‘Gezegend het volk, dat in een Conscience zijn vader erkent, gezegend verre boven dat andere volk dat in een Cats een paar eeuwen te voren weerklank vond voor zijn beste en heiligste gevoelens. Want wat een eenvoudige zuivere reinheid, wat een vreedzame zachtmoedigheid, wat een opofferende liefde, wat een stille innige vroomheid, wat een grootsche, forsche idealen van moed en vaderlandsche glorie stroomen uit het werk, uit het hart van dien simpelen Antwerpschen jongen over zijn volk. Wat wordt tegenover het zijne het werk van een Cremer b.v. voor ons dood, verglaasd poppenspel in al zijn knapheid en handigheid? Hoe voelt men in Conscience niet den artist die kunstmatig in elkaar zet en welberedeneerd zijn preekje houden wil, - maar het hart, dat zich geeft.’
Het hart dat zich geeft. Het hart dat andere harten zoekt. Het hart dat, de Hemel zij dank, zoovele harten heeft gevonden!
Conscience is vijftig jaar geleden, gestorven. Het is mogelijk dat veel van wat hij schreef al zwaarder met den dag den stempel van onze sterflijkheid moet dragen. Boven die litteraire vergankelijkheid straalt aandurend uit de getuigenis die hij ons bracht van vier tresoren: een eigen traditie, een nationale zelfstandigheid, een hooger geweten, een diep menschelijke liefde.
Dat zulke getuigenis in dees land met begeerige erkenning wordt bejegend, bewijst de verheugende en veelzijdige toetreding van vandaag. Het gaat niet goed met onzen tijd. De volkeren zijn gejaagd en angstig. Er dreigt gevaar. De veiligheid van huisgezin en peiselijken arbeid komt in 't gedrang. Over de geheele wereld is het maatschappelijk lichaam met koortsen aangetast.
Die ziekte is heden wanorde, morgen wellicht ontbinding.
Maar vergaderingen als deze zijn teekenend en heilzaam.
Wij zijn uit alle streken en steden, uit alle standen en gezindheden hier bijeengekomen. De allerhoogsten onder ons zitten met de allernederigsten aan, in eene zelfde overgave. Het is of een groote familie, die anders in de algemeene ontreddering zou vergaan, zich weer vereent, en kracht aan eendracht wil ontleenen. Een doode dichter zit aan onzen haard.... Godlof! een volk dat zulke diepe solidariteit met vroome eensgezindheid kan belijden, het leeft, het heeft een ziel, een droom, een toekomst!
De Koninklijke Vlaamsche Academie verheugt zich om een dergelijk betoog. Met geestdrift heeft zij het initiatief van deze plechtige Conscience-hulde waargenomen. Met fierheid