geweldenarijen van de Fransche soldeniers, die bloedige weerwraak, de Brugsche Metten, en eindelijk den dag der Guldene Sporen, de tragische spanning vóór den slag, en den slag zelf, met zijn woelingen als van geweldige baren door de zee, een breed fresco doorgloeid van hartstocht. Conscience heeft zich daar tot den eenvoud en het grootsche van het echte epos weten te verheffen. Vergelijkt maar zijn Leeuw van Vlaanderen met de beroemde historische romans die onmiddellijk voorafgingen: Quentin Durward van Walter Scott (1823), Cinq-Mars van Alfred de Vigny (1826), I Promessi Sposi van Manzoni (1827), Chronique du Règne de Charles IX van Mérimée en Les Chouans van Balzac (beide van 1828), Notre-Dame de Paris van Victor Hugo (1831), Tarass Boelba van Gogol (1834), De Roos van Dekama van Jacob van Lennep (1836): alleen bij den Rus zult gij iets aantreffen van dien homerischen trek, die De Leeuw van Vlaanderen een eigenaardige plaats in dien tijd verzekert. Ik raad u aan, hem naast zijn Hollandsche buren te stellen, en alleen maar eens de eerste bladzijde te lezen van de zooeven genoemde Roos van Dekama, de eerste bladzijde van Het Huis Lauernesse (1840) door Mej. Toussaint, de latere Mevr. Bosboom-Toussaint, en de eerste bladzijde van De Leeuw van Vlaanderen: wat is Conscience naast hen jeugdig frisch, onbevangen, open, en ja, naïef, - beminnelijk, heerlijk naïef! Het is juist dat naïeve dat van zelf samenklinkt met de ziel van het volk. Niet slechts door zijn gebreken wordt een boek tot gemeengoed van de menigte! Zulk een werk kan alleen in de jonge jaren van een literatuur
opschieten: wij zijn er nu veel te slim voor geworden... Maar dát geeft aan De Leeuw van Vlaanderen zoo dikwijls den waarlijk epischen toon: dat Conscience zich één voelde met het volk, dat de echte held van zijn boek het Vlaamsche volk zelf is, en dat hij, met al het vuur van zijn grootkinderlijk hart, den strijd van een geheel volk ter verovering van de vrijheid schilderde, op het oogenblik dat het verlangen, om uit zich zelf weer iets te zijn, in dat volk begon te roeren.
Dit land was het tooneel van een aangrijpend drama: het natuurlijke uitdrukkingsmiddel van een volk, datgene waarmee een volk zîet, waarmede het dénkt: zijn taal, werd onderdrukt, versmacht. Er mocht geen licht van boven komen, want boven vierde stelselmatige verfransching hoogtij. Maar Conscience ging tot die ontelbare scharen van opzijgeduwden, die van den invloed der beschaving afgesloten waren, en hij sprak tot hen in hunne taal, en zij zagen dat die taal schoon was, en ontdekten daardoor weer hun eigen schoonheid, en begrepen weer, dat als