (id.).
L'Almanach des Apaches. (Almanach des Etudiants).
1893.
Van Geluk. (P.) (Van Nu en Straks).
Een Morgen. (id.), (id.).
Nota over de Pleisterbeelden van George Minne. (Van Nu en Straks).
De Kunst in de Vrije Gemeenschap. (id.).
Aanteekeningen over een hedendaagsche Richting. (id.).
De Man die zijn ik verloren had. (id.).
Heimwee. (Pr.), (id.).
1894.
Op Zee. (P.) (Jong Vlaanderen).
La Libre Esthétique. (De Kunstwereld).
Brussel. (id.).
Brussel. (id.).
Brussel. De Gekruisigden. (id.).
Nota's over geschiedkundige Literatuur. (id.).
Het Berlijnsche Theater-Seizoen. (id.).
1896.
Dagen van Onmacht. (P.) (Van Nu en Straks).
Op Zee. (id.), (id.).
Kritiek der Vlaamsche Beweging. (Van Nu en Straks).
Letterkundige Kroniek. (id.).
Eene Jeugd (Pr.), (id.).
Anarchie geen leer. (Ontwaking).
Materialisme. (id.).
1897.
Onze Taal voor den Senaat en voor Cyriel Buysse. (Van Nu en Straks).
1898.
Letterkundige Kroniek: Starkadd. (Van Nu en Straks)
Letterkundige Kroniek. (Starkadd, Koning Hagen en de Vlaamsche Academie). (id.).
De Renaissance. (id.).
1899.
Leven en Werken van Jonker Jan van der Noot. (Tweemaandelijksch Tijdschrift).
Edgar Poe. (Aus Fremden Zungen).
1900.
In den Nacht. (P.) (Van Nu en Straks).
Misanthropie. (id.), (id.).
‘La Sagesse et la Destinée’ van Maurice Maeterlinck. (Van Nu en Straks).
Guido Gezelle. (id.).
Vlaamsche en Europeesche Beweging. (id.).
La Méthode Scientifique de l'Histoire Littéraire. (Revue de l'Université de Bruxelles).
1901.
Vlaamsche en Europeesche Beweging. (II).
Het Tooneel in de Kerk. (Oorsprong van 't nieuwere Drama). (II).
Le Théâtre dans l'Eglise. (Les Origines du drame moderne). (II).
Oorsprong der Nederlandsche Schilderkunst. (II).
De Middeleeuwsche Beeldhouwkunst. (II).
Frans Netscher en de Vlaamsche Ontwaking. (Van Nu en Straks).
Hooger Onderwijs voor het Volk. (Ontwaking).
Brief. (Het Volksbelang).
L'Extension Flamande. (Le Messager de Bruxelles).
1902.
Questions de Méthode. (Revue de l'Université de Bruxelles en Revue des Cours et Conférences).
Public ‘belge’ et public flamand. (Le petit Messager de Bruxelles).
Brief. (id.).
1903.
Iets over ons. (Vlaanderen).
De Toestand van den Fransch-Belgischen Schrijver. (id.).
Karel van de Woestijne. De Vlaamsche Primitieven, hoe ze waren te Brugge. (id.).
Johan de Meester. Allerlei Menschen. (id.).
Kroniek. L. Simons: Studies over Vondel's ‘Gysbrecht’ en over ‘Nationaal Leven’. A. De Winne. A travers les Flandres. (id.).
Overzicht. (id.).
Particularisme. (id.).
Thoreau. (id.).
Constantin Meunier. (Onze Kunst).
1904.
Voorwoord bij Vlaamschen Oogst. Proza en Poëzie van hedendaagsche Zuid-Nederlandsche Schrijvers, bijeengebracht door Ad. Herckenrath. (III).
Constantin Meunier. (III).
Hollandsche en Vlaamsche Literatuur. (Vlaanderen).
Prof. De Ceuleneer en de Academische Ploertocratie. (id.).
Stijn Streuvels' Minnehandel. (id.).
‘Het stille Gesternte’ van Herman Teirlinck. (id.).
Prof. Frans Van den Weghe. Eigen Beelden en Schetsen. (id.).
In Memoriam het Turijnsche Getijboek. (Ook in 't Fransch en het Engelsch). (Onze Kunst).
De Wandelende Jood. Eerste Hoofdstuk van een romantisch Verhaal). (Pr.) (Vlaanderen).
1905.
De Strijd met den Engel. (Pr.) (Vlaanderen).
Op Weg naar de Hel. (id.), (id.).
Op Weg naar den Hemel. (id.), (id.).
Kritiek der Vlaamsche Beweging. (II).
De Vlaamsche Letterkunde van 1830 tot 1905. (III).
Aan Camille Lemonnier. (Vlaanderen).
‘Vlaamsche Oogst’ door ‘de Gids’ besproken. (id.).
‘Vlaamsche Oogst’ in Holland. (id.).
Christen Ideaal. (id.).
‘De Last’ van Gustaaf Vermeersch. (id.).
1906.
Les Lettres Néerlandaises en Belgique depuis 1830. (III).
Jos. M. Van Mens-Johan. Een eerste Liefde. (Vlaanderen).
J. Van Overloop. Wintertijd. (id.).
Th. Coopman en Jan Broeckaert. Bibliographie van den Vlaamschen Taalstrijd. (id.).
Vlaamsch voor 't Assisenhof van Brabant. (id.).
De Bisschoppen en de Vlaamsche Zaak. (id.).
Lode Baekelmans. De Zonnekloppers. (id.).
Pour le Flamand. (Le Matin de Bruxelles).
Guido Gezelle. (id.).
1907.
Les Lettres Néerlandaises en Belgique depuis 1830. (II).
Dirk Coster's vertaling van G. Flaubert's: De Legende van H. Juliaan den Herbergzame. (Vlaanderen).
Kroniek. Aan Willem Kloos. (id.).
Over Leuzen en Victor de Meyere. (id.).
De Vlaamsche Hoogeschool. (id.).
Naar aanleiding van het artikel van André de Ridder over ‘Pessimisme’ in ‘Jong Dietschland’. (id.).
Een Standpunt. (Over Literatuur en Woordkunst). (id.).
Streuvels' Uitzicht der Dingen. (id.).
‘Warhold’ door Adriaan van Oordt. (id.).
Nog eens om een ‘standpunt’. (Over het beoordeelen van gedichten). (id.).
1908.
Een Misverstand. (Vlaamsche Gazet van Brussel).
1909.
Les Lettres Flamandes. (III).
Albrecht Rodenbach (1856-1880). (De Amsterdammer).
Dante. (De Ploeg).
De Starkadd-Vertooning. (Nieuw Leven).
1910.
Willem Kloos en de 18e eeuwsche Dichtkunst. (Ontwaking en Nieuw Leven).
Een portret van Tiziaan. (De Boomgaard).
Facteurs internes et action du milieu dans l'évolution de l'art. (Contributions nouvelles aux archives sociologiques publiées par Emile Waxweiler).
Sur un exemple d'influence de la logique dans l'évolution d'un style. (id.).
1911.
Bijdrage tot de critiek van Taine's ‘Philosophie de l'Art’. (III).
P. Leendertz. Het Leven van Vondel. (Revue de l'Université de Bruxelles).
P. Bautier. Lancelot Blondeel. (id.).
Cyriel Buysse. (De Boomgaard).
Referendum over den vijfjaarlijkschen prijs van Nederlandsche Letterkunde. (id.).
Influence d'un ‘style’ sur un autre. (Contributions nouvelles aux archives sociologiques).
Sur certaines applications de la méthode comparative dans l'histoire de l'art. 'id.).
1912.
De Vlaamsche Letterkunde. (III).
Enkele woorden bij de begrafenis van Alphonse Willems. (III).
Propos d'un ‘forcené’. (La Semaine Politique).
Hendrik Conscience. (De Witte Kaproen).
1913.
La Poésie Flamande de 1880 à 1910. (III).
‘Een Woord ter Inleiding’ bij ‘Werk’ van Hugo Verriest. (III).
1918.
Quelques Aspects de la Question des Langues en Belgique. (II).
La Poésie Flamande Contemporaine. (III).
1920.
De Vervlaamsching der Gentsche Hoogeschool. ('t Zelfde in het Fransch). (II).
Dichter Prosper van Langendonck. (Verslagen en Mededeelingen der Koninklijke Vlaamsche Academie).
1921.
‘Le Livre de la Fleur des Hystoires de la Terre de Orient’ et le Problème des Influences orientales au Moyen-Age. (III).
Achille van Sassenbrouck. (III).
Dante in 1921. (Verslagen en Mededeelingen der Koninklijke Vlaamsche Academie).
De vijftiende-eeuwsche Beeldhouwkunst in Duitschland. (De Stem).
Over dertiende-eeuwsche Beeldhouwkunst. (id.).
De Kunst der Gebroeders Van Eyck. (id.).
Botticelli en zijn Tijd. (id.).
De vijftiende-eeuwsche Beeldhouwkunst. (id.).
1922.
Inleiding tot ‘Rik Wouters’. Zijn Leven. Zijn Werk. Zijn Einde. Een Studie door A.J.J. Delen. (III).
Een Inleiding tot de ‘Belgische’ Litteratuur. (Nieuwe Rotterdamsche Courant).
Achille van Sassenbrouck. (Ontwikkeling).
Van van Eyck tot Hieronymus Bosch. (De Stem).
S. Eringa. La Renaissance et les Rhétoriqueurs néerlandais. (Museum).
L'Université Flamande. (Le Peuple).
Encore l'Université Flamande. (id.).
L'Université Flamande et le Parti Ouvrier. (id.).
1923.
Vrede. (De Volksgazet).
Cyriel Buysse. (Le Peuple).
A propos de la Querelle linguistique. (Le Quotidien).
La Thèse Flamande. (L'Europe Nouvelle).
Annales Parlementaires.
1924.
Een Hymne aan den Arbeid. (III).
Lodewijk van Deyssel. (Nieuwe Rotterdamsche Courant).
Oud Italiaansche Schilderkunst. (id.).
De oude Schilderkunst in het Brusselsch Museum. (id.).
De Oud-Sieneesche Schilderkunst. (id.).
Mabuse. (id.).
De Schoonheid in het dagelijksche Leven. (Arbeid en Kennis).
Arbeid en Kunst. (id.).
‘De Man zonder Lijf’ van Herman Teirlinck. (Het Volksblad).
Vlaamsche Gedachte en Socialisme. (id.).
Nog eens Socialisme en Vlaamsche Gedachte. (id.).
Amnestie. (id.).
Annales Parlementaires.
Brief. (Het Handelsblad).
1925.
Het Wezen van de Romantiek. (III).
Oude Gravure in de Nederlanden. (Nieuwe Rotterdamsche Courant).
Communisme en Nationalisme. (Het Volksblad).
Recht op Antwoord: Antwoord op het artikel van Victor J. Brunclair: ‘Senator Prof. Dr. Aug. Vermeylen, leider der Vlaamsche Beweging’. (Vlaamsche Arbeid).
Discours aux fêtes en l'honneur de la littérature belge les 8, 9 et 10 juin 1925. (Chronique de la Société des gens de lettres de France).
Les Van Eyck. (L'Art Vivant).
Die Flämische Frage. (Europäische Revue).
Annales Parlementaires.
1926.
Een Woord ter Inleiding bij het Werk van Prosper van Langendonck. (III).
Oud-Italiaansche Schilderkunst. (Nieuwe RotterdamscheCourant). (Twee artikels).
De Vlaamsche Kunst vóór de Gebroeders Van Eyck. (id.).
St. Franciscus van Assisi in de Kunst. (Dietsche Warande en Belfort).
Dixième anniversaire de la mort de Verhaeren. Séance commémorative. Allocution de M. Aug. Vermeylen, au nom des écrivains flamands. (Le Thyrse).
Annales Parlementaires.
1927.
William Blake. (Nieuwe Rotterdamsche Courant).
Tusschen Middeleeuwen en Renaissance. (id.). (Twee artikels).
Quattrocento. (id.).
Masaccio. (id.).
Onze na-oorlogsche Literatuur. (Verslagen en Mededeelingen der Koninklijke Vlaamsche Academie).
Pierre-Paul Rubens. (L'Art Vivant).
Annales Parlementaires.
1928.
Rik Wouters. (III).
Albert Saverys. (III).
Late ‘gotische’ Schilderkunst in Toscane. (Nieuwe Rotterdamsche Courant).
Karel van de Woestijne. (Monde).
Bruegel et l'Art Italien. (Cahiers de Belgique).
Annales Parlementaires.
1929.
Herman Teirlinck. (III).
Onze groote Interviews. Een half uur met Pieter Bruegel. (Vandaag).
James Ensor. Zijn Geest. (id.).
De Jazz-speler van Maurice Roelants. (id.).
Karel van de Woestijne, glorie van onze taal. (id.).
‘De Schandpaal’ van Cyriel Buysse. (id.).
Aan Willem Kloos. (De Nieuwe Gids).
Florentijnsche Schilderkunst in de 15e Eeuw. (Nieuwe Rotterdamsche Courant).
Florentijnsche Schilderkunst. (id.).
Annales Parlementaires.
Felix Timmermans. (Der Lesezirkel).
Anversa Teatri. (Enciclopedia Italiana).
Cyriel Buysse. (The Encyclopaedia Britannica).
Est-ce un compromis? (L'Avenir Social).
Karel van de Woestijne, le poête de l'âme moderne. (Monde).
1930.
Gezelle's Beteekenis. (III).
Het Oud-Vlaamsche Portret. (III).
De Beteekenis van Guido Gezelle. (Algemeen Handelsblad).
In Memoriam Karel van de Woestijne. (Groot Nederland).
Honderd Jaar Belgische Schilderkunst. (Nieuwe Rotterdamsche Courant).
Fransche vertaling van vier gedichten van Karel van de Woestijne. (Nord).
De Opbouw van den Vrede. (Het Laatste Nieuws).
Toespraak op de academische zitting van de Gezelle-Hulde. (De Standaard).
Cyriel Buysse. (Enciclopedia Italiana).
Lode Baekelmans. (Enciclopedia Italiana).
Jan van Beers. (Enciclopedia Italiana).
Belgio Letteratura. (Enciclopedia Italiana).
Bruxelles. Vita Theatrale e Musicale. (Enciclopedia Italiana).
Annales Parlementaires.
1931.
Een Woord vooraf voor Dr. Felix Bertijn's Bergen en Bergkunde. (III).
Toespraak van den heer Rector A. Vermeylen. (III).
Toespraak op de huldebetooging J.F. Heymans. (III).
Huldeblijk aan Isidoor Teirlinck. (III).
Inleidend Woord bij ‘Permeke’ door A. Stubbe, C. SS. R. (III).
Une Opinion. A propos de l'art actuel. (Le Mois).
Le Vote du Sénat dans la Question des Langues. (Le Peuple).
Hendrik Conscience. (Enciclopedia Italiana).
Charles de Coster. (id.).
Indrukken uit Rusland. (De Volksgazet; Vooruit; Het Volk (Amsterdam).
Impressions de Russie. (Le Peuple; La Wallonie).
Annales Parlementaires.
1932.
De Gebroeders Van Eyck. (III).
De Vlaamsche Letterkunde. (III).
Breitner. (III).
Préface bij ‘Quarante Croquis et Dessins. Emile Vandervelde vu par Jean Maillard. (III).
Over moderne kunst. (Vooruit).
L'Art vivant et la Crise, par P.G. Van Hecke. Réponse d'Auguste Vermeylen. (Le Rouge et le Noir).
Emile Vandervelde pris sur le vif. (Le Peuple).
Discours op ‘La Manifestation Pirenne’. (Le Flambeau).
Paul van Ostayen en de Vlaamsche Vereeniging van Letterkundigen. (Brief van A. Vermeylen). (De Standaard).
Prudens van Duyse. (Enciclopedia Italiana).
Georges Eekhoud. (id.).
Annales Parlementaires.
De Gebroeders Van Eyck. (Kunst).
Kwestja Flamandska. (Przeglad Wspótezesny).
VIII. - Bloemlezingen in dewelke werk van August Vermeylen is opgenomen (Chronologische volgorde).
1904.
Herckenrath, Adolf. Vlaamsche Oogst. Proza en Poëzie van hedendaagsche Zuid-Nederlandsche Schrijvers, bijeengebracht door Ad. Herckenrath. Met een voorwoord van Aug. Vermeylen en een historische Inleiding van Prosper van Langendonck. Amsterdam, S.L. van Looy, 1904. (318 bldz.).
Met biogr. nota op blz. 313.
- Een Jeugd. [Uit: Verz. Opst.]. Bldz. 193-204.
- Verzen. [Uit: Van Nu en Straks 1893]. Bldz. 246-252.
Een Morgen. Bldz. 246-247.
Dagen van Onmacht.
I. | De wenteling der heem'len. Blz. 248. |
II. | 'k Zit onbeweeglijk. Bldz. 248-249. |
III. | Zomermiddag. Bldz. 249-250. |
IV. | 'k Ben als een land. Blz. 250. |
V. | Als een zang. Bldz. 251-252. |
VI. | O dat bepaalde steeds. Blz. 252. |
1905.
Onze Vlaamsche Dichters van 1830 tot 1905. Verzameld en
uitgegeven door De Seyn-Verhougstraete. Aalst, 1905. (XVI + 690 bldz.).
Met biogr. nota op blz. 667.
- Brugge. [Uit: Zingende Vogels]. Bldz. 548-550.
Boonen, Jaak Dr. Van onzen Tijd. Bloemlezing in Proza en Poëzie uit Noord en Zuid, bijeengebracht door Dr. Jaak Boonen met een Voorwoord van H. Linnebank O.S.O. en Inleiding door A.M.J.I. Binnewiertz. Brussel, De Vlaamsche Boekhandel L.J. Kryn, 1905. (411 bldz.).
Met biogr. nota op blz. 335.
- Particularisme? [Uit: Verz. Opst.]. Bldz. 335-339.
1906.
Minnaert, G.D. Nederlandsche Schrijvers van onzen Tijd. Proza en Poëzij verzameld door G.D. Minnaert. Gent, Ad. Hoste, 1906. (136 bldz.).
- Een Morgen. Blz. 103. [Uit: ‘Van Nu en Straks’, 1893].
De Verheerlijking van den Arbeid van Constantin Meunier. Bldz. 113-116. [Uit: Verz. Opst. II].
1907-1909.
Delaere, J. Keus van Nederlandsche Leesstukken. Oud en Nieuw tot Bevordering van Stijl en letterkundige Studie, bijeengebracht door J. Delaere. I-II. Tweede Druk. Rousselaere, J. De Meester, 1907-1909. 2 dln.
Met biogr. nota op bldz. 444-445. Eerste Deel.
- Het Dijkgraven. Blz. 445. [Uit: Den Wand. Jood].
- Het Werk van Constantin Meunier. Bldz. 481-485. [Uit: Verz. Opst. II. Tweede Deel.]
Partikularisme. Bldz. 485-488. [id.].
1908.
Bauwens, Evarist Pater S.J. Zuid en Noord. Eene Bloemlezing uit de beste Zuid- en Noordnederlandsche Schrijvers. Eerste deel voor minder gevorderde leerlingen. Achtste omgewerkte uitgave. [Brugge], Drukkerij St. Augustinus, Desclée, De Brouwer en Co, 1908. (313 bldz.).
Met biogr. nota op blz. 284.
- Luilekkerland. [Uit: Den Wand. Jood]. Blz. 284.
Ahasverus bij den Heremiet. [id.]. Bldz. 284-287.
Bauwens, Evarist Pater S.J. Modernen. Eene Bloemlezing uit de beste Zuid- en Noordnederlandsche Schrijvers van onzen Tijd. Dienende tot aanhangsel bij het derde deel van Zuid en Noord. [Brugge], Drukkerij St. Augustinus, 1908. (283 bldz.).
- Het woud des nachts. [Uit: Den Wand. Jood]. Blz. 184.
Ahasverus bij de Heidens. [id.]. Bldz. 185-186.
Ahasverus onder de Gravers. [id.]. Bldz. 186-188.
1911.
Groot, D. De, L. Leopold en R.R. Rijkens. Nederlandsche Letterkunde. Schrijvers en Schrijfsters der laatste eeuwen. Tiende zeer vermeerderde druk. Groningen, J.B. Wolters, 1911. Tweede Deel.
Met biogr. nota op blz. 517.
- Ahasverus en de Nazarener. [Uit: Den Wand. Jood]. Bldz. 518-522.
1912
Brants, M. en O. Van Hauwaert. Nederlandsch Leesboek voor de hoogere klassen van Middelbaar en Normaal Onderwijs. Moderne Letterkunde. Gent, I. Vanderpoorten, 1912. (XXXII + 652 bldz.).
Met biogr. rota en portret op blz. 440.
- De Vlaamsche Toekomst. [Uit: Vlaamsche en Europeesche Beweging. Verz. Opst.]. Bldz. 439-441.
Bauwens, Evarist Pater S.J. Zuid en Noord. Eene Bloemlezing uit de beste Zuid- en Noordnederlandsche Schrijvers. Tweede deel, voor meer gevorderde leerlingen. Zesde omgewerkte uitgave. [Brugge], Drukkerij St. Augustinus Desclée, De Brouwer en C., 1912.
- Ahasverus onder de Heidens. [Uit: Den Wand. Jood]. Bldz. 566-567.
Ahasverus onder de Gravers. [id.]. Bldz. 567-569.
Het christelijk Geloof. [Uit: Verz. Opst. [I]. Bldz. 569-570.
Waarom wij Vlaamsch schrijven. [Uit: Verz. Opst. I]. Bldz. 570-571.
Streuvels en Van Looy. [Uit: Verz. Opst. II]. Bldz. 571-573.
In Memoriam Guido Gezelle. [Uit: Verz. Opst. I]. Blz. 574.
1913.
Prinsen, J.J. Lzn. Letterkundig Leesboek. Zwolle, W.E.J. Tjeenk-Willink, 1913.
- Uit: ‘De Wandelende Jood’. Bldz. 480-482.
1917.
Raaf, K.H. de Dr. en J.J. Griss. Zeven Eeuwen. Spiegel der Nederlandsche Letteren van 1200 tot heden. Derde Deel. Van 1800 tot heden. Rotterdam, W.L. en J. Brusse's Uitgeversmaatschappij, 1917.
Met biogr. nota op blz. 601.
- Ahasverus en de Nazarener. [Uit: Den Wand. Jood]. Bldz. 601-617.
1919.
Poelhekke, M.A.P.C. Taalbloei. Letterkundig Leesboek voor H.B.S., Gymnasia, Kweek- en Normaalscholen. Groningen-Den Haag, J.B. Wolters, Uitgeversmaatschappij, 1919.
Eerste Deel. Derde Herziene druk (XI + 318 bldz.).
- Ahasverus. [Uit: Den Wand. Jood]. Bldz. 229-233.
Tweede Deel. Tweede herziene druk (1918). (XII + 335 bldz.)
- Iets over ons. [Uit: Verz. Opst. II]. Bldz. 295-298.
1920.
Bauwens, Evarist Pater S.J. Zuid en Noord. Eene Bloemlazing uit de beste Zuid- en Noordnederlandsche Schrijvers. Tweede deel voor meer gevorderde leerlingen. Achtste omgewerkte uitgave. [Brugge], Drukkerij Sint-Augustinus, Desclée, De Brouwer en Co, 1920. (618 bldz.).
Met biogr. nota op blz. 551.
- Ahasverus onder de Gravers. [Uit: Den Wand. Jood]. Bldz. 551-553.
Waarom wij Vlaamsch schrijven? [Uit: Verz. Opst. I]. Bldz. 553-554.
Streuvels en Van Looy. [Uit: Verz. Opst. II]. Bdz. 554-556.
In Memoriam Guido Gezelle. [id.] Bldz. 556-557.
1921.
Bauwens, Evarist Pater S.J. Zuid en Noord. Eene Bloemlezing uit de beste Zuid- en Noordnederlandsche Schrijvers. Eerste deel voor minder gevorderde leerlingen. Dertiende uitgave. [Brugge]. Drukkerij Sint-Augustinus, Desclée, De Brouwer en Co, 1921. (VI + 325 bldz.).
Met biogr. nota op blz. 277.
- Luilekkerland. [Uit: Den Wand. Jood]. Blz. 277.
Ahasverus bij den Heremiet. [id.]. Bldz. 278-280.
Bauwens, Evarist Pater S.J. Zuid en Noord. Eene Bloemlezing uit de beste Zuid- en Noordnederlandsche Schrijvers. Derde deel voor leerlingen der poësis. Zevende omgewerkte uitgave. [Brugge], Drukkerij Sint-Augustinus, Desclée, De Brouwer en Co, 1921. (514 bldz.).
Met biogr. nota op blz. 481.
- Het Woud des Nachts. [Uit: Den Wand. Jood]. Bldz. 481-482.
Persoonlijkheid en Individualisme. [Uit: Hollandsche en Vlaamsche Literatuur. Verz. Opst. II]. Bldz. 482-483.
1923.
Tinbergen, D.C. Dr. en Dr. C.G.N. De Vooys. Letterkundig Leesboek voor H.B.S., Gymnasium en Lyceum. Tweede Deel van einde 18e eeuw tot heden. Groningen-Den Haag, J.B. Wolters, 1923. Laatste Stuk. ([VI] + 227-407 bldz.).
- Vlaamsche en Europeesche Beweging. [Uit: Verz. Opst. I]. Bldz. 360-361.
Partikularisme? [Uit: Verz. Opst. II]. Bldz. 361-363.
Brants, M. en O. Van Hauwaert. Nederlandsch Leesboek voor de hoogere Klassen van middelbaar enn ormaal Onderwijs. Eerste Deel. Moderne Letterkunde. Vierde Druk. Brussel, Office de Publicité, 1923. (IV + 314 bldz.).
Met biogr. nota op blz. 198.
- Door het Woud. [Uit: Den Wand. Jood]. Bldz. 197-199.
Brants, M. en O. Van Hauwaert. Dicht en Proza. Nederlandsch Leesboek voor Lager en Normaalonderwijs, Middelbare Scholen en Athenaea. Vijfde uitgave. Brussel, Office de Publicité, 1923. (375 bldz.).
- C. Meunier. [Uit: Verz. Opst. II]. Bldz. 286-287.
1925.
Bauwens, Evarist P.S.J. Zuid en Noord. Eene Bloemlezing uit de beste Zuid- en Noordnederlandsche Schrijvers. Tweede Deel voor meer gevorderde leerlingen. Tiende omgewerkte uitgave. [Brugge], Drukkerij Sint-Augustinus, Desclée, De Brouwer en Co, 1925. (653 + 4 bldz.).
Met biogr. nota op bldz. 568-569.
- Ahasverus onder de Gravers. [Uit: Den Wand. Jood]. Bldz. 569-571.
Waarom wij Vlaamsch schrijven? [Uit: Onze Taal voor den Senaat en voor C. Buysse. Verz. Opst. I]. Bldz. 571-572.
De Kathedraal in de Middeleeuwen. [Uit: Europ. Plastiek en Schilderk. I]. Bldz. 572-573.
De Wereld van Streuvels. [Uit: Van Gezelle tot Timmermans]. Bldz. 573-574.
Streuvels en Van Looy. [Uit: Streuvels' Uitzicht der Dingen. Verz. Opst. II]. Bldz. 574-576.
In Memoriam Guido Gezelle. [Uit: Verz. Opst. I]. Bldz. 576-577.
Bauwens, Evarist Pater S.J. Zuid en Noord. Eene Bloemlezing uit de beste Zuid- en Noordnederlandsche Schrijvers. Derde deel voor leerlingen der poësis. Achtste omgewerkte uitgave. [Brugge], Drukkerij Sint Augustinus, Desclée, De Brouwer en Co, 1925. (536 bldz.).
Met biogr. nota op bldz. 503-504.
- Het Woud des Nachts. [Uit: Den Wand. Jood]. Bldz. 504-505.
Gezelle's Natuurgedichten. [Uit: Van Gezelle tot Timmermans]. Bldz. 505-506.
Kuypers, Julien. De Gouden Poort. Bloemlezing ten dienste van Middelbaar- en Normaalonderwijs. Antwerpen, ‘De Sikkel’, 1925.
Eerste Deel: Inleiding tot de I itteraire Schoonheid. (269 bldz.).
- [Korte beoordeeling over Guido Gezelle]. Blz. 7.
Gezelle als teekenaar-met-het-woord. [Uit: Van Gezelle tot Timmermans]. Bldz. 25-26.
[Korte beoordeeling over Albrecht Rodenbach]. Blz. 34.
Een Jeugdwerk van Leonardo da Vinci. [Uit: Europ. Plastiek en Schilderk. I.]. Bldz. 164-165.
Aanhef van ‘De Kunst der vrije Gemeenschap’. [Tekstvergelijkende studie]. Bldz. 235-236.
Onze Taal. [Uit: Verz. Opst. I]. Blz. 243.
Tweede Deel: Nieuwe Nederlandsche Letteren. (253 bldz.).
[Over ‘Dien Avond en die Rooze’ van Guido Gezelle]. Blz. 27.
[Over de discipelen van Guido Gezelle]. Blz. 31.
[Over Prosper Van Langendonck]. Blz. 103.
De Wandelende Jood. Bldz. 112-113.
Ahasverus onder de menschen. [Uit: Den Wand. Jood]. Bldz. 113-115.
[Aug. Vermeylen over: Den Wand. Jood]. (Uit een interview met André de Ridder)]. Blz. 115.
[Over Karel van de Woestijne]. Blz. 127.
Al de opgaven tusschen haakjes zijn bondige beoordeelingen uit ‘Van Gezelle tot Timmermans’ overgenomen.
1924.
Pissens, Désiré en Juliaan Festraets. Taalgroei. Katholieke Bloemlezing voor Middelbare Scholen, Normaalscholen, Colleges en andere onderwijsinrichtingen. Eerste Deel: Taalopleiding. Tweede Druk. Brussel-Namen-Brugge, P. Paelinck, J. Gauthier, Desclée, De Brouwer en Co, 1924. (XXII + 521 bldz.).
Met hiogr. nota op blz. 497.
- In het Woud, bij nacht. [Uit: Den Wand. Jood]. Bldz. 29-30.
1926.
Toussaint van Boelaere, F.V. Anthea. Keurverzameling van Sonnetten, bijeengebracht en ingeleid. Brussel, L.J. Kryn, 1926. (XXVII + 240 + [VIII] bldz.).
- ‘O dat bepaalde steeds, dat vast als wanden’. Blz. 219.
Op Zee. Blz. 220.
Brants, M. en O. Van Hauwaert. Nederlandsch Leesboek voor de hoogerə Klassen van Middelbaar en Normaal Onderwijs. Tweede Deel. De Nederlandsche Letterkunde door de eeuwen heen. Gent, I. Vanderpoorten, 1926. (414 bldz.).
- De Vlaamsche Toekomst. [Uit: Vlaamsche en Europeesche Beweging. Verz. Opst. I]. Bldz. 402-403.
Leopold, L. Nederlandsche Schrijvers en Schrijfsters. Proeven uit hun werken met beknopte biographieën en portretten. Tiende omgewerkte druk door W. Pik en G.E. Opstelten. Groningen en den Haag, J.B. Wolters, 1926.
Met biogr. nota en portret op blz. 667.
- Ahasverus op Weg naar den Hemel. [Uit: Den Wand. Jood]. Bldz. 667-671.
De Dichtkunst der Renaissance. [Uit: Verz. Opst. I ]. Bldz. 671-674.
1927.
Bastiaanse, Frans. Overzicht van de Ontwikkeling der Nederlandsche Letterkunde. Met bloemlezing. Vierde Deel. Amsterdam, Maatschappij voor Goede en Goedkoope Lectuur [Nederl. Bibliotheek], 1927. (710 bldz.).
De Wandelende Jood. Bldz. 669-671.
1928.
Greshoff, J. en A.F. Mirande. Lyriek. Zwolle, Tjeenk-Willink, 1928. (450 bldz.).
Met bibliogr. nota op blz. 432.
- Dagen van Onmacht (V). [Uit: Van Nu en Straks. 1896]. Bldz. 100-101.
1929.
Gielen, Jos. J. Uit Heden en Verleden. Tilburg, Het Nederlandsche Boekhuis, z.j. [1929]. [Uit Nederlands Woordkunst. Letterkundige Boekenreeks onder leiding van Dr. H.W.E. Moller].
Eerste Deel (VIII + 352 bldz). De Droom van Ahasverus.
[Uit: Den Wand. Jood]. Bldz. 229-232.
Tweede Deel (352 bldz.).
[Over Maurits Sabbe]. Bldz. 75-76.
Gezelle. [Uit: Van Gezelle tot Timmermans]. Blz. 292.
Onze groote Interviews. Een half Uur met Pieter Bruegel.
[Uit: Vandaag, 15-2-29]. Bldz. 299-302.
1930.
Kuypers, Julien. De Gouden Poort. Bloemlezing ten dienste van Middelbaar en Normaal Onderwijs. Tweede geheel omgewerkte druk. Antwerpen, ‘De Sikkel’, 1930.
Deel A. Op den Drempel. (448 bldz.).
Met biogr. nota op blz. 116 en een portret op blz. 113.
- Ahasverus en de Schoenlapper. [Uit: Den Wand. Jood]. Bldz. 114-116.
Deel B. Inleiding tot de Litteraire Schoonheid. (408 bldz.).
- Een Jeugdwerk van Leonardo da Vinci. [Uit: Europ. Plastiek en Schilderkunst. I.]. Bldz. 165-166.
Uit: De Kunst der vrije Gemeenschap. [Uit: Verz. Opst. I]. [Tekstvergelijkende studie]. Bldz. 333-335.
Bauwens, Evarist Pater S.J. Zuid en Noord. Eene Bloemlezing uit de beste Zuid- en Noordnederlandsche Schrijvers. Eerste deel voor minder gevorderde leerlingen. Zestiende uitgave. [Brugge], Drukkerij Sint-Augustinus, Desclée, De Brouwer en Co, 1930. (VI + 354 bldz.).
Met biogr. nota op blz. 285.
- Luilekkerland. [Uit: Den Wand. Jood]. Bldz. 285-286.
Ahasverus bij den Heremiet. [id.]. Bldz. 286-289.
Bauwens, Evarist Pater S.J. Zuid en Noord. Eene Bloemlezing uit de beste Zuid- en Noordnederlandsche Schrijvers. Derde deel voor de leerlingen der Poësis. Negende omgewerkte uitgave. [Brugge], Drukkerij Sint-Augustinus, Desclée, De Brouwer en Co, 1930. (553 bldz.).
Met biogr. nota op bldz. 5
- Het Woud des Nachts. [Uit: Den Wand. Jood]. Bldz. 510-511.
Gezelle's Natuurgedichten. [Uit: Van Gezelle tot Timmermans]. Bldz. 511-512.
1931.
Brants, M. en O. Van Hauwaert. Nederlandsch Leesboek voor de hoogere Klassen van Middelbaar en Normaal Onderwijs. Tweede deel. De Nederlandsche Letterkunde door de eeuwen heen. Gent, Vanderpoorten, 1931. (469 bldz.).
Met biogr. nota op bldz. 309-311, 332-333 en portret op blz. 332.
- Ahasverus op Weg naar den Hemel. [Uit: Den Wand. Jood]. Bldz. 333-334.
Kuypers, Julien. De Gouden Poort. Bloemlezing ten dienste van Middelbaar en Normaal Onderwijs. Tweede geheel omgewerkte druk. Antwerpen, ‘De Sikkel’, 1931.
Deel C. De Ontwikkeling van de Nederlandsche Letteren. (534 bldz.).
- Ahasverus onder de Menschen. [Uit: Den Wand. Jood]. Bldz. 398-399.
Onze na-oorlogsche Literatuur. Een Rede in de Kon. Vl. Academie. Bldz. 399-401.
Mussche, Achilles. Nederlandsch Leesboek ten dienste van vierde graden en inrichtingen voor Middelbaar Onderwijs. Tweede Deel. Gent, Van Rysselberghe en Rombaut, 1931. (190 bldz.).
Met portret op blz. 145 en biogr. nota op blz. 147.
- Constantin Meunier. [Uit: Verz. Opst. I]. Bldz. 145-147
Bauwens, Evarist Pater S.J. Zuid en Noord. Eene Bloemlezing uit de beste Zuid- en Noordnederlandsche Schrijvers. Tweede deel voor meer gevorderde leerlingen. Elfde omgewerkte uitgave. Brugge, Drukkerij Sint-Augustinus, Desclée, De Brouwer en Co, 1931. (669 bldz).
Met biogr. nota op bldz. 567-568.
- Ahasverus onder de Gravers. [Uit: Den Wand. Jood]. Bldz. 568-570.
Waarom wij Vlaamsch schrijven? [Uit: Onze taal voor den Senaat en voor C. Buysse. Verz. Opst. I.] Bldz. 570-571.
De Kathedraal in de Middeleeuwen. [Uit: Europ. Plastiek en Schilderk. Eerste deel]. Bldz. 571-572.
De Wereld van Streuvels. [Uit: Van Gezelle tot Timmermans]. Blz. 573.
In Memoriam Guido Gezelle. [Uit: Verz. Opst. I]. Bldz. 573-574.
Ronde, Theo de Dr. Moderne Nederlandsche Essays. Onze Bibliotheek. V. Antwerpen, ‘De Sikkel’, z.j. [1932]. (81 + [III] bldz.).
Met biogr. nota op blz. 19.
- De Ontluiking der zoogenaamde Renaissance. [Uit: Europ. Plastiek en Schilderkunst. Eerste Deel]. Bldz. 20-31.
1933.
Brants, M. en O. Van Hauwaert. Nederlandsch Leesboek voor Middelbaar en Normaal Onderwijs. Vierde druk. Brussel, Office de Publicité, 1933. (336 bldz.).
Met biogr. nota op blz. 305.
- Ahasverus ontmoet Jezus. [Uit: Den Wand. Jood]. Bldz. 259-261.
IX. - Aanteekeningen.
I. - Biographische Nota.
Aug. Vermeylen werd geboren te Brussel den 12en Mei 1872. Hij studeerde aan het Athenaeum en de Hoogeschool te Brussel, alwaar hij in 1894 met een proefschrift over ‘Het Twaalfjarig Bestand’, tot doctor in de wijsbegeerte en letteren (afdeeling geschiedenis) promoveerde. Hij volgde gedurende twee jaren de universitaire colleges te Berlijn en te Weenen.
In 1899 legde hij te Brussel een speciaal doctoraat af met zijn proefschrift over ‘Leven en Werken van Jonker Jan Van der Noot’.
In 1901 werd hij aldaar met den leergang van kunstgeschiedenis gelast; in 1902 met de geschiedenis van de Nederlandsche letterkunde en in 1903 tot gewoon hoogleeraar benoemd.
In 1923 werd hij met den cursus in de geschiedenis van de Germaansche letterkunden aan de Hoogeschool te Gent gelast; in 1924 doceerde hij de Nederlandsche letteren; sedert 1928 voorzitter van het Hooger Instituut voor Kunstgeschiedenis en Oudheidkunde, alwaar hij doceert de cursussen: Geschiedenis van de kunst in de middeleeuwen en de moderne tijden (Candidatuur) en Geschiedenis van de Schilderkunst (Licentiaat).
In de Faculteit van Wijsbegeerte en Letteren: Overzicht van de moderne letterkunden; Overzicht van de algemeene Kunstgeschiedenis.
Eereprofessor van de Universiteit te Brussel sedert 1923.
Rector van de Gentsche hoogeschool voor de academische periode 1930-1933.
Socialistisch gecoöpteerd senator sedert den 27en December 1921.
Op 16en April 1919 tot werkend lid van de Koninklijke Vlaamsche Academie benoemd tot vervanging van Mr. A. Prayon-Van Zuylen.
Stichter van de tijdschriften ‘Van Nu en Straks’ (1893-1901) en ‘Vlaanderen’ (1903-1907).
II. - Opdrachten van den schrijver.
Ballade der Regenschermen. (1890). Voor den vriend Em. K. De Bom.
Verzamelde Opstellen. I. (1904). Aan Prosper Van Langendonck en Alfred Hegenscheidt.
De Wandelende Jood. (1906). Aan Gaby.
III. - Opdrachten aan den schrijver.
Karl Federn. Neue Essays. Berlin, Gebrüder Pactel, 1900.
Karel van de Woestijne. Afwijkingen. Bussum, C.A.J. Dishoeck, 1910. ‘Aan Aug. Vermeylen, deze asch, mitsgaders eenige gensters, van den dagelijkschen brand des lichaams en des geestes’.
F.V. Toussaint van Boelaere. De bloeiende Verwachting. Bussum, C.A.J. Van Dishoeck, 1913. ‘Aan August Vermeylen, naar oud gebruik, deze eerste aren van den oogst’.
Lode Monteyne. Charles de Coster. De Mensch en de Kunstenaar. Met een voorrede van Georges Eekhoud. Antwerpen, Gust Janssens, 1917. ‘Aan Professor August Vermeylen’.
Julien Kuypers. Op Ruime Banen. De Opbloei van onze Nieuwere Letteren en het Vlaamsche tijdschrift ‘Van Nu en Straks’. 1893-1901. Brussel, ‘Libertas’, z.j. [1921].
‘Aan Prof. Dr. August Vermeylen, eerbiedig opgedragen’.
Felix Timmermans. Nummer 8 van D'Ekster. Bldz. 217-222 uit ‘Pieter Bruegel. Zoo heb ik u uit uwe werken geroken.’ Amsterdam, P.N. Van Kampen en Zn., z.j. [1928]. ‘Voor August Vermeylen’.
Dr. Felix Bertijn. Bergen en Bergkunde. Antwerpen, L. Oppebeek, 1931. ‘Aan den achtbaren heer August Vermeylen, Senator, hoogleeraar aan de Rijksuni versiteitte Gent, den gewaardeerden schrijver van ‘De Geschiedenis der Europeesche Plastiek’, ‘Opstellen over de Vlaamsche Beweging’, ‘De Wandelende Jood’, ‘Van Gezelle tot Timmermans’.
Carl Hentze. Mythes et Symboles lunaires. Antwerpen, ‘De Sikkel’, 1932. ‘Aan Aug. Vermeylen ter gelegenheid van
zijn zestigsten verjaardag.’
Em. De Bom. De jonge Vermeylen. Gedenkboek A. Vermeylen 1932. Bldz. 23-35. ‘De Gust, Jonc ende stout.’
P.C. Boutens. Zelfportret. ‘Voor August Vermeylen. In herinnering aan gedeelde bewondering.’ id. Blz. 43.
James Ensor. Sur l'Union de l'Architecte et du Peintre. id. Bldz. 51-52. ‘Hommage à Auguste Vermeylen et pour condamner avec lui les destructeurs de nos dunes, de nos bassins, de nos arbres, de nos rochers, de nos clochers de beauté.’
Plasschaert. De Kritikus. id. Bldz. 59-61. ‘Aan den Kritikus Vermeylen.’
Albert Verwey. De Wandelende Jood te Brussel. id. Bldz. 65-69. ‘Complainte nouvelle, sur un air de chance, in hartelijke hulde aan Aug. Vermeylen, vernederlandscht door Albert Verwey.’
René Berthelot. Traduction d'un passage de l'Endymion de Keats. id. Bldz. 93-94. ‘Pour Auguste Vermeylen en souvenir du fauteuil à bascule de l'Hôtel Minerva.’
Prof. Dr. A. Boon. Een nieuwe tekst van de legende van Sancta Maria Meretrix. id. Bldz. 220-232. ‘Deze bijdrage tot het Vermeylen-album wordt door den schrijver bedoeld als een huldeblijk van oprechte sympathie en warme waardeering voor zijn collega-voorzitter van de Gezelle- en Ruusbroecvieringen, om zijn taktvolle voorkomendheid, ruime verdraagzaamheid en wijs beleid in het waarnemen van zijn voorzitterschap.’
IV. - Iconographie.
Geschilderde portretten door | Ach. van Sassenbrouck (1921). |
Jakob Smits (1921). | |
Jules Cambier (1927). | |
Irène Hamerlinck (1933). | |
Gebeeldhouwde portretten door | Van de Voorde (1915). |
Oscar De Clerck (1923). | |
Poetou (1932). | |
Geteekende portretten door | Annie de Meester (1913). |
David Lang (1929). | |
Jean Maillard (1932. In het Gedenkboek A. Vermeylen). | |
Edmond Van Offel (1928). |
Penteekeningen in ‘Pourquoi pas?’ Nummer van den 26 Januari 1923.
Penteekeningen in ‘Koekoek.’ Nummer van den 11 Juni 1931.
Foto's in E. D'Oliveira. De Mannen van '80 aan het Woord. (Jeugdportret).
D. Pissens en J. Festraets. Vlaamsche Weelde (door E. Barbaix).
Nummer van ‘A.B.C. Geïllustreerd Weekblad’ van den 8en Mei 1932.
Foto in het Gedenkboek A. Vermeylen 1932.
V. - Bibliographische nota.
In het nummer van den eersten Mei 1930 van ‘Les Beaux Arts’ is een artikel overgedrukt onder den titel: ‘Hommage à Guido Gezelle: Le Poète, vu par Aug. Vermeylen’. Dit is geen bijdrage van Vermeylen maar een citaat overgenomen uit het boek van Jean Laenen, getiteld: ‘Guido Gezelle. Une Vie. Une OEuvre’. (Les Editions Jos. Vermaut, Courtrai).
VI. - Varianten.
1o) Sommige der essays van Aug. Vermeylen zijn grondig omgewerkt, wat stijl betreft, bij de overbrenging van de tijdschriften in de ‘Verzamelde Opstellen’.
2o) Aan een vernieuwd stijlonderzoek onderwierp schrijver zijn ‘Verzamelde Opstellen’ (twee bundels) bij de tweede uitgave ervan.
3o) Eenzelfde opmerking dient geformuleerd met betrekking tot de verschillende uitgaven van ‘Den Wandelenden Jood’ - er zijn zelfs lichte verschillen in woordkeus aan te stippen tusschen de vijfde en de zooeven verschenen zesde uitgave.
4o) De bijdragen vooraf in de tijdschriften verschenen en naderhand in de ‘Verzamelde Opstellen’ gebundeld, alsmede de twee uitgaven van deze laatste bevatten eene steeds aan de oorspronkelijke versie getrouwe ideeënweergave. Ook de verschillende drukken van ‘Den Wandelenden Jood’ van den tweeden af. Er is een grondig verschil in voorstelling tusschen ‘Den Wandelenden Jood’, eerste en tweede uitgave, wat hoofdstuk IV ‘Ahasverus onder de Menschen’, blz. 123 betreft.
In de eerste uitgave wendt een naamloos personage zich tot de jongens in de kantine; in de tweede - en van dan af in de daarop volgende - is het de Jood zelf die handelend optreedt.
(Zie voor het vervolg de September-aflevering).
- voetnoot(*)
- Gedagteekend (blz. 128): 1897-1906.
- voetnoot(*)
- De volledige titelbladzijde luidt: Hooger Onderwijs voor het Volk. / Brussel. / Schooljaar 1900-1901. / Oorsprong / der / Nederlandsche Schilderkunst. / Leergang gegeven door / Aug. Vermeylen / Speciaal Doctor der Vrije Hoogeschool van Brussel. / Gent / Drukkerij V. Van Doosselaere / Heirnislaan, 17 / 1901.
- voetnoot(*)
- De titelbladzijde luidt: Liberale Bond / van Antwerpen / 75ste verjaring van België's Onafhankelijkheid. / Handelingen /van den /Vlaamschen Landdag / gehouden op / Zondag 27 Augustus 1905 / te 10 uren 's morgens / in de groote zaal van het kunstverbond / te Antwerpen / onder het eere-voorzitterschap van de heeren / Jan van Rijswijck, burgemeester en volksvertegenwoordiger / te Antwerpen; Adolf Verspreeuwen, senateur, te Antwerpen; / E. Braun, burgemeester en volksvertegenwoordiger, te Gent / en Karel Buls, oud-burgemeester en oud-volksvertegenwoordiger, te Brussel. Druk. Flor. Burton, N. Mij., 127 bldz., 20,6 × 13 cm.
- voetnoot(*)
- De titelbladzijde luidt: In Memoriam. / Discours prononcés / aux Funérailles / de M. Alphonse Willems / 1er décembre 1912. Bruxelles, Soc. An. M. Weissenbruch, Imprimeur du Roi. 8 bldz., 24,5 × 16,5 cm.
- voetnoot(*)
- De titelbladzijde luidt: Actes du Congrès d'Histoire de l'Art,organisé par la société de l'histoire de l'art français. Paris, 26 septembre-5 octobre 1921. I. Première et troisième sections. Paris, les Presses Universitaires de France, 1923. 380 bldz. 23 × 18 cm.
- voetnoot(*)
- L'Art belge depuis l'Impressionisme. Exposition organisée à Paris sous les auspices de l'association de propagande artistique belge à l'étranger. Société sous le patronage du gouvernement et du comité arts et lettres Franco-Belge. Op de eerste bladzijde: Musée du Jeux de Paume à Paris / Du 2 mai au 1er juin 1928. / L'Art belge depuis l'Impressionisme. / Catalogue. / Imprimerie Odry-Mommens, S.A. / Bruxelles, 37 bldz. + [XIV bldz. illustraties.]
- voetnoot(**)
- Het volledig titelblad luidt: Galerie Georges Giroux, 43, Boulevard du Régent, 43, Bruxelles. / Exposition Albert Saverys. / Du jeudi 19 au lundi 30 janvier 1928. [VIII bldz.], 20,5 × 13,5 cm.
- voetnoot(*)
- Het titelblad luidt: Universiteit te Gent / Academisch Jaar 1930-1931)/ Plechtige opening der leergangen / en overdracht van het rectoraat. / Moderne scheepsbouwtechniek / Redevoering / uitgesproken door den / Heer Rector J. Meuwissen / gewoon hoogleeraar bij de faculteit der wetenschappen. / Verslag over den toestand der Universiteit / gedurende het academisch jaar 1929-1930. / Brussel, / Drukkerij van het Staatsblad, / 1931. 110 bldz., 23,6 × 15,5 cm.
- voetnoot(**)
- Het titelblad luidt: Huldebetooging / Manifestation / J.F. Heymans. 7 Juni 1931-7 juin 1931. / Brugge, drukkerij Sinte Katharina. 37 bldz., 24 × 15,5 cm.
- voetnoot(*)
- Het inleidend woord werd in het Nederlandsch, Fransch, Engelsch, Duitsch en Spaansch gesteld.
- voetnoot(*)
- Tevens opgenomen in ‘Radio-uitzendingen voor de Scholen. Mededeelingen betreffende de proefuitzendingen ingericht onder de bescherming van het Nationaal Instituut voor Radio-omroep.’ Nummer 12. Bijblad, Juni 1932, Bldz. 179-180.
- voetnoot(*)
- Onderteekend: Kees Droes.
- voetnoot(*)
- Onderteekend: Kees Droes.
- voetnoot(**)
- Onderteekend: Gust Vermeylen.
- voetnoot(*)
- Onderteekend: Karel De Visscher.
- voetnoot(*)
- Onderteekend: Karel De Visscher.
- voetnoot(*)
- Onderteekend: A.V.
- voetnoot(*)
- Onderteekend: A.V.
- voetnoot(**)
- Een voetnota luidt: ‘Dit stuk is de finale eener onuitgegeven studie.’
- voetnoot(***)
- Onderteekend: Gust Vermeylen.
- voetnoot(*)
- Dit stuk is niet onderteekend maar is, blijkens Em. de Bom (Nieuw Vlaanderen, bldz. 197-198), van Aug. Vermeylen's hand.
- voetnoot(**)
- Onderteekend: Gust Vermeylen.
- voetnoot(**)
- Onderteekend: Gust Vermeylen.
- voetnoot(**)
- Onderteekend: Gust Vermeylen.
- voetnoot(***)
- Ondeiteekend: Victor Lieber.
- voetnoot(*)
- Onderteekend: Karl-Christian-Friedrich Krause
- voetnoot(**)
- Onderteekend: Fritz Darène.
- voetnoot(***)
- Onderteekend: Gust.
- voetnoot(*)
- Onderteekend: Gust.
- voetnoot(**)
- Onderteekend: Un élève de l'athénée de Bruxelles. Verdere opgave kan ik niet bezorgen. In geen enkele bibliotheek gevonden.
- voetnoot(**)
- Onderteekend: Un élève de l'athénée de Bruxelles. Verdere opgave kan ik niet bezorgen. In geen enkele bibliotheek gevonden.
- voetnoot(***)
- Onderteekend: Moi.
- voetnoot(****)
- Onderteekend: A.V.
- voetnoot(*)
- Onderteekend: G.
- voetnoot(**)
- Na inzage van mijn werk schreef Prof. Vermeylen me over de vermelde medewerking aan ‘De Kunstwereld’: ‘Ik heb ook een stuk over Kleyn Eyold van Ibsen gegeven: ik had gelegenheid gehad om de proeven van de Duitsche vertaling vóór de verschijning te lezen en schreef er dan dadelijk over, enkele dagen voordat het stuk te Berlijn verscheen en opgevoerd werd.’ Bij gebrek aan een volledige verzameling van ‘De Kunstwereld’ moet ik me beperken tot het louter mededeelen van deze waardevolle aanvulling.
- voetnoot(*)
- Onderteekend: G.
- voetnoot(**)
- Onderteekend: G.V.
- voetnoot(***)
- Onderteekend: Gust Vermeylen.
- voetnoot(**)
- Onderteekend: G.V.
- voetnoot(*)
- Onderteekend: Kees Droes.
- voetnoot(*)
- Onderteekend: Kees Droes.
- voetnoot(*)
- Onderteekend: Gust Vermeylen.
- voetnoot(*)
- Onderteekend: Gust Vermeylen.
- voetnoot(*)
- Onderteekend: Gust Vermeylen.
- voetnoot(*)
- Onderteekend: A.V. De Meere.
- voetnoot(*)
- Onderteekend: Victor Lieber.
- voetnoot(*)
- De redevoeringen op den door de Kon. Vlaamsche Academie, ingerichten Dantedag uitgesproken werden in een afzonderlijke uitgave verzameld onder den titel: Koninklijke Vlaamsche Academie. / Dante-Dag / gehouden op Donderdag, 19 Mei 1921. / Gent, / drukkerij ‘Erasmus’ / 1921. 68 bldz., 22 × 14 cm. [Overdruk uit de Verslagen en Mededeelingen, Mei 1921.] Van blz. 19 tot blz. 26 de rede van Prof. Aug. Vermeylen.
- voetnoot(*)
- Schrijver bezorgde een ‘Overzicht van Tijdschriften’, in 1905, III Jrg., bldz. 102-104, 480; 1906, IV Jrg., bldz. 107-108, 154-156, 298-300, 393-396, 491-492; 1907, V Jrg., bldz. 127-128, 175-176, 334-336, 382-384, 430-432, 478-480, 575-576.
- voetnoot(1)
- Dezelfde studie verscheen onder den titel: ‘L'Histoire de l'Art. Questions de Méthode’ in de ‘Revue des Cours et Conférences’ (Paris), nummer van den 20en Maart 1902.
- voetnoot(*)
- Onderteekend: A. Vermeylen, étudiant en philosophie et lettres à l'Université de Bruxelles, membre du cercle universitaire.
- voetnoot(*)
- Bijdrage uit het bijzonder nummer (Nr. 9, December 1924), van ‘Arbeid en Kennis’ onder den titel ‘Den Arbeid ter eere...’ Het opstel van Prof. Vermeylen is ‘Arbeid en Kennis’ getiteld, een drukfout voor ‘Arbeid en Kunst’.
- voetnoot(*)
- Onderteekend: G.V.
- voetnoot(*)
- In het Fransch overgezet onder den titel: ‘In Memoriam les très belles Heures de Turin’, verschenen in ‘L'Art Flamand et Hollandais’. Revue mensuelle illustrée. Éditée par J.E. Buschmann, à Anvers, 1904. I Jrg., bldz. 129-134.
- voetnoot(*)
- Onderteekend: Halieus.
- voetnoot(*)
- Onderteekend: Halieus.
- voetnoot(*)
- Tezelfdertijd verschenen in ‘Vooruit’ (Gent) en ‘Het Volk’ (Amsterdam).
- voetnoot(*)
- Het omslag luidt: Almanach des Etudiants 1891. Aux bureaux de la Revue Belge Illustrée. Bruxelles, 69, - nouveau 93 - rue Stévin, 1891. 119 bldz., 20,5 × 14,5 cm. Op de tweede bladzijde: 1891, Almanach de l'Université Libre de Bruxelles.
- voetnoot(**)
- Alhoewel niet onderteekend is Prof. Vermeylen de schrijver. Op blz. 25 tref ik zijn naam aan in hoedanigheid van ‘Secrétaire-adjoint’ van de ‘Cercle Universitaire’.
- voetnoot(*)
- Gelijktijdig in ‘La Wallonie’ verschenen.