Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1934
(1934)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 537]
| ||||||||||||||||||
De Adelwip-uittreksels
| ||||||||||||||||||
[pagina 538]
| ||||||||||||||||||
Sudermann nog in den rand aangeteekend: ist nit gantz; woorden die herinneren aan zijn aanteekening bij het begin. Daaruit volgt dat de andere, vollediger tekst, dien hij bezat, hetzelfde moet hebben gehad als de tekst van hs. 8o 12; doch dan nog verder ging. Welnu, onze tekst van hs. 4o 149 heeft ook juist hetzelfde als hs. 8o 12, doch gaat daarna verder, zooals daar juist gezegd werd. Hierdoor kan het als voldoende uitgemaakt beschouwd worden, dat wij in hs. 4o 149 wel het door Sudermann in hs 8o 12 bedoelde hs. hebben ontdekt. Toch bleef er nog eenige hoop over, dat Sudermann wellicht een ander handschrift bedoelde: zijn handschrift immers bevatte Sendbriefe an Juncfrauen. Was Hs. 4o 149 zulk een handschrift? Daar ik het zelf niet kon raadplegen, moest ik mij tevreden stellen met de beschrijving die er van gegeven wordt in de Mitteilungen der Preusischen Staatsbibliothek, blz. 7 bis 9Ga naar voetnoot(1). Daar vond ik, in het deel dat de hss. 4o beschrijft, een zeer omstandige en uitvoerige opgave van alles wat er in staat. Het heet er een hs. te zijn uit papier, 301 bl. 15e eeuw, afkomstig van Daniël Sudermann: Sammlung von Sendbriefen, Predigten und Tractaten aus den kreisen der Mystiker. Op 15 vo staat: Zwei Mahnreden an Klosterfrauen zu rechter Gottes Minne tot 18 ro, waar eene Neujahrbetrachtung an Klosterfrauen voorkomt, tot 20 vo. Op 49 vo nog een Mahnrede an Klosterfrauen tot 59 ro; 163 vo Was der Kusz (Cant. I, I) si. Verder o.a. preeken van Suso en Tauler. Zoodat ons handschrift ook wel Sendbriefe an Junckfrauen bevat, en het daarom zoo goed als zeker is, dat we hier het handschrift voor ons hebben, dat Sudermann bedoelde in 8o 12. Zoo wordt het overbodig verder naar een handschrift van Hadewijch te zoeken. Voor alle zekerheid heb ik mij nog tot de Preusische Staatsblibliothek gewend om het incipit en het explicit dier stukken, waarin misschien brieven van Hadewijch konden schuilen. Met steeds dezelfde dienstvaardigheidGa naar voetnoot(2) werd mij het antwoord verschaft. Ook hieruit blijkt, dat er verder in dit handschrift niets meer van Hadewijch schijnt voor te komen. Ik deel die incipit's en explicit's hier mee, zooals ze mij toekwamen.
I. - Bl. 15 vo zonder titel; in den rand staat, van Sudermann: ist ein klein pergament buechlin. Inc. Die gnode unsers lieben herren Jhesu Christi, die minne des Vatters | ||||||||||||||||||
[pagina *1]
| ||||||||||||||||||
I
Hs. 8o 12: Begin der Adelwip-uittreksels. | ||||||||||||||||||
[pagina 539]
| ||||||||||||||||||
und die gemeinsame des heiligen geistes sie alle zeit mit úch Min aller liebeste doehter, du vatter aller barmhertzikeit und gotte dez gantzen trostes ville sich frúntlich zuo uweren herzen keren. Expl. bl. 16 v. - also daz dúrch den liflichen gesmack du mich ziehest noch dir daz ich mit allen minen kinden Christi louffe mit und noch dir vncz ich dich ergriffe in ewikeit. Amen.
II. - Bl. 16. v. zonder titel; in den rand staat, van Sudermann: alle nit getrúckt. Inc. Die gnode unsers lieben herren Jhesu Christi die minne des (bl. 17 vo) vatters und die gemeinsami des heiligen geistes sige alle zeit mit úch. Ich wurde getrúngen von minnen úch zuo schriben ich treger úch willigen... Expl. 18 vo - So lere ich alle fragen in dir o guoter Jhesu wie gar suesse bist du der selen die dich alleine suochet. Dir sie ere lop und danck eweklich. Amen.
III - Bl. 18 vo zonder titel; Inc. Die gnode unsers herren des lieben nuwe geboren kindelins Jhesu Christi, die minne des vatters und die gemeinsame des heiligen geistes sige alle zit mit úch allen. Min allen liebesten kint in Christo Jhesu wünsche ich úch von gantzen hertzen. Und beger zuo einen seligen nuwen anvohenden Jor daz ir alle dis Jores von gewalt und kraft des erstgeboren der Juncfrouwen marien erblent ersteckt und unsinnig werden. Expl. 20 vo ...flehent dem gnadenriche kint daz es enpfohen wille und begnoden mich: ellendes kint daz ietz lang gewesen ist blint daz ich mit úch gezogen werde in daz do ir und alle frúnt Gottes mit im eins sint un daz balde geschehe und geswinde. Amen.
IV - Bl. 49 vo zonder titel, in den rand, van Sudermann: nit get(ruckt). Inc. Die gnode... Min allerliebsten in Christo uwer andehtige begirde getar ich nit ursagen. Doch schame ich mich ir genuog zetuonde... Expl. bl. 59 r. ursach min zuo gedencken in uweren gebet und andehtikeit. Also daz wir es alle niessent in ewikeit mit Christo Jhesu der do riset mit gotte dem vatter in einikeit des heiligen geistes. Amen.
V - Bl. 163 vo zonder titel, in den rand, van Sudermann: ein freüdig beschreibung was der kuss seye Cant. 1. Inc. Hest du geluste zuo bevindende waz der kus si, so hab flis zuo drin dingen. Eins ist daz du dine gelúste benemest alles daz got verlúst mache in dir zuo wonende.... Expl. bl. 164 vo.... das er dir si ein flúegende froude und daz des dich huetest und behaltest daz du der welte nit begerest noch din die Welt út begere.
Dus, niets dat eenig werk van Haderwijch laat vermoeden. Ik heb mij om verdere inlichtingen tot andere bibliotheken | ||||||||||||||||||
[pagina 540]
| ||||||||||||||||||
gewend, waar hoop bestond dat handschriften uit het bezit van Daniël Sudermann aanwezig waren. Door de bibliotheek van TübingenGa naar voetnoot(1) werd ik in betrekking gesteld met Dr. Prof. Dr. Karl Bihlmeyer, een voortreffelijk kenner der Duitsche mystiek, die zich door zijn voorbeeldige uitgave van Heinrich Seuse's Deutsche Schriften een uitstekenden naam als geleerde heeft verworven. Te Tübingen zelf waren geen handschriften van Sudermann; alleen een druk, zonder plaats of jaartal: Der erste Theil, Inhaltend Etlich schöne ausserlesene Brieff, auch Kurtze Predigten, welche Herr Hainrich Seusse vor ohngefehr dritthalbhundert Jahren an Geistliche Jungfrawen geschrieben und gefertiget hat... abgeschrieben durch D(aniel) S(udermann). Verder bezit de bibliotheek te Tübingen nog een schrift van Sudermann: Hohe geistreiche Lehren ond Erkläringen: über die fürnembsten Sprüche dess Hohen Lieds Salomonis von der Liebhabenden Seele, das ist, der Christlichen Kirchen und ihrem Gemahl Jesu Cristo... In Teutsche Reimen verfasset durch D(aniel) S(udermann). Prof. Bihlmeyer verwees mij verder naar een aanteekening over Sudermann in zijn uitgave van Seuse. blz. 18 der inleiding. Daarin vermeldt hij dat Sudermann geboren is te Luik, den 24en Februari 1550; lange jaren verbleef hij aan hoven van verschillende graven en hooge heeren in Duitschland; sedert 1588 vertoefde hij te Straatsburg, waar hij na 1631 stierf. Hij was in zijn leven Schwenckfeldianer, aanhanger van een in mysticisme opgaande secte der hervorming, gesticht door Kaspar Schwenckfeld. Deze aanvankelijk aanhanger van de hervorming en van Luther, scheidde zich (1525) van hem af, door zijn leer over de Avondmaalkwestie, preekte steeds meer ‘het inwendige woord’, beriep zich ‘op het mystieke voelen’ en op ‘de ingeving van den heiligen Geest’. Ook Daniël Sudermann deed aan pietisme en mysticisme. Hij was een ijverig verzamelaar van handschriften van Duitsche mystieken; waarvan de meeste wel zijn terecht gekomen in de Staatsbibliotheek te Berlijn. De lijst er van en van Sudermann's werken (uitgaven van mystieken) werd opgemaakt door A.F.H. Schneider, in zijn werk Zur Literatur der Schwenckfeldischen Liederdichter bis Daniel Sudermann, Program Berlijn, 1857, 12 vlg. 17 vlg...Ga naar voetnoot(2) | ||||||||||||||||||
[pagina 541]
| ||||||||||||||||||
Uit Wolfenbüttel liet mij de heer bibliothecaris vriendelijk weten - hem mijn oprechte dank dat er daar twee handschriften aanwezig zijn uit Sudermann's bezit: een verzameling Sendbriefe van Kaspar Schwenckfeld; en een mystieke verhandeling in het hoogduitsch geschreven in het jaar 1453 (184 bl. in 8o): Das Myrrenbüchelin. Betrachtung des Leidens unseres Herren Jhesu Christi. Daar ik voor mij overtuigd ben, dat hs. 149 4o het door Sudermann bedoelde handschrift is, heb ik het onderzoek, waartoe mij trouwens de tijd te kort schiet, hierbij gelaten. Ik vrees dat er niets verder te ontdekken valt. Zou er misschien onder Sudermann's werken iets meer te ontdekken zijn? Daartoe had ik de zooeven vermelde verhandeling van A.F.H. Schneider noodig. Het was echter onmogelijk die in onze bibliotheken, ook niet in de Koninklijke Bibliotheek te Brussel aan te treffen. Op de aanvraag van onzen secretaris, heeft de bibliotheek van Tübingen haar exemplaar in bruikleen gezonden. Daarin nu komt van blz. 9 tot 12 een levensbericht over Daniël Sudermann. Over zijne bedrijvigheid als schrijver wordt gezegd:
Nachdem er seiner Meinung nach den rechten Glauben gefunden hatte, füllte er seine freie Zeit mit Exerpiren guter Gedanken anderer Schrifsteller, die er bald prosaisch, bald poetisch weiter verarbeitete. So entstanden fast alle seine Schriften, die er von nun ab, je nach dem Bedürfniss, in Druck gab; sie stützten sich entweder auf die Worte Gaspar Schwenckfelds, oder auf die Reden der alten Mystiker, namentlich Taulers. Eben so begierig die Schriften derselben möglichst vollständig entweder im Original oder in den sorgfältigsten Abschriften, meist von eigne Hand mit der ziehrlichsten Kanzelleischrift, seiner Bibliothek einzuverleiben, sorgte er auch dafür, sie in einer gefälligen Form, grösseren Theils mit einem kleinem Kupferstich nach seiner Zeichnung und von Jacob von der Heyden sorgfältig ausgeführt drucken zu lassen; viele davon erschienen auf einzelnen halben oder ganzen Bogen, was auch der Grund ist, weshalb sie meist verloren gegangen sind und nur hie und da als grosse Seltenheiten angetroffen werden. Die Zahl seiner gedruckten Lieder (gross und klein) belaüft sich auf 435.Ga naar voetnoot(1) | ||||||||||||||||||
[pagina 542]
| ||||||||||||||||||
Blz. 12 tot 17 staan de uitvoerige titels van de werken door Sudermann uitgegeven: samen 27 nummers. Liederen, gebeden; geestelijke tractaatjes, zedespreuken met zinnebeelden: emblemata-literatuur; werken van Tauler (n. 18 Wie der Mensch moge Ernsthaftig Innig Geistlich und Gottschawende werden, 19: Nachfolg des Armen Lebens Christi.) 23 Guldene Sendtbrieff vieler Alten Gottseeligen Kirchen Lehrer (bedoeld zijn Tauler, Seuso, Johann Creutzer). Van belang voor ons is nr 20.
Ain alt und werdes Büchlein Von der Gnade Gottes. Genommen auss dem anfang des hohen Liedts Salamonis So nun vor mehr den dritthalb hundert Jahren von Johan Rusebruch einem hayligen Waldtpriester in Brabandt (welcher bey Tauleri Zeiten gelebt und selbigen in Geistlichen sachen vil unterricht hatt) geschrieben: Auch zuvor nie Getruckt und nun erstmals an Tag gegeben worden durch D.S. Anno M.D. CXXI. Een boekje in 4o van 22 blz. Zonder naam van drukker of plaats; een exemplaar te Wolfenbüttel.
Deze oudste Duitsche vertaling van een werk van Ruusbroec, verschenen in 1621, wordt vermeld door Prof. De Vreese in de bibliographie bij zijn artikel over Jean de Ruysbroeck in de Biographie nationale. Ze wordt uitvoerig beschreven door Dr. Gabriële Dolezich, in haar werk Die Mystik Jan van Ruysbroecks des WunderbarenGa naar voetnoot(1). Deze toont aan, dat we hier niet te doen hebben met het werk Vander ewiger Waerheit of Samuel, als Prof. De Vreese meende, maar met uittreksels uit de Brulocht. Wij kennen nu verder ook dien tot nog toe onbekenden uitgever en vertaler: Daniël Sudermann. Het zooeven vermelde opschrift is ook van belang voor de betrekkingen van Ruusbroec met Tauler. In Pomerius' leven van Ruusbroec wordt onder de voornaamste bezoekers van onzen mysticus te Groenendaal een zekere Canclaer genoemd: Surius en de kopiist van het Gentsche hs. hebben daar TaulerGa naar voetnoot(2). Maar | ||||||||||||||||||
[pagina 543]
| ||||||||||||||||||
was dit geen vergissing? Hier staat nu ook, dat Ruusbroec: bey Tauleri zeiten gelebt und selbigen in Geistlichen sachen viel unterrichtet hatt. Mogelijk is echter dat Daniël Sudermann dit reeds had uit Surius. Toch is zijn werkje niet door hem zelf uit Ruusbroec's Brulocht samengesteld: maar door Rulman Merschwein: Sudermann heeft slechts eene door dezen gemaakte afschrift van enkele hoofdstukken uit het eerste en tweede deel der Brulocht uitgegeven. En Rulman Merschwein schijnt die opmerking omtrent Tauler nog niet te hebbenGa naar voetnoot(1). Daar het mijn doel niet kan zijn uitvoeriger over Daniël Sudermann uit te weiden, acht ik er mij ook van ontslagen, hier alle titels zijner werken over te schrijven. Geen enkele laat vermoeden, dat er daaronder werk van Hadewijch kan schuilenGa naar voetnoot(2). A.F.H. Schneider deelt nog een lijst mee van handschriften, thans berustend in de Staatsbibliothek te Berlijn, die eenmaal in het bezit van Sudermann zijn geweest. Het is uit de beknopte aanduidingen, die daarbij gegeven worden over omvang en inhoud, onmogelijk uit te maken of in een dezer iets van Hadewijch-Adelwip voorkomt. Zoo worden er onze beide handschriften met Adelwip-uittreksels wel in vermeld; doch zonder dat daarbij eenige aanwijzing hieromtrent gegeven wordt. Zou in een of ander dezer nog werk van Hadewijch worden aangetroffen? Zooals wij zegden: wij meenen het handschrift ontdekt te hebben dat Sudermann bedoelde, 4o 149; en gelooven niet dat er elders nog meer kan gevonden worden. Zoo mogen dan hier de Adelwip-uittreksels volgen; we deelen ze mee volgens hs. 8o 12 (B1) met de varianten van 4o 149 (B2). De tekst is diplomatisch. Om technische redenen werden e en o, in het hs. boven klinkers geschreven, er achter gedrukt. De diacritische teekenen ‘of, boven klinkers werden behouden als’. Soms staat een c. Die diacritische teekens zijn niet altijd duidelijk: ‘en’ schijnen wel hetzelfde te bedoelen; zoo staan su, nut soms met ‘dan weer met’. Ook e staat soms duidelijk waar elders ‘of’. v als klinker te lezen, heeft gewoonlijk het teeken ‘of’. De punctuatie is van het handschrift. · M · staat voor Mensche. | ||||||||||||||||||
[pagina 544]
| ||||||||||||||||||
Het teeken -, dat de gescheiden geschreven deelen van één woord verbindt, is van mij. Dis ist gar ein nvtze lere die sante adelwip lerte die do
ist ein grosze heilige in dem ewigen lebende von der lere
svnderlich alle gottes frvnde in brabant von hvndert iaren
zuo dem aller vollekomenesten lebende komen sint vnde
von der gnaden gottes durch sv erlúhtet.
Der got minnet der minnet sine werg. Sine werg sint
tvgent. Dar vmbe der in minnet der minnet die
tugent. Diese minne ist alleine warhaftig vnd vol
trostes den die tugent wol bewert hant die minnent
10[regelnummer]
mit sueszekeit. Doch geschikt es dicke daz der do ‘minre’ minnet
dicke me suszekeit bevindet, vnd dar vmbe das nach deme
daz ein iekeliches bevindet vil sueszekeit. dar vmbe en ist
nvt deste me minne in ime mere nach dem das der mensche
me gefundert vnd gewurzelt ist in tugende vnd in min-
15[regelnummer]
nen, dar nach het er aller meist goetlicher minne. Begirde
ist dicke suesze zuo gotte noch deme en ist es alles nvt guot
des men begert wen sv ist mere ruerende vs dem bevinden-
de der sinne denne von gnaden vnd me von natueren den
von geiste. Diese sueszekeit berueret die sele minre ze-
20[regelnummer]
merem guete vnder wilen vnd vnder wilen me ze min-
rem guete wan der mensche vellet tiefer vf das daz ime
smacket denne vf daz. das ime nvtz ist wan der mensche
von naturen in allen sinen werken me suezekeit suchet
dicke denne sinen nvtz. Suzgetane sueszekeit bevindet
25[regelnummer]
also wol der vnvolleko-mene alse der vollekomene.
vnd der mensche wenet in groszer minnen sin umbe
| ||||||||||||||||||
[pagina 545]
| ||||||||||||||||||
daz wande er suszekeit smacket die ist gemenget vnd
nvt lúter vnd ob die sueszekeit si von gotte oder nvt
das ist subtile ze erkennende vnde dar vmbe ist die
minne nvt nach der brvoderlichen minnen noch nach
5[regelnummer]
der goette-licher minnen ze messende. wan wir mer-
kent in semelichen Menschen alse lange alse die sueszekeit
wirt in dem menschen. so sint sv senftmoetig vnd
veste. vnd so die sueszekeit vergat si vergat ovch
ir minne und so blibet is grunt durre vnd mager,
10[regelnummer]
War vmbe wan sú sint noch nvt wol bereit mit
den tugenden wenne die tvgende vaste gevalset
sint in die sele vnd mit langer vebvnge bestetig.
vnd ob denne die sueszekeit wol minre
wiert. so blibent doch die túgende in ir natuere
15[regelnummer]
vnd wurkent alle zit der minne werg. Sv en
wartent keiner sueszekeit nvt. Mer sv nement
war wie sv ze alle ziten getruweliche gedienen
múgent der minnen. Sv en hangent nvt nach
smacke mere sv suechent nvtz sú sehent vf ir
20[regelnummer]
ende vnd nvt [vf nvt] vf ir lon. Sv bevelhent
alle ding der minnen vnd waz sv hant von
allem deme suechent sú keinen gewin noch wi-
der-gelten. Minne ist so edele vnd so milte
an ir enblibet niemans lon. Nieman endor-
25[regelnummer]
fte sorgen vmbe lon der daz sin tete. Minne
solte das ire wol tvon. Dis wissent wol die
| ||||||||||||||||||
[pagina 546]
| ||||||||||||||||||
gueten wisen vúrsihtigen Menschen die alle zit nach túgen-
den stant Sv ensuechent nvt denne der minnen wille.
Sv enbitten die minne vmbe kein ander sueszekeit.
Svnder das si in gebe alle zit lieht das si in allen
5[regelnummer]
dingen mvege bekennen irn liebesten willen.
Sint si obenan sint si vndenan sú sint das selbe
in der minnen willen. Mere die armen sint von
tugenden ander selen alse sv bevinden sueszekeit
so minnent sú alse aber die sueszekeit zergat
10[regelnummer]
so zergat ovch ir minne. Jn deme tage der gna-
den so sint gar kvene. Svnder nach der betrue-
penisse so kerent sú den rúckent. Dis sint arm-
hertzige lúte si werdent lihter erhaben vnd erfro-
wet in dem sueszen vnd lihte betruebet in dem
15[regelnummer]
svren. vnd ein kleine gnade machet ir hertze
gar vroliche in ein kleine wider-wurtikeit gar
betruebet. vnd her vmbe geschiht es bi wilen das
die lihtsenftikeit herten me werdent berueret
denne die hertzen vnd die armen an gnaden me
20[regelnummer]
denne die richen. wan alse got kumet mit
siner gnaden vnd troesten wil ir armen-herti-
keit vnde helfen in ir krangheit vnde si troe-
sten nach irn willen. So sint si gottes gelú-
stig vnde sueszekeit begerende vnde werdent
| ||||||||||||||||||
[pagina *2]
| ||||||||||||||||||
III
Hs. 8o 12: als voorbeeld van het schrift. | ||||||||||||||||||
[pagina 547]
| ||||||||||||||||||
me berueret denne die mit gewonlicher vbvngen
sint durch-gangen mit denrehten túgenden
vnd gabe gotte ‘s’ vnde men wenet bi wilen
von sus-getanen lúten das sv haben grosze gnade
5[regelnummer]
vnde minne den noch den got tuere ist. vnde
her vmbe wirt bi wilen sache der sueszekeit.
me daz in gebristet der gvoten tvgende denne
daz si von gewonheit gewvnnen habent. bi
wilen ist ovch der boese geist sache der suesze
10[regelnummer]
keit. wan biwilen. alse der Mensche bevindet suesze-
keit so hat er so groszen lúst so verre daz er
vellet in krangheit des libes vnd do mit ver-
lúret er nvtzliche vnd notdurftig ding. vnd
ovch dar vmbe alse der mensche siht daz er
15[regelnummer]
die guoten gewonlichen sueszekeit het so gera-
tet er ime selben ie me vnd ieme geloeben daz
er vf dem aller vollekomenesten wege si.
vnd ruechet in deste minre sin leben ze behú-
tende. Her vmbe so stet es wol notdurftik-
20[regelnummer]
liche daz ein ieklicke Mensche b ‘e’ sehe sine gnade
vnd daz gvot vnsers herren fur bas kere
wisliche wan die gaben der gnaden sunder
vbunge furbas zekomende machent den
menschen nvt gereht sunder si sint ime ein
| ||||||||||||||||||
[pagina 548]
| ||||||||||||||||||
búrde wanne wurket er mit siner gnaden so geuellet er gotte
wol vnd tút er des nvt so wirt er schuldig. Ovch mues er haben
eine wise mit der er gnade úbe oder der túgent misse-get.
wan men sú vbet user ir wise vnd zit. alse wirt gna-
5[regelnummer]
de nvt gnade si werde bedecke[i]t mit begnaden. Her vm-
be wenne der guot kovfman het gemerket mit sinem
guote erbed-arf daz er si wise vnd sine gnade also
behuete daz sv ime belibe wan alse der der ane gnade ist
bedarf got zebittende vmbe gnade alse bedarf der
10[regelnummer]
der in gnaden ist got zebittende. daz er si ime beha-
lte. wan alse dicke alse der mensche daz guot vnsers
herren lat minren in ime noch nut en meret alse
er solte So het er es alse verlorn entete die gvtheit
gottes vnd her umbe die brut von der man liset in
15[regelnummer]
Canticis suehte irn brutegovm nvt alleine begirlic-
he. Mer ovch wisliche vnd alse sú in hette funden. so
waz si nvt deste minre sorgsam in zehaltende-al
svs so tuon ein ieklich wise mensche der in
rvowen were von minnen er solt alle zit sine gn
20[regelnummer]
ade mit begirde wisliche meren vnd sorgen
samliche vben sinen acker vnd vz- ziehen alle
sine vnnvt-zelicheit vnd in zeziehende mit
núwen tugenden vnd machen ein hus mit einer
lútern consciencien. daz er do in wurdekliche enpfahe sin liep.
| ||||||||||||||||||
[pagina 549]
| ||||||||||||||||||
Alse vngelich alse der spitze an der nalden ist
gegen. alle der welte so ist ez noch denne vnge-
liche minre was man von gottes guote bevin-
det vnd smacket fur deme daz men tuon solte
5[regelnummer]
men es mit minnen in zuo-versiht begirlichen an ime svehte.
An keiner tugende mag men
bas er-kennen daz men in gewarre goetlicher
minne si denne daz men in lidende wider der
natúrer sueken gesmag het svnder daz ist froli-
10[regelnummer]
ch ze sinde svnder betrvebede. vnd von smatheit
haben frovde. vnd in ze minnende der vns bosheit
tuot dza ist sicherheit sin inden obersten grate der minnen.
Das schoenste leben daz ich weis daz man
liesze got gewarden in nemende in gebende
15[regelnummer]
in vnfriden vnd in vriden. Mit gottes eine-
keit von minnen so bevinde ich verlornheit
von gebruchen in minnen. Ach lieben kint
sparent den keine sache vor der tvgent wa irs
ir langen mvgent ir wurkent alle stvnde
20[regelnummer]
in allen dingen [vnd in allen dingen] vnd
in allen creaturen. Svnder sparent mit ga-
ben mit dienste mit vergebene ir missetat
die sv wider got tvont wan er vwer liep ist.
vnde die sv vch selber vnde vweren frvnden
| ||||||||||||||||||
[pagina 550]
| ||||||||||||||||||
tvent. Jr schade si vch das leideste. Von den lúden
die vch heimlich sint. So merkent wer sv
sint vnd waz irs lebendes si wan dirre ist nv
weinig vf ertriche die geware trúwe kvnnent
5[regelnummer]
haben wan alle die lúde wellent nv haben
von gotte vnd von den luden daz in begenvget
oder si begebent sv. In allen dingen haltent
vch bescheidenliche vmbe die obersten warheit
gottes vnd gebent vch zuo erbeiten waz ir mvegent
10[regelnummer]
Ledikeit ist gar sorglich den die gerne guot wille nt
sin. Wan sv ist ein meister aller bosheit. alle
zit betten oder minnent oder wurkent oder
lesent oder dienent den siechen. vnd vertragent
den irrenden. vnd den vnwissenden von minnen
15[regelnummer]
sint vroelich in dem geiste gottes. Dar vmbe
wan er ime selben gnvog ist in minnen. Alle
zit sint guotes muotes in uwer geselleschaft. Alle
ir pine si die vwere alse sante paulus scribet
wer ist siech vnd ich si nvt siech mit. Die
20[regelnummer]
nach gescriben alse Matheus schribet....
| ||||||||||||||||||
[pagina 551]
| ||||||||||||||||||
B2 gaat daarop voort: Ga naar voetnoot(1) vnserm lieben herren ihesu christo vnd in sinen volkomenen túgende siner demuetikeit siner williger armuot Als er verzigen vnd gelossen ist gestanden sins willen in rehter gehorsame Jn der er den vatter gnuog ist gewesen durch alles sin leben innan emfaltig vnd lidig vnd gefriget aller wisen vnd aller bilden vnd vssenan bewisunge vnd darbietunge mit allen tugenden vnd bi den blibet die gerehten mensch in den daz leben Christus sin selbes volkomenlich bekomende ist Mit eime goetlichen gerehten vnbetrogenen lichte Denne einre hande lúte die gerne guot wurdent So sú horent oder vernement innen oder vssenan von eime [147 vo] abe spechende des mittels der tugende in gotfoermikeit So wenent sú men meine daz tugende gelossen súllent werden vnd daz men in gnode abe-spreche vnd got die vernement es vnreht vnd hant sich selber vnverlorn... Al dadelijk wordt men aan de beelden dezer mystiek (lidig, gefriget aller wisen und aller bilden) en aan de taal (sich) gewaar, dat dit niet meer van Hadewijch is noch kan zijn. Verder wordt gehandeld over de leer: hoe men die afgestorvenheid aan deugden en aan zich zelf moet begrijpen, wat door het voorbeeld van Christus en van Lucifer wordt toegelicht. Dit moge volstaan om eenieder te laten begrijpen, dat wij voor ons doel niet verder hoeven af te schrijven.
Deze uittreksels bestaan dus uit:
De gedachten uit die verschillende brieven, gewoonlijk niet meer dan een zin, worden ook vrij los aan elkander gesnoerd. Bevreemdend is: ‘Mit Gottes einekeit von Minnen so bevinde ich verlornheit von ghebruchen in minnen’ wat Hadewijch van zich zelven zegt: Met siere enicheit van Minnen ghevoelde ic oyt sider verlorenheit van ghebrukenne in Minnen ende passien van ghebrekennedies ghebrukens (XXIX 79-83) wat dus genomen werd uit een | ||||||||||||||||||
[pagina 552]
| ||||||||||||||||||
plaats, waar de schrijfster eigen ervaringen meedeelt, geen leering of geen leiding geeft. Toch is hiermede het bewijs geleverd, dat de vertaler niet slechts den 10n Brief, afzonderlijk voor zich had, doch ook ander werk van Hadewijch, hetzij de verzameling harer brieven zelf of een bloemlezing. Deze bloemlezing verschilde dan toch weer van de andere bloemlezingen die wij reeds kennen, in 't bijzonder van de soortgelijke bloemlezing, die wij volgens hs. 133 H 21 van de koninklijke bibliotheek van den Haag aan het einde onzer uitgave der Brieven hebben meegedeeld. Om het verband met de echtheid van den Xen Brief moge nog een uitvoerige vergelijking volgen. Laat ik hier eerst alle plaatsen opgeven, waar de vertaling eenigszins van den tekst afwijkt:
Anders vertaalde plaatsen:
| ||||||||||||||||||
[pagina 553]
| ||||||||||||||||||
Uit een nauwkeurige vergelijking met den tekst van Hadewijch blijkt, dat onze vertaling dien gewoonlijk trouw op den voet volgt. Zij heeft enkele plaatsen eenigszins willen verduidelijken; andere niet te best begrepen; en in 't algemeen de forsche en dynamische uitdrukking wat verwaterd. Zoo in plaats van Ende si (=de suetheit) valt diepere op dat hare smaket; wordt hier gezegd = der mensche vellet tiefer enz. In plaats van: de doechde doen hare nature, staat: so blibent doch die tugende in ir nature.
Met den tekst van de Limburgsche Sermoenen heeft ze weinig overeenkomst. Ze heeft ook plaatsen die in L.S. ontbreken: zoo dadelijk bij 't begin: Dese Minne es ghewarich ende vol van troeste wat niet in L.S. staat; of die in L.S. bedorven zijn. Zoo heeft L.S. Dese sutheit beruert selke wile die sile metten menre gude in plaats van: meer ten minderen goede ende min ten meeren goede.
En toch zou men soms geneigd zijn een zekere verwantschap met de L.S. aan te nemen. Zoo bij de laatste plaats heeft ook onze | ||||||||||||||||||
[pagina 554]
| ||||||||||||||||||
vertaling: Diese suszekeit berueret die sele minre ze merem gute under wilen und under wilen me ze minrem gute; dus het voorzichtige under wilen bijgedaan; maar toch wel achteraf! Onze vertaling heeft ook de rhetorische vraag: in plaats van Had.: Dit es daer omme, want si noch niet beset en sijn, staat in B1 War umbe? wan su sint noch nut, B2 War umb ist dis? Daz ist dar umbe... L.S.: War bi es dat? Mar het compt bi dien dasse... E.: Wair om is dit? Maer dat haer gront...
Voor: Dit weten wel die vroede (r. 44), staat: die guten wisen vursihtigen Menschen; L.S. die gude vrude; E. Die guede vruede.
Voor: datsi hem gheve datsi (r. 47) staat: das si in gebe alle zit lieht das si... L.S.: mar ligt dasse mogen... E. mer dat si haer geve altoes datsi moeghen...
Voor: lichte herten (in: dattie lichte herten mer werden beruert dan die weghende) staat: B1 lihtsenftikeit; B2 lichsenftigen; L.S. lighertigen; E. lichthertigen.
In plaats van: Mer si bendenne (r. 86) waarvoor L.S.: mar hi werter mede gepanduont. staat hier: si sint ime ein burde.
Wie daar nu verder over spintisieren wil, doe het vrij. Bij alle verschillen en afwijkingen, zijn dit slechts wat toevallige, onbeduidende, halve overeenkomsten, die bij verschillende kopiïsten uit hetzelfde onbegrip (lichte herten) of uit dezelfde behoefte om te verduidelijken (underwilen; goede vroede) ontstaan zijn. Zelfs de rhetorische vraag, in B1 even aangeduid, in B2 doorgezet, in L.S. en in E. verscheiden uitgedrukt, brengt het bewijs met zich, dat ze slechts een, trouwens voor de hand liggende, persoonlijke wijziging van kopiïsten is, voor het oorspronkelijke: Dit es daer omme want si noch niet beset en zijn met doechden. Herinneren wij er aan, dat fragment E een vrij en onvolledig afschrift is van Br. X, waarin het slot (van r. 83 af: Hier bi steet wel, dat elc sijn gratie besie met de verdere toepassing) ontbreekt; in plaats daarvan komt een vrije uitbreiding, waarin veel met het begrip der geestelijke ledigheid gespeeld wordt, wat aan Had.'s mystiek geheel vreemd is; en daarna nog zinnen en gedachten uit Had.'s vierden Brief, hoe rede doolt als men haar niet goed verstaat: wat toch weer bewijst, dat de kopiïst meer van Hadewijch vóór zich had; misschien een bloemlezing uit haar werk. Brief X is namelijk meermaals afgeschreven geworden, meestal tamelijk vrij, zooals dit meer gebeurde, vooral met losse uittreksels uit iemands werk; gewoonlijk echter samen met nog andere brokstukken | ||||||||||||||||||
[pagina *3]
| ||||||||||||||||||
IV
Hs. 4o 149: Begin der Adelwip-uittreksels, | ||||||||||||||||||
[pagina *4]
| ||||||||||||||||||
V
Hs. 4o 149: Einde der Adelwip-uittreksels. | ||||||||||||||||||
[pagina 555]
| ||||||||||||||||||
zinnen en gedachten, uit Hadewijch: wat de herkomst uit Hadewijch waarborgt. Misschien is al heel vroeg zulk een bloemlezing ontstaanGa naar voetnoot(1). |
|